Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wageningen

Beleidsregels stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWageningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2024
CiteertitelBeleidsregels stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2023.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet
  2. artikel 31, vijfde lid, van de Participatiewet
  3. artikel 7 van de Participatiewet
  4. Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
  5. Re-integratieverordening Participatiewet Wageningen 2023
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-06-2024nieuwe regeling

11-06-2024

gmb-2024-264839

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2024

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wageningen,

gelet op:

  • -

    artikel 31, lid 2, aanhef en sub j, van de Participatiewet;

  • -

    artikel 31, lid 5, van de Participatiewet;

  • -

    artikel 7 van de Participatiewet;

  • -

    artikel 2:8, lid 1, sub b en artikel 2:9, lid 2, sub b van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten;

  • -

    artikel 5.2 van de Re-integratieverordening Participatiewet Wageningen 2023.

Mede gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende:

  • -

    Dat het college van de gemeente Wageningen sinds het project Vertrouwen Werkt! parttime werk blijvend stimuleert;

  • -

    Dat gemeente Wageningen door de stimuleringsregeling structureel een hoge mate van arbeidsparticipatie onder uitkeringsgerechtigden kent;

  • -

    Dat het gewenst is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van deze stimuleringsregeling;

Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

Beleidsregels ‘Stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2024’

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Inkomsten uit arbeid: inkomsten uit arbeid in loondienst of uit werkzaamheden uit eigen onderneming c.q. zelfstandige en/of bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden op bescheiden schaal;

    • b.

      Uitkeringsgerechtigde: een inwoner van de gemeente Wageningen die ouder is dan 27, maar jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd en die een uitkering levensonderhoud ontvangt ingevolge de Participatiewet, een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of een uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Een persoon jonger dan 27 jaar die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, valt ook onder deze definitie (artikel 31, lid 5 van de Participatiewet);

    • c.

      Premie parttime werk: het bedrag dat door de gemeente op grond van deze beleidsregels en de Re-integratieverordening Participatiewet Wageningen 2023 aan de inwoner wordt toegekend, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 31, lid 2, sub j van de Participatiewet;

    • d.

      Verordening: de Re-integratieverordening Participatiewet Wageningen 2023;

    • e.

      Vrijwilligersvergoeding: een kostenvergoeding zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, sub k van de Participatiewet.

    • f.

      Wet: de Participatiewet.

    • g.

      Wettelijke vrijlatingsregelingen: de regelingen omtrent het vrijlaten van inkomsten zoals geregeld in de Participatiewet (artikel 31, lid 2, sub n, r, y, z of aa);

  • 2.

    De overige begrippen in deze beleidsregels worden in dezelfde betekenis gehanteerd als in de wet en in de verordening.

Artikel 2. Voorwaarden premie parttime werk

  • 1.

    Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde, behoudens het hierna bepaalde, halfjaarlijks een premie parttime werk als de uitkeringsgerechtigde in de voorgaande zes maanden inkomsten uit arbeid heeft ontvangen.

  • 2.

    De premie parttime werk wordt voor alle uitkeringsgerechtigden twee keer per jaar uitbetaald.

  • 3.

    Er wordt geen premie parttime werk verstrekt als:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde over de zelfde periode als waarin de premie parttime werk is opgebouwd, ook een vrijwilligersvergoeding heeft ontvangen;

    • b.

      Aan de uitkeringsgerechtigde op grond van het niet voldoen aan zijn arbeids- of re-integratieverplichtingen (artikel 9 van de wet) een maatregel werd opgelegd (artikel 18 van de wet); of

    • c.

      Als de uitkeringsgerechtigde op grond van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht (artikel 17, lid 1, van de wet) een bestuurlijke boete werd opgelegd (artikel 18a van de wet).

    Dit geldt bij b. voor de duur van de opgelegde maatregel en bij c. voor een periode van 6 maanden vanaf de datum van het opleggen van de boete.

  • 4.

    Het college geeft voor de in lid 3 van de premie parttime werk uitgesloten uitkeringsgerechtigde, indien mogelijk en redelijk, toepassing aan de voor de uitkeringsgerechtigde geldende wettelijke vrijlatingsregeling.

Artikel 3. Hoogte premie

  • 1.

    De hoogte van de premie parttime werk wordt vastgesteld aan de hand van de inkomsten die de uitkeringsgerechtigde in de voorafgaande zes maanden heeft verdiend en met de toekenning van de bijstandsuitkering zijn verrekend:

    • a.

      De premie parttime werk bedraagt 25% van het over deze periode met inkomsten uit arbeid verdiende inkomen.

    • b.

      De premie heeft een maximum opbouw per maand van 1/12e van het afgeronde bedrag dat aan te verstrekken premies volgens artikel 31, lid 2, sub j, van de wet per jaar kan worden toegekend.

    • c.

      Het over het inkomen eventueel nog te ontvangen vakantiegeld wordt voor de berekening van de premie parttime werk buiten beschouwing gelaten.

    • d.

      Op de premie parttime werk worden de voor de uitkeringsgerechtigde toegepaste wettelijke vrijlatingsregelingen in mindering gebracht.

    • e.

      Voorts worden de premies die aan betrokkene op grond van andere gemeentelijke premieregels zijn of worden verstrekt op de premie parttime werk in mindering gebracht. Dit betreft de premie vrijwilligerswerk, de premie onbetaalde arbeid en de uitstroompremie.

  • 2.

    Voor gehuwden geldt dat het bepaalde in lid 1 voor hen tezamen geldt.

Artikel 4. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 juni 2024 onder gelijktijdige intrekking van de ‘Beleidsregels stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2023’.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleidsregels stimulering parttime werk gemeente Wageningen 2024’.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 11 juni 2024.

burgemeester en wethouders van Wageningen,

de secretaris,

J. de Wit

de burgemeester,

F. Vermeulen

Toelichting Beleidsregels stimulering parttime werk Gemeente Wageningen 2024

Inleiding

De wens om parttime werken in de bijstand verder te stimuleren is een belangrijke opbrengst van het door de gemeente Wageningen uitgevoerde bijstandsonderzoek Vertrouwen Werkt (2020-2022). Daarna vond het stimulerings¬project parttime werk plaats, waarin deze conclusie opnieuw is bevestigd.

 

De gemeente kiest op basis van deze ervaringen ervoor om parttime werken blijvend te willen stimuleren. Daarom zijn deze beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels volgen in hoofdlijn de beleidsregels van de experimentele regeling. Op basis van opgedane ervaringen zijn de beleidsregels op onderdelen beperkt aangepast en is de toelichting aangevuld.

 

Parttime werken kan een toegevoegde waarde hebben als stap naar volledige uitstroom naar werk, maar ook als invulling van maatschappelijke en economische participatie zo lang als volledige uitstroom naar werk (nog) niet mogelijk is. Parttime werken heeft voordelen o.a. door het kunnen leveren van een bijdrage naar vermogen, het hebben van verantwoordelijkheden door werk, sociale contacten en de eigen ontwikkeling die werk met zich brengt. Parttime werk geeft een concrete bijdrage aan de re-integratie van mensen door het werk dat wordt gedaan en de ontwikkeling die betrokkenen daardoor meemaken. Daarmee draagt parttime werk bij aan de arbeidsinschakeling op grond waarvan de gemeente een premie kan verstrekken. Ook kan er in combinatie met parttime werken op of naast het werk worden geleerd. Met het verwerven van eigen inkomsten daalt ook het beroep dat mensen doen op de bijstand en dalen de kosten hiervan. Dit is in het voordeel van de gemeente omdat dit de bijstandslasten laat dalen.

 

Met deze stimuleringsregeling wordt beoogd dat zoveel mogelijk mensen uit de bijstand die daartoe in staat zijn door parttime werk te participeren. De gemeente zet dit in omdat het stimuleren van parttime werk positief is voor de mensen zelf, voor de arbeidsmarkt en voor het beperken van de kosten van de bijstand.

 

De stimuleringsregeling premie parttime werk

De stimuleringsregeling houdt in dat het college aan de uitkeringsgerechtigde die voldoen aan de voorwaarden in deze beleidsregels een premie parttime werk verstrekt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in de Participatiewet opgenomen mogelijkheid tot het verstrekken van premies ter bevordering van arbeidsinschakeling (artikel 31, lid 2, sub j van de Participatiewet).

 

De premies die op grond van artikel 31, lid 2, sub j, van de Participatiewet kunnen worden verstrekt kennen een wettelijk maximum per jaar en kunnen ten hoogste twee keer per kalenderjaar worden verstrekt. Deze premies worden fiscaal niet tot de inkomsten gerekend, waardoor dit geen gevolgen heeft voor de aanspraken op bijv. de huur- en zorgtoeslag. Dit is een belangrijk voordeel van het gebruik van deze premies. Doordat premies ten hoogste twee keer per jaar mogen worden toegekend is het maandelijks betalen van een premie parttime werk niet toegestaan.

 

Een uitzondering geldt voor wanneer een uitkeringsgerechtigde op grond van artikel 31, lid 2, sub k van de Participatiewet een vrijwilligersvergoeding heeft ontvangen. In die periode is de premie gericht op arbeidsinschakeling namelijk wel belast. In die periode wordt daarom geen premie opgebouwd. Het gaat daarbij niet om de premie vrijwilligerswerk (artikel 5.3 van de re-integratieverordening), maar om de vergoeding die de uitkeringsgerechtigde van de organisatie ontvangt waar hij vrijwilligerswerk verricht.

 

Doelgroep

De doelgroep voor de premieregeling zijn alle inwoners die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet. Inwoners met een uitkering op basis van de IOAW of de IOAZ worden daartoe ook gerekend. Personen die gebruik maken van ondersteuning op grond van de BBZ-regeling (ondersteuning zelfstandigen) worden niet gerekend tot de doelgroep van deze premieregeling voor parttime werk.

 

Het door het college beoogde doel is dat zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden die daartoe in staat zijn en nog niet kunnen uitstromen, tijdens de bijstand parttime werkzaamheden gaan verrichten.

 

Personen die inmiddels de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt (en bij ontbreken van een volledige AOW-uitkering ook recht kunnen hebben op bijstand) worden niet tot de doelgroep van deze regeling gerekend.

 

Berekening en betaling premies

Voor een goede uitvoerbaarheid van de regeling wordt ervoor gekozen om twee keer per jaar op een vast moment de premies te berekenen en uit te betalen. De premie parttime werk wordt twee keer per jaar uitbetaald: één keer in maart en één keer in september.

 

Verrekening van inkomsten uit arbeid met de bijstand vindt vaak achteraf plaats, waardoor er nog mutaties worden verwerkt in de eerste twee maanden na afloop van een periode. Een eerder betaalmoment van de premie is daarmee onwenselijk, omdat dit tot veel herberekeningen zou leiden.

 

Uitsluitingsmogelijkheid premieregeling parttime werk

Door deze stimuleringsregeling voor parttime werk kan nadeel ontstaan als mensen die kunnen uitstromen uit de bijstand zich daarvoor te weinig inspannen. In de stimulerings¬regeling is om deze reden de bepaling opgenomen dat het college kan besluiten geen premie parttime werk meer te verstrekken. De eerder geldende experimentele beleidsregels gaven nog een opsomming van de omstandigheden waarin het college dit besluit neemt. Dit is in deze beleidsregels vereenvoudigd.

 

Voor uitkeringsgerechtigden gelden de arbeids- en re-integratieverplichtingen, zoals individueel bij beschikking worden opgelegd. Ook geldt voor uitkeringsgerechtigden de inlichtingenplicht. Inwoners hebben de plicht om feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand aan de gemeente te melden. In de beleidsregels is opgenomen dat bij het opleggen van maatregelen op basis van het niet naleven van deze verplichtingen of het opleggen van een boete vanwege het schenden van de inlichtingenplicht ook geen premie (meer) wordt verstrekt. Hierdoor wordt de grond van eventuele uitsluiting van de premie eenduidig en volledig gekoppeld aan de individueel opgelegde arbeids- en re-integratieverplichtingen en de inlichtingenplicht.

 

Het uitsluiten van de premieregeling geldt voor de periode waarover een maatregel werd opgelegd of bij een boete voor een periode van 6 maanden. Na deze periode wordt het toekennen van de premie bij inkomsten uit arbeid tijdens de bijstand dan hervat. In de praktijk bouwt de uitkeringsgerechtigde dan geen premie op in de eerste 6 maanden na het opleggen van een boete. Bij de eerstvolgende premiebetaling ontvangt de uitkeringsgerechtigde dan geen premie.

 

Het college geeft voor deze van de premie parttime werk uitgesloten uitkeringsgerechtigden, indien mogelijk en redelijk, wel toepassing aan de algemene wettelijke vrijlatingsregeling (artikel 31, lid 2 sub n van de Participatiewet). Deze is echter beperkt tot een duur van 6 maanden per uitkeringsperiode.

 

Door de uitsluitingsmogelijkheid voor de premie heeft het college voldoende instrumenten in handen om eventuele nadelige effecten van deze stimuleringsregeling op te vangen. Onnodig langdurig beroep op de bijstand kan zo afdoende worden beperkt.

 

Grondslag premieberekening

Bij de stimuleringsregeling is de hoogte van de te betalen premie parttime werk afhankelijk van het verdiende inkomen uit arbeid. Onder inkomen uit arbeid wordt hier ook begrepen de inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap en/of inkomsten uit beroepsmatige of bedrijfsmatige werkzaamheden. Tot deze inkomsten worden niet gerekend inkomsten die niet uit eigen arbeid worden verkregen, zoals inkomsten uit alimentatie of inkomsten uit het verhuren van de eigen woning, vermogensinkomsten enz.

 

Het college beoogt een voor inwoners en voor het verwerkingsproces eenvoudige, goed toepasbare, administratief eenvoudige en begrijpelijke regeling. Daarom wordt bijvoorbeeld het eventuele vakantiegeld niet bij de inkomsten betrokken.

 

Hoogte van de premie

De premie heeft een maximumopbouw per maand van 1/12 deel van het afgeronde bedrag dat aan te verstrekken premies volgens artikel 31, lid 2, sub j, van de Participatiewet per jaar kan worden toegekend. Het maandbedrag wordt naar beneden toe afgerond op een veelvoud van €10. Hiermee wordt ook geborgd dat het maximale premiebedrag niet wordt overschreden. De hoogte van de premie is bepaald op 25% van de inkomsten. Met deze hoogte wordt de prikkelwerking om inkomsten uit arbeid te verdienen zoveel mogelijk versterkt. De maximale premie beweegt hierdoor mee met de jaarlijks door het Ministerie vastgestelde maximale bedrag. Voor 2024 is door het Ministerie vastgesteld op €3.151,00 per jaar. Het premiebedrag wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van €10. De maximale premie in 2024 is hiermee €260,- per maand.

 

Rekenvoorbeelden ter illustratie

Inkomsten uit arbeid per maand

Maandelijkse premie (25% van inkomsten)

Hoogte halfjaarlijkse premie (na 6 maanden)

€1.040,- (maximum)

€260,- (maximum)

€1.560,- (maximum)

€500,-

€125,-

€750,-

€120,-

€30,-

€180,-

 

Door de berekening eenvoudig te houden is voor alle uitkeringsgerechtigden goed te zien wat zij aan halfjaarlijkse premie kunnen verwachten. Voor het berekenen van de premies is ook een proefberekening mogelijk, waarmee consulenten inkomen van de gemeente voor de inwoner op individueel niveau kunnen nagaan hoeveel premie parttime werk zij opbouwen in een bepaalde maand. Dit kan verhelderend zijn, zeker als bij inwoners ook andere bijzondere punten spelen, zoals bijvoorbeeld het gebruik van andere vrijlatingsregelingen of het verwerken van andere met de bijstand te verrekenen inkomsten uit alimentatie. In deze proefberekening worden dan de relevante gegevens van de betrokken inwoner ingevuld, aan de hand waarvan wordt getoond hoeveel premie parttime werk zij opbouwen in de maand.

 

Specifiek voor de berekening van de premie bij de IOAW- en de IOAZ-uitkeringen wordt opgemerkt dat bij de premieberekening uitgegaan wordt van de netto-inkomsten uit werk, zoals ook bij de gewone bijstandsuitkering het geval is. Dit om voor deze uitkeringen - die een bruto berekeningssystematiek kennen – bij gelijke inkomsten dezelfde premie te berekenen als voor inwoners met een gewone bijstandsuitkering.

 

Samenloop vrijlatingsregelingen

De Participatiewet kent 5 regelingen voor gedeeltelijke vrijlating van inkomsten:

 

  • 1.

    de algemene vrijlatingsregeling (voor personen vanaf 27 jaar) in artikel 31, lid 2, sub n, van de wet. De tekst hiervan luidt:

     

    inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 264,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;

     

  • 2.

    de vrijlatingsregeling voor alleenstaande ouders (vanaf 27 jaar met een kind tot 12 jaar) in artikel 31, lid 2, sub r, van de wet. De tekst hiervan luidt:

     

    inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 164,73 per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en onderdeel y, z of aa niet van toepassing is, ingeval:

    • 1°.

      hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,

    • 2°.

      de periode van zes maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken, en

    • 3°.

      dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;

  • 3.

    de vrijlatingsregeling voor mensen met een medische urenbeperking (ongeacht leeftijd) in artikel 31, lid 2, sub y, van de wet. De tekst hiervan luidt:

     

    inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt is tot 15 procent van deze inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 167,07 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, tenzij onderdeel n van toepassing is;

  • 4.

    de tijdelijke vrijlatingsregeling voor personen uit de doelgroep loonkostensubsidie in artikel 31, lid 2, sub z van de wet. De tekst hiervan luidt:

     

    inkomsten uit een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10d, eerste of tweede lid, van een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, tot 15 procent van deze inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 157,96 per maand, gedurende een periode van twaalf maanden nadat de periode van zes maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, tenzij onderdeel y van toepassing is;

  • 5.

    de tijdelijke vrijlatingsregeling voor personen uit de doelgroep loonkostensubsidie zonder mogelijkheid tot urenuitbreiding in artikel 31, lid 2, sub aa van de wet. De tekst hiervan luidt:

     

    inkomsten uit een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10d, eerste of tweede lid, van een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, tot 15 procent van deze inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 157,96 per maand, nadat de periode van twaalf maanden, bedoeld in onderdeel z, is verstreken, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en het college gelet op de in de persoon gelegen omstandigheden een uitbreiding van zijn arbeidsomvang niet mogelijk acht.

In de stimuleringsregeling is opgenomen dat bedragen die aan inwoners zijn of worden verstrekt op basis van een van de vrijlatingsregelingen in mindering worden gebracht op de premie. Dit geldt voor alle duidelijkheid ook voor eventuele toekomstige verruimingen van deze wettelijke regelingen. De te verstrekken premie kan nooit een negatief bedrag zijn. Daarmee is de voor inwoner de “meest voordelige regeling” hierbij het uitgangspunt.

 

Bij het gebruik van de wettelijke vrijlatingsregelingen bestaat voor de inwoner het voordeel dat in de maand meer inkomen binnenkomt. Deze vrijlatingen worden namelijk per maand verrekend en verhogen direct het maandinkomen. Het vrijgelaten bedrag is wel fiscaal inkomen. In bepaalde gevallen en afhankelijk van de hoogte van het inkomen kunnen hierdoor effecten ontstaan op toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Het is bekend dat deze effecten zich in de praktijk vooral voordoen bij gehuwden met inkomsten hoger dan ongeveer € 500,- per maand. Evenwel blijkt dit een complexe materie die afhankelijk is van meerdere persoonlijke omstandigheden van betrokkenen en waar de rijksoverheid vereenvoudiging zou moeten bieden. De gemeente kan betrokkenen wijzen op deze effecten, maar kan deze niet wegnemen. Het is aan de betrokkene dan de afweging of deze gebruik wenst te maken van deze vrijlatingsregelingen of voorkeur geeft aan het (volledig) gebruik maken van de stimuleringsregeling parttime werk.

 

Het is het voornemen van het college om geen gebruik te maken van de toepassing van de algemene vrijstellingsregeling zo lang als betrokkenen gebruik maakt van de stimuleringsregeling. Dit betekent ook dat de wettelijke vrijlating beschikbaar blijft voor uitstroomondersteuning van mensen met een zeer beperkt inkomen boven de bijstandsnorm, zoals dit ook geldt voor mensen die uitstromen uit de bijstand, die tijdens hun bijstand geen inkomsten uit werk. 1

 

Wel zal het college - indien redelijk en mogelijk - de wettelijke regeling toepassen als de inwoner werd uitgesloten van de stimuleringsregeling.

 

Samenloop andere premieregelingen

Er is ook samenloop mogelijk tussen het verrichten van parttime werk en vrijwilligerswerk en/of onbetaalde arbeid en de uitstroompremie. Ook hiervoor is bepaald dat op de premie parttime werk de verstrekte premies uit andere regelingen in mindering komen. De premie parttime werk kan nooit een negatief bedrag zijn. Ook hier geldt dat daarmee voor inwoner de “meest voordelige regeling” hierbij het uitgangspunt is.

 

Jongeren tot 27 jaar

Aan jongeren tot 27 jaar mogen op grond van de Participatiewet geen premies worden toegekend, tenzij de jongere behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Dit blijkt uit artikel 31, lid 5 van de Participatiewet. Voor 1 juli 2023 was het toekennen van premies aan jongeren tot 27 jaar helemaal niet mogelijk.

 

Ingangsdatum

Deze regeling gaat in op 1 juni 2024. Opgemerkt wordt dat de landelijke overheid in het regeerakkoord heeft opgenomen te willen komen tot een verruiming van de regels over bijverdienen in de bijstand. In het wetsvoorstel Participatiewet in balans wordt bijvoorbeeld gesproken over een vrijlating van 15% met een maximumduur van 12 maanden. Ook wordt voorgesteld om de verschillende vrijlatingsregelingen, zoals voor alleenstaande ouders, te versimpelen. Opgemerkt wordt dat het in de rede ligt dat bij het tot stand komen van een verruimde landelijke regeling door de gemeente Wageningen ook beoordeeld wordt of deze gemeentelijke beleidsregels dan aangepast of beëindigd moeten worden.

 


1

Zie hierbij ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, d.d. 24 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2146.