Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dalfsen

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDalfsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen (2024)
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. Jeugdwet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Nvt

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-06-202401-01-2024Nieuwe regeling

11-06-2024

gmb-2024-259951

Z/24/725939

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen

 

Het college van burgemeester en wethouders gelet op:

 

  • Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • De jeugdwet;

  • De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugd gemeente Dalfsen;

  • Het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen;

 

overwegende dat: het college met betrekking tot de beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de wet het noodzakelijk vindt om aan te geven op welke wijze daar mee wordt omgegaan en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

 

besluit vast te stellen:

 

Beleidsregels gemeente Dalfsen voor inwoners en professionals

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

In deze beleidsregels Wmo en jeugd vindt u de regels en afspraken die zijn gemaakt rondom de Wmo en jeugdwet in de gemeente Dalfsen. U kunt lezen wat u van de gemeente Dalfsen kan verwachten, maar ook wat de gemeente van u verwacht. De regels en afspraken in deze nadere regels vullen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp aan. Dit betekent dat deze drie documenten met elkaar in verbinding staan. De Verordening is een uitwerking van de Wmo en de jeugdwet, de beleidsregels zijn een nadere invulling van de verordening. In het besluit zijn de tarieven opgenomen. Er zijn een heel aantal onderwerpen die in de verordening of in de wetten opgenomen zijn, die daarom niet terug zijn te vinden in deze beleidsregels.

 

De Wmo en de jeugdwet zijn kaderwetten. Dat betekent dat de gemeente ruimte heeft bij het maken van regels over deze wet. Aan de hand van de situatie van de inwoner en de regelgeving van de gemeente Dalfsen wordt vastgesteld of hulp-op-maat noodzakelijk is. De beoordeling van de hulpvraag kan daarom per inwoner verschillen. In deze beleidsregels is de geldende gedragslijn van de gemeente Dalfsen neergelegd.

 

1.1 Preventiebeleid “Dalfsen vitaal en veerkrachtig”

In deze beleidsregels zijn de uitgangspunten gehanteerd zoals geformuleerd in het Preventiebeleid dat de gemeente Dalfsen volgt. Hierbij staat de inwoner centraal en wordt uitgegaan van de kracht van de inwoners en hun omgeving. De afgelopen jaren en ook de komende jaren wordt er actief ingezet op het verder vergroten van de eigen kracht (zelfredzaamheid en zelfstandigheid) van inwoners waarbij er ook wordt ingezet op het realiseren en in stand houden van laagdrempelige indicatie loze voorzieningen waar inwoners in de eigen omgeving gebruik van kunnen maken. Heeft een inwoner hulp nodig, dan kan de inwoner kiezen uit hulp door instellingen en professionals die aansluiten bij de hulpvraag en de kracht van de inwoner. De gemeente gaat uit van de eigen regie en het sociale netwerk van de inwoner.

 

1.2 Omgekeerd denken

De beleidsregels sluiten daarnaast goed aan bij de Verordening sociaal domein gemeente Dalfsen waarbij een start is gemaakt met ‘het omgekeerde denken’ en de methodiek van de ‘omgekeerde toets’. Dit is een beslismethodiek die helpt effectief hulp-op-maat toe te passen vanuit de kernwaarden van het sociaal domein. In de beleidsregels zijn afwegingskaders opgenomen die zich beperken tot de hoofdzaak en hulp-op-maat mogelijk maken. Daarnaast zijn de beleidsregels goed leesbaar, helder van opbouw en ingericht op thema in plaats van op wetgeving.

 

1.3 Bijlagen en begrippen

De bijlagen bij deze beleidsregels maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp worden een aantal begrippen uitgelegd. Deze begrippen zijn eveneens van toepassing op deze beleidsregels. In een aantal gevallen wordt er verwezen naar documenten die op internet te vinden zijn. Wanneer de inwoner geen gebruik kan maken van internet of hier moeite mee heeft kan hij altijd naar de gemeente of een infopunt komen om de informatie te krijgen die hij nodig heeft.

 

1.4 Terminologie

In deze beleidsregels wordt vaak gesproken over de inwoner waarbij vervolgens wordt verwezen naar de inwoner met de woorden ‘hij’, ‘hem’ en de jeugdige en ‘zijn’ ouders. Hiermee wordt niet alleen de mannelijke inwoner bedoeld, maar elke inwoner. Wanneer er gesproken wordt ouders van een jeugdige wordt ook verwezen naar verzorgers.

 

1.5 Ontwikkeling beleidsregels

De samenleving is continu in ontwikkeling en de gemeente speelt daarop in. Door praktijkervaringen ontstaat er nieuwe jurisprudentie (uitspraken en besluiten) en die krijgen weer een plaats in de beleidsregels. Ook de landelijke wet- en regelgeving veranderd. Dat moet de gemeente verwerken in de beleidsregels. Dat maakt van deze beleidsregels een ‘groeiend’ document. Met de tijd zal het aangevuld en aangepast worden.

 

 

Hoofdstuk 2. De hulpvraag

 

In hoofdstuk 2 van de verordening sociaal domein gemeente Dalfsen zijn bepalingen opgenomen over de manier waarop een inwoner zijn hulpvraag kan stellen. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt. Naast deze uitwerking, komt aan bod wat er onder de jeugdwet en de Wmo valt en wat ook niet en het hoofdstuk eindigt met wat we onder gebruikelijke hulp verstaan.

 

2.1 Nadere uitwerking de hulpvraag

 

2.1.1 Jeugdhulp via verwijzer

  • 1.

    Als de jeugdige verwezen wordt door huisarts, jeugdarts, medisch specialist. Kunnen hij en zijn ouders zicht rechtstreeks aanmelden bij de zorgaanbieder. Ze hoeven hiervoor geen contact te hebben met de gemeente. Indien nodig kan de gemeente contact met hen opnemen. Bij een herindicatie vraagt de gemeente om een gezinsplan van de zorgaanbieder. Naar aanleiding hiervan kan de jeugdconsulent contact opnemen met de jeugdige en zijn ouders.

  • 2.

    Als de jeugdige en of zijn ouders gedwongen hulpverlening krijgen kunnen zij zich rechtstreeks aanmelden bij de zorgaanbieder. Hiervoor hoeven zij geen contact te hebben met de gemeente. Er is contact tussen de gecertificeerde instelling of jeugdreclassering en de gemeente over de afhandeling van de hulp.

  • 3.

    Een school kan uitsluitend jeugdigen doorverwijzen voor dyslexiehulp. Hiervoor moeten de jeugdigen voldoen aan de gestelde voorwaarden uit de verordening sociaal domein gemeente Dalfsen en deze beleidsregels.

 

2.1.2 Hulp-op-maat

  • 1.

    Zoals omschreven in de verordening zijn er verschillende soorten hulp mogelijk wanneer er een hulpvraag gesteld wordt. Als er een algemene voorziening beschikbaar is hoeft er geen hulp-op-maat verstrekt te worden. Er moet altijd op individueel niveau onderzocht worden of de inwoner met de algemene voorziening voldoende resultaat kan behalen.

  • 2.

    Als er hulp-op-maat nodig is onderzoekt de gemeente samen met de inwoner eerst of er een aanbieder is met een contract bij de gemeente die kan helpen.

  • 3.

    Niet-gecontracteerde aanbieders kunnen ingezet worden als:

    • a.

      de gemeente dat noodzakelijk vindt; en

    • b.

      vaststaat dat gecontracteerde aanbieders de inwoner niet kunnen helpen; en

    • c.

      de niet-gecontracteerde aanbieder aan alle wettelijke (kwaliteits)eisen uit de verordening en de beleidsregels voldoet; en

    • d.

      de niet-gecontracteerde aanbieder werkt volgens de verordening en deze beleidsregels.

  • 4.

    De gemeente spreekt vooraf met de inwoner en de aanbieder af welke resultaten gehaald moeten worden. Nadat dit is afgesproken, kan de hulpverlening starten.

  • 5.

    De hulp is altijd gericht op het verbeteren van de situatie. Maar ook op het versterken van de eigen kracht van de inwoner en zijn omgeving. Dit betekent dat de hulp gericht is op het oplossen van het probleem. Als dat niet kan, wordt er ingezet op het normaliseren en stabiliseren van de situatie.

  • 6.

    De gemeente verstrekt alleen de goedkoopst compenserende hulp-op-maat (maatwerkvoorziening). Het woord ‘compenserende’ wil zeggen dat het moet gaan om hulp die volgens objectieve maatstaven verantwoord, toereikend en nodig is. Dit houdt in dat de voorziening van voldoende kwaliteit moet zijn en dat de voorziening passend moet zijn voor de inwoner. De hulp moet de beperkingen van de inwoner voldoende oplossen. Ook moet de hulp nodig zijn. Alleen het wenselijk zijn van hulp of het veel baat hebben bij hulp is niet voldoende. De gemeente bepaalt (eventueel met behulp van een medisch advies) welke hulp er in een bepaalde situatie compenserend (en dus ook nodig) is. De gemeente gaat bij de verstrekking van hulp uit van de goedkoopste hulp-op-maat die compenserend is. Hierbij kan ook gekeken worden naar de kosten van de hulp op de langere termijn.

  • 7.

    De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat om de beperkingen van een inwoner te verminderen of weg te nemen als het niet al te voorzien was dat de hulp verstrekt moest gaan worden. Deze voorzienbaarheid heeft vooral betrekking op de beperkingen van een inwoner. Als iemand met een beperking waardoor hij geen trappen kan lopen bijvoorbeeld verhuist naar een huis met veel trappen, dan verstrekt de gemeente geen voorziening om deze beperking te verminderen. De inwoner heeft in dat geval namelijk een eigen verantwoordelijkheid om in een voor hem toegankelijke woning te gaan wonen. De inwoner moet rekening houden met zijn beperkingen of met de ontwikkeling van zijn al aanwezige beperkingen.

  • 8.

    Het is vaak zo dat de hulp die gegeven wordt na een tijdje niet meer nodig is. De aanbieders werken ernaartoe de inwoner zelfredzaam is en dat de mensen die dicht bij de inwoner staan, hem kunnen ondersteunen.

  • 9.

    Als de inwoner geen hulp-op-maat meer nodig heeft, kan hij nog wel gebruikmaken van vrij toegankelijke voorzieningen. Dit is hulp waarvoor geen besluit van de gemeente nodig is.

  • 10.

    De zorgaanbieders leveren passende hulp. Afhankelijk van de situatie van de inwoner kan de hulp-op-maat worden opgeschaald of afgeschaald.

  • 11.

    De gemeente vraagt aanbieders om te voorkomen dat zij een wachtlijst hebben. Er kunnen zich 2 situaties voordoen waarbij er sprake is van een wachtlijst:

    • a.

      De gemeente heeft al een besluit genomen dat de inwoner hulp krijgt van een bepaalde aanbieder. Als de aanbieder niet op tijd kan starten met de hulp, moet deze met de inwoner afspreken wat ze gaan doen in de periode voordat de hulp start.

    • b.

      Voor huishoudelijke hulp en beschermd wonen geldt dat wanneer de gemeente een besluit genomen heeft dat de inwoner hulp-op-maat krijgt. Wanneer er sprake is van een wachtlijst bij de aanbieders ontvangen inwoners een deel 1 beschikking. Hiermee houdt de inwoner recht op hulp-op-maat, ook al verzilvert hij zijn indicatie niet. Wanneer een aanbieder plek heeft wordt de inwoner hierover geïnformeerd en kan de hulp starten. De inwoner ontvangt een ‘deel 2 beschikking’ waarmee hij zijn hulp-op-maat verzilvert.

    • c.

      De gemeente heeft nog geen besluit genomen, maar de aanbieder die de inwoner zou kunnen helpen heeft een wachtlijst. Als de inwoner hierdoor niet op tijd de hulp kan krijgen die nodig is, overlegt de gemeente of een andere gecontracteerde aanbieder de inwoner kan helpen.

 

2.1.3 Verval van recht

  • 1.

    Het recht op hulp vervalt als je hier binnen 3 maanden na het besluit nog geen gebruik van is gemaakt door de inwoner.

  • 2.

    Daarnaast vervalt het recht als de inwoner zich onvoldoende inzet. Daarvan is in elk geval sprake als:

    • a.

      De hulpverlener om informatie vraagt en de inwoner die niet wil geven, terwijl deze gegevens wel nodig zijn om de inwoner te kunnen helpen.

    • b.

      De inwoner 3 keer niet op zijn afspraak met zijn hulpverlener is verschenen en hij dit niet uiterlijk 24 uur van tevoren heeft laten weten. Het is belangrijk dat de inwoner de afspraken met de hulpverlener nakomt. Die meldt het namelijk bij de gemeente als de inwoner 3 keer niet bent komen opdagen, zonder zich op tijd (uiterlijk 24 uur van tevoren) af te melden. Als de inwoner 3 keer zonder tijdige afzegging niet op de afspraak is verschenen, gaat de gemeente met de inwoner in gesprek.

    • c.

      De situatie tijdens de inzet van hulp niet voldoende verbetert omdat de inwoner er zelf er niet genoeg aan doet. Ook dan gaat de gemeente met de inwoner in gesprek.

  • 3.

    Het recht op hulp vervalt niet als een inwoner op een wachtlijst staat bij de zorgaanbieder die hem de meest passende hulp kan bieden.

  • 4.

    Nadat de gemeente met de inwoner gesproken heeft over de situaties die hierboven beschreven is, kan de gemeente het besluit intrekken. In dat geval kan de inwoner geen gebruik meer maken van de hulp.

  • 5.

    Hulp in Dalfsen wordt resultaatgericht ingezet. Aan het traject van de aanbieder van hulp-op-maat is een bedrag gekoppeld, waarmee de afgesproken resultaten moeten worden bereikt. Anders gezegd: als de inwoner de afspraken niet nakomt, heeft de aanbieder hier financieel nadeel van. Daarom geldt dat de inwoner afspraken ten minste 24 uur van tevoren moet afzeggen. Zegt de inwoner de afspraak te laat af of komt hij niet op de afspraak en heeft hij dit ook niet (op tijd) laten weten, dan mag de aanbieder de kosten van deze afspraak bij de inwoner in rekening brengen.

 

2.1.4 Verlenging

Wanneer een inwoner een verlenging van een lopende indicatie aanvraagt dan wordt dit gezien als een nieuwe aanvraag. Hiervoor kan een meldingsformulier worden ingevuld, beschikbaar op de website van de gemeente Dalfsen. Deze kan zowel worden ingevuld door de inwoner als door een zorgaanbieder. In beide gevallen moet het formulier ondertekend worden door de inwoner, in het geval van een jeugdige vanaf 12 jaar ook door de jeugdige zelf. Deze vragen zijn bedoeld als een vorm van evaluatie op de ingezette hulp. Mede op basis hiervan kan bepaald worden of voortzetting van de huidige hulp passend is.

 

2.2 De jeugdwet en de Wmo ten opzichte van andere wetten en regelingen

 

2.2.1 Voor- en vroegschoolse educatie

De gemeente biedt geen hulp-op-maat in de vorm van voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VVE is geen jeugdhulp, maar een onderdeel van het onderwijsachterstandenbeleid van de gemeente Dalfsen. De peuteropvang voert de voorschoolse educatie uit. Het primair onderwijs is verantwoordelijk voor het vroegschoolse gedeelte (aan 4- en 5-jarigen). De jeugdarts beoordeeld of VVE goed is voor de jeugdige.

 

2.2.2 Kinderopvang

  • 1.

    Als er opvang nodig is, uitsluitend omdat de ouder(s) niet beschikbaar is (bijvoorbeeld omdat zij aan het werk zijn), dan biedt de gemeente daarvoor geen individuele voorziening vanuit de Jeugdwet.

  • 2.

    Ouders moeten zelf zorgen voor buitenschoolse opvang (BSO), een kinderdagverblijf of een gastouder en moeten die ook zelf betalen. Als ouders werken hebben zij recht op kinderopvangtoeslag.

  • 3.

    Als kinderen opgroei-, opvoedings- en/of psychische problemen en stoornissen hebben kan daarvoor noodzakelijke hulp tijdens de opvang echter wel op grond van de Jeugdwet geboden worden. De gemeente beoordeelt of inzet van aanvullende hulp tijdens de opvang in een individuele situatie noodzakelijk is in verband met opgroei-, opvoedings- op- voedings- en psychische problemen en/of stoornissen van de jeugdige.

  • 4.

    Kinderen met ernstige ontwikkelingsproblemen kunnen voor dagopvang naar een medisch kinderdagverblijf (MKD) gaan. Voor kinderen die intensieve zorg nodig hebben, kan opvang op een MKD onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg vallen.

  • 5.

    Als ouders om sociale- of gezondheidsredenen niet kunnen werken en niet voor de jeugdige kunnen zorgen, dan kunnen zij bij de gemeente vragen om een sociaal-medische indicatie voor kinderopvang.

 

2.2.3 Afbakening tussen de jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

  • 1.

    Voorzieningen voor jeugdigen in de vorm van hulpmiddelen en woningaanpassingen vallen onder de Wmo 2015. Denk hierbij aan rolstoelen, vervoershulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen.

  • 2.

    Hulp-op-maat die verstrekt worden op grond van de Wmo 2015zijn gericht op vergroting van de zelfredzaamheid en op meer deelname aan de samenleving van de inwoner.

  • 3.

    Begeleiding en dagbesteding is zowel een voorziening in de Jeugdwet als in de Wmo 2015. De jeugdige onder 18 jaar komt in aanmerking voor deze hulp op grond van de Jeugdwet; is hij 18 jaar of ouder dan komt hij in principe in aanmerking voor deze hulp op grond van de Wet maatschappelijke hulp. Er is dan een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 4.

    De mogelijkheden voor jeugdhulp die doorloopt nadat de jeugdige 18 wordt staat omschreven bij artikel 4.3.2.

 

2.2.4 Afbakening tussen de Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

  • 1.

    Ouders zijn verplicht een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud en studie totdat hun kind 21 jaar is. Dat geldt voor studerende kinderen, maar ook voor kinderen die een baan hebben.

  • 2.

    Een jeugdige kan in sommige gevallen bijzondere bijstand krijgen (zie artikel 12 Participatiewet) als het niet mogelijk blijkt een beroep op de ouders te doen. Bijvoorbeeld als de ouders onvindbaar zijn of de relatie ernstig is verstoord.

  • 3.

    Als een inwoner onder de pensioengerechtigde leeftijd zich meldt voor dagbesteding of (groeps)begeleiding, kan van belang zijn of hij arbeidsvermogen heeft als de hulpvraag van inwoner gaat over het hebben van een zinvolle dag invulling of het ontmoeten van andere mensen. Vanuit de Wmo kan (arbeidsmatige) dagbesteding ingezet worden als een inwoner (nog) niet kan werken. De inwoner moet dan beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie ervaren, waarvoor dagbesteding of begeleiding een oplossing biedt. Dagbesteding kan soms een opstap zijn naar normaal werk. Het begeleiden bij werk is geen doel waarvoor een Wmo voorziening verstrekt wordt. Als een inwoner betaald kan werken of gebruik kan maken van hulp uit bijvoorbeeld de Participatiewet, wordt een Wmo voorziening daarop afgestemd (artikel 2.3.5. lid 5 Wmo 2015). Er zijn drie situaties van inwoners te onderscheiden namelijk:

    • a.

      Inwoners zonder arbeidsvermogen. Er is geen arbeidsvermogen als iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Een inwoner zonder arbeidsvermogen heeft geen recht op hulp gericht op arbeidsinschakeling vanuit de Participatiewet. Er kan Wmo dagbesteding ingezet, als dit noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid en/of participatie van de inwoner.

    • b.

      Inwoners die tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben. Als een inwoner tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft, zal er vaak geen noodzaak voor dagbesteding zijn. Bijvoorbeeld omdat het om een kortdurende situatie gaat of inwoner bezig is met re-integreren. Heeft inwoner in deze situatie wel een hulpvraag die valt onder de Wmo? Dan kan onderzocht worden welke mogelijkheden er vanuit de Participatiewet of het UWV zijn. Dit is verschillend voor inwoners met of zonder arbeidsovereenkomst.

    • c.

      Inwoners die wel arbeidsvermogen hebben. Als een inwoner arbeidsvermogen heeft, zal er vaak geen noodzaak voor dagbesteding zijn. Er wordt wel altijd onderzoek gedaan naar de situatie van de inwoner. Dit is verschillend voor inwoners met of zonder arbeidsovereenkomst.

 

2.2.5 Leerplichtwet

  • 1.

    Dagbesteding (tijdens schooluren) in het kader van de Jeugdwet kan pas aan de orde komen wanneer een leerplichtige jeugdige een (tijdelijke) vrijstelling van het volgen van onderwijs heeft. Als er geen vrijstelling is dan geldt de zorgplicht van de school.

  • 2.

    Als de jeugdige een ontheffing heeft van de leerplicht en daardoor niet naar school gaat, betekent het niet dat hij dan automatisch jeugdhulp krijgt. Er wordt alleen jeugdhulp ingezet voor het behalen van de doelen uit de jeugdwet. Als de jeugdige of zijn ouders zich met een hulpvraag bij de gemeente melden, onderzoekt de gemeente deze. Daarbij volgt de gemeente de gebruikelijke werkwijze. Deze is beschreven in de verordening en in deze beleidsregels. Uit dat onderzoek zal blijken of de jeugdige jeugdhulp nodig heeft tijdens een ontheffing van de leerplicht.

  • 3.

    Er wordt geen jeugdhulp ingezet voor opvang van de jeugdige tijdens schooluren.

  • 4.

    Er wordt maximaal 17 uur per week jeugdhulp ingezet als een jeugdige ontheffing heeft van de leerplicht. Dit is gebaseerd op de minimale uren onderwijs die een jeugdige moet ontvangen.

  • 5.

    Een indicatie voor jeugdhulp als een jeugdige ontheffing heeft van de leerplicht wordt maximaal afgegeven voor een één jaar.

 

2.2.6 Hulp waarvoor de inwoner verzekerd kan zijn

  • 1.

    De gemeente zet geen hulp-op-maat in als de benodigde hulp verkrijgbaar is vanuit het basispakket van de zorgverzekering.

  • 2.

    De gemeente zet geen hulp-op-maat in als de benodigde hulp verkrijgbaar is vanuit een aanvullende verzekering. Als een aanvullende verzekering de mogelijkheid biedt voor een vergoeding maar de inwoner heeft geen of niet de juiste aanvullende verzekering, zet de gemeente ook geen hulp op maat in. De gemeente zet dus geen hulp-op-maat in als er op enige manier een vergoeding mogelijk is of zou zijn vanuit een aanvullende verzekering.

  • 3.

    Hulp-op-maat met alleen een therapeutisch doel, valt niet onder de Wmo.

 

2.2.7 Hulp die valt onder de Wet langdurige zorg

  • 1.

    De gemeente zet geen hulp-op-maat in als de inwoner de benodigde hulp kan krijgen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • 2.

    Als uit het onderzoek blijkt dat de inwoner vermoedelijk in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie, dan doet de inwoner eerst een Wlz-aanvraag. Pas wanneer er een afwijzing komt vanuit de Wlz, dan komt de inwoner in aanmerking voor hulp-op-maat. Daarna neemt de gemeente een verzoek voor hulp-op-maat in behandeling. Wanneer een inwoner al hulp-op-maat had vanuit de gemeente kan ter overbrugging tijdens de Wlz aanvraag hulp-op-maat ingezet worden voor maximaal 6 maanden tijdens de onderzoeksperiode van het CIZ.

  • 3.

    Als er redenen zijn om aan te nemen dat de inwoner in aanmerking komt voor de Wlz, maar weigert een aanvraag hiervoor te doen kan de gemeente weigeren om hulp-op- maat te verstrekken.

  • 4.

    De inwoner doet in elk geval een aanvraag voor hulp vanuit de Wlz als:

    • a.

      De inwoner een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht;

    • b.

      De inwoner 24 uur per dag hulp in de nabijheid nodig heeft

  • 5.

    Als de jeugdige hulp krijgt vanuit de Wlz en een ggz-behandeling nodig is, dan kunnen de jeugdige en zijn ouders bij de gemeente hiervoor een verzoek indienen. In sommige gevallen valt zo’n behandeling namelijk niet onder de Wlz.

  • 6.

    Als de jeugdige hulp krijgt vanuit de Wlz dan kunnen hij en zijn ouders bij de gemeente nog wel een verzoek doen voor pleegzorg.

  • 7.

    Hulpmiddelen en woningaanpassingen vallen onder de Wmo als het gaat om Wlz-gerechtigden die thuis wonen. Onder "thuis wonen" als bedoeld in artikel 8.6a onderdeel a Wmo 2015 kan worden verstaan Wlz-gerechtigden die de hulp geleverd krijgen in de vorm van een pgb, modulair pakket thuis (mpt) of volledig pakket thuis (vpt). Het gaat hierbij dus ook om bijvoorbeeld inwoners met een Wlz-indicatie die in een particulier wooninitiatief wonen.

 

2.3 Gebruikelijke hulp

 

2.3.1 Gebruikelijke hulp Jeugd

  • 1.

    Het begrip gebruikelijke hulp wordt niet in de jeugdwet genoemd. Niettemin is het uitgangspunt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen.

  • 2.

    De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over.

  • 3.

    Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp moet gekeken worden naar:

    • a.

      de opgroeiproblemen;

    • b.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van de jeugdige;

    • c.

      de capaciteiten van de ouders (waaronder ouderproblematiek en gezinsfactoren).

  • 4.

    Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind.

  • 5.

    Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.

  • 6.

    Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 7.

    Overbelasting kan geen reden zijn om voor deze hulp een financiële vergoeding te ontvangen en deze hulp alsnog uit te oefenen. Overbelasting wordt alleen opgelost door de belasting te verminderen doordat een ander een deel van het werk overneemt. Geld neemt geen overbelasting weg.

  • 8.

    De gemeente Dalfsen volgt de uitgangspunten gebruikelijke hulp van ouder(s) voor kinderen en het zorgmomentenoverzicht dat te vinden is in de CiZ indicatiewijzer 7.1 – juli 2014, die onder deze naam te vinden is op internet.

 

2.3.2 Gebruikelijke hulp Wmo

  • 1.

    Gebruikelijke hulp mag worden verwacht van inwonende:

    • a.

      Echtgenoten;

    • b.

      Ouders;

    • c.

      kinderen en

    • d.

      andere huisgenoten.

  • 2.

    Er is alleen sprake van gebruikelijke hulp als de huisgenoot die de hulp moet bieden beschikbaar is en voldoende draagkracht heeft. De gemeente moet altijd goed onderzoeken:

    • a.

      of gebruikelijke hulp verwacht kan worden, en zo ja;

    • b.

      hoeveel gebruikelijke hulp kan worden verwacht

  • 3.

    Gevraagde hulp-op-maat mag afgewezen worden als er sprake is van gebruikelijke hulp. Het maakt daarbij niet uit of de huisgenoot die hulp ook wil of daadwerkelijk gaat leveren.

  • 4.

    Het hangt van de sociale relatie af welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op hulp-op-maat.

  • 5.

    De gemeente Dalfsen volgt de uitgangspunten gebruikelijke hulp en het zorgmomentenoverzicht dat te vinden is in de CiZ indicatiewijzer 7.1 – juli 2014, die onder deze naam te vinden is op internet.

 

2.3.3 Boven gebruikelijke hulp

  • 1.

    Bij bovengebruikelijke hulp gaat het om hulp die substantieel intensiever is dan wat gemiddeld gebruikelijk is bij gezonde inwoners of jeugdigen van dezelfde leeftijd.

  • 2.

    Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel ook van partners en ouders worden verwacht. Van partners en ouders mag verwacht worden om vergaande aanpassingen te doen om hun partner te ondersteunen bij zijn zelfredzaamheid of hun kind gezond en veilig te laten opgroeien.

  • 3.

    De gemeente Dalfsen volgt de uitgangspunten gebruikelijke hulp en het zorgmomentenoverzicht dat te vinden is in de CiZ indicatiewijzer 7.1 – juli 2014, die onder deze naam te vinden is op internet.

 

2.3.4 Dreigende overbelasting

  • 1.

    Ouders, partners of andere naasten kunnen overbelast worden of dreigen te raken. Overbelasting ontstaat wanneer een naaste veel spanning of stress ervaart in zijn leven en het hem niet meer lukt om daarmee om te gaan. (Dreigende) overbelasting moet gedurende het onderzoek aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd.

  • 2.

    Het college stelt een onderzoek in naar de dreigende overbelasting. De ouders, partners of andere naasten zijn dan verplicht, desgevraagd, om medewerking aan het onderzoek te verlenen.

  • 3.

    Weigeren de ouders, partners of andere naasten om medewerking aan het onderzoek te verlenen, dan kan het recht op hulp-op-maat niet worden vastgesteld.

  • 4.

    Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting ook rekening houden met de omstandigheid dat de ouders, partners of andere naasten gebruikelijke hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.

  • 5.

    Overbelasting is geen reden om voor de hulp een financiële vergoeding te ontvangen en deze hulp alsnog uit te oefenen. Overbelasting wordt alleen opgelost door om te leren gaan met de situatie en zo de (ervaren) belasting te verminderen. Geld neemt geen overbelasting weg. Als een inwoner minder gaat werken om hulp te bieden aan een naaste zal diegene waarschijnlijk minder salaris ontvangen. De gemeente compenseert dit niet.

  • 6.

    Wanneer er overbelasting wordt ervaren gaat de gemeente hierover met de inwoner in gesprek. Er wordt van de inwoner verwacht dat hij de oorzaak van de overbelasting aanpakt. De gemeente kan tijdelijk hulp inzetten tijdens het aanpakken van de overbelasting. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner aantoonbaar werkt aan de ervaren overbelasting.

 

2.3.5 Sociaal netwerk en -omgeving

  • 1.

    Hulp uit het sociaal netwerk is hulp die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan de inwoner. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. De jeugdwet spreekt veelal over de sociale omgeving. De sociale omgeving wordt breder uitgelegd dan het sociaal netwerk; bijvoorbeeld ook een leerkracht van een school met wie de jeugdige nog geen sociale relatie heeft, kan behoren tot de sociale omgeving van de jeugdige en/of ouder(s).

  • 2.

    Als personen uit de sociale omgeving de inwoner kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, wordt dit ook gezien als het aanspreken van 'eigen kracht'.

  • 3.

    Van een inwoner wordt verwacht dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn sociale netwerk- alvorens hij bij de gemeente een aanvraag indient voor een individuele voorziening. Het benutten van de eigen kracht van het gezin en diens netwerk gaat voor op het inzetten van (andere) professionals.

 

2.3.6 Algemeen gebruikelijk, Wmo

  • 1.

    De gemeente hoeft geen hulp-op-maat te verstrekken als de beperking van een inwoner met een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden opgelost.

  • 2.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze (CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 3535):

    • a.

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • b.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • c.

      een passende bijdrage levert aan het zorgen voor een situatie waarin de inwoner zelfredzaam kan zijn of kan participeren en;

    • d.

      met een inkomen op minimumniveau financieel kan worden gedragen

      • i.

        Om te bepalen of een hulpmiddel financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau moet hiervoor een berekening worden gemaakt op basis van het minimabeleid. De formule daarvoor is:

        "een hulpmiddel kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm”. Bovenstaande berekening is gebaseerd op jurisprudentie onder Rechtbank Den Haag, 11-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2084, gemeente Den Haag

      • ii.

        De gemeente mag hierbij ook rekening houden met beschikbare tweedehands voorzieningen

 

Hoofdstuk 3. Iedereen doet mee

 

 

De gemeente kan hulp-op-maat verstrekken als een inwoner een beperking heeft zoals bedoeld in de Wmo en niet voldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en deze beperking niet op eigen kracht, met behulp van gebruikelijke hulp, met behulp van algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen, of met behulp van zijn sociale netwerk (denk hierbij bijvoorbeeld aan hulp van de buren) kan verminderen of wegnemen. Zie hiervoor ook hoofdstuk 2 de hulpvraag.

In alle gevallen is het uitgangspunt om de inwoner te ondersteunen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (mee kunnen doen in de maatschappij), door middel van:

  • 1.

    Aanleren, oefenen en stimuleren. Deze vaardigheden zijn erop gericht dat de inwoner uiteindelijk zelf in staat is om de noodzakelijke activiteiten te ondernemen (eventueel met hulp van mensen uit zijn omgeving)

  • 2.

    Overname en aanleren. In sommige gevallen is het noodzakelijk taken tijdelijk over te nemen wanneer iemand deze niet zelfstandig kan uitvoeren en/ of de regie daarover kan voeren. Overname van taken is tijdelijk en ondersteunt het aanleren of onder controle houden van de noodzakelijke activiteiten.

 

3.1 Een ingevulde dag hebben (groepsbegeleiding)

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking onvoldoende in staat zijn om de dag goed in te vullen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit de verordening (zie artikel 2.3.2 van de verordening). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige of andere begeleide groepsactiviteiten voor één of meer dagdelen per week.

  • 2.

    De inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere voorzieningen gaan voor op hulp-op-maat. Denk hierbij aan welzijnsactiviteiten en indicatieloze dagbesteding.

  • 3.

    Bij dagbesteding krijgt de inwoner activiteiten aangeboden. Voorbeelden van doelen bij dagbesteding zijn:

    • a.

      activering en of beweging van de inwoner;

    • b.

      leren omgaan met dementie;

    • c.

      sociaal netwerk onderhouden / vergroten via dagbesteding;

    • d.

      een zinvolle invulling van de dag;

    • e.

      het voorkomen van vereenzaming;

    • f.

      het overnemen van toezicht en het bieden van ritme en regelmaat;

    • g.

      het in stand houden van bestaande vaardigheden;

    • h.

      het ontlasten van een mantelzorger of familielid.

  • 4.

    Persoonlijke verzorging die wordt verleend tijdens de dagbehandeling (zoals helpen met naar de wc gaan) valt ook onder de begeleiding.

  • 5.

    Als een inwoner vervoer van en naar de dagbesteding nodig heeft en geen beroep kan doen op een andere voorziening of zelf het vervoer niet kan regelen, dan kan de gemeente bijpassend bij elke vorm van dagbesteding ook vervoer van en naar de dagbesteding aan de inwoner toekennen.

  • 6.

    De aanbieder van de dagbesteding is dan verantwoordelijk voor het vervoer van de inwoner. Als vervoer naar de dagbesteding noodzakelijk is, dan is het uitgangspunt dat deze dagbestedingsplek (die de juiste hulp kan leveren) zo dichtbij mogelijk bij het huis van de inwoner ligt.

 

3.2 Hulp bij deelname aan de samenleving (persoonlijke begeleiding)

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de noodzakelijke dagelijkse activiteiten te doen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat inwoners in meerdere of mindere mate begeleid worden bij deze activiteiten (persoonlijke begeleiding). Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit de verordening (zie artikel 2.3.2 van de verordening). De inzet van algemeen gebruikelijke hulp gaat voor op hulp-op-maat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan welzijnsactiviteiten, de inzet van maatschappelijke werk of de formulierenbrigade.

  • 2.

    De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider neemt activiteiten niet volledig over, maar kan als dat nodig is wel de regie overnemen om de zelfstandigheid en participatie te vergroten. Voorbeelden van noodzakelijke dagelijkse activiteiten zijn:

    • a.

      plannen en organiseren;

    • b.

      post en financiën doornemen en archiveren;

    • c.

      vaardigheden oefenen;

    • d.

      hulp in het nemen van beslissingen / keuzes maken;

    • e.

      communicatie met instanties / organisaties (voorbereiden van gesprekken op het gebied van wonen, onderwijs e.d.);

    • f.

      een dag / weekritme opzetten;

    • g.

      het aanleren van routes om van A naar B te komen;

    • h.

      het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk;

    • i.

      persoonlijke verzorging (stimuleren / aanzetten tot).

 

3.3 Toegangskaders en omvang van de begeleiding

De gemeente beoordeelt de complexiteit (de mate van problematiek bij de inwoner die leidt tot een behoefte aan extra hulp in de vorm van hulp-op-maat) en de intensiteit (het aantal ingeschatte contactmomenten) van de zorgvraag. Hieronder staat een overzicht van het kader dat de gemeente hierbij gebruikt.

 

3.3.1 Complexiteit

De mate van problematiek bij de inwoner of inwonersituatie die leidt tot een behoefte aan extra hulp in de vorm van hulp-op-maat. De mate van problematiek heeft direct invloed op de complexiteit van de noodzakelijke hulp en de noodzakelijke deskundigheid van medewerkers van een zorgaanbieder. De complexiteit kent drie niveaus.

 

1. Basisondersteuning: De problematiek is gemiddeld en veelvoorkomend. De basisondersteuning voldoet.

Een inwoner met lichte beperkingen ervaart problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten zoals het bijhouden van administratie en beheren van geld. Er kan sprake zijn lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen acute belemmeringen vormen voor de zelfredzaamheid. Indien er sprake is van psychische beperkingen ervaart inwoner lichte problemen op het gebied van concentratie, geheugen en denken. De informatieverwerkingen van de inwoner laat af en toe te wensen over en de inwoner ervaart lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen levert geen problemen op. De beperkingen vormen op dit moment geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid. De inwoner kan taken verrichten op basis van gewoontes.

Naast bovenstaande lichte beperkingen is het mogelijk dat de inwoner te maken heeft met lichamelijke klachten waardoor hij niet meer in staat is om zelfstandig auto te rijden of te fietsen. Deze beperkingen kunnen echter eenvoudig gecompenseerd worden door het sociale netwerk of eventueel een vervoersvoorziening. Hij heeft geen beperkingen op gebied van onderhouden en aangaan van sociale contacten. Met enige stimulans en/of toezicht is een inwoner met lichte beperkingen in staat om de regie te houden over zijn eigen leven en te kunnen participeren en deel te nemen aan het maatschappelijke leven. De inwoner leeft in een veilig huishouden. Er is geen noodzaak tot overname van taken.

 

2. Basisondersteuning+: De problematiek is bovengemiddeld. Er is mogelijk meer deskundigheid nodig.

Een inwoner met matige beperkingen ervaart problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten en het regelen van dagelijkse bezigheden. Een gestructureerde dagelijkse routine (bijvoorbeeld dag- en nachtritme) is bij deze inwoner niet vanzelfsprekend. De communicatie gaat niet vanzelf omdat inwoner soms niet goed begrijpt wat andere zeggen. Inwoner kan zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk maken. Af en toe is het mogelijk dat inwoner gedragsproblemen vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Het inwonersysteem kan alleen gedeeltelijk deze bijsturing overnemen.

 

Met betrekking tot het psychisch functioneren ervaart inwoner zodanige problemen op het gebied van concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Matige beperkingen op gebied van oriëntatie betekent dat de inwoner problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De inwoner heeft vaak hulp nodig bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normale dagritme. De lichamelijke beperkingen zijn niet volledig te compenseren vanuit de omgeving. De inwoner dient gebruik te maken van een hulpmiddel zoals bijvoorbeeld een rolstoel of een rollator.

 

Bovenstaande levert regelmatig zodanige problemen op dat de inwoner afhankelijk is van hulp. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de inwoner in het dagelijkse leven problemen bij de zelfredzaamheid. Ook zal de situatie van de inwoner verslechteren indien er geen deskundige bijsturing wordt geboden. Het niet inzetten van hulp kan daarom leiden tot verwaarlozing of opname.

 

3. Gespecialiseerde ondersteuning: De problematiek is complex. Er is gespecialiseerde hulp noodzakelijk.

Complexe taken moeten voor de inwoner overgenomen worden. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De inwoner kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch.

Ook kan er sprake zijn van ernstig probleemgedrag waardoor zelfredzaamheidsproblemen ontstaan.

Inwoner heeft deskundige professionele hulp nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Zware beperkingen met betrekking tot het psychisch functioneren houdt in dat inwoner ernstige problemen kan hebben met de concentratie, het geheugen en denken en de waarneming van zijn omgeving. Hierbij kan ook het herkennen van personen en zijn omgeving horen. Inwoner kan gedesoriënteerd zijn waardoor zijn zelfredzaamheid is aangetast.

Indien sprake is van zware lichamelijke beperkingen is inwoner volledig afhankelijk van derden en kunnen hulpmiddelen onvoldoende zijn beperkingen in het dagelijkse leven compenseren.

Voor de dagstructuur en het voeren van de regie over zijn leven is de inwoner afhankelijk van de hulp van anderen. Volledige overname van taken kan aan de orde zijn even als continuhulp of hulp indien er risico’s zijn voor de veiligheid van de inwoner of zijn omgeving. Als er geen deskundige hulp geboden wordt, is opname het enige alternatief.

 

3.3.2 Intensiteit

Het aantal ingeschatte contactmomenten. Hierbij gaat het om de hulp van de professional aan de inwoner. De intensiteit wordt ingedeeld op drie niveaus.

  • 1.

    Lichte inzet: bij een lichte inzet is er sprake van een incidentele hulpbehoefte. Meestal betreft dit één tot twee (korte) contactmomenten per week. Uiteraard bestaat er ook de mogelijkheid dat er alleen om de week of nog minder vaak een contactmoment noodzakelijk is (om controle te houden over het functioneren van de inwoner). Ook is het mogelijk dat de inwoner een beperkt aantal keren per week een groepsactiviteit nodig heeft om bijvoorbeeld andere mensen te ontmoeten. Dit kan in combinatie zijn met individuele contactmomenten maar hoeft uiteraard niet. Hierbij geldt dat deze collectieve hulp niet dagelijks nodig is en meestal een gedeelte van de dag voldoende is om te kunnen participeren.

  • 2.

    Matige inzet: bij een matige inzet is sprake van een structurele maar niet dagelijkse hulpbehoefte. De contactmomenten kunnen verschillen in tijd. Bij intensieve en langdurende contactmomenten zal het aantal contactmoment per week beperkt zijn. Bij kortdurende contactmomenten zal het aantal contacten frequenter ingezet kunnen worden. Ook is het mogelijk dat de inwoner enkele keren per week gebruik maakt van een groepsactiviteit.

  • 3.

    Zware inzet: bij een zware inzet is er sprake van een structurele, eventueel dagelijkse, hulpbehoefte. Het betreft meerdere intensieve contactmomenten per week die langere tijd in beslag nemen of meerdere kortdurende (fysieke) contactmomenten per dag. Ook is het mogelijk dat de inwoner als onderdeel van de hulp gebruik maakt van een groepsactiviteit. Een collectieve hulpmogelijkheid is een groepsactiviteit, dat kan een dagbesteding zijn maar ook deelname aan activiteiten van vrijwilligersorganisaties of verenigingen.

 

3.3.3 Resultaatbudgetten en urenindicaties

Uit de complexiteit en de intensiteit samen volgt een indicatie in de vorm van een resultaatsbudget.

  • 1.

    De resultaatbudgetten zijn als volgt gedefinieerd:

  • a.

    Complexiteit:

    • i.

      Basisondersteuning

    • ii.

      Basisondersteuning +

    • iii.

      Gespecialiseerd

  • b.

    Intensiteit:

    • i.

      Licht

    • ii.

      Matig

    • iii.

      Zwaar

  • 2.

    Voor individuele / persoonlijke begeleiding worden hierbij de volgende bandbreedtes gehanteerd:

    • a.

      Licht: inzet tussen 0,5 en 1,5 uur per week per inwoner

    • b.

      Matig: inzet tussen 1,5 en 2,5 uur per week per inwoner

    • c.

      Zwaar: inzet tussen 3 en 5 uur per week per inwoner

  • 3.

    Voor dagbesteding / groepsbegeleiding worden hierbij de volgende bandbreedtes gehanteerd:

    • a.

      Licht: inzet tussen 1 en 1,5 dagdeel per week per inwoner

    • b.

      Matig: inzet tussen 2 en 3 dagdelen per week per inwoner

    • c.

      Zwaar: inzet tussen 4 en 5 dagdelen per week per inwoner

    • d.

      Vanaf 6 uren of 6 dagdelen per week aan begeleiding volgt er hulp-op-maat en worden er een specifiek aantal uren/ dagdelen afgegeven in de vorm van een pxq indicatie.

  • 4.

    Het college stelt de tarieven vast in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

 

3.4 Hulphond

  • 1.

    De kosten van een hulphond worden soms vergoed door de zorgverzekeraar. Dat geldt alleen voor:

    • a.

      ADL-honden, signaalhonden en blindengeleidehonden,

    • b.

      en alleen voor jongeren (vanaf 12 jaar) en volwassenen.

  • 2.

    Als de hulphond vergoed wordt vanuit de Zorgverzekering dan is dat voorliggend. In het kader van de eigen kracht mag van een inwoner verlangd worden dat hij zijn zorgverzekeraar verzoekt om vergoeding.

  • 3.

    Er zijn meer soorten hulphonden, zoals de PTSS-hulphond en de diabetes hulphond. De vraag hierbij is of een dergelijke hulphond daadwerkelijk beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie compenseert.

  • 4.

    Gemeente hoeft de (opleiding van een) hulphond niet te verstrekken. In de Zvw is een bewuste keuze gemaakt om deze kosten niet te vergoeden. Reden hiervan is dat de effectiviteit van deze hulphonden nog onvoldoende wetenschappelijk bewezen is (CRvB 22-2-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:376)

  • 5.

    Het doen van een deugdelijk onderzoek is bij deze aanvragen van belang. De gemeente kan toch een hulphond verstrekken en/ of het verstrekken van een bijpassende opleiding als dat in de individuele situatie het meest passend is. Dit zal in elk geval zo zijn als andere vormen van hulp, zoals begeleiding, de beperkingen van de inwoner onvoldoende kunnen compenseren.

 

3.5 Verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Een rolstoel kan helpen met het verplaatsen in en rondom de woning van inwoner. Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende manieren: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt alleen de rolstoel onder de Wmo.

  • 2.

    Wanneer een inwoner zich dagelijks zittend moet verplaatsen in en om de woning, komt hij in aanmerking voor hulp-op-maat. Wanneer de rolstoel af en toe wordt gebruikt, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders te gebruiken (bijvoorbeeld bij het winkelen of bij uitstapjes), valt dit niet onder hulp-op-maat. In deze gevallen kan een inwoner gebruik maken van algemene voorzieningen, zoals het huren van een rolstoel bij een leverancier.

  • 3.

    De gemeente kan door een (medisch) onderzoek bepalen of er een rolstoel nodig is. De gemeente onderzoekt welke soort rolstoel het beste past bij de inwoner. Bij het selecteren van een soort rolstoel wordt ook gekeken hoe de rolstoel wordt bewogen. Bij het selecteren van een duwrolstoel bijvoorbeeld kijkt de gemeente of de begeleider over voldoende kracht en uithoudingsvermogen beschikt om de inwoner in een rolstoel voort te duwen.

 

3.5.1 Kortdurende noodzakelijkheid

In principe komen alleen inwoners die door de aard van hun beperking of probleem langdurig op een rolstoel zijn aangewezen hiervoor in aanmerking op grond van de Wmo. Als een inwoner maximaal 6 maanden een rolstoel nodig heeft, dan kan een inwoner deze 2 keer 3 maanden lenen van de uitleen op grond van de Zorgverzekeringswet.

 

3.5.2 Rolstoel in natura of via een pgb

Inwoner kan de rolstoel in natura ontvangen of via een persoonsgebonden budget (pgb). Zie hoofdstuk 6.

 

3.5.3 Sportrolstoel

  • 1.

    Voor een sportrolstoel wordt een tegemoetkoming verstrekt. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van minimaal 3 jaar. Deze financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een sportrolstoel moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden:

    • a.

      inwoner beoefent aantoonbaar een bepaalde sport;

    • b.

      zonder sportrolstoel is inwoner niet in staat tot uitoefening van die sport;

    • c.

      de sport wordt recreatief uitgeoefend. Sportrolstoelen voor topsport moeten worden verstrekt uit sponsoring of uit eigen middelen; en

    • d.

      door de sport ontmoet inwoner andere mensen en kan inwoner sociale kring uitbreiden.

  • 3.

    Na de periode van 3 jaar kunnen onderhoudskosten worden vergoed als de voorziening technisch is gekeurd en is goedgekeurd. Kosten voor deze technische keuring komen voor rekening van de inwoner.

 

3.6 Verplaatsen in de woonomgeving

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners met een beperking kunnen participeren in de samenleving en daardoor kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Dit betekent dat een inwoner, ondanks zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo, net zoals anderen in aanvaardbare mate:

    • a.

      mensen moet kunnen ontmoeten;

    • b.

      contacten moet kunnen onderhouden; en

    • c.

      aan maatschappelijke activiteiten moet kunnen deelnemen.

  • 2.

    Om te kunnen participeren in de samenleving is het noodzakelijk dat een inwoner zich kan verplaatsen. Het gaat hierbij om verplaatsingen van alle dag in de directe leefomgeving en niet om incidentele, bijvoorbeeld slechts jaarlijks, voorkomende verplaatsingen.

 

3.6.1 Vervoersbehoefte

  • 1.

    Om te bepalen welke hulp nodig is, stelt de gemeente de vervoersbehoefte van de inwoner vast. Hierbij bekijkt de gemeente de individuele situatie van de inwoner en zijn behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken. De gemeente kijkt hierbij naar de beperkingen van de inwoner, maar bijvoorbeeld ook naar waar de inwoner naar toe wil gaan en waarom hij hier naar toe wil gaan. Daarnaast wordt ook gekeken naar zaken als de leeftijd van de inwoner en de daarbij passende behoeften, de gezinssamenstelling van de inwoner en bijvoorbeeld de aanwezigheid van jonge kinderen.

  • 2.

    Om de vervoersbehoefte van een inwoner te bepalen gaat het er niet om hoe vaak een inwoner een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen om voldoende te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

 

3.6.2 Een vervoersvoorziening

Bij vervoermiddelen gelden de volgende regels:

  • 1.

    Inwoner ontvangt hulp-op-maat wanneer hij vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals Openbaar Vervoer, Buurtbus, Automaatje, Haaloe Brengoe, elektrische fiets, huren van een duo-fiets bij lokale aanbieders, etc.

  • 2.

    Bij hulp-op-maat zoals een driewielerfiets of een scootmobiel, moet inwoner voldoende verkeersinzicht hebben om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen.

  • 3.

    Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen vaak met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening nodig is. Gemeente kijkt naar de individuele situatie en beoordeelt afhankelijke daarvan of het nodig is. De uitzondering is als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen, autostoel of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. In dat geval kan een aangepaste fiets (drie- of vierwieler of tandem) worden verstrekt.

 

3.6.3 Beroep op een andere regeling

De gemeente hoeft geen hulp-op-maat te verstrekken als de inwoner zijn beperkingen voldoende kan verminderen of wegnemen door een beroep op een andere regeling te doen. Voorbeelden van andere regelingen zijn:

  • 1.

    de Zorgverzekeringswet (Zvw):

    • a.

      voor zittend ziekenvervoer bij nierdialyses, chemotherapie / radiotherapie;

    • b.

      permanente rolstoelafhankelijkheid; en

    • c.

      een zodanig beperkt gezichtsvermogen dat zonder begeleiding verplaatsen niet mogelijk is.

  • 2.

    Het leerlingenvervoer;

  • 3.

    De Jeugdwet, voor hulp die valt onder jeugdhulp;

  • 4.

    Het openbaar vervoer;

  • 5.

    Het UWV.

 

3.6.4 Scootmobiel en fietsvoorziening

  • 1.

    De gemeente kan de inwoner hulp-op-maat (een vervoersvoorziening) in de vorm van een scootmobiel of fietsvoorziening verstrekken als dit de goedkoopst compenserende oplossing is voor de beperkingen van de inwoner en als er een stalling aanwezig is of kan worden gemaakt. Aan de stalling worden wel eisen gesteld zoals: een (gesloten) ruimte met een (af)dak inclusief een oplaadpunt met inachtneming van de brandveiligheid. Zo is het hulpmiddel beschermd tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden.

  • 2.

    Een scootmobiel of fietsvoorziening kan worden verstrekt als een inwoner een terugkerende vervoersbehoefte in de directe omgeving heeft. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een inwoner met een scootmobiel zelf kan winkelen, familie kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding heeft. Om te bepalen of een scootmobiel of fietsvoorziening passend is voor een inwoner kan gemeente besluiten om inwoner 3 rijvaardigheidslessen te laten volgen. Als na 3 lessen de rijvaardigheid onvoldoende is om de scootmobiel of de fietsvoorziening te bedienen of ermee in het verkeer te begeven, dan maakt de gemeente de afweging of een scootmobiel of fietsvoorziening wel een verantwoorde passende voorziening is voor de inwoner.

  • 3.

    Aanvullende specifieke regels:

    • a.

      Hulpmiddelen die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn worden niet vergoed. In beginsel worden de volgende hulpmiddelen als algemeen gebruikelijk beschouwd:

      • i.

        alle tweewielige fietsen (met en zonder rij-ondersteuning)

      • ii.

        (bak) fietsen met een lage instap

      • iii.

        fietszitjes voor kinderen

    • b.

      Een tandem is algemeen gebruikelijk, tenzij het gaat om een tandem met een kind voorop.

    • c.

      Een driewielfiets, driewiel-ligfiets, handbike, speedy, pendel en een duofiets worden beschouwd als een vervoersvoorziening.

    • d.

      De gemeente verstrekt geen opvouwbare scootmobiel. De scootmobiel is bedoeld voor het vervoer over korte en middellange afstand in de directe woon- en leefomgeving. De opvouwbare scootmobiel is in technisch opzicht niet geschikt voor het eigenlijke doel van de open buitenwagen. De bodemplaat is zeer laag en een goede vering ontbreekt. Hierdoor is het nemen van de kleinste oneffenheden in het wegdek al lastig.

    • e.

      De gemeente verstrekt geen 2e accu of een grotere en /of zwaardere accu dan de standaard geleverde accu, behorend bij de geleverde fiets en / of scootmobiel . De scootmobiel is bedoeld voor het vervoer over middellange afstand in de directe woon- en leefomgeving.

    • f.

      Inwoner kan voor zijwielen in aanmerking komen indien dit de goedkoopst compenserende oplossing is.

    • g.

      Alle hulpmiddelen die vallen onder hulp-op-maat worden in principe alleen in bruikleen verstrekt.

 

3.6.5 Collectief vervoer

  • 1.

    Een soort hulp-op-maat voor vervoer is de mogelijkheid voor de inwoner om gebruik te maken van het collectief vervoer. Uitgangspunt is dat het vraagafhankelijk vervoer geschikt is voor lokale / regionale verplaatsingen. Het collectief vervoer wordt vaak ingezet voor verplaatsingen naar bestemmingen waar afspraken over gemaakt kunnen worden met anderen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sociale contacten, maar ook aan een ziekenhuisbezoek. In de meeste gevallen zal het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening zijn. Hierdoor wordt vaak, als het collectief vervoer passend is voor de inwoner, voorrang gegeven aan het gebruik van deze voorziening boven andere hulp-op-maat.

  • 2.

    Indien inwoner de beschikking heeft over een eigen auto, kan hij in beginsel niet in aanmerking komen voor collectief vervoer. De gemeente stelt de inwoner in staat zich lokaal of regionaal te verplaatsen tot 1500 km per jaar. Voor bovenregionale verplaatsingen (ritten boven de 25km grens) kan een inwoner een beroep doen op Valys.

  • 3.

    Een eventuele wachttijd voor het brengen en ophalen met het collectief vervoer is niet een reden om het collectief vervoer als niet passend te zien voor een inwoner.

  • 4.

    Het niet samen kunnen reizen met het gezin hoeft niet te betekenen dat het collectief vervoer niet passend is als een gezamenlijke bestemming nog wel bereikt kan worden.

  • 5.

    Sociaal- of medisch begeleider:

    • a.

      Op verzoek van de inwoner mag een sociale begeleider meereizen. De sociaal begeleider kan familie, een vriend of kennis zijn. De sociaal begeleider betaalt dezelfde reizigersbijdrage als de inwoner;

    • b.

      Indien noodzakelijk kan een medisch begeleider meereizen. De Wmo consulent geeft hiervoor een indicatie medische begeleiding af. De medisch begeleider biedt hulp die de chauffeur niet kan bieden tijdens de rit en hoeft geen reizigersbijdrage te betalen. Een inwoner die een vervoersindicatie heeft gekregen met een medische begeleider mag nooit zonder medische begeleider reizen.

  • 6.

    Reizigersbijdrage: inwoner betaalt een reizigerstarief per kilometer. Dit wordt betaald aan de aanbieder. De kosten hangen af van het aantal kilometers en het tijdstip waarop met de taxi wordt gereisd. De kosten voor het taxivervoer (Mijn Taxi op Maat) zijn bepaald op basis van de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Basistarief: voor ritten tussen 09:00 en 14:30 uur en voor ritten na 17:00 uur.

    • b.

      Spitstarief: voor ritten voor 09:00 uur en voor ritten tussen 14:30 en 17:00 uur

    • c.

      Voor ritten op zaterdag en zondag geldt altijd het basistarief.

    • d.

      Het aantal kilometers wordt via de kortste route van herkomst naar bestemming bepaald.

    • e.

      Het college stelt de tarieven vast in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

 

3.6.6 Wanneer valt vervoer naar een ziekenhuis niet onder hulp-op-maat vanuit de gemeente

 

Vervoer van en naar een ziekenhuis valt niet altijd onder hulp-op-maat vanuit de gemeente. In sommige gevallen valt het ziekenvervoer onder de zorgverzekeringswet, namelijk:

  • 1.

    Inwoner moet een nierdialyse ondergaan of vervoert worden van en naar consulten, onderzoek en controles die met de behandeling samenhangen.

  • 2.

    Inwoner moet een oncologische behandeling met chemotherapie ondergaan of vervoert worden van en naar consulten, onderzoek en controles die met de behandeling samenhangen.

  • 3.

    Inwoner kan zich uitsluitend met een rolstoel verplaatsen.

  • 4.

    Het gezichtsvermogen is zodanig beperkt dat de inwoner zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen.

 

3.6.7 Een auto-aanpassing

  • 1.

    De gemeente is van mening dat de goedkoopst compenserende vervoersvoorziening in vrijwel alle gevallen het vraagafhankelijk collectieve vervoer is. De gemeente vindt het belangrijk dat kinderen tot 18 jaar mee kunnen reizen met hun gezin. Daarom kan de gemeente, als dit nodig is voor het kind, aan gezinnen met een kind dat nog geen 18 jaar is en een beperking heeft waardoor het zich niet kan verplaatsen in de eigen leefomgeving, een auto-aanpassing verstrekken.

  • 2.

    Een auto-aanpassing wordt aangebracht op een door de inwoner zelf aangeschafte auto. Hierbij wordt gekeken naar de technische staat van de auto en hoe oud de auto is. Is een auto ouder dan 7 jaar, dan verstrekt de gemeente geen auto-aanpassing meer. Gemeente hanteert het uitgangspunt dat de auto waar de auto-aanpassing voor bestemd is moet nog ten minste zeven jaar te gebruiken moet zijn. Daarvoor wordt onderzoek gedaan naar de gemiddelde levensduur van de auto. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) kan nodig zijn om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Het college kan hiervan afwijken als de aanpassing, zonder al te hoge kosten, in een volgende auto kan worden overgezet.

  • 3.

    De auto-aanpassing kan bestaat uit:

    • a.

      Oprijgoten of een oprijplateau voor de rolstoel van het kind;

    • b.

      Rolstoelvergrendeling;

    • c.

      Vloeraanpassing in verband met de vergrendeling van de rolstoel.

    • d.

      Een RDW-keuring

  • 4.

    Een plateaulift wordt pas verstrekt nadat uit een extern advies is gebleken dat de specifieke aanpassing aan de personenbus noodzakelijk is om het kind te vervoeren.

  • 5.

    Het aanschaffen van stuur- en rembekrachtiging, een automatische versnelling of hoge instap wordt in de meeste gevallen als algemeen gebruikelijk gezien. Ook worden autoaanpassingen die de fabrikant kan doen voor de levering in principe niet vergoed (bijv. cruise control). Gemeente zal hierbij altijd de individuele situatie van de inwoner bekijken, om te beoordelen of een aanpassing algemeen gebruikelijk is.

  • 6.

    Een auto-aanpassing wordt verstrekt in de vorm van een pgb.

  • 7.

    Het werven van fondsen is vanzelfsprekend geen zogeheten algemene voorziening op het verlenen van hulp-op-maat. Het kan alleen wel voor komen dat een inwoner met behulp van fondsen een auto of bus kan aanschaffen. Vaak moeten aan zo’n auto of bus nog aanpassingen verricht worden. Het is de verantwoordelijkheid van de inwoner om hierover vooraf met de gemeente contact te hebben. Dit om teleurstellingen te voorkomen als een aanvraag om aanpassingen wordt afgewezen.

 

3.6.8 Vergoeding voor gebruikskosten eigen auto

1. De gemeente kan, als dat nodig is voor de inwoner, een vergoeding verstrekken voor de gebruikskosten van een eigen auto. De vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

 

 

Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien

 

 

In hoofdstuk 4 van de verordening sociaal domein gemeente Dalfsen zijn bepalingen opgenomen over wanneer jeugdigen en hun ouders beroep kunnen doen op de gemeente Dalfsen in het kader van de jeugdwet. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt beschreven wanneer de gemeente geen jeugdhulp bieden, wanneer we dat alleen in uitzonderlijke gevallen doen en tot slot beschrijven we hoe de jeugdhulp is ingericht voor jeugdigen van 16 jaar en ouder.

 

4.1. Wanneer biedt de gemeente geen jeugdhulp?

De gemeente biedt alleen een jeugdhulp als dat noodzakelijk voor is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te kunnen groeien naar zelfstandigheid, zich voldoende te kunnen redden en mee te kunnen doen in de maatschappij. Dat betekent ook dat er allerlei vormen van hulp bestaan die goed en zinvol kunnen zijn, maar waarbij de gemeente geen jeugdhulp biedt. Regionaal hebben de gemeenten een lijst opgesteld met vormen van hulp die niet als specialistische jeugdhulp ingekocht zijn. Deze lijst staat in het regionaal toegangsprotocol van het Regionaal Serviceteam Jeugd (RSJ) IJsselland en deze geldt ook voor de gemeente Dalfsen. Dit betekent dat we voor de vormen van hulp die op de lijst genoemd staan geen jeugdhulp bieden. Het regionaal toegangsprotocol van het RSJ IJsselland is onder deze naam te vinden op internet.

De gemeente biedt in ieder geval geen jeugdhulp op basis van de jeugdwet als het gaat om:

  • 1.

    hulp die niet is gericht op het aanpakken van het belangrijkste probleem;

  • 2.

    hulp die niet evidence-based is (waarvoor geen wetenschappelijk bewijs is of het helpt);

  • 3.

    inzet van een niet-gecontracteerde aanbieder na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

  • 4.

    inzet van meer dan één jeugd-GGZ traject voor dezelfde hulpvraag;

  • 5.

    vaktherapie;

  • 6.

    zwemles;

  • 7.

    kindercoaching.

 

4.1.1 Hulp die niet is gericht op het aanpakken van het belangrijkste probleem

  • 1.

    Als er verschillende problemen spelen bij de jeugdige en zijn ouders, en jeugdhulp noodzakelijk is, kijkt de gemeente welke hulp het beste als eerst ingezet kan worden om de situatie te verbeteren.

  • 2.

    Naast de gemeente mogen ook de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts naar jeugdhulp verwijzen. De gemeente wil zorgen dat de hulp die de jeugdige en zijn ouders krijgen, zich richt op verbetering van het belangrijkste probleem. Als er meerdere vormen van hulp worden geboden, vindt de gemeente het belangrijk dat er samenhang is tussen die hulp. Daarom onderzoekt de gemeente, ook bij een verwijzing van de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts, altijd welke hulp er al in een gezin wordt ingezet. Vervolgens onderzoekt de gemeente of het noodzakelijk is dat de hulp wordt ingezet.

  • 3.

    Het uitgangspunt is dat een behandeling effect heeft wanneer er voldoende stabiliteit in een gezin is. Als de jeugdige en zijn ouders om een behandeling vraagt en de gemeente vindt dat dit niet kan worden ingezet, kijkt de gemeente samen met het gezin wat er nodig is om de situatie toch te verbeteren. Ook onderzoekt de gemeente dan wat er nodig is om de situatie te stabiliseren zodat de noodzakelijke behandeling alsnog kan worden ingezet.

 

4.1.2 Hulp die niet evidence-based is

  • 1.

    Evidence-based houdt in dat er wetenschappelijk bewijs is voor de werking van een behandeling of voorziening. De gemeente baseert zichzelf daarbij in de eerste plaats op de gegevens die het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) hierover verzamelt.

  • 2.

    De gemeente biedt geen jeugdhulp voor hulp waarvan de werking uit medisch-wetenschappelijk onderzoek onvoldoende is gebleken. Dat betekent dat de gemeente de hulp niet inzet als er onvoldoende medisch-wetenschappelijk bewijs is dat het kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie. Een voorbeeld hiervan zijn dier-geleide-interventies. Voorbeelden zijn: therapie met dieren, begeleiding met dieren en begeleiding bij het verzorgen van dieren.

 

4.1.3 Inzet van een niet-gecontracteerde aanbieder na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Als de jeugdige door jouw huisarts, medisch specialist of jeugdarts wordt verwezen naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, dan neemt de gemeente hierover contact op met de jeugdige en zijn ouders. De gemeente onderzoekt dan samen met hen of ze geholpen kunnen worden door een gecontracteerde aanbieder.

 

4.1.4 Inzet van meer dan 1 jeugd-GGZ traject voor dezelfde hulpvraag

  • 1.

    De gemeente biedt geen jeugdhulp als er al een jeugd-GGZ traject is afgerond en voor diezelfde hulpvraag opnieuw om eenzelfde soort traject wordt gevraagd. Tenzij na 6 maanden na de afronding van het traject blijkt dat dezelfde hulpvraag er opnieuw is.

  • 2.

    De gemeente biedt ook geen jeugdhulp als er al een jeugd-GGZ traject loopt en voor diezelfde hulpvraag daarnaast nog een jeugd-GGZ traject wordt gevraagd.

 

4.1.5 Vaktherapie

  • 1.

    Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en/of psychosociale problematiek. Binnen de vaktherapie zien we de volgende behandelvormen: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, speltherapie en psychomotorische therapie.

  • 2.

    Vaktherapie kan vergoed worden vanuit de aanvullende verzekering. Daar waar de verzekering de mogelijkheid biedt de jeugdige te verzekeren voor vaktherapie wordt van het gezin verwacht dit voor de jeugdige te regelen.

  • 3.

    De gemeente vergoedt enkel vaktherapie indien de therapie onderdeel uitmaakt van een breder, multidisciplinair behandeltraject.

  • 4.

    Bij de inzet van vaktherapie is registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB) voor de vaktherapeut verplicht.

 

4.1.6 Zwemles en andere sporten

  • 1.

    Het halen van een zwemdiploma is in Nederland gebruikelijk, maar niet verplicht. Ouders mogen zelf besluiten of zij hun kind op zwemles doen en 1 of meer diploma’s laten halen. Hiervoor is geen vergoeding mogelijk vanuit de jeugdwet.

  • 2.

    Sporten is gezond, maar niet verplicht. Ouders mogen zelf besluiten of ze hun kinderen willen laten sporten. Hiervoor is geen vergoeding mogelijk vanuit de jeugdwet.

  • 3.

    Indien privélessen of training onvoldoende zijn en de jeugdige extra begeleiding tijdens de les of training nodig heeft dan kan vanuit de gemeente jeugdhulp worden ingezet voor de extra begeleiding, niet voor de les of training zelf of de kosten daarvoor.

  • 4.

    De gemeente zet alleen extra begeleiding in tijdens de les of training als de zwemles of andere sport een noodzakelijk activiteit is en een onderdeel is van de ingezette jeugdhulp en extra begeleiding noodzakelijk is bij het meedoen of sporten. Voorwaarden:

    • a.

      Er moet een jeugdhulpbehoefte aanwezig zijn;

    • b.

      de extra begeleiding moet bijdragen aan participatie van de jeugdige;

    • c.

      de extra begeleiding moet bijdragen aan het doel in het kader van de jeugdwet;

    • d.

      maximaal 10 lessen binnen een bepaalde periode;

    • e.

      maximaal 1 sport per jeugdige;

    • f.

      het gaat om een jeugdige die bij een normaal traject niet mee kan doen;

    • g.

      een diploma niet vereist is.

 

4.1.7 Kindercoaching

  • 1.

    De gemeente vergoedt geen individuele voorziening in de vorm van kindercoaching, ouders dienen zelf de kosten voor een kindercoach te dragen.

  • 2.

    Als er problemen zijn waardoor jeugdhulp nodig is, is binnen die hulp natuurlijk wel oog voor de belangen van de jeugdige en wordt de jeugdige (indien nodig) door de hulpverlener gecoacht.

 

4.2 Jeugdhulp die alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is

Er zijn een paar situaties waarin slechts in uitzonderlijke gevallen door de gemeente jeugdhulp wordt ingezet. De uitzondering wordt telkens in het artikel genoemd. De situaties waar het om gaat zijn:

  • 1.

    kortdurend verblijf;

  • 2.

    diagnostiek;

  • 3.

    second opinion;

  • 4.

    hulp binnen de school, tijdens onderwijstijd;

  • 5.

    hulp bij dyslexie;

  • 6.

    intelligentieonderzoek;

  • 7.

    vervoer;

  • 8.

    echtscheiding.

 

4.2.1 Kortdurend verblijf

  • 1.

    De gemeente biedt kortdurend verblijf als deze ontlastingszorg onderdeel is van een bredere jeugdhulpinzet. Dit betekent dat de gemeente geen jeugdhulp biedt als het alleen gaat om ontlastingszorg.

  • 2.

    Kortdurend verblijf kan ook worden ingezet indien er sprake is van noodzakelijk tot permanent toezicht en/of een risico op uithuisplaatsing.

  • 3.

    Voordat kortdurend verblijf wordt geboden op basis van de jeugdwet wordt eerst gekeken of de met andere voorzieningen hulp kan worden geboden. Denk hierbij aan een beroep op hulp via patiëntenverenigingen of andere organisaties

  • 4.

    Kortdurend verblijf beantwoordt aan de volgende doelstellingen:

    • a.

      Het bieden van kortdurend verblijf om daarmee een zgn ‘adempauze’ bij overbelasting te bewerkstelligen (structureel). Kan ingezet worden wanneer:

      • i.

        In de thuissituatie in ieder geval de huishoudelijke hulp en begeleiding ingezet zijn en voorliggende voorzieningen uitgenut zijn, en;

      • ii.

        Overbelasting is vastgesteld; hierover kan eventueel onafhankelijk medisch advies gevraagd worden door de jeugdconsulent, en;

      • iii.

        Aannemelijk wordt gemaakt dat jeugdige en zijn ouders met professionals een verkenning hebben gedaan ten aanzien van het toekomstperspectief van de thuissituatie in de (nabije) toekomst (tot 6 maanden na gesprek).

      • iv.

        Het is mogelijk om de vastgestelde omvang van de afgegeven indicatie (welke maximaal 6 x 7 etmalen bedraagt) binnen 12 maanden gespreid in te zetten.

    • b.

      Het bieden van kortdurend verblijf bij onvoorziene en onmiddellijke uitval van de ouders (incidenteel, adhoc). Kan maximaal 3 x 7 etmalen ingezet worden als:

      • i.

        Er onmiddellijke logeeropvang nodig is doordat mantelzorger door medische oorzaken of ander toedoen direct uitvalt en;

      • ii.

        het sociaal netwerk rondom de jeugdige en zijn ouders geen mogelijkheden hebben om deze taken over te nemen.

    • c.

      Het bieden van kortdurend verblijf wanneer bij voorziene en geplande uitval van de ouders (incidenteel, gepland). Kan maximaal 3 x 7 etmalen worden ingezet wanneer:

      • i.

        de ouders voorziet tijdelijk geen taken te kunnen verrichten door een medische ingreep en/of revalidatie na deze ingreep.

      • ii.

        de ouders voorziet tijdelijk geen taken te kunnen verrichten door een andere, aanvaardbare oorzaak (niet zijnde opvang tijdens vakantie(s) van ouders en/of sociaal netwerk).

      • iii.

        het sociaal netwerk rondom de jeugdige en zijn ouders geen mogelijkheden heeft om deze taken over te nemen.

  • 1.

    Een indicatie voor kortdurend verblijf kan afgegeven worden voor maximaal 6 weken, binnen een periode van 12 maanden. Deze 12 maanden gaan in vanaf de 1e dag van toekenning, er is geen sprake van een kalenderjaar. De overgebleven dagen kunnen niet meegenomen worden naar een nieuw jaar.

 

4.2.2 Diagnostiek

  • 1.

    De gemeente biedt alleen diagnostiek als dit onderdeel is van een bredere jeugdhulpinzet. Denk hierbij aan behandeling en/of behandeladviezen. Diagnostiek houdt in dat er een beeld wordt gevormd van het probleem, de oorzaak en indien mogelijk een oplossing. Als de jeugdige of zijn ouders een diagnose zonder bredere jeugdhulpinzet moeten ze deze kosten zelf betalen.

  • 2.

    Bij een lopend jeugd-GGZ-traject voor eenzelfde hulpvraag wordt diagnostiek niet opnieuw vergoed.

 

4.2.3 Second opinion

De gemeente biedt alleen een second opinion als nieuw diagnostisch onderzoek noodzakelijk is. Bij een second opinion wordt een tweede (onafhankelijke) deskundige om een diagnose gevraagd. Dit wordt gedaan wanneer er twijfel bestaat over de uitslag van een eerste onderzoek. Vragen de jeugdige of zijn ouders een second opinion bij de gemeente aan, dan zal er eerst bekeken worden in hoeverre dit gegrond is. De gemeente heeft het rapport van het eerste onderzoek daarbij nodig.

 

4.2.4 Hulp binnen de school, tijdens onderwijstijd

  • 1.

    Het pedagogisch klimaat en de pedagogische vaardigheden van leerkrachten zijn de verantwoordelijkheid van de school en het samenwerkingsverband waar de school deel van uitmaakt.

  • 2.

    De gemeente gaat ervan uit dat het samenwerkingsverband de kennis in huis heeft om de leerkrachten te ondersteunen. De gemeente is verantwoordelijk voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Extra hulp bij de ADL-activiteiten van een jeugdige betreft jeugdhulp. Indien nodig overlegt de school met de ouders en de jeugdconsulent van de gemeente of de inzet van jeugdhulp noodzakelijk is. Voor dit overleg is geen vergoeding mogelijk.

  • 3.

    Er zijn verschillende manieren en algemene voorzieningen om jeugdige die op school zitten te ondersteunen, zoals het maatschappelijke werk en de jeugdgezondheidszorg. De jeugdverpleegkundige is bekend met de algemene voorzieningen in de gemeente Dalfsen en adviseert welke hulp helpend is bij de vragen en zorgen rondom het kind.

  • 4.

    Jeugdhulp binnen de school, tijdens onderwijstijd, wordt ingezet vanuit passend onderwijs en niet door de gemeente. De gemeente vergoedt geen hulp gericht op het volgen van onderwijs en het verder helpen van een leerling in zijn onderwijsontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      speltherapie die erop is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken;

    • b.

      observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog;

    • c.

      het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken);

    • d.

      (motorische) remedial teaching, een vorm van hulp aan leerlingen met leer- of gedragsproblemen;

    • e.

      begeleiding bij dyslexie, niet zijnde ernstige enkelvoudige dyslexie;

    • f.

      dyscalculie;

    • g.

      sociale vaardigheidstraining;

    • h.

      kindercoaching.

  • 5.

    Als de jeugdige en zijn ouders toch vinden dat jeugdhulp moet worden ingezet binnen de school, tijdens onderwijstijd, dan moet de hulpvraag op school bekend zijn en besproken binnen de hulpstructuur op school. Als hieruit geen passende hulp geboden kan worden kan er een aanvraag gedaan worden bij de gemeente. Bij de aanvraag wil de gemeente graag de verslagen van de besprekingen op school en het handelingsplan van de school ontvangen. Bovenstaande staat ook op de ‘routekaart van kinderopvang en onderwijs naar jeugdhulp in de gemeente Dalfsen’.

 

4.2.5 Hulp bij dyslexie

De gemeente biedt geen jeugdhulp bij dyslexie als:

  • 1.

    de jeugdige jonger is dan 7 jaar;

  • 2.

    de jeugdige ouder is dan 12 jaar;

  • 3.

    De jeugdige naar een cluster-2 school gaat;

  • 4.

    er bij de jeugdige geen ernstige enkelvoudige dyslexie is vastgesteld met het protocol ‘Dyslexie, Diagnose en behandeling’;

  • 5.

    er andere ontwikkelingsproblemen zijn die eerst moeten worden verbeterd voordat de dyslexie behandeld kan worden.

 

4.2.6 Intelligentieonderzoek

  • 1.

    Als een intelligentieonderzoek nodig is, dan is de school van de jeugdige hiervoor verantwoordelijk. Een intelligentieonderzoek geeft zicht op het niveau en leerproces van de jeugdige en helpt bij het vaststellen van wat passend onderwijs voor de jeugdige is.

  • 2.

    Als de jeugdige en zijn ouders om andere redenen een intelligentieonderzoek willen, is dat hun eigen verantwoordelijkheid. De kosten voor een dergelijk onderzoek betalen de jeugdige en zijn ouders dan zelf.

  • 3.

    Tijdens de inzet van jeugdhulp wordt soms een intelligentie-onderzoek afgenomen. Dit gebeurt als het intelligentieonderzoek onderdeel is van een diagnostisch onderzoek.

 

4.2.7 Vervoer jeugdhulp

  • 1.

    De jeugdige en zijn ouders zorgen zelf dat hij naar de jeugdhulpaanbieder kan gaan.

  • 2.

    Lukt het de jeugdige en zijn ouders niet, eventueel met hulp van mensen uit hun omgeving om vervoer naar de jeugdhulpverlener te zorgen? Dan kan er alleen een aanvraag gedaan worden voor een vervoersvoorziening als:

    • a.

      er vervoer nodig is naar en van de plek waar de jeugdhulp is;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet in staat zijn om zelfstandig te reizen en/of er een medische noodzaak is voor (aangepast) vervoer;

    • c.

      er geen andere regeling is op basis waarvan de jeugdige naar de jeugdhulpvoorziening kan reizen.

    • d.

      de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving vanwege beperkingen in hun mogelijkheden, draagkracht en/of belastbaarheid de jeugdige niet kunnen helpen met het reizen naar en van de plek waar de jeugdige jeugdhulp krijgt. Bij het beantwoorden van deze vraag onderzoekt de gemeente of:

      • i.

        de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving in staat zijn om de jeugdige te helpen met het reizen;

      • ii.

        de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving beschikbaar zijn om de jeugdige te helpen met het reizen;

      • iii.

        de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving overbelast raken als ze de jeugdige helpen met het reizen;

      • iv.

        er financiële problemen in het gezin ontstaan als de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving de jeugdige helpen met het reizen.

      • v.

        De minimale afstand meer dan 6 kilometer is tot de jeugdhulpvoorziening.

      • vi.

        Het zulke langdurige en/of intensieve hulp dat het niet redelijk is van ouders te verlangen dat zij de jeugdige (gedeeltelijk) zelf brengen en halen? Langdurig houdt in meer dan drie maanden en intensief houdt in minimaal twee keer per week.

  • 3.

    Als de gemeente besluit dat er een vervoersvoorziening nodig is zijn er verschillende voorzieningen mogelijk. De gemeente kent de meest passende en goedkope voorziening toe.

    • a.

      Er kan een kilometervergoeding gegeven worden als de ouders of iemand in hun omgeving de jeugdige (gedeeltelijk) zelf kunnen vervoeren.

    • b.

      Er kan een vergoeding voor het openbaar vervoer, op basis van de 2de klas worden gegeven als de jeugdige hier zelfstandig mee kan reizen.

    • c.

      Er kan een vergoeding voor het openbaar vervoer, op basis van de 2de klas, met begeleiding worden gegeven als de jeugdige als wordt aangetoond dat de jeugdige niet zelfstandig kan reizen of als de jeugdige kan leren om zelfstandig te reizen.

    • d.

      De jeugdige kan vervoerd worden door vervoerders die al voor de gemeente Dalfsen rijden als dit mogelijk is. Zoals het leerlingenvervoer en het Wmo vervoer.

  • 4.

    Als de gemeente besluit dat er een vervoersvoorziening nodig is voor het vervoer naar en van de plek waar de jeugdhulp is, dan legt de gemeente dat vast in hetzelfde besluit als waarin de jeugdhulp staat.

 

4.2.8 Echtscheiding

  • 1.

    Alles wat te maken heeft met de echtscheiding van ouders valt niet onder jeugdhulp. Soms is het zo dat een scheiding of de ruzie en spanningen tot problemen bij een jeugdige leiden, zoals een trauma of hechtings- en opvoedproblemen. De jeugdige en zijn ouders kunnen dan contact met de gemeente opnemen. Ook als de jeugdige problemen heeft door de echtscheiding, is het zo dat eerst de ruzies en spanningen opgelost moeten worden. De inzet van jeugdhulp heeft namelijk vaak geen effect als de oorzaak van de problemen niet wordt weggenomen.

  • 2.

    Ouders kunnen gebruikmaken van vrij toegankelijke voorzieningen om de situatie te verbeteren. De gemeente vergoedt geen hulp die voornamelijk op ouders gericht is om de situatie voor de jeugdige te verbeteren.

  • 3.

    De gemeente werkt samen met de rechtbank Overijssel. Als ouders een echtscheidingsprocedure hebben bij de rechtbank, dan kan deze besluiten dat de gemeente jeugdhulp moet bieden. De gemeente maakt dan aan de hand van het besluit van de rechtbank met de jeugdige en zijn ouders afspraken over de hulp. Als de ouders niet meewerken aan die hulp, of als de hulp te weinig effect heeft, stuurt de gemeente een bericht naar de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming. Zij besluiten dan hoe het verder gaat.

 

4.3 Jeugdigen van 16 en ouder

 

4.3.1 Proces vanaf 16 jaar

  • 1.

    Bij het kiezen voor een jeugdhulpaanbieder houdt de jeugdconsulent vanaf 16 jaar er rekening mee dat de hulp mogelijk na de18e verjaardag doorloopt. Als hij of zij verwacht dat de hulp mogelijk daarna overgaat naar de Wmo, wordt eerst gekeken of een gecontracteerde aanbieder voor zowel jeugdhulp als hulp vanuit de Wmo de jeugdige kan helpen.

  • 2.

    Als het nodig is wordt het onderzoeksverslag binnen de gemeente afgestemd met een Wmo- consulent en een participatiewetconsulent. De jeugdconsulent bepaalt of dit nodig is.

  • 3.

    Als een jeugdige 17 jaar en 3 maanden is wordt er een plan opgesteld voor het vervolg van de hulp als de de jeugdige 18 wordt.

 

4.3.2 Vormen van hulp na 18 jaar

  • 1.

    Vanaf de 18e verjaardag valt hulp in de meeste gevallen niet meer onder de Jeugdwet. Er kunnen zich 2 situaties voordoen:

    • a.

      Na de 18e verjaardag is er geen hulp meer nodig. De jeugdhulp stopt dan.

    • b.

      Na de 18e verjaardag is er nog steeds hulp nodig. Dan zal dit in de meeste gevallen onder een andere wet dan de Jeugdwet vallen. Het is in sommige gevallen mogelijk om jeugdhulp te krijgen als een jeugdige 18 is. In onderstaande tabel staat een overzicht dat aangeeft onder welke wetgeving de hulp valt en wanneer het stopt. Wanneer het nog wel onder de jeugdwet valt dan heet dit verlengde jeugdhulp.

  • 2.

    In de volgende twee situaties is verlengde jeugdhulp mogelijk:

    • a.

      de jeugdige kreeg jeugdhulp voor zijn 18e jaar. Deze was afgesloten, maar moet binnen 6 maanden na beëindiging weer gestart worden.

    • b.

      voordat de jeugdige 18 werd vastgesteld door de gemeente dat jeugdhulp na 18e jaar noodzakelijk is omdat de resultaten alleen met jeugdhulp behaald kunnen worden.

  • 3.

    De volgende voorzieningen kunnen verleend worden aan jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt:

    • a.

      Pleegzorg tot 21 jaar: Een pleegzorgrelatie kan alleen eindigen voor het 21e jaar wanneer pleegkinderen dit zelf willen. Als er daarna nog hulp nodig is om de zelfstandigheid te vergroten, dan kan dit vanuit de Wmo.

    • b.

      Verlengde pleegzorg tussen 21 en 23 jaar. Het is mogelijk dat pleegzorg ook nog na de 21e verjaardag nodig is. Het college kan pleegzorg 'verlengen' totdat de jeugdige 23 jaar is. Voorwaarde is dat de jeugdige al pleegzorg ontvangt, de hulpvraag duidelijk is en aangetoond is dat voortzetting noodzakelijk is. De gemeente onderzoekt en bepaalt dit.

    • c.

      Verblijf in gezinshuis is standaard tot 21 jaar tenzij;

      • i.

        de jongere dat zelf niet wil;

      • ii.

        en/of de gezinshuisouder(s) niet instemmen;

      • iii.

        en/of voor alle partijen (inclusief de jongere) duidelijk is dat de jongere andere passende hulp nodig heeft, en die hulp ook beschikbaar is;

      • iv.

        en/of de jongere voldoet aan de criteria van de WLZ en/of beschermd wonen.

        De jeugdige maakt samen met de gemeente en de gezinshuisouders maak een plan om te kijken wat er nodig is om zelfstandig te wonen.

    • d.

      Wonen in een instelling. Wanneer een jeugdige op een groep woont is het mogelijk jeugdhulp na het 18e jaar te krijgen, zolang er nog jeugdhulpdoelen gelden. Voorwaarde is dat de jeugdige al in een instelling woont, de hulpvraag duidelijk is en aangetoond is dat voortzetting noodzakelijk is. De gemeente onderzoekt en bepaalt dit. De zorgaanbieder kijkt vervolgens naar een invulling van de woonvraag.

    • e.

      Jeugdreclassering tot 23 jaar. Jeugdreclassering is een combinatie van intensieve hulp aan en controle op een jongere. Het belangrijkste doel van jeugdreclassering is te voorkomen dat de jongeren opnieuw strafbare feiten pleegt. Jeugdreclassering kan opgelegd worden door de kinderrechter, het openbaar ministerie, de directeur van een justitieel inrichting of de Raad voor de Kinderbescherming. Als de jeugdige jeugdhulp krijgt vanwege een strafrechtelijke beslissing, dan kan dit doorlopen tot maximaal 23e jaar. De rechter bepaalt dan dat jeugdhulp noodzakelijk is. De jeugdhulp kan dan wel na 18e jaar gestart worden, ook als de jeugdige nog niet eerder jeugdhulp heeft gehad.

    • f.

      In gedwongen kader: Het is de verantwoordelijkheid van de Gecertificeerde Instelling (GI) om voor de jeugdige een soepele overgang van 18- naar 18+ te realiseren. Ruim voor het bereiken van de meerderjarigheid neemt de GI contact op met de jeugdige en zijn ouders, en de gemeente Dalfsen om gezamenlijk afspraken te maken over eventuele noodzakelijke vervolghulp. Deze proactieve benadering zorgt ervoor dat er tijdig passende hulp beschikbaar is, waardoor de continuïteit van hulp gewaarborgd blijft tijdens deze overgangsfase.

 

 

Tabel 1: hulp voor een jeugdige die 18 wordt

Soort jeugdhulp

Wmo

ZVW

Verlengde jeugdhulp

Stopt

Jeugd-ggz

 

X Als de zorgaanbieder niet gecontracteerd is door de verzekeraar dan zijn er twee opties: 1. de jeugdige moet wisselen van zorgaanbieder 2 gebruik maken van de overgangsregeling (regeling overgang jeugdwet naar ZVW bij bereiken 18 jaar)

 

 

Begeleiding

X

 

 

 

Kortdurend verblijf

X

 

 

 

Pleegzorg

X als de jeugdige niet wil blijven wonen bij het pleeggezin en niet klaar is om zelfstandig te wonen.

 

X Standaard tot 21 jaar als de jeugdige dit wil.

X als de jeugdige niet wil blijven wonen bij het pleeggezin en zelfstandig kan wonen.

Gezinshuis

X als de jeugdige niet wil blijven wonen in het gezinshuis en niet klaar is om zelfstandig te wonen.

 

X Standaard tot 21 jaar als de jeugdige dit wil.

 

X als de jeugdige niet wil blijven wonen in het gezinshuis en zelfstandig kan wonen.

 

Wonen in een instelling

X als er geen jeugdhulp doelen meer gelden en de jeugdige niet klaar is om zelfstandig te wonen.

 

X Alleen als er jeugdhulp doelen gelden

X als het passend is voor de jeugdige om zelfstandig te wonen, verdere individuele begeleiding valt onder de Wmo

Jeugdreclassering

 

 

X als de rechter bepaald dat dit noodzakelijk is. Kan tot 23 jaar.

 

Gecertificeerde Instelling

 

 

 

X

 

 

Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving

 

 

In hoofdstuk 5 van de Verordening sociaal domein gemeente Dalfsen zijn bepalingen opgenomen over wanneer de inwoner in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening, een schoon en leefbaar huis, beschermd wonen, maatschappelijke opvang en mantelzorg. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.

 

5.1 Inleiding

Een inwoner met lichamelijke, psychische of verstandelijke problemen, heeft soms hulp nodig om zo lang en zo zelfstandig mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Ook minderjarigen en mensen met een Wlz-indicatie die thuis wonen, kunnen deze problemen hebben. De gemeente heeft de taak om een inwoner te helpen wanneer deze niet in staat is om zelf oplossingen te vinden voor problemen bij het normale gebruik van de woning.

Onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan dat u gebruik kan maken van essentiële (noodzakelijke) woonfuncties van uw woning.

Voorbeelden van essentiële woonfuncties zijn:

  • 1.

    wonen, douchen en slapen;

  • 2.

    de veiligheid in en rond de woning en de toegankelijkheid van de woning;

  • 3.

    het gebruik maken van de keuken;

  • 4.

    het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een baby die helemaal van de verzorging van de inwoner afhankelijk is;

  • 5.

    het doen van de huishoudelijke werkzaamheden, zoals wassen van kleding;

  • 6.

    slapen en eten;

  • 7.

    de kinderen moeten zonder gevaar in de woonruimte kunnen spelen.

 

Hier valt niet onder:

  • 1.

    De bereikbaarheid van een hobby/studeerkamer of kamers die niet dagelijks gebruikt worden (denk aan extra slaapkamers, zolder etc.)

  • 2.

    Voorzieningen met een therapeutisch doel (bv. dialyseruimte enz.)

 

5.2 Een woonvoorziening

5.2.1 Eigen kracht

  • 1.

    Van een inwoner mag een eigen reorganisatie vermogen worden verwacht. Het herinrichten of verplaatsen van voorwerpen die bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen die inwoner ervaart. Denk hierbij aan:

    • a.

      Indeling en de plaats van kasten en/of de koelkast;

    • b.

      Welke praktische oplossing zonder kosten realiseerbaar is, bijvoorbeeld verplaatsen van meubelstukken, een tafeltje bijzetten, etc.

    • c.

      De aanwezigheid van meerdere personen in huis en daarmee de noodzaak tot het zelf bereiden van maaltijden.

    • d.

      Bij (oudere) alleenstaanden kan tevens het aanbod van de maaltijdvoorziening bij de afweging worden betrokken of het netwerk dat voor magnetronmaaltijden zorgt.

    • e.

      Aangezien de aanpassing van de woning een kostbare oplossing is, wordt ook de medische prognose m.b.t. functiebeperkingen van de inwoner in overweging genomen.

 

5.2.2 Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen op het gebied van wonen zijn voorliggend op hulp-op-maat vanuit de Wmo, namelijk:

  • 1.

    Uitprobeerservice Saam

  • 2.

    Klussendienst Saam

  • 3.

    Verzilverlening. Deze lening van de SVn is voor inwoners waarvan de leeftijd maximaal 10 jaar voor de wettelijke AOW-leeftijd is (indien er twee aanvragers zijn voor dezelfde woning geldt dit voor beiden) met een eigen woning. Is de hypotheek (deels) afgelost of is het huis meer waard geworden, dan kan een inwoner overwaarde hebben opgebouwd. Deze overwaarde kan worden verzilverd met de Verzilverlening. Het geld van deze lening wordt dan ingezet om het huis te verduurzamen en/of levensloopbestendig te maken.

 

5.2.3 Algemeen gebruikelijk in en rondom een woning

  • 1.

    De volgende zaken worden getoetst:

    • a.

      Of de inwoner zonder beperking deze kosten ook zelf moet dragen.

    • b.

      Wanneer het middel in de reguliere bouwmarkten, thuiszorgwinkels of reguliere handel verkrijgbaar is, of het dan ook gebruikt kan worden door inwoners zonder beperking en qua prijs niet veel duurder is dan een vergelijkbaar product, dan is het algemeen gebruikelijk.

    • c.

      Of de kosten van de aanpassing financieel gedragen zouden kunnen worden door iemand met een minimuminkomen. Ongeacht of de inwoner zelf een minimuminkomen heeft.

  • 2.

    In het individuele geval moet altijd worden bekeken of de voorziening ook voor inwoner algemeen gebruikelijk is.

  • 3.

    Er is geen complete lijst met wat algemeen gebruikelijk is in een woning. Voorbeelden zijn van algemeen gebruikelijke middelen (niet limitatief):

    • a.

      Aangepaste box

    • b.

      Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar

    • c.

      Aanrechtblad

    • d.

      Airco

    • e.

      Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)

    • f.

      Centrale verwarming

    • g.

      Douchekop op glijstang

    • h.

      Douchestoel bevestigt aan de muur (opklapbare douchestoelen)

    • i.

      Drempelhulp

    • j.

      Handgrepen

    • k.

      Hendel mengkranen

    • l.

      Keukenapparatuur (bijv. kookplaat en afzuigkap)

    • m.

      Los staande douchekruk /stoel

    • n.

      Robotstofzuigers

    • o.

      Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast

    • p.

      Stalling voor een twee wiel fiets

    • q.

      Sta-opstoel

    • r.

      Steunbeugels of wandbeugels bij bijvoorbeeld het toilet of in de badkamer

    • s.

      Stofzuiger met een HEPA-filter

    • t.

      Thermostaat mengkraan

    • u.

      Tweede toilet boven (bij huizen jonger dan 1985)

    • v.

      Verhoogde wc-pot

    • w.

      Vervangen van lavet door douche

    • x.

      Verwijderen van een bad

    • y.

      Video-intercoms

    • z.

      Wasdroger

    • aa.

      Waterbed

  • 4.

    Als een inwoner niet met behulp van eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere regelingen of hulp uit zijn sociale netwerk zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning voldoende kan verminderen of oplossen, kan de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening verstrekken. De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de in redelijkheid te verwachten ontwikkelingen van de gezondheid. Het maakt geen verschil of het gaat om een huurwoning of om een koopwoning.

 

5.2.4 Criteria om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening moet de inwoner, behalve aan de algemene criteria voor hulp-op-maat (zie artikel 2.3.2 van de verordening), ook aan een aantal specifieke criteria voldoen:

    • a.

      voor de beperking die inwoner heeft is de woonvoorziening noodzakelijk. Dit houdt in dat er een aantoonbaar (causaal) verband is tussen de beperkingen van een inwoner en het niet normaal kunnen gebruiken van zijn woning;

    • b.

      de inwoner moet zijn hoofdverblijf in de aan te passen woning hebben.

  • De inwoner moet wonen in de woning die hij wil laten aanpassen en hij moet hier zijn hoofdverblijf hebben. Wanneer er sprake is van co-ouderschap en inwoner bijvoorbeeld 50/50 van de tijd bij iedere ouder verblijft is het uitgangspunt dat 1 woning als hoofdverblijf wordt aangemerkt. Een 2e woning hoeft niet aangepast te worden.

 

5.2.5 Weigeringsgronden voor een woonvoorziening

De gemeente verstrekt geen hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening in een aantal situaties. Deze weigeringsgronden worden hierna beschreven:

  • 1.

    De beperkingen van de inwoner in het normale gebruik van zijn woning zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt. De gemeente hoeft de kosten van een woningaanpassing niet te betalen als de beperkingen van de inwoner worden veroorzaakt door:

    • a.

      de aard van het materiaal in de woning;

    • b.

      het onjuist aanleggen, of;

    • c.

      onjuist gebruik van materialen bij een zelfstandig aangepaste woningvoorziening.

  • 2.

    De gemeente hoeft geen woonvoorziening te verstrekken als de problemen van de inwoner worden veroorzaakt door achterstallig onderhoud of het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de wettelijke eisen, tenzij:

    • a.

      De inwoner goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken zelfstandig, dan wel door de verhuurder te laten wegnemen; en

    • b.

      Er vanwege de gezondheidstoestand van de inwoner er binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht is op het wegnemen van de beperkingen.

  • 3.

    De woonvoorziening is alleen nodig voor woningverbetering en valt daarmee niet onder de Wmo. Woningverbetering is altijd voor de inwoner zelf. De Wmo is er niet voor om algemeen gebruikelijke kosten te vergoeden die inwoners zonder beperking ook hebben. Het is in de hedendaagse maatschappij gangbaar dat bijvoorbeeld een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd. Daarvoor hoeft er niet iets kapot of niet meer functioneel te zijn. Wanneer een ruimte of voorwerpen hun afschrijvingsduur voorbij zijn, dan is het redelijk om te verwachten dat inwoner (of woningeigenaar) de kosten voor zijn rekening neemt die horen bij de vervanging. De Wmo neemt alleen de kosten op zich die specifiek horen bij het wegnemen van de belemmering. In de praktijk betekent dit dat de gemeente geen technisch afgeschreven badkamers of keukens volledig gaat renoveren. Dit is woningverbetering en is voor de woningeigenaar.

  • 4.

    De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een woonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een ADL-clusterwoning of een onzelfstandige woning waarvoor de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen. De gemeente verstrekt geen woningaanpassing voor deze soort woningen.

  • 5.

    De inwoner vraagt om een woonvoorziening terwijl hij in een nieuwbouw woning of gerenoveerde woning woont en de woonvoorziening zonder veel meerkosten aangebracht had kunnen worden.

  • 6.

    De inwoner is verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning naar een ongeschikte woonruimte. Als een inwoner verhuist vanuit een woning die geschikt was naar een woning die niet geschikt is, hoeft de gemeente geen woonvoorziening te verstrekken. Dit is anders als er een belangrijke reden was voor de verhuizing, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente, een echtscheiding of een huwelijk. Om te bepalen of de vorige woning geschikt was doet de gemeente onderzoek naar de geschiktheid van de vorige woning. Als een inwoner verhuist vanwege een ‘normale wooncarrière’, bijvoorbeeld vanwege gezinsuitbreiding of omdat het huis juist te groot wordt zoals bij oudere mensen, kan mogelijk wel een woonvoorziening worden verstrekt. Wel moet dan verhuisd worden naar de meest geschikte woning. Er kan natuurlijk wel een andere weigeringsgrond van toepassing zijn. Ook als een inwoner verhuist naar een niet-adequate woning, maar als de gemeente toestemming heeft gegeven voor de verhuizing, dan verstrekt de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening. Voordat een inwoner gaat verhuizen, mag van hem verwacht worden dat hij eerst contact opneemt met de gemeente. Deze weigeringsgrond kan niet blijvend tegengeworpen worden. Een reële periode is 3 jaar. Wel moet er nog steeds een belangenafweging plaatsvinden. Wat heeft iemand zelf gedaan in de tussentijd (bijvoorbeeld reageren op woningen)? Hoe ontwikkelden de beperkingen zich, wat is er nu nodig? Wat gebeurt er als de gemeente niets doet?

  • Ditzelfde geldt voor een inwoner die vanuit een ongeschikte woonruimte verhuisd naar een woonruimte die binnen afzienbare tijd na de verhuizing niet langer geschikt is vanwege een progressieve aandoening, waarbij voorzienbaar was dat klachten van de inwoner zouden toenemen.

  • 7.

    De inwoner verhuist naar een Wlz -instelling. De inwoner kan in dit geval geen woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding ontvangen. De Wlz is immers een andere regeling waar de inwoner een beroep op kan doen waardoor de inwoner de gemeente geen hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 meer verstrekt.

  • 8.

    De woonvoorziening is bedoeld voor een woning in een gebouw dat specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte. Deze weigeringsgrond kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op een gebouw dat bedoeld is voor ouderen. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor ouderen worden dan geacht aanwezig te zijn in zo’n gebouw. Die voorziening wordt dan als algemeen gebruikelijk beschouwd. Het gaat hier om gebouwen die specifiek bedoeld zijn voor een bepaalde groep mensen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan elektrische deuropeners in een complex voor ouderen. Als er toevallig veel mensen in een gebouw wonen die tot een bepaalde groep behoren, hoeft dit niet te betekenen dat het een gebouw is dat speciaal gericht is op die bepaalde groep mensen.

 

5.3 Het primaat van verhuizen

  • 1.

    Het primaat van verhuizen betekent dat verhuizen in beginsel voorrang heeft op andere woonvoorzieningen zoals het verbouwen of aanpassen van de woning.

  • 2.

    De gemeente verstrekt in het geval hulp nodig is in het kader van de Wmo altijd de goedkoopst compenserende voorziening. In het geval van een woonvoorziening kan dit ook een verhuiskostenvergoeding in het kader van het primaat van verhuizen zijn.

  • 3.

    Het primaat van verhuizen houdt in dat de gemeente een inwoner vraagt te verhuizen naar een geschikte woning in plaats van de huidige woning aan te passen.

  • 4.

    Als de gemeente het primaat van verhuizen toepast, ontvangt de inwoner eenmalig een vast geldbedrag, een verhuiskostenvergoeding, bedoeld voor de kosten van verhuizing en inrichting. De huidige woning van de inwoner wordt dan niet aangepast.

 

5.3.1 Criterium primaat van verhuizen

Het primaat van verhuizen kan pas worden toegepast als de totale kosten van de benodigde woningaanpassing(en) meer bedragen dan € 10.000,-. Deze grens geldt niet in het geval dat het gaat om een woonwagen.

 

5.3.2 Belangenafweging

  • 1.

    Het toepassen van het primaat van verhuizen is geen automatisme. Voordat de gemeente het primaat van verhuizen oplegt en overgaat tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding, maakt de gemeente een belangenafweging. Dat de belangenafweging erg zwaar is, is niet vreemd vanwege het feit dat toepassing van het primaat van verhuizen een behoorlijk ingrijpende gebeurtenis in het leven van een inwoner is. Er moeten soms veel belangen worden afgewogen, afhankelijk van de individuele situatie van de inwoner. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:

    • a.

      De aanwezigheid van een passende woning;

    • b.

      De kostenvergelijking tussen de huidige woning aanpassen en verhuizen;

    • c.

      De gezondheidssituatie van de inwoner en zijn huisgenoten;

    • d.

      De afstand tot voorzieningen waar de inwoner gebruik van maakt;

    • e.

      De wil van de inwoner om te gaan verhuizen;

    • f.

      De leeftijd van de inwoner en zijn huisgenoten;

    • g.

      In hoeverre is de huidige woning al aangepast?;

    • h.

      De medisch aanvaardbare termijn;

    • i.

      De sociale omstandigheden;

    • j.

      De afstemming met andere voorzieningen;

    • k.

      De werksituatie van de inwoner;

    • l.

      De eventuele stijging in de woonlasten;

    • m.

      Of de huidige woning eigendom is van de inwoner;

    • n.

      De aanwezigheid van familie, vrienden en mantelzorg.

  • 2.

    Indien de gemeente na afweging van de belangen tot de conclusie komt dat er een passende woning voorhanden is, dan kan de gemeente de inwoner compenseren door een verhuiskostenvergoeding te verstrekken. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is neergelegd in Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

  • 3.

    Wanneer er sprake is van een verhuiskostenvergoeding, wordt er verwacht dat de inwoner binnen 1 jaar verhuist naar een andere woning. Deze periode kan in overleg verlengd worden.

  • 4.

    Voor het uitbetalen van de verhuiskostenvergoeding is het noodzakelijk dat de inwoner een kopie van de huur- of koopovereenkomst naar de gemeente opstuurt.

  • 5.

    Als er geen passende woning aanwezig is, wil dat echter niet zeggen dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast. De gemeente heeft de mogelijkheid om, naast een verhuiskostenvergoeding, ook noodzakelijke woningaanpassingen te verstrekken, waardoor het primaat van verhuizen in geval van een woning die niet passend is, toch kan worden toegepast omdat de niet-passende woning passend wordt gemaakt.

 

5.3.3 Nader toelichting van de medische aanvaardbare termijn

Als uit medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing of aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.

  • 1.

    Optie 1: er is een medische termijn van 6 maanden of langer. Wanneer er een medische termijn gegeven wordt door de medisch adviseur dan is het de bedoeling dat in deze termijn gezocht wordt naar een geschikte woning. Het primaat van verhuizen wordt dan opgelegd.

  • De inwoner zal een beschikking krijgen waarin hij de opdracht kijkt intensief te zoeken naar geschikte woonruimte. Ook de gemeente kan evt. een geschikte woning aanbieden.

  • 2.

    Optie 2: er is geen of een zeer korte medische termijn. In deze situatie zal het tweesporenbeleid gehanteerd worden. Een programma van eisen (incl. kostenraming) zal nodig zijn voor de woningaanpassing. De inwoner wordt gevraagd om voor een verstrekkingsvorm te kiezen: in natura of een persoonsgebonden budget. In geval van een persoonsgebonden budget worden offertes opgevraagd. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 à 2 maanden.

  • 3.

    Optie 3: geen medische termijn en/of het primaat van verhuizen kan niet opgelegd worden.

  • In dergelijke situaties bestaat alleen de mogelijkheid om de woning geschikt te maken. Nadat het programma van eisen bekend is, kan opdracht verleend worden aan de gecontracteerde leverancier of kunnen offertes opgevraagd worden.

 

5.3.4 Beschikbare woning

  • 1.

    In het geval de gemeente het primaat van verhuizen oplegt, moet er wel een beschikbare woning zijn. De gemeente heeft de taak om te bekijken of er een woning beschikbaar is binnen de medisch aanvaardbare termijn.

    • a.

      Voor de vraag of er een passende woning beschikbaar is of komt, overlegt de gemeente met woningcorporaties.

    • b.

      Voor de vraag wat de medisch aanvaardbare termijn is, vraagt de gemeente een medisch advies op.

  • 2.

    De gemeente hoeft niet te bemiddelen bij het verkrijgen van een andere woning.

  • 3.

    In het geval de gemeente het primaat van verhuizen oplegt, wordt er van inwoner verwacht dat hij binnen de gestelde termijn actief op zoek gaat naar een geschikte woning. Dit betekent dat inwoner actief moet reageren op woningen en hiervan ook een overzicht moet aanleveren bij de gemeente.

 

5.3.5 Inwoner wil niet verhuizen

  • 1.

    De gemeente past het primaat van verhuizen niet dwingend toe. Als een inwoner niet wil verhuizen terwijl het primaat van verhuizen wel kan worden toegepast, kent de gemeente de inwoner een verhuiskostenvergoeding toe. De inwoner kan die verhuiskostenvergoeding besteden aan het aanpassen van de huidige woning. De eventuele extra kosten voor het aanpassen van de huidige woning zijn voor rekening van de inwoner.

  • 2.

    Als de gemeente een verhuiskostenvergoeding toekent terwijl de inwoner niet verhuist, worden afspraken gemaakt met de inwoner. De gemeente compenseert in dat geval geen nieuwe beperkingen in het normale gebruik van de woning meer, tenzij het gaat om beperkingen in het normale gebruik van de woning die ook zouden zijn opgetreden als de inwoner wel zou zijn verhuisd naar de passende woning.

 

5.4 Een bouwkundige woningaanpassing

Als de gemeente van mening is dat de inwoner in het kader van het verminderen of wegnemen van zijn beperkingen een woningaanpassing nodig heeft, dan stelt de medewerker van de gemeente of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende voorziening op.

 

5.4.1 Aantal offertes

De inwoner verstrekt de gemeente een aantal offertes afhankelijk van de waarde van de woningaanpassing. Hoeveel offertes een inwoner moet aanleveren aan de gemeente is in de volgende tabel opgenomen.

 

Waarde woningaanpassing

Aantal offertes

Waarde van < €10.000,-

 

Minimaal 2 offertes, maximaal 3 offertes

 

Waarde hoger dan €10.000,-

 

3 offertes

 

 

 

5.4.2 Beoordelen offertes

  • 1.

    Voor de beoordeling van de offertes kan gebruik gemaakt worden van een (externe) bouwkundige.

  • 2.

    De volgende kosten komen in aanmerking voor de hulp-op-maat in de vorm van een woningaanpassing:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • c.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

 

5.4.3 Toestemming gemeente

Als de gemeente één van de aangeleverde offertes goedkeurt, geeft de gemeente vervolgens toestemming voor het realiseren van de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de hulp-op-maat betrekking heeft. Werkzaamheden moeten binnen 12 maanden na goedkeuring van één van de offertes worden uitgevoerd. Wanneer dit niet het geval is, kan de gemeente de toestemming alsnog intrekken.

 

5.4.4 De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

 

5.4.5 De gemeente controleert

De gemeente verleent, indien van toepassing, slechts hulp-op-maat voor een woningaanpassing als door de gemeente bepaalde personen toegang hebben gekregen tot de woning. Controle vindt achteraf plaats. De aangewezen personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

 

5.4.6 Uitbetaling pgb aan de aannemer en gereedmelding

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de aannemer na overlegging van facturen.

  • 2.

    Kort na de voltooiing van de werkzaamheden, uiterlijk 15 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie het pgb wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan de gemeente dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding) volgens het programma van eisen.

  • 3.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de laatste factuur van de aannemer.

  • 4.

    De gereedmelding, komt tegelijk met een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

 

5.4.7 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

 

5.5 Uitraasruimte

  • 1.

    Een uitraasruimte is hulp op maat in de vorm van een verblijfsruimte waarin een inwoner die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Vanwege de beperking, de gedragsstoornis van de inwoner, zal de ruimte beperkt van omvang zijn.

  • 2.

    Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. De ruimte zal dus prikkelarm en veilig moeten zijn, en zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is, kan dat onder de voorziening vallen.

  • 3.

    Op basis van een deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld of een uitraaskamer noodzakelijk is en aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen.

  • 4.

    Waar mogelijk zullen bestaande ruimtes worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraasruimte nodig is.

  • 5.

    Een uitraasruimte is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

 

5.6 Mantelzorgwoning

  • 1.

    Mantelzorg is intensieve hulp. Mantelzorg is meer is dan de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar. Mantelzorg vindt plaats tussen mensen die een sociale relatie met elkaar hebben. Door mantelzorg kan de ander zich redden, thuis blijven wonen en meedoen aan de samenleving. De hulp gaat verder dan vrijwilligerswerk of de hulp die huisgenoten aan elkaar geven.

  • 2.

    De hulp bestaat uit verzorging maar kan ook hulp bij dagelijkse activiteiten zijn. Denk aan:

    • a.

      hulp bij het huishouden zoals koken of schoonmaken;

    • b.

      geestelijke steun, bijvoorbeeld bij depressie;

    • c.

      verplegen van iemand met een handicap;

    • d.

      Soms verrichten mantelzorgers verpleegkundige handelingen. Zoals een dagelijkse insuline-injecties aan een diabetespatiënt.

 

5.6.1 Mantelzorgwoning

  • 1.

    Van een mantelzorgwoning spreken we als een zorgvrager bij de mantelzorger gaat wonen of andersom en hiervoor:

    • a.

      een aan- of bijgebouw bij de woning van de mantelzorger geschikt wordt gemaakt;

    • b.

      een tijdelijke mantelzorgunit aan de woning wordt gekoppeld;

    • c.

      of er een aparte woning of woonunit op het erf van de mantelzorger wordt gerealiseerd.

  • 1.

    Het moet gaan om de huisvesting in of bij een woning van maximaal 1 huishouden, bestaande uit maximaal 2 personen. Van dit huishouden verleent of ontvangt ten minste 1 persoon mantelzorg van een bewoner van de woning.

  • 2.

    Afhankelijk van de situatie heeft een inwoner een omgevingsvergunning nodig of er zijn vergunningvrije mogelijkheden. Wanneer een inwoner een omgevingsvergunning nodig heeft kan hiervoor een aanvraag worden gedaan. Voor gevallen waar bij de gemeente twijfels heeft over de aanwezige hulpbehoefte, kan de gemeente een verklaring verlangen van de hulpbehoevende om de vergunningsaanvraag te kunnen toetsen.

  • 3.

    De gemeente Dalfsen kent geen vergoedingen toe voor de bouw, plaatsing of inrichting van mantelzorgwoningen.

 

5.7 Een schone leefbare woning

  • 1.

    Inwoners uit de gemeente Dalfsen die zelf -of met behulp van hun netwerk- niet in staat zijn om hun huis schoon te houden, kunnen onder bepaalde voorwaarden Hulp bij het Huishouden in de vorm van hulp-op-maat krijgen via de gemeente.

  • 2.

    Inzet van bijvoorbeeld vrijwilligers, mantelzorgers, gebruikelijke hulp of een algemeen gebruikelijke voorzieningen (bijvoorbeeld, een glazenwasser voor het lappen van de buitenkant van de ramen, maaltijdservice, strijkservice, boodschappen bezorgservice, de uitprobeerservice van SAAM (voor bijvoorbeeld het uitproberen van een robotstofzuiger) gaan voor op hulp-op-maat.

  • 3.

    Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer:

    • a.

      er geen andere oplossingen zijn die problemen rondom het huishouden kunnen voorkomen of oplossen;

    • b.

      er is sprake van vervuiling van de woning, wanneer er niets gebeurt;

    • c.

      inwoner kampt met langdurige lichamelijke problemen (langer dan 6 weken) en/of psychische beperkingen

    • d.

      er geen andere inwoners op hetzelfde adres wonen die ouder zijn dan 18 jaar en lichamelijk gezond.

  • 4.

    Van huisgenoten jonger dan 23 jaar is een leeftijdsgebonden verwachting welke huishoudelijke taken zij kunnen uitvoeren:

    • a.

      Kinderen tot 5 jaar: van hen wordt geen bijdrage verwacht in het huishouden;

    • b.

      Kinderen van 5 tot 13 jaar: van hen wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden betrokken worden bij lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/ opruimen, afwassen/ afdrogen, boodschappen doen, kleding in de wasmand gooien.

    • c.

      Kinderen van 13 tot 18 jaar: van hen wordt verwacht dat zij, naast de activiteiten die benoemd zijn voor kinderen van 5 tot 13 jaar, hun eigen kamer op orde kunnen houden; (rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen)

    • d.

      Huisgenoot van 18 tot 23 jaar: van een 18 tot 23 jarige wordt verwacht dat hij of zij een éénpersoonshuishouden kan voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer; de was doen; boodschappen doen; maaltijd verzorgen; afwassen en opruimen; eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

  • 5.

    Gemeente Dalfsen werkt met ‘het resultaat schoon en leefbaar huis.’ Dit is gebaseerd op de inzet van hulp op het ‘Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019’ (bureau HHM). Dit normenkader is onder deze naam te vinden op internet. Een schoon en leefbaar huis houdt in dat het huis normaal bewoond en gebruikt kan worden.

    • a.

      Schoon betekent dat de basis hygiëne in orde is en dat vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voor bewoners worden voorkomen.

    • b.

      Leefbaar houdt in dat het huis opgeruimd en functioneel is, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

  • Samen met de consulent wordt er gekeken welke onderdelen in de situatie van de inwoner van toepassing zijn. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt wat een hulp oppakt en wat de inwoner en het netwerk kunnen doen. De focus van de consulent is: “Wat kan iemand zelf nog (leren/regelen), evt. met behulp van zijn/haar omgeving. De mindset is niet welke hulp-op-maat is nodig, maar hoe de inwoner geholpen kan worden om zelf of met behulp van het netwerk het huishouden te doen. Vanuit de toegang wordt gekeken naar:

    • a.

      wat kan iemand nog zelf?

    • b.

      wat kan iemand nog zelf regelen?

    • c.

      wat kan iemand nog zelf leren?

  • En als dat niet lukt dat er dan een vangnet is in de vorm hulp op maat met 3 modules: module 1 schoonmaak, module 2 wasverzorging en module 3 regie.

  • 6.

    De focus van de hulp is flexibiliteit: de zorgaanbieder spreekt met de inwoner af wat er nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden, en spreekt niet meer standaard af dat een huishoudelijke hulp elke week langskomt. Er is ruimte voor flexibiliteit, bijvoorbeeld 1 x per 2 weken of de ene week alleen het sanitair en de week er na de hele woning.

  • 7.

    Ook kan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner afspreken of er vakantievervanging komt, of dat de inwoner de voorkeur geeft dat er dan een periode geen huishoudelijke hulp komt. En wat er moet gebeuren bij ziekte van de hulp.

  • 8.

    Van inwoner mag verwacht worden dat medewerking verleend wordt aan een zo efficiënt mogelijke invulling van de hulp. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke werkzaamheden en de aanschaf van strijkvrije kleding.

 

 

Afbeelding 1. Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019, Met aanvullende instructie 2022

 

5.7.1 Basis schoonmaak, Module 1

  • 1.

    Het normenkader dat de gemeente hanteert bestaat uit verschillende onderdelen, zie afbeelding 1.

  • 2.

    De basis van huishoudelijke hulp bevat alle schoonmaakwerkzaamheden die in het huis worden gedaan. Er wordt samen met de consulent gekeken naar welke onderdelen van de basis schoon en leefbaar van toepassing zijn in de situatie van de inwoner. Het besluit of en wat voor huishoudelijke hulp iemand nodig heeft, kan voor elke inwoner anders zijn.

  • 3.

    De werkzaamheden en bijbehorende tijd zijn gebaseerd op een gemiddeld huishouden. Een gemiddeld huishouden houdt het volgende in:

    • a.

      een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

    • b.

      wonend in een eigen huis (dus geen zorginstelling), gelijkvloers of met een trap;

    • c.

      de inwoner kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, post opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

    • d.

      de inwoner heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten orden uitgevoerd;

    • e.

      er is geen hulp vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

    • f.

      er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van hulp vragen;

    • g.

      er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de inwoner die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

    • h.

      de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra groot.

  • 4.

    Bij de berekening is ook rekening gehouden met de frequentie (aantal keren) van uitvoering van de activiteiten. Er zijn taken die wekelijks/2-wekelijks of met een of met een lagere frequentie (bijvoorbeeld: 1x per kwartaal of 2x jaar) gedaan worden.

    • a.

      Activiteiten die wekelijks of 2-wekelijks moeten worden gedaan zijn bijvoorbeeld:

      • i.

        het schoonmaken van de keuken (aanrecht, gootsteen, kookplaat, vloer), badkamer en toilet(ten);

      • ii.

        het stoffen, opruimen, stofzuigen en eventueel dweilen van de gang, eventuele trap naar de slaap etage, woonkamer en kamers die in gebruik zijn als (dagelijks) slaapvertrek;

      • iii.

        het verschonen van de bedden.

    • b.

      Activiteiten die met een lagere frequentie worden gedaan:

      • i.

        het schoonmaken van de keukenkastjes, oven, afzuigkap en de koelkast/vriezer;

      • ii.

        het afnemen van tegelwanden in de badkamer en toilet;

      • iii.

        het zemen van de ramen aan de binnenzijde.

  • 5.

    In het normenkader is, naast de directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, het koffiemomentje en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.

  • 6.

    In het normenkader zijn tijden opgenomen die bij elkaar een totaaltijd opleveren. Een totaaltijd is voldoende om de noodzakelijke activiteiten door een professional uit te laten voeren. Dit zijn geen instructietijden voor de uitvoering van specifieke activiteiten. Iedere situatie heeft een eigen verdeling van de totaaltijd over verschillende activiteiten. De inwoner maakt zelf met de hulp afspraken over hoe de werkzaamheden worden gedaan. Daarbij staat de totaaltijd vast. Persoonlijke voorkeuren van de inwoner leiden niet tot het extra inzetten van tijd.

 

5.7.2 Wasverzorging, Module 2

  • 1.

    Een inwoner kan hulp krijgen bij wasverzorging wanneer hij zelf de was niet meer kan doen. Concrete taken bij deze hulp zijn het sorteren, wassen, drogen, opvouwen en opbergen van het wasgoed. Bedden- en linnengoed valt ook onder wasgoed. Strijken maakt hier geen onderdeel van uit.

  • 2.

    Wasverzorging kan alleen ingezet worden in combinatie met in ieder geval module 1.

 

5.7.3 Regie, Module 3

  • 1.

    Alle hulpen hebben een signaleringsfunctie met betrekking tot de gezondheid en welzijn van de inwoner. Dit houdt in dat de hulp in de gaten houdt of er veranderingen optreden en indien nodig actie onderneemt. Deze functie is standaard onderdeel van het werk van de hulp.

  • 2.

    Wanneer de hulp een grotere rol heeft in de regie/organisatie rondom het huishouden, dan kan daar extra tijd voor worden toegewezen. Er is in dit geval bij inwoner sprake van een gebrek aan eigen regie.Het gaat hierbij om de volgende activiteiten in het kader van organisatie van het huishouden:

    • a.

      Zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen, aanreiken van de maaltijd). Wanneer een inwoner zelf geen maaltijden kan klaarmaken, dan kan hij hulp krijgen om daarbij geholpen te worden. Dit kan allen wanneer inwoner geen gebruik kan maken van bijvoorbeeld een eigen netwerk, kant- en-klaar maaltijden, voorliggende maaltijdvoorzieningen (bijv. eetcafés) of hulp via de thuiszorg. De taken bij deze hulp zijn broodmaaltijd bereiden, warme maaltijd opwarmen, maaltijd en benodigdheden klaarzetten, afruimen en afwassen of in- en uitpakken van de vaatwasser. Het doen van boodschappen en het koken van de warme maaltijd valt niet onder werkzaamheden van de hulp.

    • b.

      Kinderen verzorgen. hierbij bedoelt de gemeente, dat er vanuit de huishoudelijke hulp, hulp geboden wordt in situaties waarbij minderjarige kinderen doorgaans onder de 4 jaar betrokken zijn. En ouders tijdelijk fysiek niet in staat zijn de hulp te bieden. Handelingen zijn bijv. ondersteunen of overnemen van de ouder bij; het in bad doen, het tillen/verplaatsen en verschonen, naar bed brengen, eten geven, verzorgen van jonge kinderen. Naast de directe in nabijheid zijn van de kinderen, kunnen er ook wat huishoudelijk taken gedaan worden. Samen met de consulent wordt er een lijst met activiteiten bepaald en gekeken naar hoeveel tijd daarvoor nodig is. Dit is in elke situatie maatwerk. Het betreft hier een uren indicatie. Uitgangspunt is een maximale duur tot 8 weken en een maximum van 40 uur per week, geen weekenden. Er worden tussen ouder en zorgaanbieder afspraken gemaakt over de aanwezigheid van ouder bij de inzet van kindzorg.

    • c.

      organisatie van het huishouden.

    • d.

      adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren.

  • 3.

    Regie, module 3 kan alleen ingezet worden in combinatie met in ieder geval module 1 en eventueel aangevuld met module 2.

 

5.7.4 Extra inzet i.v.m. (medische) beperkingen

  • 1.

    De consulent bepaalt samen met de inwoner aan de hand van een onderzoek welke hulp nodig is. In het onderzoek wordt gekeken of met de eigen kracht, een schoon en leefbaar huis kan worden bereikt.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van (medische) beperkingen waardoor de basisondersteuning niet passend is, kan er extra inzet worden toegewezen. De consulent kan hierbij een medisch advies aanvragen om de impact van de beperking goed te kunnen beoordelen.

  • 3.

    Er kan 30 of 60 minuten extra tijd worden toegekend. Er wordt per situatie bekeken hoeveel extra tijd er nodig is. Een richtlijn is dat er 30 minuten extra wordt ingezet als er extra goed moet worden schoongemaakt. 60 minuten kan worden toegekend als er extra goed moet worden schoongemaakt, waardoor de hulp een extra keer in de week moet langskomen.

  • 4.

    De standaard situatie gaat uit van een huishouden van 1 à 2 personen. Wanneer er extra personen in het huishouden zijn, hoeft dit niet automatisch te betekenen dat er extra inzet van hulp nodig is. Deze extra personen kunnen wellicht zelf een deel van het huishouden doen, zie de beschrijving van gebruikelijke hulp in hoofdstuk 2.3. Alleen wanneer deze extra personen in het huishouden niet zelf de hulp kunnen leveren, dan kan er extra inzet worden toegewezen.

  • 5.

    In het normenkader wordt er een onderscheid gemaakt tussen een extra kamer ‘in gebruik’ en ‘niet in gebruik’. Met in gebruik wordt een kamer die dagelijks gebruikt bedoeld en essentieel (belangrijk) is voor het dagelijks leven. Dit gaat bijna altijd over een extra slaapkamer. Bijvoorbeeld: een echtpaar slaapt vanwege medische of persoonlijke redenen in twee slaapkamers.

  • 6.

    Als er kinderen thuis wonen met een eigen slaapkamer, wordt er eerst gekeken of zij zelf hun kamer kunnen schoonmaken. Hierbij gebruikt de gemeente het protocol gebruikelijke hulp van het CIZ zoals vermeld in hoofdstuk 2.3. Wanneer de kinderen niet zelf kunnen meehelpen (bijvoorbeeld vanwege een eigen beperking of leeftijd), wordt er extra tijd toegewezen.

  • 7.

    Met kamers die niet in gebruik zijn, bedoelt de gemeente de hobbykamer, bijkeuken, computerkamer enz. Dit zijn niet essentiële ruimten die de inwoner wel gebruikt, maar die niet wekelijks schoongemaakt hoeven te worden. Bijvoorbeeld eens in de twee weken of maandelijks is voldoende. Er wordt tijdens het onderzoek van de consulent gekeken wat inwoner of zijn netwerk kan doen om deze ruimte schoon te houden. Alleen als blijkt dat het huis zodanig extra wordt vervuild als deze ruimte niet worden schoongemaakt, kan hier extra tijd voor worden toegewezen.

  • 8.

    De inrichting, staat en omvang van het huis worden meegenomen in de beslissing van de consulent. Dit betekent niet dat, wanneer deze afwijkt van het gemiddelde huishouden, er automatisch meer inzet wordt toegewezen. Er wordt altijd gekeken naar de eigen mogelijkheden. Een voorbeeld is een woning met een zeer volle inrichting van beeldjes en/of fotolijstjes. In dit geval kan van de inwoner gevraagd worden om rekening te houden met de inrichting van het huis of dat inwoner of zijn netwerk deze extra taak zelf oppakt. Er wordt in het algemeen geen extra tijd toegekend wanneer er huisdieren aanwezig zijn. Dit valt onder basisactiviteiten. Er kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake is van bijzondere hoeveelheid extra vervuiling. Werkzaamheden buiten het huis zoals de tuin en de buitenkant van de ramen, zijn uitgesloten van huishoudelijke hulp. Hiervoor zijn algemene voorzieningen aanwezig.

 

5.7.5 Tarief

Wanneer een inwoner in aanmerking komt voor de basisondersteuning schoon en leefbaar huis, ontvangt de zorgaanbieder een vast bedrag per ingezette module. Wanneer er meer inzet nodig is in verband met (medische) beperkingen, omdat er bijvoorbeeld extra goed moet worden schoongemaakt, dan wordt er een minutentarief gebruikt. Het college stelt de tarieven vast in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. De inwoner betaalt voor de inzet van de huishoudelijk hulp een eigen bijdrage (zie artikel 6.4 van de verordening).

 

5.8 Beschermd wonen en beschermd thuis

5.8.1 Beschermd wonen

  • 1.

    Het product beschermd wonen betreft intensieve hulp aan inwoners die beperkt zelfredzaam zijn, waarvoor 24/7 ongeplande hulp en toezicht beschikbaar is.

  • 2.

    Er kan daarbij sprake zijn van (meervoudige) complexe problematiek, verslaving, en/of (licht) verstandelijke beperking.

  • 3.

    Het is bedoeld voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4.

    Een beschermende woonvorm biedt géén behandeling.

 

5.8.2 Procedure

  • 1.

    Vanaf 1 april 2024 organiseert de gemeente Dalfsen de toegang voor beschermd wonen. Een inwoner die denkt gebruik te moeten maken van beschermd wonen kan zich melden bij de gemeente Dalfsen. De gemeente gaat met de inwoner in gesprek over zijn situatie en bepaalt na haar onderzoek wat de meest passende hulp is.

  • 2.

    De landelijke invoering van het woonplaatsbeginsel is uitgesteld. Totdat het landelijke woonplaatsbeginsel ingevoerd is werkt de gemeente Dalfsen volgens een regionaal woonplaatsbeginsel zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 3.

    Wanneer het een eerste indicatie beschermd wonen voor een inwoner betreft roept de Wmo-consulent altijd en onafhankelijk van complexiteit de expertise in van de gedragsdeskundige.

  • 4.

    Waar een indicatie niet duidelijk genoeg gesteld kan worden, of waar complexiteit van de problematiek en/of casuïstiek een grote rol speelt, kan de Wmo-consulent de casus ter bespreking voorleggen aan het regionaal ingestelde expertiseteam met een ervaren beoordelaar beschermd wonen en een psychiater.

  • 5.

    Tijdens het verblijf van de inwoner in beschermd wonen blijft de Wmo-consulent betrokken door het voeren van trajectbewakingsgesprekken. Doorgaans kan uitgegaan worden van één gesprek op jaarbasis. Op basis van noodzaak kan frequentie hiervan verhoogd worden.

  • 6.

    Minimaal drie maanden voor afloop van de indicatie wordt een evaluatiegesprek gepland. Het initiatief hiervoor ligt bij de inwoner en/of diens vertegenwoordiger; de indicatie kent immers een einddatum. Ook de betrokken zorgaanbieder heeft hier een rol in.

  • 7.

    Een indicatie voor beschermd wonen wordt voor maximaal 3 jaar afgegeven.

  • 8.

    Het college stelt de tarieven voor beschermd wonen vast in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

 

5.8.3 Wachtlijst

  • 1.

    De inwoner wordt, wanneer een beschermd wonen-plek niet direct beschikbaar is, op een regionale wachtlijst geplaatst. Hij ontvangt dan een ‘deel 1 beschikking’. Hiermee houdt de inwoner recht op een beschermd wonen plek, ook al verzilvert hij zijn indicatie niet. De Wmo-consulent houdt daarna contact met de inwoner en onderzoekt welke mogelijkheden in de tussenliggende periode ingezet moeten worden.

  • 2.

    Wanneer er een passende plek beschikbaar is, informeert de regionale wachtlijstbeheerder de inwoner en de Wmo-consulent. De Wmo-consulent kan tenslotte besluiten om bij een zogenaamde ‘start-gesprek’ (tussen inwoner en zorgaanbieder) aanwezig te zijn. Hierna start de hulp en ontvangt de inwoner een ‘deel 2 beschikking’ waarmee hij zijn hulp verzilvert.

  • 3.

    Een inwoner kan, in afwachting van een beschermd wonen plek, verblijven in een jeugdzorginstelling op basis van verlengde jeugdhulp-indicatie. Voorwaarde hiervoor is dat er voordat de jeugdige 18 wordt door de gemeente Dalfsen is besloten dat beschermd wonen nodig is, volgens de procedure zoals omschreven onder artikel 5.8.2.

 

5.8.4 Producten

  • 1.

    Beschermd wonen kent verschillende intensiteiten, waarop drie producten zijn ingericht:

    • a.

      Beschermd Wonen Basis: intensieve begeleiding, 24/7 toezicht

    • b.

      Beschermd Wonen Plus: intensieve begeleiding, 24/7 toezicht en gedragsregulering

    • c.

      Begeleid Wonen: Reguliere begeleiding, 24/7 bereikbaarheid

  • 2.

    Op elk van de bovenstaand producten kan een aanvullende module worden afgegeven, te weten:

    • a.

      Module Dagbesteding

    • b.

      Module Verblijf kind bij ouder

    • c.

      Module Nazorg (na einddatum beschikking Beschermd Wonen)

 

5.8.5 Beschermd Thuis

  • 1.

    Naast beschermd wonen biedt de gemeente ook beschermd thuis. Dit is bedoeld als:

    • a.

      Er regelmatig (gevraagd en ongevraagd) contact is nodig (signalering);

    • b.

      De inwoner zelf (beperkt) zijn hulpvraag kan onderkennen en formuleren, en bereid is om te groeien naar zelfredzaamheid;

    • c.

      De inwoner deze hulpvraag over het algemeen kan uitstellen tot het volgende contactmoment met de begeleider, of tenminste een periode van 30 minuten totdat de begeleiding ter plaatse is;

    • d.

      Intensieve begeleiding op meerdere levensgebieden nodig is; hieronder valt het aansturen of overnemen van taken, coachen en aanleveren van vaardigheden of het motiveren en stimuleren, aansluitend bij eigen mogelijkheden en talenten;

    • e.

      De inwoner qua problematiek doorgaans stabiel is: er kan sprake zijn van intensivering van begeleiding of medicatiebegeleiding of tijdelijk gebruik van een time out of pauzeplek om problematiek of verslaving beheersbaar te houden

  • 2.

    Beschermd thuis is ook ter overbrugging in te zetten wanneer een inwoner met een beschermd wonen indicatie op de wachtlijst staat.

  • 3.

    Het product beschermd thuis heeft de volgende kenmerken en uitgangspunten:

    • a.

      24/7 bereikbaarheid nodig, aanrijdtijd max 30 min.

    • b.

      Toewerken naar zelfstandigheid/leerbaarheid

    • c.

      Iemand woont in eigen woning (al dan niet bij ouders)

    • d.

      Indicatie zonder dagbesteding (is aanvullende indicatie)

    • e.

      Een traject is in principe maximaal. 2 jaar

 

5.9 Maatschappelijke opvang

Maatschappelijke opvang is hulp-op-maat die bestaat uit het aanbieden van onderdak en begeleiding voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten en niet staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Maatschappelijke opvang heeft het doel mensen zo snel mogelijk weer in staat te stellen zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

5.9.1 De Centrale Toegang

  • 1.

    Over hulp-op-maat in de vorm van maatschappelijke opvang zijn regionale afspraken gemaakt met andere gemeenten uit de Regio IJssel-Vecht.

  • 2.

    De uitvoering van deze hulp-op-maat heeft de gemeente Dalfsen uitbesteed aan de ‘Centrale Toegang’ (GGD IJsselland). Dit betekent dat als een inwoner uit Nederland zich meldt bij de gemeente met een hulpvraag en maatschappelijke opvang een passende oplossing voor zijn beperking zou kunnen zijn, hij wordt doorverwezen naar de Centrale Toegang. De Centrale Toegang bepaalt vervolgens of hij in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De Centrale Toegang beslist over de aanvraag, en kan ook beslissen over het herzien of intrekken van een beslissing op de aanvraag en het nemen en verrichten van alle noodzakelijke voorbereidingshandelingen en –beslissingen.

 

5.9.2 Toegang hulp-op-maat maatschappelijke opvang

  • 1.

    Het besluit tot toekenning van maatschappelijke opvang is maatwerk en is afhankelijk van veel factoren. De Centrale Toegang bekijkt of iemand aan de voorwaarden voldoet om voor maatschappelijke opvang in aanmerking te komen. Hierbij wordt ook gekeken naar eigen mogelijkheden van een persoon of het gebruik van andere voorzieningen die kunnen helpen. Zo zijn er ook andere financieringsvormen op het gebied van GGZ. Soms kan verblijf worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet forensische zorg. Als iemand gebruik kan maken van verblijf op grond van een van deze wetten of een andere wet, dan kent de Centrale Toegang geen hulp-op-maat toe.

  • 2.

    Een persoon kan alleen in aanmerking komen voor de hulp-op-maat in de vorm van maatschappelijke opvang door de gemeente Dalfsen als maatschappelijke opvang door de gemeente Dalfsen voor die persoon het meest kansrijk is. Er wordt onderzocht in welke gemeente of regio maatschappelijke opvang voor een persoon de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van iemand. Daarbij wordt bekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van iemand en/of lopende hulptrajecten. Er wordt ook gekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of actuele criminele activiteiten van iemand en/of maatregelen die opgelegd zijn. De gemeente Dalfsen volgt de landelijke toegankelijkheidsregels.

 

5.9.3 Opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld

De opvang voor slachtoffers van (de dreiging van) huiselijk geweld is apart geregeld. Zij kunnen terecht bij Kadera als ze niet meer thuis kunnen blijven. Hiervoor hoeven ze niet eerst langs de gemeente te gaan omdat deze opvang een algemeen toegankelijke voorziening is. De contactgegevens en het adres van Kadera zijn op internet te vinden. Veilig Thuis biedt hulp en advies in situaties van (de dreiging van) huiselijk geweld.

 

5.9 Mantelzorg

  • 1.

    Een mantelzorger zorgt onbetaald voor iemand die een beperking heeft. Hij heeft met deze persoon een persoonlijke band. Dit gaat verder dan de hulp die normaal gesproken verwacht mag worden van een partner, ouder, inwonende kinderen of vrienden. Het gaat om hulp aan iemand die dat nodig heeft en van deze hulp afhankelijk is.

  • 2.

    Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol. Daarom investeert de gemeente in de hulp van mantelzorgers om overbelasting te voorkomen. Ook heeft de gemeente aandacht voor erkenning en waardering van deze groep.

  • 3.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg krijgen, hulp-op-maat kunnen krijgen als hun mantelzorgers niet meer in staat zijn om de mantelzorg vol te houden of om te voorkomen dat zij overbelast raken. Dit kan bijvoorbeeld door de inzet van voorliggende vrij toegankelijke voorzieningen zoals:

    • a.

      een doorverwijzing naar de indicatieloze dagbesteding in de kernen, Nieuwleusen, Dalfsen, Lemelerveld en Hoonhorst.

    • b.

      Hulp vanuit het mantelzorgteam van Saam Welzijn

    • c.

      meekijken met de mantelzorger naar mogelijkheden zoals onbetaald verlof, gebruik persoonlijke zorg vanuit de zorgverzekeringswet, inzet van vrijwilligers om hulp tijdens bijv. vakantie op te vangen.

  • 4.

    Wanneer bovenstaande hulp geen oplossing biedt, kan hulp-op-maat ingezet worden. De hulp-op-maat houdt in dat de mantelzorgtaken worden overgenomen om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten.

 

5.10. Respijtzorg

5.10.1 Kaders

  • 1.

    Voordat hulp-op-maat wordt geboden wordt eerst gekeken of de met andere voorzieningen hulp kan worden geboden. Denk hierbij aan een beroep op:

    • a.

      Wlz: inwoner heeft een Wlz indicatie;

    • b.

      Zvw: heeft inwoner tijdelijke behoefte aan medisch noodzakelijk verblijf. Het betreft medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg bij inwoners die het vooruitzicht hebben om daarna weer thuis te kunnen wonen. Het gaat hierbij om instabiele zorgsituaties en om mensen die om medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen (bijvoorbeeld: na ontslag uit ziekenhuis);

    • c.

      Hulp via patiëntenverenigingen of organisaties zoals bijvoorbeeld de Zonnebloem;

    • d.

      Hulp via een algemene voorziening.

 

5.10.2 Doel en doelstellingen

  • 1.

    Respijtzorg is bedoeld om de mantelzorger (maar ook huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren) te ontlasten, zodat de mantelzorger tijd heeft om iets voor zichzelf te doen en nieuwe energie op te doen. De taken van de mantelzorger kunnen door een vrijwilliger of door professionele hulp worden overgenomen.

  • 2.

    In de meeste gevallen zal de inwoner die hulp nodig heeft, ergens anders logeren zodat de mantelzorger even geen (gebruikelijke) hulp hoeft te verlenen. Dit wordt ook wel kortdurend verblijf genoemd. Kortdurend verblijf is een aanvulling op het wonen in een thuissituatie en bedoeld om te voorkomen dat een mantelzorger overbelast raakt. Kortdurend verblijf beantwoordt aan de volgende doelstellingen:

    • a.

      Het bieden van kortdurend verblijf om daarmee een zogenoemde ‘adempauze’ bij overbelasting te bewerkstelligen (structureel)

    • b.

      Het bieden van kortdurend verblijf bij onvoorziene en onmiddellijke uitval van de mantelzorger (incidenteel, ad-hoc)

    • c.

      Het bieden van kortdurend verblijf wanneer bij voorziene en geplande uitval van de mantelzorger (incidenteel, gepland)

 

5.10.3 Duur van de indicatie

Een indicatie voor logeeropvang kan afgegeven worden voor maximaal 6 weken, binnen een periode van 12 maanden. Deze 12 maanden gaan in vanaf de 1e dag van toekenning, er is geen sprake van een kalenderjaar. De overgebleven dagen kunnen niet meegenomen worden naar een nieuw jaar.

 

5.10.4 Structureel kortdurend verblijf (planbaar)

  • 1.

    Structurele logeeropvang kan ingezet worden wanneer:

    • a.

      In de thuissituatie in ieder geval de hulp-op-maat huishoudelijke hulp en begeleiding ingezet zijn en voorliggende voorzieningen uitgenut zijn, en;

    • b.

      Overbelasting is vastgesteld; hierover kan eventueel onafhankelijk medisch advies gevraagd worden door de Wmo consulent, en;

    • c.

      Aannemelijk wordt gemaakt dat mantelzorger en zorgvrager met professionals (casemanager, wijkverpleegkundige, huisarts, mantelzorgconsulent) een verkenning hebben gedaan of tenminste op korte termijn doen ten aanzien van het toekomstperspectief van de thuissituatie in de (nabije) toekomst (tot 6 maanden na gesprek).

  • 2.

    Het is mogelijk om de vastgestelde omvang van de afgegeven indicatie (welke maximaal 6 x 7 etmalen bedraagt) binnen 12 maanden gespreid in te zetten.

 

5.10.5 Incidenteel kortdurend verblijf (onplanbaar / ad-hoc)

  • 1.

    Incidentele logeeropvang met een onplanbaar karakter (maximaal 3 x 7 etmalen) ingezet wanneer:

    • a.

      Er onmiddellijke logeeropvang nodig is doordat mantelzorger door medische oorzaken of ander toedoen direct uitvalt en;

    • b.

      het sociaal netwerk rondom de zorgvrager geen mogelijkheden heeft om deze taken over te nemen.

 

5.10.6 Incidenteel kortdurend verblijf (planbaar)

  • 1.

    Incidentele logeeropvang met een planbaar karakter (maximaal 3 x 7 etmalen) kan worden ingezet wanneer:

    • a.

      de mantelzorger voorziet tijdelijk geen taken te kunnen verrichten door een medische ingreep en/of revalidatie na deze ingreep.

    • b.

      de mantelzorger voorziet tijdelijk geen taken te kunnen verrichten door een andere, aanvaardbare oorzaak (niet zijnde opvang tijdens vakantie(s) van mantelzorger en/of sociaal netwerk).

    • c.

      het sociaal netwerk rondom de zorgvrager geen mogelijkheden heeft om deze taken over te nemen.

 

5.10.7 Mantelzorgwaardering

De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners met een beperking. Het doel van de mantelzorgwaardering is om het belang van mantelzorgers voor de samenleving te onderstrepen. Mantelzorgers van inwoners in de gemeente kunnen in aanmerking komen voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering. Hiervoor kan een inwoner een aanvraag doen via de website van de gemeente Dalfsen. De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit:

  • 1.

    een ondernemersbon.

  • 2.

    Afhankelijk van de leeftijd is de waarde van een ondernemersbon:

    • a.

      € 50,- voor mantelzorgers in de leeftijd van 12 tot 18 jaar;

    • b.

      € 100,- voor mantelzorgers van 18 jaar en ouder.

  • 3.

    Voor mantelzorgers jonger dan 12 jaar wordt in de week van de mantelzorg door SAAM Welzijn een activiteit georganiseerd.

  • 4.

    De peildatum voor het bepalen van de leeftijd is 1 januari van het jaar waar de mantelzorgwaardering betrekking op heeft.

  • 5.

    Per adres wordt maximaal € 300,- aan bonnen verstrekt.

  • 6.

    Een mantelzorger kan maximaal 1 waardering ontvangen.

  • 7.

    De waardering is alleen bestemd voor mantelzorgers die zorgen voor iemand die woonachtig is in de gemeente Dalfsen.

 

Hoofdstuk 6. De vorm van de hulp

 

 

In hoofdstuk 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen wordt uitgelegd in welke vormen de gemeente hulp kan bieden. In dit hoofdstuk staan de aanvullende regels over zorg in natura (ZIN), persoonsgebonden budget (pgb) en de financiële tegemoetkoming.

 

6.1 Zorg in natura

De gemeente verstrekt hulp-op-maat in principe als zorg in natura (ZIN). Dat betekent dat de inwoner de voorziening geleverd krijgt waarvoor de noodzaak is vastgesteld. De gemeente heeft in dat geval een contract afgesloten met een leverancier/aanbieder die de voorziening levert. Een voorziening die verstrekt wordt in ZIN wordt meestal verstrekt:

  • 1.

    in eigendom; of

  • 2.

    in bruikleen; of

  • 3.

    bij wijze van persoonlijke dienstverlening.

 

6.1.1 In eigendom of in bruikleen

  • 1.

    Als de gemeente de hulp-op-maat in eigendom aan een inwoner verstrekt, krijgt de inwoner de voorziening in eigendom. De gemeente doet dit bijvoorbeeld vaak met kleine hulpmiddelen.

  • 2.

    Verstrekt de gemeente de voorziening in bruikleen, dan blijft de voorziening eigendom van de leverancier of van de gemeente en mag de inwoner de voorziening gebruiken. De inwoner tekent hiervoor een bruikleenovereenkomst.

  • 3.

    Heeft de inwoner de voorziening niet meer nodig, dan kan de gemeente besluiten de voorziening in te nemen en opnieuw te verstrekken aan een andere inwoner die de voorziening nodig heeft.

 

6.1.2 Onderhoud en reparatie

Bij hulp-op-maat in natura wordt er tussen de inwoner en de leverancier vaak een overeenkomst gesloten met betrekking tot onderhoud en reparatie van het hulpmiddel.

 

6.1.3 Dienstverlening

Bij hulp-op-maat in de vorm van dienstverlening in ZIN kan de inwoner gebruik maken van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die de gevraagde dienstverlening verstrekt. Voor begeleiding en dagbesteding is dit een aanbieder die een contract heeft voor de gevraagde complexiteit.

 

6.2 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Wanneer we in de beleidsregels spreken van een Pgb, dan hebben we het over een Pgb in het kader van de Wmo of de Jeugdhulp.

  • 2.

    Een pgb is geen vorm van hulp, maar een manier waarop hulp betaald kan worden. Nadat de gemeente heeft vastgesteld dat hulp-op-maat nodig is, onderzoekt de gemeente in welke vorm de hulp verstrekt moet worden. Dat kan zijn in natura. In dat geval regelt de gemeente dat de aanbieder betaald wordt.

  • 3.

    Het kan ook zijn dat hulp-op-maat in de vorm van een pgb wordt ingezet. In dat geval is er een budgetbeheerder die zorgt dat de aanbieder betaald wordt. Andere belangrijke taken van de budgetbeheerder zijn: contracten afsluiten, de gemeente op de hoogte houden van de voortgang van de hulp, zorgen dat de hulp van goede kwaliteit is, de administratie bijhouden en zorgen voor evaluatie- en eindverslagen.

  • 4.

    Hiervoor is beschreven dat een pgb geen vorm van hulp is, maar een van de manieren waarop de hulp betaald kan worden. Het onderzoek dat de gemeente doet bij een pgb-aanvraag is daarom ook niet heel anders dan het onderzoek bij een andere aanvraag. Dat betekent dat de gemeente dezelfde stappen doorloopt als wanneer om hulp-op-maat in natura wordt gevraagd. Daarnaast wordt nog één extra stap toegevoegd om te kijken of de inwoner in staat is om een pgb te beheren.

 

6.2.1 Gesprek en beoordeling pgb-vaardigheid

  • 1.

    Als een inwoner graag hulp in de vorm van een pgb wil ontvangen in plaats van in de vorm van ZIN, dan kan de inwoner dit bijvoorbeeld aangegeven tijdens het (keukentafel)gesprek. De consulent van de gemeente zal mogelijk een vervolgafspraak inplannen voor een ‘bewust keuze gesprek’. In dit gesprek wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan een inwoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb.

  • 2.

    In het ‘bewuste keuze gesprek’ zal onder andere stil worden gestaan bij de vragenlijst pgb die te vinden is op www.samendoenindalfsen.nl. Deze vragenlijst kan worden gebruikt als richtlijn om helderheid te krijgen over de motivatie van de inwoner en de vraag of een pgb passend is. Een inwoner moet voldoende in staat zijn om de taken die verbonden zijn aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3.

    De gemeente kijkt bij de beoordeling van pgb-vaardigheid bijvoorbeeld naar of de inwoner of vertegenwoordiger:

    • a.

      ouder is dan 18 jaar;

    • b.

      de Nederlandse taal beheerst;

    • c.

      een gespreksverslag en beschikking kan begrijpen;

    • d.

      om kan gaan met de computer / digitale vaardigheden heeft.

    • e.

      op de hoogte is van de eisen van de SVB, de Jeugdwet/Wmo, de verordening en nadere regels;

    • f.

      in staat is de beheerstaken te vervullen;

    • g.

      de beheerstaken wil uitvoeren, zonder daarvoor een vergoeding te krijgen;

    • h.

      in staat is:

      • i.

        een aanbieder te kiezen die u de noodzakelijke hulp kan bieden;

      • ii.

        sollicitatiegesprekken te voeren;

      • iii.

        een contract aan te gaan;

      • iv.

        de persoon die hulp biedt aan te sturen;

      • v.

        de kwaliteit van de geleverde hulp te controleren;

      • vi.

        een juiste administratie bij te houden;

      • vii.

        een inwoner kan hiervoor ook hulp krijgen uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger die zijn belangen behartigt.

  • 4.

    Als een inwoner iemand anders heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren, dan stelt de gemeente aan deze persoon dezelfde eisen als aan de inwoner.

  • 5.

    Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

    • a.

      De echtgenoot of levensgezel van de inwoner; of;

    • b.

      Zijn ouder, kind, broer of zus (als de inwoner geen echtgenoot of levensgezel heeft of deze niet kan of wil optreden als vertegenwoordiger).

  • 6.

    Een WSNP bewindvoerder kan geen vertegenwoordiger zijn om het pgb te beheren, tenzij de rechtbank het beheer van een pgb wel heeft toegewezen aan de bewindvoerder.

 

6.2.2 Pgb-Plan

  • 1.

    Een inwoner moet gemotiveerd aangeven waarom hij een pgb wil ontvangen in plaats van een voorziening in de vorm van ZIN. De inwoner moet zijn motivatie voor een pgb verwoorden in het pgb-plan. Het pgb-plan bestaat uit één van de volgende documenten: “Pgb budgetplan jeugd” en “Pgb budgetplan hulp op maat”. Deze plannen zijn te vinden op www.samendoenindalfsen.nl.

  • 2.

    De inwoner of vertegenwoordiger ondertekent het pgb-plan en verklaart zich daarmee bereid, in staat en op de hoogte.

  • 3.

    De gemeente kan op elk moment onaangekondigd het beheer van het pgb controleren.

 

6.2.3 De inzet van een professionele hulpverlener, betaald vanuit een pgb

Een aanbieder van hulp-op-maat beschouwt de gemeente als professional als deze voldoet aan de

kwaliteitseisen die de wet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp stellen aan professionele aanbieders van Wmo of jeugdhulp.

In aanvulling stelt dit artikel nog de volgende eisen:

  • 1.

    De eigenaar en medewerkers van de aanbieder zijn geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant van degene aan wie ze hulp bieden.

  • 2.

    De aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waarbij de activiteiten en SBI-codes overeenkomen met de werkzaamheden die in het besluit van de gemeente staan.

  • 3.

    De aanbieder voldoet aan de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten.

  • 4.

    De aanbieder en de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen en beroepscodes die voor de betreffende hulp worden gesteld aan gecontracteerde aanbieders en hun medewerkers.

  • 5.

    De aanbieder gebruikt een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp.

  • 6.

    Het pgb-plan komt volledig overeen met het aanbod van de aanbieder.

  • 7.

    Om de kwaliteit te waarborgen mag een zorgverlener structureel maximaal 48 uur hulp verlenen. Een langere werkweek is niet toegestaan om overbelasting tegen te gaan.

  • 8.

    De aanbieder beschikt over een agressieprotocol.

  • 9.

    De aanbieder houdt zich aan de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 10.

    De aanbieder houdt zich aan de meldplicht calamiteiten en geweld.

  • 11.

    De aanbieder houdt zich aan de verplichting om een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 12.

    Degene die professionele hulp biedt aan een jeugdige moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in het inkoopdocument van het Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland.

 

6.2.4 Pgb door iemand uit het sociaal netwerk

Als de gemeente vaststelt dat hulp-op-maat noodzakelijk is, kan iemand uit de omgeving van de inwoner deze hulp eventueel bieden. Aan de hand van de regels in de wet, de verordening en deze nadere regels onderzoekt de gemeente of deze persoon vanuit een pgb betaald kan worden:

  • 1.

    Gemeente onderzoekt of het bieden van de noodzakelijke hulp door de persoon, al dan niet met behulp van de sociale omgeving, verwacht mag worden. Hierbij wordt gekeken naar:

    • a.

      hoe zwaar het is voor de persoon die de hulp gaat bieden;

    • b.

      welke impact de hulp heeft op de andere gezinsleden van die persoon;

    • c.

      of bieden van de hulp invloed heeft op het deelnemen aan de maatschappij van die persoon en zijn gezinsleden;

    • d.

      hoe lang de hulp duurt;

    • e.

      hoe intensief de hulp zal zijn.

  • 2.

    Gemeente onderzoekt of de persoon die de hulp gaat bieden, naast de kwaliteitseisen uit de verordening, voldoet aan de volgende kwaliteitseisen:

    • a.

      Uit het pgb-uitvoeringsplan blijkt dat de hulp van goed niveau is en dat de hulp in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de inwoner.

    • b.

      De persoon die de hulp verleent is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Onder recent wordt verstaan: in elk geval niet ouder dan 3 maanden. Deze eis geldt niet voor leden van het gezin van de aanvrager.

    • c.

      De kwaliteit van de hulp is zodanig dat met die hulp de afgesproken resultaten kunnen worden behaald.

    • d.

      De hulp past bij de persoonlijke situatie van de inwoner.

    • e.

      De hulp is afgestemd met eventuele andere vormen van hulp die de inwoner of een eventuele huisgenoot ontvangt.

    • f.

      De persoon die de hulp verleent meldt iedere calamiteit of vorm van geweld die bij de verlening van hulp plaatsvindt.

  • 3.

    Als blijkt dat de ondersteuner overbelast raakt door het bieden van hulp, dan onderzoekt de gemeente:

    • a.

      of andere organisaties of personen ingezet kunnen worden om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      of met het verstrekken van een pgb voor de hulp de draagkracht/draaglastverhouding weer in balans kan worden gebracht.

  • 4.

    Als de mogelijkheid onder 3a zich voordoet en toch voor mogelijkheid 3b wordt gekozen, verleent gemeente alleen een pgb als in het pgb-plan argumenten worden gegeven voor deze keuze. Uit deze argumenten moet dan blijken dat:

    • a.

      het bieden van de hulp niet ten koste gaat van de draagkracht/draaglastverhouding van de hulp biedende persoon en/of een ander gezinslid;

    • b.

      het bieden van de hulp niet ten koste gaat van de participatie van de hulp biedende persoon en/of een ander gezinslid;

    • c.

      de hulp biedende persoon bekend is met de resultaatgerichte werkwijze van de gemeente en in staat is volgens die werkwijze te werken;

    • d.

      de hulp biedende persoon in staat is samen te werken met eventuele andere hulpverleners;

    • e.

      de hulp biedende persoon voldoet aan de kwaliteitseisen die gelden voor de hulp die geboden wordt;

    • f.

      voor het beheer van het pgb iemand wordt aangewezen die voldoet aan de regels die de gemeente daarvoor stelt.

  • 5.

    Gemeente onderzoekt ook of deze persoon de kwaliteiten heeft die nodig zijn om de noodzakelijke hulp te bieden. Gemeente hanteert de wettelijke kwaliteitseisen voor de geboden hulp. Daarbij wordt de norm van de verantwoorde werktoedeling toegepast. Hierin staan de wettelijke kwaliteitseisen beschreven waaraan de hulp die geboden wordt moet voldoen.

  • 6.

    Gemeente onderzoekt in hoeverre een pgb nodig is om de noodzakelijke hulp te bieden. Gemeente onderzoekt of het ook mogelijk dat deze persoon hulp biedt zonder dat daarvoor een pgb wordt verstrekt.

  • 7.

    Als uit dit onderzoek blijkt dat er geen pgb nodig is om de hulp te verlenen, dan verstrekt de gemeente deze niet.

 

6.2.5 Pgb voor aanschaf hulpmiddel of woningaanpassing.

  • 1.

    Het is mogelijk dat een inwoner een pgb ontvangt voor de aanschaf van een hulpmiddel of een woningaanpassing. De inwoner moet bij de aanvraag van de woonvoorziening offertes indienen (zoals beschreven in 5.4.1).

  • 2.

    Het is hulp-op-maat die eenmalig wordt verstrekt in de vorm van een geldbedrag. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hoogte wordt bepaald aan de hand van de aanschafkosten en eventuele bijkomende kosten als onderhoud en verzekering;

    • b.

      De aanschafkosten worden vastgesteld op basis van de kostprijs van de goedkoopst compenserende individuele voorziening in natura. Als dat een tweedehands voorziening is, dan kan de gemeente de hoogte daar op baseren. Regel is wel dat de inwoner met dit bedrag dan ook daadwerkelijk de voorziening kan aanschaffen bij een aanbieder.

    • c.

      Na het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt het bedrag rechtstreeks overgemaakt aan de leverancier die het product heeft geleverd/geïnstalleerd, zoals beschreven in 5.4.6.

  • 3.

    Wanneer een inwoner met het pgb een hulpmiddel en woningaanpassing koopt, wordt de inwoner eigenaar van deze voorziening. De gemeente maakt met de inwoner afspraken over het gebruik, budgetperiode, afschrijftermijn, doorverkoop en eventuele inname wanneer de voorziening niet meer passend is.

 

6.2.6 Budgetperiode hulpmiddel of woningaanpassing

  • 1.

    Een pgb wordt verleend voor een periode die begint op de dag waarop het recht op een pgb is ontstaan.

  • 2.

    Het pgb is ieder geval toereikend voor een periode die overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te verkrijgen hulp-op-maat ofwel een voorziening. Is er een pgb voor een hulpmiddel verstrekt dan wordt de budgethouder geacht gedurende deze periode gebruik te kunnen maken van de voorziening.

  • 3.

    Is een hulpmiddel afgeschreven dan ontstaat er niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via een pgb aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel, tenzij het middel geen compenserende voorziening meer is. Een eventuele aanvraag voor een betreffende hulp-op-maat en dus ook het pgb wordt dan ook afgewezen.

 

6.2.7 Afschrijvingstermijnen hulpmiddel of woningaanpassing

Voor hulp-op-maat in de vorm van voorzieningen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

  • 1.

    Voor roerende voorzieningen voor wonen of vervoer die in bruikleen worden verstrekt: er geldt geen afschrijvingstermijn;

  • 2.

    Voor roerende voorzieningen die in eigendom aan de inwoner worden verstrekt, is de afschrijvingstermijn 7 jaar;

  • 3.

    Voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen (uitgezonderd een traplift):

    • a.

      Waarvan de kostprijs lager is dan € 5.000,-: 5 jaar

    • b.

      Waarvan de kostprijs tussen € 5.000 en € 10.000,- ligt: 10 jaar

    • c.

      Waarvan de kostprijs van de voorziening meer bedraagt dan € 10.000,- : 15 jaar;

  • 4.

    Voor een traplift: 10 jaar;

  • 5.

    Voor auto-aanpassingen: 10 jaar;

  • 6.

    Voor andere vormen van hulp-op-maat in de vorm van een woningaanpassing: 10 jaar.

  • 7.

    In afwijking van het hierboven genoemde in deze paragraaf geldt voor de voorzieningen onder 3, 5, en 6 voor minderjarige kinderen een afschrijvingstermijn van maximaal 5 jaar.

 

6.2.8 Het beheer van het pgb

Wanneer een inwoner een pgb toegewezen krijgt, is de inwoner een budgethouder. Het pgb moet ook beheerd worden. Dit doet de budgetbeheerder. Inwoner kan zelf de budgetbeheerder zijn of vragen om iemand dit voor hem te laten doen.

  • 1.

    De gemeente controleert:

    • a.

      of het pgb dat inwoner ontvangt bijdraagt aan de afgesproken resultaten;

    • b.

      of de kwaliteit van de hulp voldoende is;

    • c.

      of de administratie goed bijgehouden wordt.

  • 2.

    Daarom kan de gemeente aan de inwoner vragen om de administratie van het pgb aan de gemeente te laten zien. Gemeente verwacht van de budgetbeheerder dat hij of zij binnen 24 uur de administratie overhandigt.

  • 3.

    Uit de administratie wordt duidelijk:

    • a.

      op welke tijdstippen/dagdelen inwoner hulp heeft ontvangen; en

    • b.

      hoelang deze hulp duurt; en

    • c.

      in hoeverre de resultaten inmiddels bereikt zijn.

  • 4.

    Als de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een pgb te verstrekt, wordt het pgb overgemaakt aan de sociale verzekeringsbank (SVB). Gemeente controleert vervolgens of de afspraken die de inwoner maakt met de SVB overeenkomen met het genomen besluit door de gemeente.

 

6.2.9 Eisen aan de budgetbeheerder

De gemeente gaat niet akkoord met een budgetbeheerder als:

  • 1.

    bij de inwoner eerder sprake is geweest van fraude/oneigenlijk gebruik; of

  • 2.

    de budgetbeheerder niet in staat is beheerstaken te vervullen, bijvoorbeeld vanwege:

    • a.

      verslaving;

    • b.

      schulden;

    • c.

      eerder faillissement/surseance van betaling;

    • d.

      Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    • e.

      zwervend bestaan;

    • f.

      onvoldoende taal/rekenvaardigheid;

    • g.

      dementie; of

  • 3.

    de budgetbeheerder niet op de hoogte is van de eisen van de SVB, de Jeugdwet/Wmo, de verordening en nadere regels; of

  • 4.

    de budgetbeheerder een administratiekantoor is; of

  • 5.

    de budgetbeheerder ook de voorgestelde hulpverlener of huisgenoot van de voorgestelde hulpverlener is.

 

6.2.10 Wijziging tarieven

Indien de tarieven voor een pgb veranderen:

  • 1.

    houden lopende indicaties hetzelfde tarief, zonder indexering;

  • 2.

    dan wordt een indicatie met een nieuw tarief afgegeven wanneer de indicatie afloopt, en deze moet worden verlengd. Wanneer tarieven lager worden dan is er wel een redelijke overgangstermijn van drie maanden nodig. Als ruim voor het aflopen van de indicatie een aankondiging van de tariefswijziging is verzonden aan de inwoner, dan geldt de overgangstermijn niet;

  • 3.

    er wordt altijd zorgvuldig onderzocht of de hulp nog passends is met een lager tarief.

 

6.2.11 Aanvullend beschermd wonen: kwaliteitseisen en toeslagen wooninitiatief

  • 1.

    Kwaliteitseisen:

    • a.

      Het is duidelijk op welke wijze de ondersteuning zich richt op of bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie (ontwikkelingsgericht), het psychisch en psychosociaal functioneren, de stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen.

    • b.

      De middelen moeten planmatig ingezet worden.

    • c.

      De zorgaanbieder belooft geen gunsten (bijvoorbeeld leefgeld, een luxe woning of (tijdelijke) korting op de huur) als de inwoner bij hem de ondersteuning afneemt.

    • d.

      De mogelijkheden op betaald werk, onbetaald werk en onderwijs moet optimaal benut worden.

    • e.

      Woont de inwoner in een kamer in een voorziening voor meerdere mensen of heeft hij een huis/appartement met een eigen voordeur in een complex voor beschermd wonen.

    • f.

      Is er 24 uur per dag, 7 dagen in de week, ondersteuning beschikbaar op de locatie of

    • g.

      Heeft de inwoner begeleiding op afspraak, is er 24 uur per dag, 7 dagen in de week, begeleiding oproepbaar die indien noodzakelijk binnen een half uur bij de inwoner is en woont de inwoner in een accommodatie van een aanbieder.

    • h.

      Wordt de inwoner gehuisvest in een accommodatie die voldoet aan de lokale gemeentelijke ruimtelijke en veiligheidseisen en staat de inwoner ingeschreven op dit adres.

    • i.

      Delen de zorgaanbieder of medewerkers niet dezelfde badkamer en/of keuken met de inwoner.

    • j.

      Past de eigen bijdrage aan de aanbieder (bijv. huur, maaltijden) bij het inkomen van de inwoner.

    • k.

      Wordt geen huur betaald aan de aanbieder.

    • l.

      Wordt er geen informele zorg uit het pgb betaald.

  • 2.

    Er wordt een toeslag voor wooninitiatieven aan de inwoner toegekend als:

    • a.

      Minimaal drie en maximaal 26 bewoners van het betreffende wooninitiatief wonen en zorg ontvangen via een pgb (uit hetzij Wlz, Wmo, Jeugdwet of Zvw);

    • b.

      Inwoners wonen in één huis of geclusterd binnen een straal van honderd meter;

    • c.

      Er een gemeenschappelijke ruimte aanwezig is voor gezamenlijke activiteiten;

    • d.

      De pgb’s gebundeld worden en hiervoor zorg wordt ingekocht.

    • e.

      De toeslag wooninitiatief is individueel en mag gebruikt worden voor:

      • i.

        Alarmsystemen;

      • ii.

        Uitluisterapparatuur;

      • iii.

        Brandveiligheid;

      • iv.

        Domotica;

      • v.

        Onderhoud van onder punt 1 t/m 4 genoemde punten;

      • vi.

        Zorg gerelateerde investeringen in gemeenschappelijke ruimten.

 

6.3 Financiële tegemoetkoming Wmo

  • 1.

    Hulp-op-maat bestaat naast Zorg in Natura ook in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Inwoner ontvangt dan hulp in de vorm van een geldbedrag. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten die de inwoner maakt om de aangewezen voorziening aan te schaffen of hulp te regelen. Een voorbeeld is de aanschaf van een sportrolstoel (zoals ook beschreven staat in 3.4.3) en de auto-aanpassing (zoals ook beschreven staat in 3.5.5 ).

  • 2.

    Inwoner mag zelf een aanbieder of leverancier kiezen en afspraken maken over hoe de hulp wordt geleverd.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming is een vooraf bepaald geldbedrag dat de noodzakelijke kosten ongeveer dekt. Een financiële tegemoetkoming hoeft dus niet volledig kostendekkend te zijn.

  • 4.

    Is er sprake van een hulpmiddel dat is afgeschreven dan ontstaat er niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via de financiële tegemoetkoming aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel, tenzij het middel geen compenserende voorziening meer is. Een eventuele aanvraag voor een betreffende hulp-op-maat en dus ook de financiële tegemoetkoming wordt dan ook afgewezen.

 

6.3.1 Kenmerken van een financiële tegemoetkoming

Kenmerken van een financiële tegemoetkoming zijn:

  • 1.

    een financiële tegemoetkoming is een vast geldbedrag;

  • 2.

    een financiële tegemoetkoming wordt aan de inwoner of aan een gemachtigde van de inwoner betaald, tenzij het doel van de betaling alleen op een andere manier kan worden bereikt. De gemeente kan het geld dan op een andere manier betalen, bijvoorbeeld een betaling aan een leverancier;

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn;

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming wordt niet verstrekt via de SVB;

  • 5.

    wanneer inwoner een financiële tegemoetkoming ontvangt, hoeft inwoner meestal geen eigen bijdrage te betalen voor de specifieke voorziening. Het geld moet wel worden terugbetaald als in de wet, in de verordening, in deze beleidsregels of het toekenningsbesluit anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner;

  • 6.

    kiest de inwoner zelf een aanbieder of leverancier en maakt zelf afspraken over de invulling van de te leveren hulp en/of voorziening.

 

 

Hoofdstuk 7. Terugvordering, toezichthouder, overgangsrecht en hardheidsclausule

 

In het geval van Wmo-hulp kan de gemeente in sommige situaties de (geldswaarde van de) voorziening terugvorderen (zie ook 7.2.2 Terugvordering voorziening, Verordening maatschappelijke ondersteuning). In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het bedrag van de terugvordering wordt berekend. Daarnaast is in dit hoofdstuk meer informatie te vinden over de inzet van toezichthouders, het overgangsrecht en de toepassing van de hardheidsclausule.

 

7.1 Terugvordering van de voorziening

Nadat de gemeente een besluit tot het verstrekken van een hulp-op-maat (maatwerkvoorziening) heeft ingetrokken of heeft herzien, kan de gemeente mogelijk de geldswaarde van de voorziening of het pgb terugvorderen van de inwoner. Na het intrekken of herzien van de hulp-op-maat bestond er immers geen recht of minder recht op de hulp-op-maat.

De gemeente kan de geldswaarde van de verstrekte hulp-op-maat of het pgb terugvorderen van de inwoner als:

  • 1.

    de gemeente het besluit waarin de hulp-op-maat is toegekend, intrekt of herziet omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt; èn

  • 2.

    de gemeente een andere beslissing had genomen als de inwoner geen onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt aan de gemeente.

 

7.2 Toezichthouders

  • 1.

    De toezichthouders kwaliteit Wmo van GGD IJsselland voeren namens de gemeente Dalfsen het toezicht uit op de naleving van de kwaliteit van de Wmo hulp. Wmo-zorgaanbieders zijn wettelijk verantwoordelijk voor kwalitatief goede en veilige hulp. Inwoners van de gemeente Dalfsen kunnen hun zorgen over de kwaliteit van de geboden Wmo hulp melden bij de gemeente Dalfsen via de website www.samendoenindalfsen.nl. De toezichthouders Wmo kunnen, op verzoek van een gemeente, een onderzoek starten.

  • 2.

    De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugdreclassering. De IGJ onderzoekt of kinderen en jongeren goede hulp krijgen in een veilige omgeving. Ze controleert ook of de jeugdhulpaanbieders zich aan de wet en andere afspraken houden. Inwoners van de gemeente Dalfsen die zich zorgen maken over de kwaliteit van de geleverde hulp aan jeugdigen, kun hiervan een melding maken bij de IGJ.

  • 3.

    De sociale recherche regio IJssel-Vechtstreek is door de gemeente Dalfsen aangewezen als toezichthouder rechtmatigheid voor zowel hulp die geboden wordt vanuit de Wmo als de jeugdwet. Rechtmatigheid wil zeggen dat de toezichthouder controleert of zorgaanbieders en inwoners zich houden aan de geldende regels en besluiten. Inwoners van de gemeente Dalfsen die zich zorgen maken over het rechtmatig handelen van een zorgaanbieder of inwoner kunnen zich melden bij de gemeente Dalfsen via de website www.samendoenindalfsen.nl.

 

7.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Een voorziening die op grond van de ingetrokken beleidsregels is verstrekt, blijft ook na de ingangsdatum van deze beleidsregels doorlopen. Deze voorziening loopt door totdat de einddatum van het toekenningsbesluit is bereikt of totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening heeft genomen.

  • 2.

    Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze beleidsregels en waarover de gemeente pas na de ingangsdatum van deze beleidsregels een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze beleidsregels.

 

7.4 Afwijken van deze beleidsregels (hardheidsclausule)

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze beleidsregels als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

 

 

Bijlage 1: Tijdelijk regionaal woonplaatsbeginsel