Organisatie | Hulst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Terugvordering en verhaal gemeente Hulst 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels Terugvordering en verhaal gemeente Hulst 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Hulst 2024 |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Hulst.
Deze regeling vervangt de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Verhaal Wet werk en bijstand van de gemeente Hulst.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-06-2024 | nieuwe regeling | 11-06-2024 | 701162 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonheffing en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente, die de bijstand verstrekt volgens de Wet op de loonbelasting 1964, inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Het college gaat over tot terugvordering in de gevallen waarin artikel 58 lid 2 Pw en artikel 25 lid 2 tot en met 28 IOAW/IOAZ dit mogelijk maakt.
Artikel 2.2. Afzien van terugvordering
Het college ziet af van de bevoegdheid tot terugvordering in geval dat:
Artikel 4.3. Niet afzien van verdere invordering
Er wordt niet afgezien van verdere invordering zoals aangegeven in artikel 10 en 11 van de beleidsregel ten aanzien van vorderingen welke zeker zijn gesteld door pand- of hypotheekrecht.
Artikel 4.4. Uitstel van betaling
In het geval de belanghebbende uitstel van betaling voor een periode van 3 maanden of korter verzoekt en het betreft een vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, wordt deze zonder onderzoek toegekend, als aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend.
Artikel 5.1. Verhaal - algemeen
Voordat wordt overgegaan tot verhaal van kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige, wordt onderzocht of het van belanghebbende zelf verlangd kan worden het onderhoudsrecht te gelde te maken, desnoods door middel van het voeren van een procedure. Als dit van belanghebbende kan worden verlangd wordt een extra verplichting aan het recht op bijstand verbonden, met toepassing van artikel 55 Pw.
Artikel 5.3. Kwijtschelding verhaal - schuldenproblematiek
Artikel 5.7. Wijziging draagkracht
Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting als blijkt dat de draagkracht, ten opzichte van het vorige onderzoek, niet meer dan:
Het besluit tot verhaal van kosten van bijstand bevat in ieder geval de volgende informatie:
Artikel 6.2. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden. In gevallen waarin de beleidsregel niet voorziet, beslist het college.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst van 11 juni 2024.
De secretaris,
De burgemeester,
Met deze beleidsregel geeft het college van de gemeente Hulst invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering en invordering volgens de Pw. Dat geldt ook voor de bevoegdheid tot terugvordering en invordering in het kader van de IOAW en de IOAZ.
Verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van uitkering zijn in de Pw, de IOAW en de IOAZ in een aantal gevallen geformuleerd als een bevoegdheid van het college. Het zijn van een bevoegdheid brengt met zich mee dat het college niet verplicht is om in voorkomende situaties het recht op uitkering te verrekenen, te herzien, in te trekken, of terug te vorderen. Dit geldt ook voor het bruteren van vorderingen vanwege de Pw. De wetgever heeft het college de ruimte gegeven om de te nemen beslissingen af te stemmen op lokaal beleid en specifieke individuele omstandigheden. Het opstellen van deze beleidsregels is geen wettelijke verplichting. Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd, dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Vooral in bezwaar- beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregels. Bovendien biedt de beschrijving van het beleid en het publiceren hiervan de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.
Deze beleidsregels zijn ook van toepassing bij terugvordering van Tozo-uitkeringen. Dit volgt uit artikel 78f van de Participatiewet. Dat is de basis van de Tozo, waardoor de artikelen van de Pw over terugvordering van overeenkomstige toepassing zijn.
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.2. Herzien en intrekken
Als er in de individuele situatie dringende redenen zijn kan van herziening en intrekking worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de situatie is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast kan aansluiting worden gezocht bij het begrip dringende redenen van artikel 16 Pw.
Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.
Artikel 58 lid 2 Pw en artikel 25 lid 2 tot en met 28 IOAW/IOAZ geeft het college de bevoegdheid om in bepaalde situaties over te gaan tot terugvordering. Dit artikel bepaalt dat het college in beginsel gebruik maakt van deze bevoegdheden.
Een uitzondering hierop is opgenomen in artikel 2.2.
Artikel 2.2. Afzien van terugvordering
Onderdeel a: Als er in de individuele situatie dringende redenen zijn kan van terugvordering worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Ook zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. Denk ook aan uithuiszetting of andere gezinsproblematiek.
In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit al worden afgezien wegens een dringende reden (zie artikel 1.2). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Onderdeel b: De uitzondering in dit onderdeel geldt voor de situatie van artikel 58 lid 2 onderdeel e Pw. In dat geval wordt niet meer teruggevorderd als de vordering ouder is dan 2 jaar. Deze keuze is gemaakt, omdat het hier gaat om een fout van het college die niet kan worden aangerekend aan belanghebbende. Voor deze vordering geldt een wettelijke termijn van 2 jaar.
Artikel 2.3. Terugvorderingsbesluit
In dit artikel is in overeenstemming met artikel 60 Pw geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.
In dit artikel wordt nader uitwerkt hoe de betalingstermijn van de vordering er uit ziet. En wat er gebeurt als belanghebbende niet voldoet of kan voldoen aan deze termijn.
In beginsel rust op belanghebbende de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen.
Daarbij moet worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – als de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – belanghebbende in verzuim verkeert, wat betekent dat belanghebbende ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten
Ten aanzien van het terug te vorderen bedrag wordt rekening gehouden met het gestelde in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over de beslagvrije voet.
Artikel 3.2. Verplichtingen invordering
In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.
In deze beleidsregels is geen vaste termijn opgenomen voor het verrichten van een heronderzoek naar de hoogte van het inkomen. De praktijk heeft uitgewezen dat de administratieve belasting niet opweegt tegen de baten. Er wordt alleen een onderzoek ingesteld als wijzigingen in het inkomen daartoe aanleiding geven.
Lid 3: bij wijzigingen in het inkomen kan worden gedacht aan: meer/minder inkomsten door ontslag of nieuwe baan. Dit alles rekening houdend met de beslagvrije voet. Belanghebbende heeft een inlichtingenplicht en moet op verzoek van college de informatie hierover verstrekken (artikel 60 lid 1 Pw). Belanghebbende moet dus wijzigingen doorgeven. Op dat moment wordt gekeken of de wijzigingen aanleiding geven voor wijzing.
Artikel 3.3. Verrekening en beslag
Het terugvorderingsbesluit heeft direct een executoriale titel. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening wanneer aan de debiteur ook bijstand wordt verleend. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 60 lid 3 Pw.
Als geen verrekening kan plaatsvinden wordt vereenvoudigd derdenbeslag gelegd.
Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.
Lid 2: regelt hoe de terugvordering wordt verrekend met het vakantiegeld van belanghebbenden die bijstand ontvangen.
Lid 3: Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan moeten voor de genoemde vormen van dwanginvordering kosten worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op kosten van betekening, gerechtelijke kosten en dergelijke. De vordering wordt verhoogd met deze kosten. Dit gebeurt vanaf het moment dat beslag moet worden gelegd.
Lid 1: in de Pw is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 5 PW. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de Beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.
Lid 2: naar vaste rechtspraak moet worden afgezien van brutering, als sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Zie bijvoorbeeld: CRvB 3-11-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2689 en CRvB 22-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2559.
Lid 3: ook in geval van bijzondere omstandigheden wordt afgezien van bruteren van de vordering. Hiervoor geldt hetzelfde als bij artikel 1.2 en 2.2 van deze beleidsregels.
Artikel 4.1. Kwijtschelding bij schuldenproblematiek
Het kan noodzakelijk zijn om een deel van een vordering kwijt te schelden als er sprake is van een schuldregeling of een WSNP-traject. Dit is echter niet doelmatig, omdat het restant van de vordering pas kan worden bepaald als de schuldregeling of het WSNP-traject is doorlopen en het tot de maximale uitbetaling is gekomen. Wordt de schuldregeling of het WSNP-traject voortijdig beëindigd omdat de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt of nieuwe schulden is aangegaan, dan moet het kwijtscheldingsbesluit weer worden ingetrokken. Dit hoeft niet als er geen kwijtscheldingsbesluit is genomen.
Bij het indienen van de vordering in de boedel kan het college aangeven dat het meewerkt aan de schuldregeling en dat het na afloop van het traject het dan resterende van de vordering zal kwijtschelden. Dit impliceert al dat het college niet overgaat tot kwijtschelding als het traject voortijdig door toedoen van de debiteur wordt beëindigd, maar dit kan ook expliciet bij het indienen van de vordering worden vermeld.
Artikel 4.2. Gedeeltelijk afzien van verdere invordering
Lid 1: Het uitgangspunt is en blijft dat ten onrechte verstrekte uitkering zoveel mogelijk wordt ingevorderd. Er wordt echter wel met betrekking tot het afzien van invordering een actief beleid gevoerd als het niet-verwijtbare vorderingen betreft. Dit houdt in dat lid 1 dwingend is.
Ook is deze bepaling bedoeld om het debiteurenbestand beheersbaar te houden. Na een termijn van 5 jaar en als gedurende deze termijn volledig aan de betalingsverplichting is voldaan, wordt van verdere invordering afgezien.
Onderdeel c: Bij deze situatie kan gedacht worden aan debiteuren die zich (definitief) in het buitenland hebben gevestigd of geen aantoonbaar inkomen hebben.
Onderdeel d: Het is niet de bedoeling dat iedere vordering op elk moment afgekocht kan worden tegen ten minste 50%. De wetgever heeft daarbij geen nadere voorwaarden gesteld. In dit artikel is daarom als voorwaarde toegevoegd dat de afkoop een meerwaarde moet hebben voor de gemeente ten opzichte van het reguliere invorderingstraject en dat de belanghebbende daardoor in de gelegenheid wordt gesteld uit een schuldsituatie te komen. Uit de aanvullende gestelde voorwaarde volgt dat in ieder afzonderlijk geval een individuele beoordeling moet worden gemaakt.
Lid 2: Alhoewel er met betrekking tot fraudevorderingen een wettelijke verplichting is tot terugvorderen en uitgangspunt blijft dat een vordering zo mogelijk geheel terugbetaald moet worden, heeft de wetgever in artikel 58 lid 7 Pw voorwaarden geformuleerd op grond waarvan het college de bevoegdheid heeft om ook in deze gevallen af te kunnen van verdere invordering.
Aan een beslissing tot buiten invordering stellen bij fraudevorderingen (algemene bevoegdheid artikel 58 Pw) moet altijd een individuele beoordeling ten grondslag liggen. Deze individuele beoordeling moet vooral raakvlakken hebben met een uitstroombevordering en armoedebestrijding.
Artikel 4.4. Uitstel van betaling
Het college is bevoegd om belanghebbende uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. Het college onderzoekt of aan de voorwaarden wordt voldaan.
In dit kader heeft het college bepaald:
in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt, wanneer zij uitstel verleent, en ook welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.
Lid 4: als uitstel wordt verleend brengt de gemeente geen wettelijke rente in rekening over de periode van uitstel.
Lid 5: als het college het noodzakelijk vindt dat belanghebbende hulp krijgt vanuit een traject van Schuldhulpverlening, kan het college aan belanghebbende verplichting opleggen om mee te werken aan een schuldhulptraject voor de duur van het uitstel.
Artikel 5.1. Verhaal - algemeen
Lid 2: De kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht worden verhaald op degene zoals aangegeven in artikel 62 sub a en b Pw. Daarmee wordt de (ex)echtgenoten en de daarmee gelijkgestelde (ex-)geregistreerde partner ten aanzien van zijn onderhoudsplicht tegens zijn (ex-)echtgenoot en/minderjarige kinderen bedoeld.
Lid 3: het college maakt geen gebruik van de verhaalsbevoegdheid op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt tegen zijn meerderjarig kind (18 t/m 20-jarigen).
Lid 4: Er wordt gebruik gemaakt van de verhaalsbevoegdheid, maar pas als vaststaat dat het te gelde maken van een onderhoudsrecht door belanghebbende zelf, niet verlangd kan worden. Of toepassing van artikel 55 Pw in het individuele geval wenselijk is zal steeds moeten worden overwogen. Het kan gegeven de situatie onwenselijk zijn als partijen (opnieuw) in een procedure verwikkeld raken. Deze verplichting kan ook alleen opgelegd worden als het aannemelijk is dat een alimentatieprocedure zin heeft. Het moet dus vaststaan dat de onderhoudsplichtige voldoende draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud.
Onwil van de onderhoudsgerechtigde kan geen overweging zijn. De onderhoudsgerechtigde heeft er belang bij om een eigen titel voor het innen van een onderhoudsbijdrage te hebben voor het geval er geen beroep meer wordt gedaan op bijstand. Worden kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhaald door het college omdat er behoefte en draagkracht is, dan zal de onderhoudsgerechtigde alsnog zelf moeten procederen om dit recht te gelde te maken als deze uit de bijstand stroomt.
Als de belanghebbende beschikt over een alimentatiebeschikking dan kan hij zich voor de inning ervan wenden tot een deurwaarder of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De mogelijkheden van het LBIO zijn aan voorwaarden gebonden. Aan interventie door een deurwaarder zijn kosten verbonden voor belanghebbende. Weliswaar kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor deze kosten, maar het kan kosten besparen als het college zelf tot verhaal overgaat. Het college kan kosteloos vereenvoudigd derdenbeslag leggen op het inkomen van de onderhoudsplichtige.
Artikel 5.2. Afzien van verhaal
Lid 1 onderdeel a: De Expertgroep Alimentatienormen oordeelt dat een bijdrage van € 25,- per maand voor 1 kind en € 50,- voor 2 of meer kinderen haalbaar is voor onderhoudsplichtigen met een laag inkomen. Daarom wordt afgezien van verhaal als de draagkracht van de onderhoudsplichtige minder is dan € 25,- per maand.
Lid 1 onderdeel b: Dringende redenen kunnen nooit alleen financiële redenen zijn. De vraag wat dringende redenen in het kader van verhaal zijn, moet worden beantwoord aan de hand van de in de loop der tijd ontwikkelde jurisprudentie. Denk hierbij aan als gedragingen aan de kant van de onderhoudsgerechtigde dusdanig ingrijpend zijn dat daardoor van een onderhoudsplichtige redelijkerwijs niet verwacht mag worden dat deze nog bijdraagt in het levensonderhoud van de ex-partner. Of als het gedrag van de onderhoudsplichtige aanleiding zijn om (desnoods tijdelijk) af te zien van het instellen van verhaal. Bijvoorbeeld als de verhaalsactie van de gemeente verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor de onderhoudsgerechtigde (bedreiging en mishandeling).
Lid 2: Het lid regelt dat het college in deze situatie ook geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend afziet van verhaal als het zelf de verhaalsbijdrage heeft opgelegd of als de verhaalsbijdrage door de rechter is vastgesteld. Door deze mogelijkheid hoeft niet van de onderhoudsplichtige verlangd te worden een gang naar de rechter te maken en ook hier is het onwenselijk dat er weer een gang naar de rechter zou moeten worden gemaakt als de financiële situatie is verbeterd.
Artikel 5.3. Kwijtschelding verhaal - schuldenproblematiek
Zie voor toelichting artikel 4.1. van deze beleidsregels.
Artikel 5.4. Vaststellen hoogte verhaalsbedrag
Lid 1: De hoogte van de verhaalsbijdrage wordt bepaald door de in dit artikel genoemde 3 grenzen. Er kan niet meer bijstand worden verhaald dan er behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van het eigen levensonderhoud of een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
Is de draagkracht van de onderhoudsplichtige te laag om aan de vastgestelde behoefte te voldoen, dan wordt er niet meer verhaald dan de draagkracht toelaat.
Tot slot kan er nooit meer worden verhaald dan er bruto aan bijstand wordt verstrekt.
Lid 2: Het college is gehouden de bijdrage vast te stellen volgens dezelfde maatstaven als die van de rechter. Daarom wordt hier aangesloten bij de door de Expertgroep Alimentatienormen vastgestelde Tremanormen.
Artikel 5.5. Ambtshalve vaststelling
Ook een onderhoudsplichtige is wettelijk verplicht om de gemeente te voorzien van de benodigde informatie voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage. Voor het geval dat de onderhoudsplichtige niet voldoet aan de inlichtingenplicht wordt de onderhoudsbijdrage op deze wijze vastgesteld.
Algemeen gebruikelijk bij een ambtshalve vaststelling is om een bijdrage op te leggen gelijk aan de bruto kosten van bijstand. Dit kan alleen als er sprake is van onderhoudsplicht tegen de bijstandsgerechtigde en eventuele ten laste komende kinderen.
Als er alleen sprake is van een onderhoudsplicht tegen de in de bijstandsverlening begrepen kinderen moet een andere benadering gekozen worden. In de Tremanormen is de tabel eigen aandeel kosten van kinderen opgenomen. De tabel wordt in de rechtspraak gebruikt om de maximale behoefte van kinderen te bepalen en is gebaseerd op onderzoek van het Nibud. Daarbij is onderzoek gedaan naar de hoogte van het netto-inkomen, gezinssamenstelling en wat er dan gemiddeld per kind maandelijks wordt besteed ten behoeve van dat kind. Voor een ambtshalve vaststelling kan worden uitgegaan van het maximaal in die tabel genoemde bedrag.
Artikel 5.6. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking)
Het kan zijn dat de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is gewijzigd waardoor hij niet of veel minder kan betalen dan de bijdrage die door de rechter is bepaald. In dat geval bepaalt het college dat het bedrag dat wordt verhaald lager is dan het door de rechter vastgestelde bedrag. Is de onderhoudsplichtige helemaal niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen dan ziet het college geheel af van verhaal. Er wordt aan de onderhoudsplichtige niet geadviseerd om de rechter te verzoeken de onderhoudsbijdrage te verlagen of op nihil vast te stellen, tenzij vaststaat dat de verlaging van het inkomen blijvend is. Er moet worden voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde opnieuw een procedure moet voeren als de financiële situatie van de onderhoudsplichtige is verbeterd.
Artikel 5.7. Wijziging draagkracht
Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter een wijziging in de draagkracht van minder dan € 50,00 per maand niet beschouwt als zijnde een relevante wijziging in omstandigheden op grond waarvan herziening zou moeten geschieden.
Artikel 6.1. Schorsende werking
Bij een bezwaar of beroep loopt de invordering door. Dit is alleen anders als dit onevenredig belastend is voor belanghebbende (lid 2).
In dit artikel is geregeld wanneer de beleidsregels ingaan. Aangezien deze beleidsregels niet tot nauwelijks nadelige gevolgen hebben voor de betrokken persoon is er geen overgangsrecht geformuleerd.
De CRvB oordeelt, dat als het bestuur het kwijtscheldingsbeleid wijzigt en een betrokken persoon na de datum van deze wijziging een verzoek tot kwijtschelding indient, waarbij geen sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en zonder enig voorbehoud gedane toezegging van toepassing van het oude beleid, wordt het verzoek beoordeeld naar de maatstaven van het nieuwe kwijtscheldingsbeleid (CRvB 24-8-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6368). Overgangsrecht is daarom bij verzoeken om kwijtschelding niet aan de orde.
Lopende betalingsregelingen volgens het oude beleid blijven zoveel mogelijk doorlopen, per situatie zal bekeken worden of er een overgangstermijn noodzakelijk is in geval van wijziging van de betalingsverplichting. Een overgangstermijn van drie maanden wordt hierbij redelijk geacht.