Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uitgeest

Verordening Fysieke Leefomgeving Uitgeest 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUitgeest
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Fysieke Leefomgeving Uitgeest 2024
CiteertitelVerordening Fysieke Leefomgeving Uitgeest 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Aansluitverordening Uitgeest 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  4. artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994
  5. artikel 22.4 van de Omgevingswet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-06-2024nieuwe regeling

30-05-2024

gmb-2024-263300

Z23 155435

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving Uitgeest 2024

De raad van de gemeente Uitgeest:

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 april 2024;

 

gezien het advies van de commissie RO d.d. 14 mei 2024;

 

gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 22.4 van de Omgevingswet;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de Verordening Fysieke Leefomgeving Uitgeest 2024.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Uitgeest: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet;

  • c.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • e.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • f.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • g.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • h.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uitgeest;

  • j.

    dag: een tijdvak van 24 uren, vanaf 00:00 tot 00:00 de volgende dag;

  • k.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • l.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • m.

    gemeentelijke aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in eigendom bij de gemeente is;

  • n.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • o.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • p.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • q.

    haven: het havencomplex, gelegen aan en achter de Meldijk, kadastraal bekend Gemeente Uitgeest, sectie B6945 en B3646;

  • r.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • s.

    iepenspintkever het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus;

  • t.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • u.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • v.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat afdeling 5.1 uitsluitend van toepassing is op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • w.

    kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • x.

    kleinschalig kampeerterrein (bij de boer): een terrein of plaats bij een agrarisch bedrijf, met toestemming van de gemeente geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het tijdelijk plaatsen of geplaatst houden van maximaal vijftien kampeermiddelen;

  • y.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • z.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;

  • aa.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • bb.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • cc.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • dd.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • ee.

    particuliere aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in particulier eigendom is;

  • ff.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • gg.

    rioolaansluitleiding: rioolleiding tussen een gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en het gebouw waar afvalwater vrijkomt;

  • hh.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • ii.

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Uitgeest 2023, of diens rechtsopvolgers;

  • jj.

    vaartuig: elk vaartuig, zonder onderscheid en onder welke benaming ook;

  • kk.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagen en kinderwagens, en rolstoelen;

  • ll.

    voorziening voor het beheer van afvalwater: openbaar vuilwaterriool, openbaar hemelwaterstelsel, openbaar ontwateringstelsel, andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater of zuiveringsvoorziening;

  • mm.

    weg: hetgeen daaronder in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt verstaan;

  • nn.

    Wet milieubeheer: Wet milieubeheer zoals die luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen of vrijstellingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Regels over het gebruik van wegen, kamperen en gebruik openbare wateren

Afdeling 2.1 Veranderen van een weg

Artikel 2:1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan onder meer worden geweigerd in het belang de bruikbaarheid van de weg.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:2 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 geweigerd worden als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      een uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

    • e.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg;

    • f.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • g.

      in het belang van de openbare orde en de openbare veiligheid;

    • h.

      de aanvraag in strijd is met het door het college opgestelde beleid.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning, voor zover deze niet kan worden aangemerkt als een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 2.2 Hinderlijke objecten op de weg

Artikel 2:3 Voorwerpen op of aan de weg of een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg, een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • 1°.

        geen onderdeel zich minder dan 2,5 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • 2°.

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • 3°.

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, tenzij deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      bouwobjecten (maximaal twee) zoals steigers en containers, mits niet langer geplaatst dan een aaneengesloten periode van drie weken binnen een tijdvak van twee maanden en mits hier melding van wordt gedaan en wordt voldaan aan het bepaalde in de door het college vast te stellen nadere regels. Het college kan gebieden aanwijzen waar het plaatsen van bouwobjecten, ondanks het gestelde in dit lid, toch vergunningsplichtig zijn.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in het tweede lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening, of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2:24 of een terras als bedoeld in artikel 2:27 van de Algemene plaatselijke verordening Uitgeest 2023, of diens rechtsopvolgers of een standplaats waarvoor een vergunning is verleend.

  • 6.

    Voor zover het betreft een voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, wordt in dit artikel onder het bevoegde bestuursorgaan verstaan de burgemeester.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:5 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:6 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van zijn voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

Artikel 2:7 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, of op enig daarop aanwezige roerende zaak, alsmede de hoofdgebruiker van die zaak, verboden zonder (omgevings)vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg, de spoorbaan of openbaar water of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      handelsreclame voor diensten en producten die in of in de onmiddellijke nabijheid van het pand plaatsvinden waar de reclame tot uiting wordt gebracht met een maximale oppervlakte van 1,5 m²;

    • b.

      opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • c.

      opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen die betrekking hebben op het genoemde in het tweede lid.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

 

Afdeling 2.3 Parkeerexcessen

Artikel 2:8 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt onder voertuigen het volgende verstaan:

alle voertuigen met uitzondering van:

  • a.

    treinen en trams;

  • b.

    fietsen, bromfietsen;

  • c.

    invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; en

  • d.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen.

Artikel 2:9 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Het is een ieder, die er zijn bedrijf of nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te verhuren, te verhandelen of te slopen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen waarvan redelijkerwijze is aan te nemen, dat ze hem toebehoren of zijn toevertrouwd, in elkaars nabijheid op de weg te parkeren;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet gedurende de tijd, die nodig is voor en gebruikt wordt tot het verrichten van herstel- of onderhoudswerkzaamheden, die niet meer dan een half uur vergen.

Artikel 2:10 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 2:11 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijke verwaarloosde toestand verkeert op de weg of van de weg af te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2:12 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid, aanhef onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 2:13 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2:14 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

Artikel 2:15 Uitzichtbelemmerde voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, tussen zonsopgang en zonsondergang op de weg te parkeren bij een voor bewoning bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 2:16 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen zonder wezenlijke tijdsonderbreking te laten staan op een door het college aangewezen weg of weggedeelte, langer dan een door het college te bepalen periode.

Artikel 2:17 Verwijderen van (brom)fietsen

  • 1.

    Het college kan fietsen en bromfietsen, die aanwezig zijn in strijd met het bepaalde in het vorige artikel, van de weg verwijderen en overbrengen naar een nader door hem aan te wijzen plaats.

  • 2.

    De eigenaar van een fiets of bromfiets, die op grond van het eerste lid is verwijderd, kan deze, indien hij aannemelijk maakt eigenaar te zijn, terugkrijgen tegen betaling van de transport- en opslagkosten.

 

Afdeling 2.4 Kamperen

Artikel 2:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het kamperen op een kleinschalig kampeerterrein in de periode van 15 maart tot 1 november.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

  • 5.

    Op een ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 2:18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen.

 

Afdeling 2.5 Bescherming openbare wateren en waterstaatswerken

Artikel 2:20 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, afdeling 2.6 of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:21 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 2:22 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 2:21 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, het Wetboek van Strafrecht of de artikelen 4:2 of 4:3.

Artikel 2:23 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het in of krachtens de artikelen 2:21, tweede lid en 2:22 bepaalde.

 

Afdeling 2.6 Haven

Artikel 2:24 Verbod innemen ligplaats door woonschip

Het is verboden met een woonschip ligplaats in te nemen in de haven zonder toestemming van het college.

Artikel 2:25 Duur innemen ligplaats

  • 1.

    Het is verboden, met een vaartuig, niet zijnde een woonschip, langer dan 24 uur een ligplaats in te nemen of zich te bevinden in de haven zonder toestemming van het college.

  • 2.

    Indien een vaartuig niet langer dan twee dagen achtereen de haven niet heeft bezocht, wordt de aangevangen termijn als bedoeld in het eerste lid geacht niet onderbroken te zijn geweest.

Artikel 2:26 Verbod innemen ligplaats

Onverminderd het bepaalde in deze afdeling is het verboden, een ligplaats in te nemen of langer een ligplaats in te nemen in die gedeelten van de haven waar dit op een duidelijke wijze door of vanwege het college kenbaar is gemaakt.

Artikel 2:27 Bevoegdheid toezichthouder

Degenen, aan wie de zorg voor naleving van de bepalingen uit deze afdeling is toevertrouwd, zijn bevoegd, zich te begeven op en in de niet tot woning ingerichte gedeelten van vaartuigen, al dan niet besloten ruimten en terreinen op of aan de oever van de haven te betreden.

Hoofdstuk 3 Regels over het riool

Artikel 3:1 Normadressaat

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en door de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht, tenzij anders is bepaald. Diegenen dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3:2 Oogmerken

De regels in artikel 3:3 tot en met 3:7 zijn gesteld met het oog op het beschermen van:

  • a.

    de gezondheid;

  • b.

    het milieu;

  • c.

    de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater.

Artikel 3:3 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een particuliere aansluitleiding aanlegt of wijzigt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3:2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een perceel zodanige voorzieningen aan de particuliere aansluitleiding worden getroffen dat iedere belemmering van het goed functioneren van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater en de rioolaansluitleiding wordt voorkomen;

    • b.

      de doelmatige werking van de rioolaansluitleiding, naburige aansluitingen en de voorzieningen voor het beheer van afvalwater worden beschermd.

Artikel 3:4 Totstandbrenging en wijziging perceelaansluiting

Als voor het perceel al een rioolaansluitleiding aanwezig is voor huishoudelijk afvalwater, hemelwater, grondwater of bedrijfsafvalwater, wordt geen aanvullende rioolaansluitleiding voor hetzelfde afvalwater gerealiseerd.

Artikel 3:5 Meldplicht aanleg of wijziging perceelaansluiting

  • 1.

    Het is verboden een rioolaansluiting tot stand te brengen of bij de erfgrens de aansluiting op het particuliere terrein te wijzigen zonder dit ten minste zes weken en ten hoogste een jaar voor het begin ervan te melden en af te stemmen met de rioolbeheerder van de gemeente. De gemeente geeft aan waar de rioolaansluiting komt, zorgt voor de aanleg van het gemeentelijke deel van de leiding (tot aan de erfgrens) en geeft aan welk soort water in ontvangst wordt genomen. Aan het maken van een gemeentelijke rioolaansluiting zijn kosten verbonden. Deze kosten zijn vastgelegd in artikel 4 van de Verordening eenmalig rioolaansluitrecht Uitgeest 2023, of diens rechtsopvolgers.

  • 2.

    Voor het melden van een wens tot wijziging van de rioolaansluiting of een nieuwe aansluiting is een formulier beschikbaar op de gemeente website.

Artikel 3:6 Informatieplicht beëindiging perceelaansluiting

Als het gebruik van een rioolaansluitleiding definitief wordt beëindigd, wordt het college hierover uiterlijk zes weken na de beëindiging geïnformeerd.

Artikel 3:7 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3:3 en 3:4.

  • 2.

    Maatwerkvoorschriften kunnen in ieder geval worden gesteld over:

    • a.

      het tot stand brengen van de rioolaansluitleiding;

    • b.

      het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de rioolaansluitleiding;

    • c.

      sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende;

    • d.

      de periode waarin een aansluiting voor de afvoer van bronneringswater gerealiseerd wordt.

Artikel 3:8 Eigendom aansluitleiding

  • 1.

    De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluitleiding ligt ter plaatse van de erfgrens.

  • 2.

    Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater een rioolwaterpomp is vereist, dan ligt de grens, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van de aansluiting op de pompput, als de pomp in eigendom van de gemeente is en hij op het particuliere perceel ligt. Als de pomp in eigendom van de particulier is, dan begint het gemeentelijke eigendom bij de erfgrens.

Artikel 3:9 Beheer, onderhoud, renovatie en vervanging

  • 1.

    Het beheer, onderhoud, de renovatie of vervanging van de gemeentelijke aansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het werkzaamheden betreft als gevolg van een onjuist gebruik van de particuliere aansluitleiding.

  • 2.

    Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het lozen van stoffen die verstoppingen in de aansluitleiding of de voorzieningen voor het beheer van afvalwater kunnen veroorzaken;

    • b.

      het lozen van stoffen die de constructie van de aansluitleiding kunnen aantasten;

    • c.

      het lozen van afvalwater op een niet daarvoor bedoelde voorziening voor het beheer van afvalwater.

  • 3.

    De kosten voor het onderhoud van de particuliere aansluitleiding komen voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 3:10 Verstopping of andere storing

  • 1.

    Bij een verstopping of een andere storing toont de eigenaar of gebruiker aan of het een probleem betreft in de particuliere aansluitleiding of in de gemeentelijke aansluitleiding.

  • 2.

    Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de gemeentelijke aansluitleiding, dan neemt de eigenaar of gebruiker contact op met de gemeente en stelt diegene de gemeente in de gelegenheid voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden.

  • 3.

    Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de particuliere aansluitleiding, dan zorgt de rechthebbende of gebruiker ervoor dat deze wordt verholpen.

  • 4.

    Gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid komen voor rekening van de eigenaar of gebruiker. Ligt de oorzaak bij de gemeente, dan vergoedt de gemeente de gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid tot maximaal € 200,-.

Hoofdstuk 4 Regels over natuur en milieu

Afdeling 4.1 Bewaren van houtopstanden

Artikel 4:1 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen; of

    • c.

      de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan vier centimeter.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in tweede lid gestelde verbod.

 

Afdeling 4.2 Behoud van natuur en milieu

Artikel 4:2 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 4:3 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 4:4 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

    • d.

      kampeervuur in het kader van jongerenactiviteiten.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:5 Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 5 Geluid-, licht- en overige hinder

Afdeling 5.1 Geluid- en lichthinder

Artikel 5:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de aanwijzingen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel.

Artikel 5:2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder de inrichting ten minste twee weken voor aanvang van de festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal één incidentele festiviteit per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder de inrichting ten minste twee weken voor aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de op het formulier vermelde plaats.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de aanwijzingen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel.

  • 6.

    Het college kan op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, toestaan.

 

Afdeling 5.2 Overige hinder

Artikel 5:3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 5:4 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten afbraakmaterialen en oude metalen;

    • e.

      afvalstoffen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening, de Afvalstoffenverordening of Afdeling 2.3 van toepassing is.

Hoofdstuk 6 Regels over erfgoed

Artikel 6:1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens dit hoofdstuk onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten; en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van de provinciale omgevingsverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6:3 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6:2 wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6:4 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van de artikelen 6:10 tot en met 6:13 zijn van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6:3 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6:5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 6:6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. Aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Uitgeest wordt advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6:2.

  • 3.

    De artikelen 6:10 tot en met 6:13 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 6:7 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 6:8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register zijn de artikelen 6:2 tot en met 6:8 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 6:10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt; of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6:11 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6:11, eerste lid, kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 6:12 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 6:13 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 3.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4.

    De gemeenteraad wijzigt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 5.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het omgevingsplan als beschermend plan in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 6:14 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6:14, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6:14, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet; of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van de provinciale omgevingsverordening.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:15 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 6:12 en 6:113 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in artikel 13 of 13b van de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Regels over standplaatsen

Artikel 7:1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 7:2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald.

Artikel 7:3 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 7:1, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 7:1, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Hoofdstuk 8. Sanctie-, overgangs-, en slotbepalingen

Artikel 8:1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 8:2 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5, en 7 bepaalde en op grond van artikel 1:3 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt overtreding van artikel 2:6 gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of de artikelen 2:1 en 2:3 als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit, en artikel 4:1, tweede lid.

Artikel 8:3 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5, 6 en 7 bepaalde zijn belast de door het college aangewezen personen.

  • 3.

    Onverminderd het tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, en 142 van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 gegeven voorschriften.

  • 4.

    Onverminderd het tweede lid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 6 belast de in het kader van het toezicht op de naleving van de Omgevingswet aangewezen toezichthouders.

Artikel 8:4 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 8:5 Intrekking verordening

De Aansluitverordening Uitgeest 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 8:6 Wijzigen verordeningen

  • 1.

    De Erfgoedverordening Uitgeest 2016 wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 komen te vervallen.

  • 2.

    De Algemene plaatselijke verordening Uitgeest 2023 wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:21, artikel 4:1, de definities ‘collectieve festiviteit’, ‘houder van een inrichting’, ‘incidentele festiviteit’, ‘gevoelige gebouwen’, ‘gevoelige terreinen’ en ‘onversterkte muziek’, de artikelen 4:2, 4:3, 4:9, 4:10, 4:11, 4:13, 4:15, 4:17, 4:18, 4:19, 5:1, 5:2, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:10, 5:11, 5:17, 5:18, 5:19, 5:20, 5:24, 5:25, 5:26, 5:27, artikel 5:31a, eerste lid, de definitie ‘dag’ en de artikelen 5:31f, 5:31g, 5:31h, 5:32, 5:33, 5:34, 5:34a en 5:38 komen te vervallen

Artikel 8:7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening als bedoeld in artikel 8:5 of de artikelen als bedoeld in artikel 8:6, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 8:8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 8:9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving Uitgeest 2024.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Uitgeest in de openbare raadsvergadering van 30 mei 2024.

Sabine van Geffen

griffier

Sebastiaan M. Nieuwland

voorzitter