Organisatie | Limburg |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Limburg |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Limburg |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-07-2024 | nieuwe regeling | 18-06-2024 |
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal, ieder voor zover bevoegd,
de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022 is gewijzigd ter verbetering van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen;
alle gemeenschappelijke regelingen daarom voor 1 juli 2024 moeten worden aangepast;
de Gemeenschappelijke regeling RUD Zuid-Limburg mee heeft gedaan aan een gezamenlijk traject van 21 Limburgse gemeenschappelijke regelingen om te komen tot gezamenlijke wijzigingen;
in dit traject ook wijzigingen voortvloeiende uit de Aanpassingswet Wnra en de Wet elektronische publicaties zijn voorgesteld;
in samenspraak met de archiefdeskundigen tot een nieuwe archiefbepaling is gekomen, en;
specifiek voor de RUD Zuid-Limburg een aantal aanvullende wijzigingen zijn voorgesteld in verband met de inwerkingtreding van de Wet open overheid, Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur, de Bekendmakingswet en de Omgevingswet;
het in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet voorts wenselijk is om de naam van het openbaar lichaam te wijzigen in Omgevingsdienst Zuid-Limburg;
het tevens wenselijk is om een aantal technische en tekstuele correcties door te voeren in de regeling;
het voorstel van het algemeen bestuur van de RUD Zuid-Limburg van 10 juli 2023;
artikel 51 en 53 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
artikel 35 van de Gemeenschappelijke regeling RUD Zuid-Limburg;
de toestemming van provinciale staten van Limburg en de toestemmingen van de raden van Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal,
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of de Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.
Artikel 2 Instelling, doel en beleid
Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving en advisering in het kader van het omgevingsrecht in het belang van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit in het werkgebied.
HOOFDSTUK 2 TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
Artikel 5 Andere taken fysieke leefomgeving
In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket en de specialistische milieutaken kan de omgevingsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het basistakenpakket, op verzoek van een deelnemer en na goedkeuring van het algemeen bestuur, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de zorg voor de fysieke leefomgeving verrichten.
Het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur besluit niet tot het vaststellen van meerjarige strategische plannen dan nadat de raden onderscheidenlijk provinciale staten gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk hun zienswijzen op het concept bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen.
Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden van de deelnemende gemeenten onderscheidenlijk provinciale staten om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden, provinciale staten inbegrepen, het dagelijks bestuur hierom verzoekt. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden en provinciale staten hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.
Indien het tweede lid wordt toegepast, dan hebben de raden en provinciale staten twaalf weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven zijn, stelt het dagelijks bestuur de raden, provinciale staten en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
De (plaatsvervangende) leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar, en treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de colleges van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten afloopt. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.
Het algemeen bestuur vergadert tenminste het wettelijk voorgeschreven aantal keer. Meerdere vergaderingen kunnen worden ingelast wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, of wanneer tenminste 1/5 van de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt.
Een lid van het algemeen bestuur heeft twee of meer stemmen, waarvan het aantal is gerelateerd aan de taken die door de omgevingsdienst voor de afzonderlijke deelnemers worden uitgevoerd, alsmede het financiële belang bij het openbaar lichaam van de deelnemer die door het lid wordt vertegenwoordigd.
Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist terstond het lot.
De leden van het dagelijks bestuur worden door en uit het algemeen bestuur gekozen in de eerste vergadering, waarin het algemeen bestuur in een nieuwe samenstelling bijeenkomt, dan wel in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur, volgend op de beëindiging van het lidmaatschap van één of meer van de leden van het dagelijks bestuur.
De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden.
Op de vergadering, bedoeld in het vierde lid, is het derde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Artikel 23 Aanwijzing en ontslag
Het algemeen bestuur kan de (plaatsvervangend) voorzitter ontslaan indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Artikel 50 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit zijn artikel 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting en bijbehorende stukken ten minste twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden, doch uiterlijk 30 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de ontwerpbegroting geldt, toe aan de colleges en raden onderscheidenlijk aan gedeputeerde staten en provinciale staten.
Artikel 31 Doorberekening van kosten
Indien enig jaar een batig saldo oplevert wordt dit saldo toegevoegd aan het weerstandsvermogen van het openbaar lichaam. Het weerstandsvermogen mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen. Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een weerstandsvermogen van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10% gerestitueerd, tenzij een meerderheid van de deelnemers gemotiveerd instemt met een doelreservering van het batig saldo voor het openbaar lichaam. Het algemeen bestuur stelt een voorstel van de deelnemers hieromtrent vast.
Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en het weerstandsvermogen ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo. Het algemeen bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Het bedoelde plan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de raden en provinciale staten gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.
Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het vorige lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt het nadelige exploitatiesaldo gedragen op basis van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.
HOOFDSTUK 8 TOETREDING, UITTREDING, OPHEFFING EN WIJZIGING
Een deelnemer zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het algemeen bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van twee jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de deelnemers unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen of de wet tot een andere datum dwingt.
Artikel 36 Procedure en inhoud van het uittredingsplan
Het in artikel 35, derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.
Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de voorzitter. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de uittredende deelnemer.
De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 35 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.
Het algemeen bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het algemeen bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.
Artikel 37 Opheffing en liquidatie
De regeling kan worden opgeheven met instemming van alle deelnemers minus één, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet. Het besluit tot opheffing wordt niet genomen voordat de raden onderscheidenlijk provinciale staten gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze bij burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten naar voren te brengen.
Artikel 39 Gevallen waarin de regeling niet voorziet
Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.
De werking van de regeling zal om de vijf jaar geëvalueerd worden, voor het eerst in 2030. Het dagelijks bestuur zal daartoe een onderzoeksvoorstel en de daarmee gepaard gaande financiële consequenties aan de deelnemers voorleggen.