Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Enschede

Gemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEnschede
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2023
CiteertitelGemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2015

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet gemeenschappelijke regelingen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2024Nieuwe regeling

23-11-2023

gmb-2024-278097

Tekst van de regeling

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2023

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Almelo, Berkelland, Borne, Bronckhorst, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Lochem, Losser, Montferland, Oldenzaal, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden en Winterswijk;

 

Overwegende, dat de deelnemende gemeenten de behartiging van de belangen van een op zowel maatschappelijk als zakelijk verantwoorde wijze voorzien in de behoefte aan geldkrediet, schuldhulpverlening, budgetbeheer, afgifte van verklaringen ex artikel 285 lid 4 Faillissementswet en het beschikbaar stellen van bewindvoerders ter uitvoering van onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen door de deelnemende gemeenten, als behartiging van een algemeen belang zien dat slechts op deze schaal door die gemeenten in voldoende mate kan geschieden en met inachtneming van de regiefunctie van de deelnemende gemeenten ingevolge de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

dat de raden van de deelnemende gemeenten daartoe de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2015 hebben vastgesteld;

 

dat vanwege de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen op 1 juli 2022 de Gemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2015 op onderdelen moet worden aangepast, teneinde deze in overeenstemming te brengen met deze wet;

 

dat de gemeente Aalten op 31 december 2022 is uitgetreden waardoor het aantal deelnemende gemeenten verminderde en de aanhef dient te worden aangepast;

 

gelezen het voorstel van het algemeen bestuur van de Stadsbank Oost Nederland;

 

besluiten

 

vast te stellen de Gemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2023

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente aan de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland;

    • b.

      de regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland;

    • c.

      de bank: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van deze regeling, genaamd: Stadsbank Oost Nederland;

    • d.

      deelnemende gemeente: de aan deze regeling deelnemende gemeente;

    • e.

      gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel;

    • f.

      de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • g.

      WCK: Wet op het consumentenkrediet;

    • h.

      Fw: Faillissementswet;

    • i.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • j.

      Wet fido: Wet financiering decentrale overheden;

    • k.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • l.

      Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

 

HOOFDSTUK 2 Het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam

Artikel 2 Rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam

  • 1.

    Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd: Stadsbank Oost Nederland.

  • 2.

    Het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam is gevestigd te Enschede.

  • 3.

    Het rechtsgebied van de bank omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Artikel 3 Bestuursorganen

Het bestuur van de bank bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

 

HOOFDSTUK 3 Doelstelling, te behartigen belangen en bevoegdheden van de bank

Artikel 4 Doelstelling en te behartigen belangen

  • 1.

    De bank is een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in artikel 4:36 van de Wet op het financieel toezicht en heeft tot doel, met inachtneming van hetgeen in deze regeling is bepaald om een, zowel vanuit een bedrijfseconomische alsook maatschappelijke optiek bezien, verantwoord pakket van, al dan niet, financiële dienstverlening aan te bieden aan, in het bijzonder, de ingezetenen in haar rechtsgebied.

  • 2.

    In het licht van de in het vorige lid omschreven doelstelling behartigt de bank de volgende belangen:

    • 1.

      deelnemen aan krediettransacties;

    • 2.

      treffen van schuldenregelingen;

    • 3.

      budgetbeheer;

    • 4.

      afgifte van verklaringen op grond van de Fw;

    • 5.

      bewindvoering en curatele op grond van de Fw;

    • 6.

      bewindvoering op grond van het BW;

    • 7.

      verrichten van additionele diensten in het kader van preventie, schulddienstverlening en beschikbaarheid/nuttigheid;

    • 8.

      bevorderen van de spaarzin;

    • 9.

      zorgdragen voor een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de onderneming.

 

Artikel 5 Bevoegdheden tot regeling en bestuur

  • 1.

    Met betrekking tot de behartiging van de in artikel 4, tweede lid, genoemde belangen behoren aan de bank de volgende bevoegdheden van regeling en bestuur:

    • 1.

      Krediettransacties binnen de Wet fido gegeven kaders:

      • a.

        sociaal krediet;

      • b.

        saneringskrediet ter uitvoering van een regeling met betrekking tot een bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties;

      • c.

        geldleningen als bedoeld in de artikelen 48 lid 2, onderdeel d, 51 en 52 Participatiewet, waarbij de deelnemende gemeenten, al dan niet als borg, optreden;

    • 2.

      Schuldenregeling:

      • a.

        schuldbemiddeling op grond van de artikelen 47 en 48 WCK, waarbij, indien deze dienst aan een ingezetene van een deelnemende gemeente zal worden verleend, geen voorafgaande toestemming is vereist van het college van betreffende gemeente. Het in rekening brengen van de kosten voor dienstverlening die door de tussenkomst van deelnemende gemeenten aan klanten van de bank is verleend, vindt achteraf, middels declaratie plaats;

      • b.

        het tot stand brengen en het uitvoeren van regelingen met betrekking tot een bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties;

    • 3.

      Budgetbeheer:

      • a.

        het aanbieden van een dienstenpakket aan de ingezetenen van de deelnemende gemeenten dat, ten eerste, bestaat uit de mogelijkheid een bankrekening te openen genaamd: budgetbeheerrekening, van waaruit de bank, in naam en voor rekening van de rekeninghouder, in het bijzonder, niet incidentele, periodiek terugkerende betalingen verricht. Daarnaast biedt dit dienstenpakket de mogelijkheid om, in die gevallen waarin de bank dit wenselijk acht, de rekeninghouder gedurende een door de bank te bepalen periode op een planmatige wijze te coachen om zo te komen tot een voor rekeninghouder verantwoord inkomsten-uitgavenpatroon. Deze coaching omvat het aanreiken van kennis en het oefenen van vaardigheden en is er op gericht dat de rekeninghouder op termijn, in staat zal zijn om zelfstandig, structureel evenwicht in zijn financiële huishouding aan te brengen en te bewaren.

        Het in rekening brengen van de kosten voor dienstverlening die door de tussenkomst van deelnemende gemeenten aan klanten van de bank is verleend, vindt achteraf, middels declaratie plaats. Het in rekening brengen van de kosten voor rekeninghouders dienstverlening aan de overige vindt, middels periodieke afschrijving van de betreffende budgetbeheerrekeningen plaats;

      • b.

        het op verzoek van een college verrichten van de betalingen als bedoeld in artikel 57, onderdeel a, van de Participatiewet.

    • 4.

      Verklaringen op grond van de Fw:

      het in mandaat afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 285 lid 2 juncto artikel 285 lid 1 onder f Fw. Het in rekening brengen van de kosten voor dienstverlening die door de tussenkomst van deelnemende gemeenten aan klanten van de bank is verleend, vindt achteraf, middels declaratie plaats.

    • 5.

      Bewindvoering en curatele op grond van de Fw:

      • a.

        het aan rechtbanken beschikbaar stellen van in dienst van de bank zijnde bewindvoerders en curatoren en het, voor zover de functie daartoe aanleiding geeft, overdragen van de zeggenschap over deze werknemers aan deze gerechten, ten behoeve van de uitvoering van de relevante bepalingen uit de Fw (wettelijke schuldsaneringsregeling);

      • b.

        het aan bewindvoerders en curatoren beschikbaar stellen van financiële diensten, in het bijzonder, het aanhouden van boedelrekeningen.

    • 6.

      Bewindvoering op grond van het BW (onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen):

      • a.

        het aan kantongerechten beschikbaar stellen van in dienst van de bank zijnde bewindvoerders en het, voor zover de functie daartoe aanleiding geeft, overdragen van de zeggenschap over deze werknemers aan deze gerechten, ten behoeve van de uitvoering van de relevante bepalingen uit Titel 19, boek 1 BW, Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen;

      • b.

        het aan bewindvoerders beschikbaar stellen van financiële diensten, in het bijzonder, het aanhouden van rekeningen ten behoeve van het vermogensbeheer van degene die onderbewind is gesteld.

    • 7.

      Additionele diensten in het kader van preventie, schulddienstverlening en beschikbaarheid/nuttigheid:het, al dan niet kosteloos, op verzoek van een of meer deelnemende gemeenten of derden verstrekken van informatie of advies of projectmatige activiteiten ter zake van die aandachtsgebieden waarop de bank zich krachtens haar doelstelling beweegt, dan wel het aan verzoeker ter beschikking stellen van bij de bank aanwezige expertise.

    • 8.

      Het bevorderen van de spaarzin;

    • 9.

      Harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de onderneming:

      Met inachtneming van haar doelstelling zoals in artikel 4 lid 1 van deze regeling omschreven, zal de bank:

      • a.

        haar pakket van dienstverlening primair afstemmen op de behoeften van de ingezetenen van de deelnemende gemeenten en dit pakket van diensten ook primair aan deze doelgroep aanbieden;

      • b.

        ingezetenen van niet-deelnemende gemeenten eveneens in de gelegenheid stellen gebruik te maken van het pakket van dienstverlening van de bank, maar slechts indien met de besturen van deze gemeenten overeenstemming is bereikt over de dekking van financiële risico’s;

      • c.

        haar diensten, voor zover het diensten aan ingezetenen van deelnemende gemeenten betreft, aanbieden op kostprijsbasis en met uitsluiting van winstbejag;

      • d.

        kunnen overgaan tot het, buiten de centrale vestiging te Enschede, in deelnemende gemeenten verlenen van diensten op locatie;

      • e.

        het ontwikkelen van beleid inzake medezeggenschap en arbeidsomstandigheden.

      • f.

        Het algemeen bestuur kan besluiten tot deelneming/toetreding in een belangenvereniging/werkgeversvereniging ter behartiging van één of meer belangen van Stadsbank Oost Nederland, onverminderd het bepaalde in artikel 31a van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    De bank zal als deelnemer in krediettransacties als bedoeld in lid 1, onderdeel 1, onder c, van dit artikel, slechts participeren indien en voor zover er tussen de deelnemende gemeente en de bank overeenstemming is bereikt.

 

HOOFDSTUK 4 Het algemeen bestuur

Paragraaf 1 Samenstelling

 

Artikel 6 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit zoveel leden als het aantal deelnemende gemeenten.

  • 2.

    De colleges wijzen uit hun midden elk één lid en een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra men ophoudt lid te zijn van het college uit wiens midden men is aangewezen.

  • 4.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met een dienstbetrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van de bank of van een deelnemende gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt.

Artikel 7 Aanwijzing leden en tussentijdse vacatures

  • 1.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt zo mogelijk plaats in de eerste vergadering van elke zittingsperiode van de colleges.

  • 2.

    Aftredende leden die opnieuw in het college van burgemeester en wethouders zijn benoemd, blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling bijeen komt.

  • 3.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede het college dat hen heeft aangewezen, op de hoogte.

  • 4.

    De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt zo spoedig mogelijk. Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geeft het betrokken college kennis aan het algemeen bestuur.

 

Paragraaf 2 De vergadering

 

Artikel 8 De vergadering van het algemeen bestuur

  • 1.

    De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet zijn, voor zover daarvan niet bij de wet is afgeweken op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur van de bank van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal.

  • 3.

    Elk lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 4.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 5.

    De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 6.

    Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 9 Besloten vergadering

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan op grond van een belang, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet open overheid, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2.

    Op grond van de belangen genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet open overheid kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur, de voorzitter en door een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3.

    De krachtens het tweede lid van dit artikel opgelegde verplichting met betrekking tot aan het algemeen bestuur overlegde stukken geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in haar eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4.

    De krachtens het tweede lid van dit artikel opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van het algemeen bestuur overlegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

Artikel 10 Tegemoetkoming kosten

  • 1.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen een tegemoetkoming in de kosten voor hun werkzaamheden ontvangen.

  • 2.

    Deze tegemoetkoming wordt krachtens een regeling door het algemeen bestuur vastgesteld. De hoogte van de vergoeding staat in redelijke verhouding tot de aan het lidmaatschap verbonden werkzaamheden.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan krachtens een regeling een tegemoetkoming in de vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële vergoedingen vaststellen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van het bestuur.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde besluiten worden aan gedeputeerde staten gezonden.

 

Paragraaf 3 Informatie en verantwoordingsplicht

 

Artikel 11 Informatieplicht

  • 1.

    Een verzoek om inlichtingen wordt schriftelijk ingediend bij het betreffende bestuursorgaan.

  • 2.

    Het betreffende bestuursorgaan geeft de raden de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen:

    • a.

      binnen één maand na ontvangst van het verzoek en

    • b.

      overeenkomstig het reglement van orde van die raad voor zover dit niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft het college dat hem heeft aangewezen en de raad van zijn gemeente mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het college onderscheidenlijk de raad gevraagde inlichtingen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze.

  • 4.

    Inlichtingen als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Wgr, worden mondeling, schriftelijk of digitaal verstrekt.

Artikel 12 Verantwoordingsplicht

  • 1.

    Een (plaatsvervangend) lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen en aan de raad van zijn gemeente verantwoording schuldig over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde bestuur.

  • 2.

    Een raadslid heeft het recht de raad te verzoeken om het lid van het algemeen bestuur te interpelleren of vragen te stellen tijdens een raadsvergadering.

  • 3.

    De interpellatie of vragenstelling als bedoeld in lid 2 vindt plaats op de wijze, geregeld in het reglement van orde voor de vergaderingen van de betreffende raad.

Artikel 13 Ontslag lid algemeen bestuur

  • 1.

    Het college kan het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslag verlenen indien deze het vertrouwen van het college niet meer bezit.

  • 2.

    Het college informeert het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk over het besluit tot ontslag.

 

Paragraaf 4 Zienswijzen en inspraak

 

Artikel 14 Zienswijzen

  • 1.

    Bij besluiten met een aanzienlijk financieel belang, politiek gevoelige besluiten of beleidsmatige keuzes, besluit het algemeen bestuur hoe en wanneer de raden in het besluitvormingsproces betrokken worden.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur besluit dat de raden in het besluitvormingsproces om zienswijzen zullen worden gevraagd, dan is op de zienswijzeprocedure artikel 35 eerste tot en met vierde lid van de wet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn acht weken bedraagt.

  • 3.

    Indien een meerderheid van de raden van de deelnemende gemeenten hierom verzoekt, dan vindt er een zienswijzeprocedure plaats.

Artikel 15 Inspraak

Inwoners van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden kunnen bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid betrokken worden. Als beleid tot stand komt, geeft het bestuur aan hoe deze inspraak wordt vormgegeven.

 

HOOFDSTUK 5 Het dagelijks bestuur

Paragraaf 1 Samenstelling

 

Artikel 16 De benoemingscommissie

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt in zijn laatste vergadering voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen een benoemingscommissie in.

  • 2.

    In deze commissie heeft in ieder geval één lid van het algemeen bestuur uit de gemeente Almelo, Hengelo of Enschede zitting, aangevuld met een viertal leden uit het algemeen bestuur, de secretaris en de directeur.

  • 3.

    De benoemingscommissie is belast met de voordracht van de leden van het dagelijks bestuur en het doen van voorstellen met betrekking tot de functies die deze leden binnen het dagelijks bestuur zullen bekleden.

Artikel 17 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit acht leden.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen met dien verstande dat in ieder geval de leden uit de gemeenten Almelo, Hengelo en Enschede zitting hebben in het dagelijks bestuur.

  • 3.

    De voorzitter van de regeling is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 18 Aftreden en tussentijdse vacature

  • 1.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt op de dag waarop het lid ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur eindigt. De aftredende leden die opnieuw als wethouder zijn benoemd of nog fungeren als voorzitter van de gemeenteraad, blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop het algemeen bestuur uit zijn midden een nieuw dagelijks bestuur heeft aangewezen.

  • 3.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, wordt het benoemen van een nieuw lid van het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur wederom bezet zal zijn. Dit uitstel zal niet meer dan zes maanden mogen belopen.

  • 4.

    Hij, die als lid van het dagelijks bestuur ontslag neemt, blijft zijn functie waarnemen, totdat zijn opvolger de functie heeft aanvaard.

 

Paragraaf 2 De vergadering

 

Artikel 19 De vergadering van het dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    Op de vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 52 tot en met 60 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem;

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan bepalen dat leden van het dagelijks bestuur een door het algemeen bestuur te bepalen kostenvergoeding genieten.

  • 5.

    De leden van het dagelijks bestuur hebben aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfskosten, volgens door het algemeen bestuur vast te stellen regelen.

  • 6.

    De in het vijfde lid van dit artikel bedoelde besluiten worden ter kennisneming aan gedeputeerde staten gezonden.

 

Paragraaf 3 Taken en bevoegdheden

 

Artikel 20 Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regelen, de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

    • het vaststellen, dan wel wijzigen van de begroting;

    • het vaststellen van de jaarrekening;

    • het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur oefent het lidmaatschap uit van en de afvaardiging namens Stadsbank Oost Nederland in de werkgeversvereniging en het regelen van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de directeur en het personeel.

 

Paragraaf 4 Informatie- en verantwoordingsplicht

 

Artikel 21 Informatie- en verantwoordingsplicht

Artikel 11 (Paragraaf 3 van hoofdstuk 4) is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur geeft aan het algemeen bestuur alle gevraagde inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang.

Artikel 23 Ontslag lid dagelijks bestuur door het algemeen bestuur

Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslag verlenen indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

 

HOOFDSTUK 6 De voorzitter

Paragraaf 1 Samenstelling

 

Artikel 24 Aanwijzing

  • 1.

    Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en vicevoorzitter.

  • 2.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de vicevoorzitter en bij diens afwezigheid door het langstzittende lid van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot een kostenvergoeding aan degene die met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast.

  • 4.

    Het in het derde lid bedoelde besluit wordt ter kennisneming aan gedeputeerde staten gezonden.

  • 5.

    De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

 

Paragraaf 2 Taken en bevoegdheden

 

Artikel 25 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Hij draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken.

  • 3.

    Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4.

    De voorzitter vertegenwoordigt de bank, voor zover deze bevoegdheid niet aan een ander bestuursorgaan is toebedeeld, in en buiten rechte.

  • 5.

    Indien hij behoort tot het bestuur van een deelnemende gemeente die partij is in een geding, waarbij de bank betrokken is, oefent een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van dat college deze bevoegdheid uit. De voorzitter kan de bevoegdheid tot vertegenwoordiging opdragen aan een persoon als ambtenaar in dienst van de bank.

 

Paragraaf 3 Informatie en verantwoordingsplicht

 

Artikel 26 Informatie- en verantwoordingsplicht

Artikel 11 (Paragraaf 3 van hoofdstuk 4) is van overeenkomstige toepassing.

 

HOOFDSTUK 7 Commissies

Artikel 27 Instellen commissies van advies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en samenstelling.

  • 2.

    De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter.

  • 3.

    Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

  • 4.

    Leden van de commissies van advies die geen burgemeester, wethouder of lid van een gemeenteraad zijn, kunnen, onder het stellen van nadere regels door het algemeen bestuur, een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie ontvangen. De artikelen 96 en 99 van de Gemeentewet, alsmede de op grond daarvan gestelde nadere regels, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het in het vierde lid bedoelde besluit wordt ter kennisneming aan gedeputeerde staten gezonden.

Artikel 28 Reglement van orde

De vergaderingen van de commissies, als bedoeld in voorgaand artikel, geschieden volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen reglement van orde.

 

HOOFDSTUK 8 De secretaris

Artikel 29 Benoeming, taken en bevoegdheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur benoemt een ambtenaar van één der drie grootste van de deelnemende gemeenten tot secretaris. De secretaris wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door een personeelslid van de bank, daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen.

  • 2.

    De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3.

    De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter in alles wat de hun opgedragen taak aangaat, behulpzaam.

  • 4.

    Door de secretaris worden alle stukken, die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede ondertekend.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur kan bepalen dat de secretaris een door het algemeen bestuur te bepalen vergoeding geniet.

  • 6.

    De secretaris heeft aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfskosten, volgens door het dagelijks bestuur vast te stellen regels.

 

HOOFDSTUK 9 Personeel en organisatie

Artikel 30 Aanstelling, schorsing en ontslag van de directeur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur benoemt een directeur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd de directeur te schorsen en te ontslaan. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur.

Artikel 31 Functieomschrijvingen directeur en personeel

  • 1.

    Ten aanzien van de binnen de bank voorkomende functies stelt het dagelijks bestuur functiebeschrijvingen vast. Het dagelijks bestuur kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 2.

    In de gevallen waarin de functiebeschrijving van de directeur niet voorziet, pleegt de directeur vooraf overleg met het dagelijks bestuur.

  • 3.

    In de gevallen waarin de functiebeschrijvingen van het personeel, met uitzondering van die van directeur, niet voorzien, wordt vooraf overleg met de directeur gepleegd.

Artikel 32 Rechtspositie personeel

Op het personeel is de cao SGO (Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties) en de Aanvullende Arbeidsvoorwaardenregeling Enschede (A.A.E.) van overeenkomstige toepassing.

 

HOOFDSTUK 10 Financiële bepalingen

Paragraaf 1 Geldmiddelen, inleggeld, peildatum en exploitatieverliezen

 

Artikel 33 Verkrijging van geldmiddelen

De geldmiddelen van de bank worden verkregen uit:

  • a.

    inleggelden van de deelnemende gemeenten;

  • b.

    een bijdrage van de deelnemende gemeenten voor de instandhouding van de organisatie, de zogenaamde ‘bestaanskosten’. De toerekening van de bestaanskosten vindt plaats volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen verdeelsleutel;

  • c.

    opbrengsten van uitgeleende gelden;

  • d.

    jaarlijks aan de deelnemende gemeenten in rekening gebrachte vergoedingen ter zake van het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, de onderdelen 2 t/m 4 en onderdeel 7, voor zover deze niet worden bekostigd door derden;

  • e.

    aan derden als bedoeld in onderdeel d in rekening gebrachte vergoedingen ter zake van het verrichten van diensten;

  • f.

    inkomsten uit het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, de onderdelen 5 en 6, van deze regeling;

  • g.

    bijdragen ingevolge artikel 37 van deze regeling;

  • h.

    inkomsten verkregen uit bezittingen en eigendommen van de bank;

  • i.

    geldleningen en rekening-courant;

  • j.

    vrijwillige bijdragen, giften en onvoorziene ontvangsten.

Artikel 34 Vaststelling inleggeld

  • 1.

    Het in het vorige artikel onder a bedoelde inleggeld is gekoppeld aan een bepaald bedrag per inwoner.

  • 2.

    Het bedrag per inwoner wordt door het algemeen bestuur vastgesteld en kan door haar dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  • 3.

    Het aantal inwoners per deelnemende gemeenten wordt door het algemeen bestuur eenmaal in de vier jaren opnieuw vastgesteld waarbij de laatstelijk door het Centraal bureau voor de statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers als uitgangspunt dienen.

  • 4.

    De hoogte van het inleggeld wordt, met ingang van de datum van vaststelling als bedoeld in lid 3 van dit artikel, dan wel een door het algemeen bestuur nader te bepalen datum, met inachtneming van de leden 2 en 3 van dit artikel, automatisch aangepast.

  • 5.

    Indien er binnen een deelnemende gemeente een grenswijziging plaatsvindt of de deelnemende gemeente betrokken is bij een fusie, vindt vaststelling van het aantal inwoners van de betreffende gemeente in afwijking van lid 3 van dit artikel plaats op de datum van de grenswijziging respectievelijk fusie, waarbij de laatstelijk door het Centraal bureau voor de statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers als uitgangspunt dienen.

  • 6.

    Het inleggeld wordt, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 11 van deze regeling, in geval van uittreding van een gemeente of opheffing van de regeling gerestitueerd.

Artikel 35 Peildatum vergoedingen

  • 1.

    De in artikel 33, onder d, bedoelde vergoedingen worden berekend conform het door het algemeen bestuur vastgestelde bekostigingsmodel en kunnen dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  • 2.

    De vergoedingen worden conform het door het Algemeen Bestuur vastgestelde bekostigingsmodel in rekening gebracht.

  • 3.

    De gemeente die op de laatste dag van enige maand heeft te gelden als woonplaats als bedoeld in artikel 10 boek 2 BW van een persoon ten behoeve waarvan een dienst is of wordt verleend, draagt zorg voor de betaling van de vergoeding als bedoeld in lid 1 van dit artikel. Indien sprake is van een jaarvergoeding geldt de woonplaats per 31 december van het betreffende kalenderjaar. Indien een persoon tijdens een bemiddelingstraject verhuist buiten werkgebied, blijft de oude deelnemende woongemeente zorg dragen voor de betaling van de vergoeding voor het gehele traject.

Artikel 36 Exploitatieverliezen

Voor zover een in enig kalenderjaar ontstaan exploitatieverlies niet op de balans als activum blijft vermeld of uit een gevormde reserve wordt gedekt, dragen de deelnemende gemeenten op basis van de vastgestelde verdeelsleutel van de bestaanskosten (zie artikel 33, onderdeel b), in het exploitatieverlies bij.

 

Paragraaf 2 De begroting

 

Artikel 37 De ontwerpbegroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt vóór 15 januari van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar informatief een door het algemeen bestuur vastgestelde hoofdlijnenbrief/ontwikkelingennota aan bij de deelnemende gemeenten. Hierin worden in compacte vorm en op hoofdlijnen de algemene financiële en beleidsmatige kaders opgenomen. Het dagelijks bestuur maakt op basis van de hoofdlijnenbrief/ontwikkelingennota jaarlijks een ontwerpbegroting voor het komende jaar plus een meerjarenraming voor de daar op volgende drie jaren op.

  • 2.

    De ramingen in de ontwerpbegroting worden toegelicht.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 8 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de ontwerpbegroting toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor eenieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. De bepalingen ter zake van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen 12 weken na toezending van de ontwerpbegroting bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur voegt de zienswijzen en zijn oordeel en/of conclusies over de zienswijzen bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 7.

    Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het vijfde, zesde en zevende lid zijn tevens van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, behoudens begrotingswijzigingen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • De wijzigingen bedragen minder dan 5% van de totale begrotingsomvang aan de batenkant;

    • De wijzigingen komen voort uit extra opdrachten van een of meerdere opdrachtgevers met bijbehorende dekking;

    • De wijzigingen komen voort uit overige taken al dan niet bij of krachtens wet opgedragen door derden of deelnemers met bijbehorende dekking.

  • 9.

    De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de Wet niet is afgeweken.

Artikel 38 Begrotingsresultaat

  • 1.

    In de ontwerpbegroting wordt aangegeven hoe met het begrotingsresultaat wordt omgegaan.

  • 2.

    Een negatief begrotingsresultaat kan worden gedekt via:

    • a.

      aanwending van de daartoe gevormde reserveringen;

    • b.

      een naar raming door elke deelnemende gemeente verschuldigde bijdrage in het begrotingsresultaat, op basis van de door het algemeen bestuur vastgestelde verdeelsleutel voor de bestaanskosten (zie artikel 33, onderdeel b).

  • 3.

    Een positief begrotingsresultaat kan:

    • a.

      ten gunste worden gebracht aan een reserverekening, ten last waarvan de eventuele exploitatieverliezen worden gebracht;

    • b.

      aan de deelnemende gemeenten, op basis van de door het algemeen bestuur vastgestelde verdeelsleutel voor de bestaanskosten (zie artikel 33, lid b), worden gerestitueerd.

Artikel 39 Vaststelling van de begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting definitief vast vóór 8 september van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar.

  • 2.

    De door het algemeen bestuur vastgestelde begroting wordt door het dagelijks bestuur vóór 15 september voorafgaande aan het begrotingsjaar naar gedeputeerde staten van de provincie verzonden. Het dagelijks bestuur doet hiervan, zo nodig, mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 40 Wijziging begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur ten minste tweemaal per begrotingsjaar (Voorjaarsnota en Najaarsnota) inzake de ontwikkeling bij de bank ten opzichte van hetgeen in de begroting is bepaald.

  • 2.

    De in het vorige lid bepaalde informatieplicht wordt gebaseerd op de resultaten van de bank per peildatum 30 april (Voorjaarsnota) respectievelijk 31 augustus (Najaarsnota)

  • 3.

    Indien en voor zover door het dagelijks bestuur noodzakelijk geacht, stelt het dagelijks bestuur naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde informatie een concept begrotingswijziging op.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de begrotingswijziging vast, indien voldaan wordt aan de in artikel 37, lid 8 genoemde voorwaarden. Begrotingswijzigingen die niet voldoen aan de in artikel 37, lid 8 genoemde voorwaarden moeten eerst ter zienswijze aan de raden van de deelnemende gemeenten worden aangeboden, waarbij de bepalingen in lid 5, 6 en 7 van artikel 37 in acht moeten worden genomen. Vervolgens kan de betreffende begrotingswijziging door het algemeen bestuur worden vastgesteld.

 

Paragraaf 3 De jaarrekening

 

Artikel 41 De jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt de rekening over het afgelopen jaar na toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 lid 2 van de Gemeentewet aangewezen deskundige, met alle bijbehorende bescheiden ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur neemt in de rekening een verslag van de werkzaamheden van de bank over het afgelopen kalenderjaar op.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van de jaarrekening en het jaarverslag aan de raden der deelnemende gemeenten.

Artikel 42 Vaststelling jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en het jaarverslag zonder uitstel en stelt haar vast voor 8 juli volgend op het begrotingsjaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening en het jaarverslag vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten. Het dagelijks bestuur doet hiervan mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening, de leden van het dagelijks bestuur, ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Artikel 43 Rekeningresultaat

  • 1.

    In de jaarrekening wordt aangegeven hoe met het rekeningresultaat wordt omgegaan.

  • 2.

    Een negatief rekeningresultaat (exploitatieverlies) kan worden gedekt via:

    • a.

      aanwending van de daartoe gevormde reserveringen;

    • b.

      een bijdrage conform artikel 37 van de regeling.

  • 3.

    Een positief rekeningresultaat kan:

    • a.

      ten gunste worden gebracht aan een reserverekening, ten laste waarvan de eventuele exploitatieverliezen worden gebracht;

    • b.

      aan de deelnemende gemeenten, op basis van de door het algemeen bestuur vastgestelde verdeelsleutel voor de bestaanskosten (zie artikel 33, onderdeel b) van het jaar waarop de rekening betrekking heeft, worden gerestitueerd.

  • 4.

    Jaarlijks bepaalt het algemeen bestuur de invulling van het rekeningresultaat.

 

HOOFDSTUK 11 Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing en evaluatie

Artikel 44 Toetreding

  • 1.

    Een college kan tot de regeling toetreden mits de wet zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Toetreding tot de regeling vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding

Artikel 45 Uittreding

  • 1.

    Uittreding van één der gemeenten vindt niet eerder plaats dan per 1 januari van enig jaar, met inachtneming van een termijn van aanzegging aan de andere gemeenten van minimaal 12 maanden.

  • 2.

    Na ontvangst van het besluit tot uittreding worden door de gemeenten een in overleg met de uittredende gemeente aan te wijzen onafhankelijke externe deskundigen, waarvan minimaal één financieel onderlegde deskundige en één juridisch onderlegde deskundige, opdracht verleend een plan op te stellen dat ten minste inzicht geeft in alle kosten, die direct of indirect samenhangen met de uittreding gedurende een periode van maximaal vijf jaar. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de uittredende gemeente:

    • de (frictie)kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van de uittreding inclusief overheadkosten die daarvan het gevolg zijn en dat de overige gemeenten geen financieel nadeel van de uittreding ondervinden;

    • aansprakelijk blijft voor alle schulden en de overige verplichtingen van het openbaar lichaam op het tijdstip van uittreden, zulks in verhouding van de verdeling van de gemeentelijke bijdragen als bedoeld in artikel 33, in het laatste jaar van deelname, mits dit niet is verdisconteerd in het plan.

    • Tevens bevat het (uittredings)plan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt het hierboven genoemde plan vast. De in het plan vastgelegde afspraken zijn voor alle partijen bindend.

Artikel 46 Wijziging gemeenschappelijke regeling

  • 1.

    Zowel het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, als de colleges, kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2.

    De regeling wordt gewijzigd indien de colleges van ten minste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten daarmee hebben ingestemd, met inachtneming van artikel 1, tweede tot en met vierde lid van de wet.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, is voor de totstandkoming van een wijziging die de uitbreiding van de bevoegdheden van de regeling inhoudt, instemming van alle colleges met inachtneming van artikel 1, tweede tot en met vierde lid van de wet vereist.

Artikel 47 Opheffing

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven als tweederde van de deelnemers daartoe besluiten, mits de wet zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid, kan niet eerder worden genomen dan nadat het algemeen bestuur daarover zijn mening kenbaar heeft gemaakt.

  • 3.

    In geval van een opheffing wordt het dagelijks bestuur belast met het opstellen van een liquidatieplan. Bij het opstellen van dit plan kan zo nodig worden afgeweken van de bepalingen in deze regeling. In het plan wordt voorzien in de personele gevolgen van de opheffing.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt het liquidatieplan vast nadat de deelnemers en de raden van de gemeenten hun zienswijzen daarop hebben kunnen inbrengen. Artikel 35 eerste tot en met vierde lid van de wet is hierop van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn acht weken bedraagt.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur wordt belast met de uitvoering van het liquidatieplan.

  • 6.

    Het openbaar lichaam blijft voortbestaan zolang dit voor de liquidatie van het vermogen nodig is. De bestuursorganen blijven zolang functioneren.

Artikel 48 Evaluatie

  • 1.

    Het algemeen bestuur zal tenminste eens in de 6 jaar de regeling met de deelnemers evalueren en daarvan verslag uitbrengen aan de colleges en de raden van de gemeenten, vergezeld van conclusies en aanbevelingen.

  • 2.

    De onderzoeksvraagstelling voor de uit te voeren evaluatie wordt door het dagelijks bestuur aan de deelnemers aan deze gemeenschappelijke regeling voor advies voorgelegd. Het algemeen bestuur stelt aansluitend de onderzoeksvraagstelling vast.

 

HOOFDSTUK 12 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 49 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor archiefbescheiden en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van Stadsbank Oost Nederland en zijn organen overeenkomstig een, met inachtneming van de Archiefwet, vast te stellen verordening.

  • 2.

    Voor de bewaring van de op grond van de Archiefwet over te brengen archiefbescheiden wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats aan.

  • 3.

    De secretaris is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de door het dagelijks bestuur nader vast te stellen regels.

Artikel 50 Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1.

    De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2023”.

  • 2.

    Het college van Enschede maakt de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend door kennisgeving van de inhoud daarvan in het Gemeenteblad.

  • 3.

    De gewijzigde regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

 

Aldus vastgesteld 23 november 2023

Artikelsgewijze toelichting op wijzigingen in de GR SON

 

Artikel 11

Met artikel 11 wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 17 tweede en derde lid van de Wgr. De artikelen 11 en 12 GR SON 2015 (oud) kunnen hiermee vervallen.

Bij de wijziging van de Wgr wordt naast de al bestaande informatiestromen tussen raad en algemeen bestuur van de GR een nieuwe mogelijkheid toegevoegd namelijk de actieve informatieplicht van het algemeen bestuur aan de raden

Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling heeft een actieve informatieplicht over wat er binnen de regeling speelt. Deze informatieplicht komt overeen met de informatieplicht die het college van B&W heeft ten opzichte van de gemeenteraad. In de GR SON zijn afspraken opgenomen over de wijze waarop deze informatie wordt aangeleverd.

 

Artikel 12

Met het opnemen van artikel 12 is invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 16, eerst en tweede lid van de Wgr. Het betreft een actualisering van artikel 13 GR SON 2015 (oud).

 

Artikel 14

In artikel 10 lid 5 en 6 Wgr wordt de verplichting geïntroduceerd om in de gemeenschappelijke regeling afspraken te maken over besluiten waarop door het bestuur van de regeling een zienswijze aan de raden wordt gevraagd. Hiermee wordt bereikt dat gemeenteraden hun opvatting kenbaar kunnen maken over bepaalde voorgenomen besluiten voordat het besluit is genomen.

De verplichting om een zienswijze te vragen aan de raden gold voor de wijziging van de Wgr alleen voor de begrotingsprocedure. Het is door het gewijzigde artikel 10 Wgr mogelijk dit ook voor andere besluiten te regelen, zoals besluiten met een aanzienlijk financieel belang, politiek gevoelige besluiten of beleidsmatige keuzes.

Hiermee is invulling gegeven aan het bepaalde in de artikel 10, vijfde lid van de Wgr passend bij enerzijds een beleidsarme uitvoeringsorganisatie die de Stadsbank is en anderzijds de versterking van de democratische legitimiteit.

 

Artikel 15

In artikel 10 lid 7 van de Wgr wordt bepaald dat de gemeenschappelijke regeling van het openbaar orgaan bepalingen dient te bevatten omtrent de wijze waarop ingezetenen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van deze regeling betrokken worden.

Hiermee is invulling gegeven aan het bepaalde in de artikel 10, zevende lid van de Wgr.

 

Stadsbank Oost Nederland voert voor de deelnemende gemeenten de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) uit. De schuldhulpverlening binnen de gemeente wordt vorm en richting gegeven door het door de raad vastgestelde Wgs beleidsplan. De raad heeft hiermee een instrument in handen om invloed uit te oefenen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. De beleidsruimte van de Stadsbank is beperkt waardoor het verlenen van inspraak aan ingezetenen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden weinig toevoegt aan het democratische legitimatie van de gemeenschappelijke regeling.

 

Artikelen 37 t/m 40

Onderstaand de documenten waar de termijnen in de nieuwe Wgr wijzigen:

  • De hoofdlijnenbrief/ontwikkelingennota moet voor 30 april naar gemeenteraden worden gestuurd in plaats van 15 april;

  • De ontwerpbegroting moet uiterlijk 12 weken voor 15 september voor een zienswijze aan gemeenteraden aangeboden worden (dus uiterlijk in 3e week van juni), in plaats van 8 weken. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. De begroting van Stadsbank Oost Nederland moet uiterlijk 15 september naar gedeputeerde staten worden gestuurd in plaats van 1 augustus.

Binnen de 12 weken zienswijzeperiode (3e week juni - 15 september) moet het dagelijks bestuur een oordeel geven over ingediende zienswijzen. Deze periode valt midden in het zomerreces.

Gemeenteraden hebben daardoor in de praktijk niet méér tijd voor zienswijzen, maar minder. Om toch de rol en positie van gemeenteraden te versterken is in Twents verband een proces voorgesteld waarin gemeenteraden voldoende tijd krijgen voor het indienen van een zienswijze en het dagelijks bestuur voldoende tijd krijgt om deze te kunnen verwerken.

 

De hoofdlijnenbrief/ontwikkelingennota

Het huidige proces met betrekking tot het opstellen van de kadernota wordt geformaliseerd.

  • Het dagelijks bestuur van Stadsbank Oost Nederland biedt vóór 15 januari (t-1) een hoofdlijnenbrief/ontwikkelingenbrief aan bij de deelnemende gemeenten (Wet Wgr geeft aan voor 30 april (t-1) daar wordt dan aan voldaan);

  • Hierin worden de algemene financiële en beleidsmatige kaders opgenomen. De hoofdlijnenbrief/ontwikkelingenbrief is in compacte vorm en op hoofdlijn;

  • Het dagelijks bestuur biedt de kadernota informatief aan de gemeenteraden aan. Op de kadernota worden geen zienswijzen ingediend. Dit is conform de Wgr.

  • De werkwijze m.b.t. de hoofdlijnenbrief/ontwikkelingenbrief wordt begin 2024 voor het eerst opgestart voor de werkzaamheden van de begroting 2025.

 

De ontwerpbegroting

Voor de ontwerpbegroting wordt vrijwel hetzelfde proces aangehouden als in de huidige situatie.

  • Het dagelijks bestuur van Stadsbank Oost Nederland biedt voor 8 april (in de 1e week van april) t-1 de ontwerpbegroting aan. De aanlevering is daarmee iets eerder dan in het huidige proces het geval is (De Wgr geeft aan uiterlijk 12 weken voor 15 september jaar t-1, daar wordt met 23 weken aan voldaan);

  • Gemeenten krijgen - zoals het doel van de wet is - langer de tijd om zienswijzen in te dienen. Niet 8, maar 12 weken na de 1e week van april dienen de zienswijzen bij het dagelijks bestuur van Stadsbank Oost Nederland ingediend te zijn;

  • Het dagelijks bestuur van Stadsbank Oost Nederland stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Dit vindt medio juni - medio juli plaats;

  • Het dagelijks bestuur heeft vervolgens niet tot 1 september om de begroting incl. zienswijzen bij het algemeen bestuur aan te bieden, maar tot 15 september. Direct na het zomerreces wordt een vergadering van het algemeen bestuur ingepland om de begroting definitief vast te stellen. Deze wordt vervolgens vóór 15 september aan gedeputeerde staten van de provincies verzonden;

  • Met de beschreven werkwijze is in 2023 al gestart bij de begroting 2024.

 

Artikel 44

Artikel 44 van de GR SON 2015 (oud) bevat een uitgebreid artikel waarin gedetailleerd de toetreding en fusie worden geregeld. Het nieuwe artikel 44 bevat een bondige regeling waarmee het algemeen bestuur een toetreding van een gemeente (of fusie) door middel van een op maat toegesneden oplossing kan regelen. Daarbij kan het algemeen bestuur gebruik maken van de in de GR SON genoemde instrumenten zoals commissies.

 

Artikel 45

Deze bepaling sluit aan bij de procedure die is gevolgd bij het uittreden van de gemeente Aalten uit de GR SON. Het algemeen bestuur van de SON heeft destijds aangegeven dat deze procedure ook gevolgd zou moeten worden indien een andere deelnemende gemeente zou besluiten uit te treden.

Het belangrijkste uitgangspunt bij uittreding is dat de overige gemeenten geen financieel nadeel mogen ondervinden van de uittreding. Bij de afweging en uitwerking hiervan wordt de maatstaf van redelijkheid en billijkheid gehanteerd.

De in Twents verband geredigeerde modelbepaling hanteert een opzegtermijn van 24 maanden. Er is echter gekozen om de opzegtermijn van 12 maanden die de Stadsbank in haar huidige GR SON aanhoudt te handhaven.

 

Artikel 46

Er is bij de herziening van artikel 46 lid 2 aansluiting gezocht bij de stemverhouding zoals deze altijd al werd gehanteerd in het wijzigingsartikel van de vorige gemeenschappelijke regelingen van de Stadsbank.

 

Artikel 47

Er wordt in artikel 9 van de Wgr geregeld dat een bepaling dient te worden opgenomen omtrent de opheffing en te volgen procedures.

In de GR SON 2015 wordt in de artikelen 47 en 48 de opheffing van de gemeenschappelijke regeling en met name de verdeling van het vermogen redelijk gedetailleerd geregeld. Beide artikelen zijn samengevoegd in artikel 47. Het nieuwe artikel 47 biedt dusdanige flexibiliteit dat bij een eventuele opheffing van de regeling maatwerk kan worden geleverd doordat de deelnemende gemeenten de opheffingsmodaliteiten grotendeels zelf kunnen bepalen.

Er is bij de herziening van artikel 47 lid 1 aansluiting gezocht bij de stemverhouding zoals deze altijd al werd gehanteerd in het opheffingsartikel van de vorige gemeenschappelijke regelingen van de Stadsbank

 

Artikel 48

Met deze nieuwe wettelijke verplichting wordt een verplichting gecreëerd om afspraken te maken over de evaluatie van de gemeenschappelijke regeling.

De meerwaarde van een evaluatie is dat periodiek wordt stilgestaan bij het functioneren van de gemeenschappelijke regeling. Daarnaast kan een evaluatiemoment een ijkpunt in de samenwerking zijn.

Er is in de gewijzigde gemeenschappelijke regeling gekozen voor de optie waarin sprake is van een periode van 6 jaren aangezien een dergelijke termijn het beste aansluit bij de zittingstermijn van de raden en past bij een beleidsarme organisatie zoals de Stadsbank.

 

Artikel 49

Artikel 49 GR SON 2015 (oud) is geactualiseerd. Grondslag voor deze bepaling is artikel 40 lid 1 Archiefwet 1995.Door verwijzingen naar artikelen in de (huidige) Archiefwet 1995 weg te laten is de GR SON ook voorbereid op de binnenkort van kracht wordende herziene Archiefwet.

 

Artikel 50

De artikelen 50 t/m 53 van de GR SON 2015 (oud) zijn in de nieuwe regeling geactualiseerd en samengebracht in een artikel.