Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amersfoort

Beleidsregels jeugdhulp Amersfoort

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmersfoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels jeugdhulp Amersfoort
CiteertitelBeleidsregels jeugdhulp Amersfoort
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels Gebruikelijke hulp Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2018.

Deze regeling vervangt de Beleidsregels Persoonsgebonden budget Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 2.3 van de Jeugdwet
  3. Verordening jeugdhulp Amersfoort
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2024nieuwe regeling

11-06-2024

gmb-2024-264423

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp Amersfoort

Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort;

 

gelet op:

 

titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

artikel 2.3 van de Jeugdwet;

 

de Verordening jeugdhulp Amersfoort;

 

overwegende dat het gewenst is beleidsregels vast te stellen over de invulling van de beoordelingsvrijheid die het college heeft;

 

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels jeugdhulp Amersfoort

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

1.1. Begrippen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening jeugdhulp Amersfoort en de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2. Gebruikelijke hulp

2.1 Algemeen

Onder gebruikelijk hulp wordt de hulp of de zorg verstaan die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college bij gescheiden ouders ook rekening houdt met de ouder bij wie de jeugdige niet woont. Is sprake van co-ouderschap, dan worden de mogelijkheden van beide ouders in het onderzoek betrokken.

 

2.2 Beoordeling

Of sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de hand van de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige;

  • 2.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

Het college kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval mag worden verwacht dat gebruikelijke hulp wordt geboden.

Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp is het gebruikelijk dat ouder(s) meer doen dan bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Ook bij kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de dagelijkse zorg van kind tot kind. Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Voor het vaststellen van de gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de zorg veel meer tijd kost vanwege de aandoening van het kind. Denk aan het wassen en kleden van een kind met bijvoorbeeld spasticiteit.

 

2.3 Capaciteiten van de ouder(s)

Het college beoordeelt welke problemen ouder(s) ondervinden bij hun zorgplicht voor de kinderen. Het kan zijn dat de ouder(s) zelf (tijdelijk) - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben voor (kortgezegd) de opgroeiproblemen van hun kinderen. In die gevallen kan het college opvoedhulp voor de ouder(s) inzetten om met de opgroeiproblemen van de kinderen te leren omgaan.

 

2.4 Geen gebruikelijke hulp

Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke hulp. Als de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij onderzoekt het college een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

 

2.5 Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Als de hulpvraag van de jeugdige valt onder de gebruikelijke hulp van de ouder(s) is sprake van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening.

 

Het kan zijn dat de gebruikelijke hulp van ouder(s) (substantieel) wordt overschreden. Om te beoordelen of ouder(s) de hulp zelf kunnen bieden – ondanks dat deze hulp de gebruikelijke hulp overschrijdt – onderzoekt het college de volgende vragen:

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

Als blijkt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden, dan verstrekt het college geen individuele voorziening omdat in dat geval sprake is van voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.

 

2.6 Dreigende overbelasting

Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. In dat geval doet het college daar onderzoek naar. De ouder(s) hebben een medewerkingsplicht. Als ouders niet voldoen aan de medewerkingsplicht en het college daardoor de omvang van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen niet kan vaststellen, dan weigert het college een voorziening.

 

2.7 Gebruikelijke hulp voor andere taken

Het college houdt bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting ook rekening met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke hulp bieden in het kader van andere regelgeving zoals verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.

 

2.8 Uitgangspunten beoordeling gebruikelijke hulp

Voor het beoordelen van de gebruikelijke hulp gaat het college uit van onderstaande uitgangspunten. Deze zijn gebaseerd op de richtlijnen die vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en bij jeugd-ggz werden gehanteerd: de CIZ-indicatiewijzer en het Handboek Indicatiestelling jeugd-ggz. In deze uitgangspunten staat per leeftijdscategorie aangegeven welke hulp van de ouder(s) gebruikelijk is.

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar:

  • -

    hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • -

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • -

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar:

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • -

    hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar:

  • -

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • -

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar:

  • -

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Hoofdstuk 3. Persoonsgebonden budget

3.1 Beoordeling van de voorwaarden

3.1.1 Pgb-vaardigheid

Bij het beoordelen of de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te oefenen zijn in ieder geval de volgende aspecten van belang.

De jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel zijn vertegenwoordiger moet in ieder geval:

  • 1.

    kunnen overzien wat de situatie is en een duidelijk beeld hebben van de zorgvraag;

  • 2.

    op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of die zelf weten te vinden bij de desbetreffende instanties (online);

  • 3.

    in staat zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

  • 4.

    voldoende kunnen communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;

  • 5.

    in staat zijn om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

  • 6.

    in staat zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om deze te verantwoorden;

  • 7.

    kunnen beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

  • 8.

    de inzet van zorgverleners kunnen coördineren waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

  • 9.

    in staat zijn om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

  • 10.

    voldoende (juridische) kennis hebben over het werk- of opdrachtgeverschap, of deze kennis weten te vinden.

In de volgende situaties is in ieder geval sprake van een ernstig vermoeden dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) problemen zal krijgen met het uitvoeren van de taken die horen bij een pgb:

  • -

    er is sprake van schuldenproblematiek;

  • -

    er is sprake van een gok- of drugsverslaving;

  • -

    er is sprake van sterke vergeetachtigheid.

3.1.2 Kwaliteit & veiligheid

Bij het beoordelen van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen jeugdhulp houdt het college in ieder geval rekening met de hierna volgende aspecten met het oog op de te bieden kwaliteit van de jeugdhulp en de veiligheid van de jeugdige.

 

Professionele hulpverlener

  • -

    De jeugdhulp sluit aan bij de beperkingen en/of problemen die de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondervindt;

  • -

    De jeugdhulp sluit aan op het onderzoeksverslag;

  • -

    De hulpverlener die (al dan niet werkzaam via een professionele instelling) de geïndiceerde jeugdhulp biedt, beschikt over een relevante opleiding. Bij het ontbreken daarvan moet, op een voor het college verifieerbare wijze, worden aangetoond dat deze hulpverlener over relevante werkervaring beschikt. Denk bijvoorbeeld aan referenties die kunnen worden gecontroleerd;

  • -

    Afhankelijk van de aard van de jeugdhulp en de beperkingen en kwetsbaarheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) dient degene die de via een pgb te leveren jeugdhulp biedt, te beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Deze verklaring mag niet ouder zijn dan 12 maanden op het moment van de aanvraag van de jeugdhulp.

Dubbelrol vertegenwoordiger

Om belangenverstrengeling te voorkomen is het niet wenselijk dat degene die de jeugdige en/of zijn ouder(s) vertegenwoordigt bij het uitoefenen van de aan een pgb verbonden taken, ook degene is die de ondersteuning verleent. Het college verstrekt in dat geval geen pgb.

 

Ondersteuning door personen die behoren tot het sociaal netwerk

De jeugdige en/of zijn ouder(s) moet allereerst zijn keus motiveren om met een pgb iemand uit het sociale netwerk in te schakelen. De persoon uit het sociale netwerk mag daarbij op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben uitgeoefend. Het belang van de jeugdige en/of zijn ouder(s) die met een pgb eigen regie wil behouden staat altijd voorop. Het college zal beoordelen of de persoon uit het sociaal netwerk in staat is om de geïndiceerde jeugdhulp te bieden. Onderdeel van die beoordeling is of de kwaliteit van de geboden jeugdhulp voldoende is gewaarborgd en zo ja, waaruit dat blijkt. Ook beoordeelt het college of de in te kopen jeugdhulp aansluit op de bijbehorende doelen in het onderzoeksverslag. Dat zal ook moeten blijken uit het budgetplan.

 

Behandeling

Jeugdhulp kan ook bestaan uit psychiatrische en psychologische behandeling. Het college stelt zich op het standpunt dat deze jeugdhulp niet kan worden geboden door personen die behoren tot het sociaal netwerk. In de meeste gevallen zal het zo zijn dat niet aan de vereisten zal zijn voldaan, waaronder opleiding en registratie. Mocht dit wel het geval zijn, dan stelt het college zich op het standpunt dat er niet voldoende ‘professionele’ afstand is in de relatie tussen de jeugdige en degene die de jeugdhulp via een pgb verleent.

 

Twijfels over integriteit

Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over integriteit van de uitvoerder van de jeugdhulp. Dit doet zich in elk geval voor als die uitvoerder:

  • a.

    fraude heeft gepleegd;

  • b.

    betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de maatwerkvoorziening in gevaar brengt;

  • c.

    bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

  • d.

    bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

  • e.

    en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

  • f.

    zich niet professioneel gedraagt. Dit is bijvoorbeeld zo als de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.

3.2 Weigering pgb

Het college weigert een pgb als het college in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag een besluit heeft ingetrokken met toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e van de wet.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

4.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2024 onder de gelijktijdige intrekking van:

  • -

    Beleidsregels Gebruikelijke hulp Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2018;

  • -

    Beleidsregels Persoonsgebonden budget Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2018.

Vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 11 juni 2024.

de secretaris,

de burgemeester,