Organisatie | Dalfsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen (2024) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
geen
Nvt
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-06-2024 | 01-01-2024 | Nieuwe regeling | 11-06-2024 | Z/24/725939 |
Het college van burgemeester en wethouders gelet op:
overwegende dat: het college met betrekking tot de beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de wet het noodzakelijk vindt om aan te geven op welke wijze daar mee wordt omgegaan en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;
Beleidsregels gemeente Dalfsen voor inwoners en professionals
In deze beleidsregels Wmo en jeugd vindt u de regels en afspraken die zijn gemaakt rondom de Wmo en jeugdwet in de gemeente Dalfsen. U kunt lezen wat u van de gemeente Dalfsen kan verwachten, maar ook wat de gemeente van u verwacht. De regels en afspraken in deze nadere regels vullen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp aan. Dit betekent dat deze drie documenten met elkaar in verbinding staan. De Verordening is een uitwerking van de Wmo en de jeugdwet, de beleidsregels zijn een nadere invulling van de verordening. In het besluit zijn de tarieven opgenomen. Er zijn een heel aantal onderwerpen die in de verordening of in de wetten opgenomen zijn, die daarom niet terug zijn te vinden in deze beleidsregels.
De Wmo en de jeugdwet zijn kaderwetten. Dat betekent dat de gemeente ruimte heeft bij het maken van regels over deze wet. Aan de hand van de situatie van de inwoner en de regelgeving van de gemeente Dalfsen wordt vastgesteld of hulp-op-maat noodzakelijk is. De beoordeling van de hulpvraag kan daarom per inwoner verschillen. In deze beleidsregels is de geldende gedragslijn van de gemeente Dalfsen neergelegd.
1.1 Preventiebeleid “Dalfsen vitaal en veerkrachtig”
In deze beleidsregels zijn de uitgangspunten gehanteerd zoals geformuleerd in het Preventiebeleid dat de gemeente Dalfsen volgt. Hierbij staat de inwoner centraal en wordt uitgegaan van de kracht van de inwoners en hun omgeving. De afgelopen jaren en ook de komende jaren wordt er actief ingezet op het verder vergroten van de eigen kracht (zelfredzaamheid en zelfstandigheid) van inwoners waarbij er ook wordt ingezet op het realiseren en in stand houden van laagdrempelige indicatie loze voorzieningen waar inwoners in de eigen omgeving gebruik van kunnen maken. Heeft een inwoner hulp nodig, dan kan de inwoner kiezen uit hulp door instellingen en professionals die aansluiten bij de hulpvraag en de kracht van de inwoner. De gemeente gaat uit van de eigen regie en het sociale netwerk van de inwoner.
De beleidsregels sluiten daarnaast goed aan bij de Verordening sociaal domein gemeente Dalfsen waarbij een start is gemaakt met ‘het omgekeerde denken’ en de methodiek van de ‘omgekeerde toets’. Dit is een beslismethodiek die helpt effectief hulp-op-maat toe te passen vanuit de kernwaarden van het sociaal domein. In de beleidsregels zijn afwegingskaders opgenomen die zich beperken tot de hoofdzaak en hulp-op-maat mogelijk maken. Daarnaast zijn de beleidsregels goed leesbaar, helder van opbouw en ingericht op thema in plaats van op wetgeving.
De bijlagen bij deze beleidsregels maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp worden een aantal begrippen uitgelegd. Deze begrippen zijn eveneens van toepassing op deze beleidsregels. In een aantal gevallen wordt er verwezen naar documenten die op internet te vinden zijn. Wanneer de inwoner geen gebruik kan maken van internet of hier moeite mee heeft kan hij altijd naar de gemeente of een infopunt komen om de informatie te krijgen die hij nodig heeft.
In deze beleidsregels wordt vaak gesproken over de inwoner waarbij vervolgens wordt verwezen naar de inwoner met de woorden ‘hij’, ‘hem’ en de jeugdige en ‘zijn’ ouders. Hiermee wordt niet alleen de mannelijke inwoner bedoeld, maar elke inwoner. Wanneer er gesproken wordt ouders van een jeugdige wordt ook verwezen naar verzorgers.
1.5 Ontwikkeling beleidsregels
De samenleving is continu in ontwikkeling en de gemeente speelt daarop in. Door praktijkervaringen ontstaat er nieuwe jurisprudentie (uitspraken en besluiten) en die krijgen weer een plaats in de beleidsregels. Ook de landelijke wet- en regelgeving veranderd. Dat moet de gemeente verwerken in de beleidsregels. Dat maakt van deze beleidsregels een ‘groeiend’ document. Met de tijd zal het aangevuld en aangepast worden.
In hoofdstuk 2 van de verordening sociaal domein gemeente Dalfsen zijn bepalingen opgenomen over de manier waarop een inwoner zijn hulpvraag kan stellen. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt. Naast deze uitwerking, komt aan bod wat er onder de jeugdwet en de Wmo valt en wat ook niet en het hoofdstuk eindigt met wat we onder gebruikelijke hulp verstaan.
2.1 Nadere uitwerking de hulpvraag
Als de jeugdige verwezen wordt door huisarts, jeugdarts, medisch specialist. Kunnen hij en zijn ouders zicht rechtstreeks aanmelden bij de zorgaanbieder. Ze hoeven hiervoor geen contact te hebben met de gemeente. Indien nodig kan de gemeente contact met hen opnemen. Bij een herindicatie vraagt de gemeente om een gezinsplan van de zorgaanbieder. Naar aanleiding hiervan kan de jeugdconsulent contact opnemen met de jeugdige en zijn ouders.
Als de jeugdige en of zijn ouders gedwongen hulpverlening krijgen kunnen zij zich rechtstreeks aanmelden bij de zorgaanbieder. Hiervoor hoeven zij geen contact te hebben met de gemeente. Er is contact tussen de gecertificeerde instelling of jeugdreclassering en de gemeente over de afhandeling van de hulp.
Zoals omschreven in de verordening zijn er verschillende soorten hulp mogelijk wanneer er een hulpvraag gesteld wordt. Als er een algemene voorziening beschikbaar is hoeft er geen hulp-op-maat verstrekt te worden. Er moet altijd op individueel niveau onderzocht worden of de inwoner met de algemene voorziening voldoende resultaat kan behalen.
De gemeente verstrekt alleen de goedkoopst compenserende hulp-op-maat (maatwerkvoorziening). Het woord ‘compenserende’ wil zeggen dat het moet gaan om hulp die volgens objectieve maatstaven verantwoord, toereikend en nodig is. Dit houdt in dat de voorziening van voldoende kwaliteit moet zijn en dat de voorziening passend moet zijn voor de inwoner. De hulp moet de beperkingen van de inwoner voldoende oplossen. Ook moet de hulp nodig zijn. Alleen het wenselijk zijn van hulp of het veel baat hebben bij hulp is niet voldoende. De gemeente bepaalt (eventueel met behulp van een medisch advies) welke hulp er in een bepaalde situatie compenserend (en dus ook nodig) is. De gemeente gaat bij de verstrekking van hulp uit van de goedkoopste hulp-op-maat die compenserend is. Hierbij kan ook gekeken worden naar de kosten van de hulp op de langere termijn.
De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat om de beperkingen van een inwoner te verminderen of weg te nemen als het niet al te voorzien was dat de hulp verstrekt moest gaan worden. Deze voorzienbaarheid heeft vooral betrekking op de beperkingen van een inwoner. Als iemand met een beperking waardoor hij geen trappen kan lopen bijvoorbeeld verhuist naar een huis met veel trappen, dan verstrekt de gemeente geen voorziening om deze beperking te verminderen. De inwoner heeft in dat geval namelijk een eigen verantwoordelijkheid om in een voor hem toegankelijke woning te gaan wonen. De inwoner moet rekening houden met zijn beperkingen of met de ontwikkeling van zijn al aanwezige beperkingen.
De gemeente vraagt aanbieders om te voorkomen dat zij een wachtlijst hebben. Er kunnen zich 2 situaties voordoen waarbij er sprake is van een wachtlijst:
Voor huishoudelijke hulp en beschermd wonen geldt dat wanneer de gemeente een besluit genomen heeft dat de inwoner hulp-op-maat krijgt. Wanneer er sprake is van een wachtlijst bij de aanbieders ontvangen inwoners een deel 1 beschikking. Hiermee houdt de inwoner recht op hulp-op-maat, ook al verzilvert hij zijn indicatie niet. Wanneer een aanbieder plek heeft wordt de inwoner hierover geïnformeerd en kan de hulp starten. De inwoner ontvangt een ‘deel 2 beschikking’ waarmee hij zijn hulp-op-maat verzilvert.
Daarnaast vervalt het recht als de inwoner zich onvoldoende inzet. Daarvan is in elk geval sprake als:
De inwoner 3 keer niet op zijn afspraak met zijn hulpverlener is verschenen en hij dit niet uiterlijk 24 uur van tevoren heeft laten weten. Het is belangrijk dat de inwoner de afspraken met de hulpverlener nakomt. Die meldt het namelijk bij de gemeente als de inwoner 3 keer niet bent komen opdagen, zonder zich op tijd (uiterlijk 24 uur van tevoren) af te melden. Als de inwoner 3 keer zonder tijdige afzegging niet op de afspraak is verschenen, gaat de gemeente met de inwoner in gesprek.
Hulp in Dalfsen wordt resultaatgericht ingezet. Aan het traject van de aanbieder van hulp-op-maat is een bedrag gekoppeld, waarmee de afgesproken resultaten moeten worden bereikt. Anders gezegd: als de inwoner de afspraken niet nakomt, heeft de aanbieder hier financieel nadeel van. Daarom geldt dat de inwoner afspraken ten minste 24 uur van tevoren moet afzeggen. Zegt de inwoner de afspraak te laat af of komt hij niet op de afspraak en heeft hij dit ook niet (op tijd) laten weten, dan mag de aanbieder de kosten van deze afspraak bij de inwoner in rekening brengen.
Wanneer een inwoner een verlenging van een lopende indicatie aanvraagt dan wordt dit gezien als een nieuwe aanvraag. Hiervoor kan een meldingsformulier worden ingevuld, beschikbaar op de website van de gemeente Dalfsen. Deze kan zowel worden ingevuld door de inwoner als door een zorgaanbieder. In beide gevallen moet het formulier ondertekend worden door de inwoner, in het geval van een jeugdige vanaf 12 jaar ook door de jeugdige zelf. Deze vragen zijn bedoeld als een vorm van evaluatie op de ingezette hulp. Mede op basis hiervan kan bepaald worden of voortzetting van de huidige hulp passend is.
2.2 De jeugdwet en de Wmo ten opzichte van andere wetten en regelingen
2.2.1 Voor- en vroegschoolse educatie
De gemeente biedt geen hulp-op-maat in de vorm van voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VVE is geen jeugdhulp, maar een onderdeel van het onderwijsachterstandenbeleid van de gemeente Dalfsen. De peuteropvang voert de voorschoolse educatie uit. Het primair onderwijs is verantwoordelijk voor het vroegschoolse gedeelte (aan 4- en 5-jarigen). De jeugdarts beoordeeld of VVE goed is voor de jeugdige.
Als kinderen opgroei-, opvoedings- en/of psychische problemen en stoornissen hebben kan daarvoor noodzakelijke hulp tijdens de opvang echter wel op grond van de Jeugdwet geboden worden. De gemeente beoordeelt of inzet van aanvullende hulp tijdens de opvang in een individuele situatie noodzakelijk is in verband met opgroei-, opvoedings- op- voedings- en psychische problemen en/of stoornissen van de jeugdige.
2.2.3 Afbakening tussen de jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
Begeleiding en dagbesteding is zowel een voorziening in de Jeugdwet als in de Wmo 2015. De jeugdige onder 18 jaar komt in aanmerking voor deze hulp op grond van de Jeugdwet; is hij 18 jaar of ouder dan komt hij in principe in aanmerking voor deze hulp op grond van de Wet maatschappelijke hulp. Er is dan een eigen bijdrage verschuldigd.
2.2.4 Afbakening tussen de Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
Als een inwoner onder de pensioengerechtigde leeftijd zich meldt voor dagbesteding of (groeps)begeleiding, kan van belang zijn of hij arbeidsvermogen heeft als de hulpvraag van inwoner gaat over het hebben van een zinvolle dag invulling of het ontmoeten van andere mensen. Vanuit de Wmo kan (arbeidsmatige) dagbesteding ingezet worden als een inwoner (nog) niet kan werken. De inwoner moet dan beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie ervaren, waarvoor dagbesteding of begeleiding een oplossing biedt. Dagbesteding kan soms een opstap zijn naar normaal werk. Het begeleiden bij werk is geen doel waarvoor een Wmo voorziening verstrekt wordt. Als een inwoner betaald kan werken of gebruik kan maken van hulp uit bijvoorbeeld de Participatiewet, wordt een Wmo voorziening daarop afgestemd (artikel 2.3.5. lid 5 Wmo 2015). Er zijn drie situaties van inwoners te onderscheiden namelijk:
Inwoners zonder arbeidsvermogen. Er is geen arbeidsvermogen als iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Een inwoner zonder arbeidsvermogen heeft geen recht op hulp gericht op arbeidsinschakeling vanuit de Participatiewet. Er kan Wmo dagbesteding ingezet, als dit noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid en/of participatie van de inwoner.
Inwoners die tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben. Als een inwoner tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft, zal er vaak geen noodzaak voor dagbesteding zijn. Bijvoorbeeld omdat het om een kortdurende situatie gaat of inwoner bezig is met re-integreren. Heeft inwoner in deze situatie wel een hulpvraag die valt onder de Wmo? Dan kan onderzocht worden welke mogelijkheden er vanuit de Participatiewet of het UWV zijn. Dit is verschillend voor inwoners met of zonder arbeidsovereenkomst.
Als de jeugdige een ontheffing heeft van de leerplicht en daardoor niet naar school gaat, betekent het niet dat hij dan automatisch jeugdhulp krijgt. Er wordt alleen jeugdhulp ingezet voor het behalen van de doelen uit de jeugdwet. Als de jeugdige of zijn ouders zich met een hulpvraag bij de gemeente melden, onderzoekt de gemeente deze. Daarbij volgt de gemeente de gebruikelijke werkwijze. Deze is beschreven in de verordening en in deze beleidsregels. Uit dat onderzoek zal blijken of de jeugdige jeugdhulp nodig heeft tijdens een ontheffing van de leerplicht.
2.2.6 Hulp waarvoor de inwoner verzekerd kan zijn
De gemeente zet geen hulp-op-maat in als de benodigde hulp verkrijgbaar is vanuit een aanvullende verzekering. Als een aanvullende verzekering de mogelijkheid biedt voor een vergoeding maar de inwoner heeft geen of niet de juiste aanvullende verzekering, zet de gemeente ook geen hulp op maat in. De gemeente zet dus geen hulp-op-maat in als er op enige manier een vergoeding mogelijk is of zou zijn vanuit een aanvullende verzekering.
2.2.7 Hulp die valt onder de Wet langdurige zorg
Als uit het onderzoek blijkt dat de inwoner vermoedelijk in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie, dan doet de inwoner eerst een Wlz-aanvraag. Pas wanneer er een afwijzing komt vanuit de Wlz, dan komt de inwoner in aanmerking voor hulp-op-maat. Daarna neemt de gemeente een verzoek voor hulp-op-maat in behandeling. Wanneer een inwoner al hulp-op-maat had vanuit de gemeente kan ter overbrugging tijdens de Wlz aanvraag hulp-op-maat ingezet worden voor maximaal 6 maanden tijdens de onderzoeksperiode van het CIZ.
Hulpmiddelen en woningaanpassingen vallen onder de Wmo als het gaat om Wlz-gerechtigden die thuis wonen. Onder "thuis wonen" als bedoeld in artikel 8.6a onderdeel a Wmo 2015 kan worden verstaan Wlz-gerechtigden die de hulp geleverd krijgen in de vorm van een pgb, modulair pakket thuis (mpt) of volledig pakket thuis (vpt). Het gaat hierbij dus ook om bijvoorbeeld inwoners met een Wlz-indicatie die in een particulier wooninitiatief wonen.
2.3.1 Gebruikelijke hulp Jeugd
De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over.
Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.
Het hangt van de sociale relatie af welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op hulp-op-maat.
Ouders, partners of andere naasten kunnen overbelast worden of dreigen te raken. Overbelasting ontstaat wanneer een naaste veel spanning of stress ervaart in zijn leven en het hem niet meer lukt om daarmee om te gaan. (Dreigende) overbelasting moet gedurende het onderzoek aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd.
Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting ook rekening houden met de omstandigheid dat de ouders, partners of andere naasten gebruikelijke hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.
Overbelasting is geen reden om voor de hulp een financiële vergoeding te ontvangen en deze hulp alsnog uit te oefenen. Overbelasting wordt alleen opgelost door om te leren gaan met de situatie en zo de (ervaren) belasting te verminderen. Geld neemt geen overbelasting weg. Als een inwoner minder gaat werken om hulp te bieden aan een naaste zal diegene waarschijnlijk minder salaris ontvangen. De gemeente compenseert dit niet.
Wanneer er overbelasting wordt ervaren gaat de gemeente hierover met de inwoner in gesprek. Er wordt van de inwoner verwacht dat hij de oorzaak van de overbelasting aanpakt. De gemeente kan tijdelijk hulp inzetten tijdens het aanpakken van de overbelasting. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner aantoonbaar werkt aan de ervaren overbelasting.
2.3.5 Sociaal netwerk en -omgeving
Hulp uit het sociaal netwerk is hulp die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan de inwoner. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. De jeugdwet spreekt veelal over de sociale omgeving. De sociale omgeving wordt breder uitgelegd dan het sociaal netwerk; bijvoorbeeld ook een leerkracht van een school met wie de jeugdige nog geen sociale relatie heeft, kan behoren tot de sociale omgeving van de jeugdige en/of ouder(s).
Van een inwoner wordt verwacht dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn sociale netwerk- alvorens hij bij de gemeente een aanvraag indient voor een individuele voorziening. Het benutten van de eigen kracht van het gezin en diens netwerk gaat voor op het inzetten van (andere) professionals.
2.3.6 Algemeen gebruikelijk, Wmo
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze (CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 3535):
met een inkomen op minimumniveau financieel kan worden gedragen
Om te bepalen of een hulpmiddel financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau moet hiervoor een berekening worden gemaakt op basis van het minimabeleid. De formule daarvoor is:
"een hulpmiddel kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm”. Bovenstaande berekening is gebaseerd op jurisprudentie onder Rechtbank Den Haag, 11-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2084, gemeente Den Haag
Hoofdstuk 3. Iedereen doet mee
De gemeente kan hulp-op-maat verstrekken als een inwoner een beperking heeft zoals bedoeld in de Wmo en niet voldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en deze beperking niet op eigen kracht, met behulp van gebruikelijke hulp, met behulp van algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen, of met behulp van zijn sociale netwerk (denk hierbij bijvoorbeeld aan hulp van de buren) kan verminderen of wegnemen. Zie hiervoor ook hoofdstuk 2 de hulpvraag.
In alle gevallen is het uitgangspunt om de inwoner te ondersteunen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (mee kunnen doen in de maatschappij), door middel van:
3.1 Een ingevulde dag hebben (groepsbegeleiding)
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking onvoldoende in staat zijn om de dag goed in te vullen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit de verordening (zie artikel 2.3.2 van de verordening). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige of andere begeleide groepsactiviteiten voor één of meer dagdelen per week.
3.2 Hulp bij deelname aan de samenleving (persoonlijke begeleiding)
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de noodzakelijke dagelijkse activiteiten te doen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat inwoners in meerdere of mindere mate begeleid worden bij deze activiteiten (persoonlijke begeleiding). Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit de verordening (zie artikel 2.3.2 van de verordening). De inzet van algemeen gebruikelijke hulp gaat voor op hulp-op-maat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan welzijnsactiviteiten, de inzet van maatschappelijke werk of de formulierenbrigade.
De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider neemt activiteiten niet volledig over, maar kan als dat nodig is wel de regie overnemen om de zelfstandigheid en participatie te vergroten. Voorbeelden van noodzakelijke dagelijkse activiteiten zijn:
3.3 Toegangskaders en omvang van de begeleiding
De gemeente beoordeelt de complexiteit (de mate van problematiek bij de inwoner die leidt tot een behoefte aan extra hulp in de vorm van hulp-op-maat) en de intensiteit (het aantal ingeschatte contactmomenten) van de zorgvraag. Hieronder staat een overzicht van het kader dat de gemeente hierbij gebruikt.
De mate van problematiek bij de inwoner of inwonersituatie die leidt tot een behoefte aan extra hulp in de vorm van hulp-op-maat. De mate van problematiek heeft direct invloed op de complexiteit van de noodzakelijke hulp en de noodzakelijke deskundigheid van medewerkers van een zorgaanbieder. De complexiteit kent drie niveaus.
1. Basisondersteuning: De problematiek is gemiddeld en veelvoorkomend. De basisondersteuning voldoet.
Een inwoner met lichte beperkingen ervaart problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten zoals het bijhouden van administratie en beheren van geld. Er kan sprake zijn lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen acute belemmeringen vormen voor de zelfredzaamheid. Indien er sprake is van psychische beperkingen ervaart inwoner lichte problemen op het gebied van concentratie, geheugen en denken. De informatieverwerkingen van de inwoner laat af en toe te wensen over en de inwoner ervaart lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen levert geen problemen op. De beperkingen vormen op dit moment geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid. De inwoner kan taken verrichten op basis van gewoontes.
Naast bovenstaande lichte beperkingen is het mogelijk dat de inwoner te maken heeft met lichamelijke klachten waardoor hij niet meer in staat is om zelfstandig auto te rijden of te fietsen. Deze beperkingen kunnen echter eenvoudig gecompenseerd worden door het sociale netwerk of eventueel een vervoersvoorziening. Hij heeft geen beperkingen op gebied van onderhouden en aangaan van sociale contacten. Met enige stimulans en/of toezicht is een inwoner met lichte beperkingen in staat om de regie te houden over zijn eigen leven en te kunnen participeren en deel te nemen aan het maatschappelijke leven. De inwoner leeft in een veilig huishouden. Er is geen noodzaak tot overname van taken.
2. Basisondersteuning+: De problematiek is bovengemiddeld. Er is mogelijk meer deskundigheid nodig.
Een inwoner met matige beperkingen ervaart problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten en het regelen van dagelijkse bezigheden. Een gestructureerde dagelijkse routine (bijvoorbeeld dag- en nachtritme) is bij deze inwoner niet vanzelfsprekend. De communicatie gaat niet vanzelf omdat inwoner soms niet goed begrijpt wat andere zeggen. Inwoner kan zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk maken. Af en toe is het mogelijk dat inwoner gedragsproblemen vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Het inwonersysteem kan alleen gedeeltelijk deze bijsturing overnemen.
Met betrekking tot het psychisch functioneren ervaart inwoner zodanige problemen op het gebied van concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Matige beperkingen op gebied van oriëntatie betekent dat de inwoner problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De inwoner heeft vaak hulp nodig bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normale dagritme. De lichamelijke beperkingen zijn niet volledig te compenseren vanuit de omgeving. De inwoner dient gebruik te maken van een hulpmiddel zoals bijvoorbeeld een rolstoel of een rollator.
Bovenstaande levert regelmatig zodanige problemen op dat de inwoner afhankelijk is van hulp. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de inwoner in het dagelijkse leven problemen bij de zelfredzaamheid. Ook zal de situatie van de inwoner verslechteren indien er geen deskundige bijsturing wordt geboden. Het niet inzetten van hulp kan daarom leiden tot verwaarlozing of opname.
3. Gespecialiseerde ondersteuning: De problematiek is complex. Er is gespecialiseerde hulp noodzakelijk.
Complexe taken moeten voor de inwoner overgenomen worden. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De inwoner kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch.
Ook kan er sprake zijn van ernstig probleemgedrag waardoor zelfredzaamheidsproblemen ontstaan.
Inwoner heeft deskundige professionele hulp nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Zware beperkingen met betrekking tot het psychisch functioneren houdt in dat inwoner ernstige problemen kan hebben met de concentratie, het geheugen en denken en de waarneming van zijn omgeving. Hierbij kan ook het herkennen van personen en zijn omgeving horen. Inwoner kan gedesoriënteerd zijn waardoor zijn zelfredzaamheid is aangetast.
Indien sprake is van zware lichamelijke beperkingen is inwoner volledig afhankelijk van derden en kunnen hulpmiddelen onvoldoende zijn beperkingen in het dagelijkse leven compenseren.
Voor de dagstructuur en het voeren van de regie over zijn leven is de inwoner afhankelijk van de hulp van anderen. Volledige overname van taken kan aan de orde zijn even als continuhulp of hulp indien er risico’s zijn voor de veiligheid van de inwoner of zijn omgeving. Als er geen deskundige hulp geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Het aantal ingeschatte contactmomenten. Hierbij gaat het om de hulp van de professional aan de inwoner. De intensiteit wordt ingedeeld op drie niveaus.
Lichte inzet: bij een lichte inzet is er sprake van een incidentele hulpbehoefte. Meestal betreft dit één tot twee (korte) contactmomenten per week. Uiteraard bestaat er ook de mogelijkheid dat er alleen om de week of nog minder vaak een contactmoment noodzakelijk is (om controle te houden over het functioneren van de inwoner). Ook is het mogelijk dat de inwoner een beperkt aantal keren per week een groepsactiviteit nodig heeft om bijvoorbeeld andere mensen te ontmoeten. Dit kan in combinatie zijn met individuele contactmomenten maar hoeft uiteraard niet. Hierbij geldt dat deze collectieve hulp niet dagelijks nodig is en meestal een gedeelte van de dag voldoende is om te kunnen participeren.
Matige inzet: bij een matige inzet is sprake van een structurele maar niet dagelijkse hulpbehoefte. De contactmomenten kunnen verschillen in tijd. Bij intensieve en langdurende contactmomenten zal het aantal contactmoment per week beperkt zijn. Bij kortdurende contactmomenten zal het aantal contacten frequenter ingezet kunnen worden. Ook is het mogelijk dat de inwoner enkele keren per week gebruik maakt van een groepsactiviteit.
Zware inzet: bij een zware inzet is er sprake van een structurele, eventueel dagelijkse, hulpbehoefte. Het betreft meerdere intensieve contactmomenten per week die langere tijd in beslag nemen of meerdere kortdurende (fysieke) contactmomenten per dag. Ook is het mogelijk dat de inwoner als onderdeel van de hulp gebruik maakt van een groepsactiviteit. Een collectieve hulpmogelijkheid is een groepsactiviteit, dat kan een dagbesteding zijn maar ook deelname aan activiteiten van vrijwilligersorganisaties of verenigingen.
Het doen van een deugdelijk onderzoek is bij deze aanvragen van belang. De gemeente kan toch een hulphond verstrekken en/ of het verstrekken van een bijpassende opleiding als dat in de individuele situatie het meest passend is. Dit zal in elk geval zo zijn als andere vormen van hulp, zoals begeleiding, de beperkingen van de inwoner onvoldoende kunnen compenseren.
3.5 Verplaatsen in en om de woning
Wanneer een inwoner zich dagelijks zittend moet verplaatsen in en om de woning, komt hij in aanmerking voor hulp-op-maat. Wanneer de rolstoel af en toe wordt gebruikt, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders te gebruiken (bijvoorbeeld bij het winkelen of bij uitstapjes), valt dit niet onder hulp-op-maat. In deze gevallen kan een inwoner gebruik maken van algemene voorzieningen, zoals het huren van een rolstoel bij een leverancier.
De gemeente kan door een (medisch) onderzoek bepalen of er een rolstoel nodig is. De gemeente onderzoekt welke soort rolstoel het beste past bij de inwoner. Bij het selecteren van een soort rolstoel wordt ook gekeken hoe de rolstoel wordt bewogen. Bij het selecteren van een duwrolstoel bijvoorbeeld kijkt de gemeente of de begeleider over voldoende kracht en uithoudingsvermogen beschikt om de inwoner in een rolstoel voort te duwen.
3.5.1 Kortdurende noodzakelijkheid
In principe komen alleen inwoners die door de aard van hun beperking of probleem langdurig op een rolstoel zijn aangewezen hiervoor in aanmerking op grond van de Wmo. Als een inwoner maximaal 6 maanden een rolstoel nodig heeft, dan kan een inwoner deze 2 keer 3 maanden lenen van de uitleen op grond van de Zorgverzekeringswet.
3.5.2 Rolstoel in natura of via een pgb
Inwoner kan de rolstoel in natura ontvangen of via een persoonsgebonden budget (pgb). Zie hoofdstuk 6.
Voor een sportrolstoel wordt een tegemoetkoming verstrekt. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van minimaal 3 jaar. Deze financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
3.6 Verplaatsen in de woonomgeving
Om te bepalen welke hulp nodig is, stelt de gemeente de vervoersbehoefte van de inwoner vast. Hierbij bekijkt de gemeente de individuele situatie van de inwoner en zijn behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken. De gemeente kijkt hierbij naar de beperkingen van de inwoner, maar bijvoorbeeld ook naar waar de inwoner naar toe wil gaan en waarom hij hier naar toe wil gaan. Daarnaast wordt ook gekeken naar zaken als de leeftijd van de inwoner en de daarbij passende behoeften, de gezinssamenstelling van de inwoner en bijvoorbeeld de aanwezigheid van jonge kinderen.
Bij vervoermiddelen gelden de volgende regels:
Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen vaak met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening nodig is. Gemeente kijkt naar de individuele situatie en beoordeelt afhankelijke daarvan of het nodig is. De uitzondering is als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen, autostoel of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. In dat geval kan een aangepaste fiets (drie- of vierwieler of tandem) worden verstrekt.
3.6.3 Beroep op een andere regeling
De gemeente hoeft geen hulp-op-maat te verstrekken als de inwoner zijn beperkingen voldoende kan verminderen of wegnemen door een beroep op een andere regeling te doen. Voorbeelden van andere regelingen zijn:
3.6.4 Scootmobiel en fietsvoorziening
De gemeente kan de inwoner hulp-op-maat (een vervoersvoorziening) in de vorm van een scootmobiel of fietsvoorziening verstrekken als dit de goedkoopst compenserende oplossing is voor de beperkingen van de inwoner en als er een stalling aanwezig is of kan worden gemaakt. Aan de stalling worden wel eisen gesteld zoals: een (gesloten) ruimte met een (af)dak inclusief een oplaadpunt met inachtneming van de brandveiligheid. Zo is het hulpmiddel beschermd tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden.
Een scootmobiel of fietsvoorziening kan worden verstrekt als een inwoner een terugkerende vervoersbehoefte in de directe omgeving heeft. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een inwoner met een scootmobiel zelf kan winkelen, familie kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding heeft. Om te bepalen of een scootmobiel of fietsvoorziening passend is voor een inwoner kan gemeente besluiten om inwoner 3 rijvaardigheidslessen te laten volgen. Als na 3 lessen de rijvaardigheid onvoldoende is om de scootmobiel of de fietsvoorziening te bedienen of ermee in het verkeer te begeven, dan maakt de gemeente de afweging of een scootmobiel of fietsvoorziening wel een verantwoorde passende voorziening is voor de inwoner.
Aanvullende specifieke regels:
De gemeente verstrekt geen opvouwbare scootmobiel. De scootmobiel is bedoeld voor het vervoer over korte en middellange afstand in de directe woon- en leefomgeving. De opvouwbare scootmobiel is in technisch opzicht niet geschikt voor het eigenlijke doel van de open buitenwagen. De bodemplaat is zeer laag en een goede vering ontbreekt. Hierdoor is het nemen van de kleinste oneffenheden in het wegdek al lastig.
Een soort hulp-op-maat voor vervoer is de mogelijkheid voor de inwoner om gebruik te maken van het collectief vervoer. Uitgangspunt is dat het vraagafhankelijk vervoer geschikt is voor lokale / regionale verplaatsingen. Het collectief vervoer wordt vaak ingezet voor verplaatsingen naar bestemmingen waar afspraken over gemaakt kunnen worden met anderen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sociale contacten, maar ook aan een ziekenhuisbezoek. In de meeste gevallen zal het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening zijn. Hierdoor wordt vaak, als het collectief vervoer passend is voor de inwoner, voorrang gegeven aan het gebruik van deze voorziening boven andere hulp-op-maat.
Indien inwoner de beschikking heeft over een eigen auto, kan hij in beginsel niet in aanmerking komen voor collectief vervoer. De gemeente stelt de inwoner in staat zich lokaal of regionaal te verplaatsen tot 1500 km per jaar. Voor bovenregionale verplaatsingen (ritten boven de 25km grens) kan een inwoner een beroep doen op Valys.
Sociaal- of medisch begeleider:
Indien noodzakelijk kan een medisch begeleider meereizen. De Wmo consulent geeft hiervoor een indicatie medische begeleiding af. De medisch begeleider biedt hulp die de chauffeur niet kan bieden tijdens de rit en hoeft geen reizigersbijdrage te betalen. Een inwoner die een vervoersindicatie heeft gekregen met een medische begeleider mag nooit zonder medische begeleider reizen.
Reizigersbijdrage: inwoner betaalt een reizigerstarief per kilometer. Dit wordt betaald aan de aanbieder. De kosten hangen af van het aantal kilometers en het tijdstip waarop met de taxi wordt gereisd. De kosten voor het taxivervoer (Mijn Taxi op Maat) zijn bepaald op basis van de volgende uitgangspunten:
3.6.6 Wanneer valt vervoer naar een ziekenhuis niet onder hulp-op-maat vanuit de gemeente
Vervoer van en naar een ziekenhuis valt niet altijd onder hulp-op-maat vanuit de gemeente. In sommige gevallen valt het ziekenvervoer onder de zorgverzekeringswet, namelijk:
De gemeente is van mening dat de goedkoopst compenserende vervoersvoorziening in vrijwel alle gevallen het vraagafhankelijk collectieve vervoer is. De gemeente vindt het belangrijk dat kinderen tot 18 jaar mee kunnen reizen met hun gezin. Daarom kan de gemeente, als dit nodig is voor het kind, aan gezinnen met een kind dat nog geen 18 jaar is en een beperking heeft waardoor het zich niet kan verplaatsen in de eigen leefomgeving, een auto-aanpassing verstrekken.
Een auto-aanpassing wordt aangebracht op een door de inwoner zelf aangeschafte auto. Hierbij wordt gekeken naar de technische staat van de auto en hoe oud de auto is. Is een auto ouder dan 7 jaar, dan verstrekt de gemeente geen auto-aanpassing meer. Gemeente hanteert het uitgangspunt dat de auto waar de auto-aanpassing voor bestemd is moet nog ten minste zeven jaar te gebruiken moet zijn. Daarvoor wordt onderzoek gedaan naar de gemiddelde levensduur van de auto. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) kan nodig zijn om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Het college kan hiervan afwijken als de aanpassing, zonder al te hoge kosten, in een volgende auto kan worden overgezet.
Het aanschaffen van stuur- en rembekrachtiging, een automatische versnelling of hoge instap wordt in de meeste gevallen als algemeen gebruikelijk gezien. Ook worden autoaanpassingen die de fabrikant kan doen voor de levering in principe niet vergoed (bijv. cruise control). Gemeente zal hierbij altijd de individuele situatie van de inwoner bekijken, om te beoordelen of een aanpassing algemeen gebruikelijk is.
Het werven van fondsen is vanzelfsprekend geen zogeheten algemene voorziening op het verlenen van hulp-op-maat. Het kan alleen wel voor komen dat een inwoner met behulp van fondsen een auto of bus kan aanschaffen. Vaak moeten aan zo’n auto of bus nog aanpassingen verricht worden. Het is de verantwoordelijkheid van de inwoner om hierover vooraf met de gemeente contact te hebben. Dit om teleurstellingen te voorkomen als een aanvraag om aanpassingen wordt afgewezen.
3.6.8 Vergoeding voor gebruikskosten eigen auto
1. De gemeente kan, als dat nodig is voor de inwoner, een vergoeding verstrekken voor de gebruikskosten van een eigen auto. De vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien
In hoofdstuk 4 van de verordening sociaal domein gemeente Dalfsen zijn bepalingen opgenomen over wanneer jeugdigen en hun ouders beroep kunnen doen op de gemeente Dalfsen in het kader van de jeugdwet. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt beschreven wanneer de gemeente geen jeugdhulp bieden, wanneer we dat alleen in uitzonderlijke gevallen doen en tot slot beschrijven we hoe de jeugdhulp is ingericht voor jeugdigen van 16 jaar en ouder.
4.1. Wanneer biedt de gemeente geen jeugdhulp?
De gemeente biedt alleen een jeugdhulp als dat noodzakelijk voor is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te kunnen groeien naar zelfstandigheid, zich voldoende te kunnen redden en mee te kunnen doen in de maatschappij. Dat betekent ook dat er allerlei vormen van hulp bestaan die goed en zinvol kunnen zijn, maar waarbij de gemeente geen jeugdhulp biedt. Regionaal hebben de gemeenten een lijst opgesteld met vormen van hulp die niet als specialistische jeugdhulp ingekocht zijn. Deze lijst staat in het regionaal toegangsprotocol van het Regionaal Serviceteam Jeugd (RSJ) IJsselland en deze geldt ook voor de gemeente Dalfsen. Dit betekent dat we voor de vormen van hulp die op de lijst genoemd staan geen jeugdhulp bieden. Het regionaal toegangsprotocol van het RSJ IJsselland is onder deze naam te vinden op internet.
De gemeente biedt in ieder geval geen jeugdhulp op basis van de jeugdwet als het gaat om:
4.1.1 Hulp die niet is gericht op het aanpakken van het belangrijkste probleem
Naast de gemeente mogen ook de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts naar jeugdhulp verwijzen. De gemeente wil zorgen dat de hulp die de jeugdige en zijn ouders krijgen, zich richt op verbetering van het belangrijkste probleem. Als er meerdere vormen van hulp worden geboden, vindt de gemeente het belangrijk dat er samenhang is tussen die hulp. Daarom onderzoekt de gemeente, ook bij een verwijzing van de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts, altijd welke hulp er al in een gezin wordt ingezet. Vervolgens onderzoekt de gemeente of het noodzakelijk is dat de hulp wordt ingezet.
Het uitgangspunt is dat een behandeling effect heeft wanneer er voldoende stabiliteit in een gezin is. Als de jeugdige en zijn ouders om een behandeling vraagt en de gemeente vindt dat dit niet kan worden ingezet, kijkt de gemeente samen met het gezin wat er nodig is om de situatie toch te verbeteren. Ook onderzoekt de gemeente dan wat er nodig is om de situatie te stabiliseren zodat de noodzakelijke behandeling alsnog kan worden ingezet.
4.1.2 Hulp die niet evidence-based is
De gemeente biedt geen jeugdhulp voor hulp waarvan de werking uit medisch-wetenschappelijk onderzoek onvoldoende is gebleken. Dat betekent dat de gemeente de hulp niet inzet als er onvoldoende medisch-wetenschappelijk bewijs is dat het kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie. Een voorbeeld hiervan zijn dier-geleide-interventies. Voorbeelden zijn: therapie met dieren, begeleiding met dieren en begeleiding bij het verzorgen van dieren.
4.1.3 Inzet van een niet-gecontracteerde aanbieder na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Als de jeugdige door jouw huisarts, medisch specialist of jeugdarts wordt verwezen naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, dan neemt de gemeente hierover contact op met de jeugdige en zijn ouders. De gemeente onderzoekt dan samen met hen of ze geholpen kunnen worden door een gecontracteerde aanbieder.
4.1.6 Zwemles en andere sporten
4.2 Jeugdhulp die alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is
Er zijn een paar situaties waarin slechts in uitzonderlijke gevallen door de gemeente jeugdhulp wordt ingezet. De uitzondering wordt telkens in het artikel genoemd. De situaties waar het om gaat zijn:
De gemeente biedt alleen diagnostiek als dit onderdeel is van een bredere jeugdhulpinzet. Denk hierbij aan behandeling en/of behandeladviezen. Diagnostiek houdt in dat er een beeld wordt gevormd van het probleem, de oorzaak en indien mogelijk een oplossing. Als de jeugdige of zijn ouders een diagnose zonder bredere jeugdhulpinzet moeten ze deze kosten zelf betalen.
De gemeente biedt alleen een second opinion als nieuw diagnostisch onderzoek noodzakelijk is. Bij een second opinion wordt een tweede (onafhankelijke) deskundige om een diagnose gevraagd. Dit wordt gedaan wanneer er twijfel bestaat over de uitslag van een eerste onderzoek. Vragen de jeugdige of zijn ouders een second opinion bij de gemeente aan, dan zal er eerst bekeken worden in hoeverre dit gegrond is. De gemeente heeft het rapport van het eerste onderzoek daarbij nodig.
4.2.4 Hulp binnen de school, tijdens onderwijstijd
De gemeente gaat ervan uit dat het samenwerkingsverband de kennis in huis heeft om de leerkrachten te ondersteunen. De gemeente is verantwoordelijk voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Extra hulp bij de ADL-activiteiten van een jeugdige betreft jeugdhulp. Indien nodig overlegt de school met de ouders en de jeugdconsulent van de gemeente of de inzet van jeugdhulp noodzakelijk is. Voor dit overleg is geen vergoeding mogelijk.
Er zijn verschillende manieren en algemene voorzieningen om jeugdige die op school zitten te ondersteunen, zoals het maatschappelijke werk en de jeugdgezondheidszorg. De jeugdverpleegkundige is bekend met de algemene voorzieningen in de gemeente Dalfsen en adviseert welke hulp helpend is bij de vragen en zorgen rondom het kind.
Als de jeugdige en zijn ouders toch vinden dat jeugdhulp moet worden ingezet binnen de school, tijdens onderwijstijd, dan moet de hulpvraag op school bekend zijn en besproken binnen de hulpstructuur op school. Als hieruit geen passende hulp geboden kan worden kan er een aanvraag gedaan worden bij de gemeente. Bij de aanvraag wil de gemeente graag de verslagen van de besprekingen op school en het handelingsplan van de school ontvangen. Bovenstaande staat ook op de ‘routekaart van kinderopvang en onderwijs naar jeugdhulp in de gemeente Dalfsen’.
Alles wat te maken heeft met de echtscheiding van ouders valt niet onder jeugdhulp. Soms is het zo dat een scheiding of de ruzie en spanningen tot problemen bij een jeugdige leiden, zoals een trauma of hechtings- en opvoedproblemen. De jeugdige en zijn ouders kunnen dan contact met de gemeente opnemen. Ook als de jeugdige problemen heeft door de echtscheiding, is het zo dat eerst de ruzies en spanningen opgelost moeten worden. De inzet van jeugdhulp heeft namelijk vaak geen effect als de oorzaak van de problemen niet wordt weggenomen.
De gemeente werkt samen met de rechtbank Overijssel. Als ouders een echtscheidingsprocedure hebben bij de rechtbank, dan kan deze besluiten dat de gemeente jeugdhulp moet bieden. De gemeente maakt dan aan de hand van het besluit van de rechtbank met de jeugdige en zijn ouders afspraken over de hulp. Als de ouders niet meewerken aan die hulp, of als de hulp te weinig effect heeft, stuurt de gemeente een bericht naar de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming. Zij besluiten dan hoe het verder gaat.
Bij het kiezen voor een jeugdhulpaanbieder houdt de jeugdconsulent vanaf 16 jaar er rekening mee dat de hulp mogelijk na de18e verjaardag doorloopt. Als hij of zij verwacht dat de hulp mogelijk daarna overgaat naar de Wmo, wordt eerst gekeken of een gecontracteerde aanbieder voor zowel jeugdhulp als hulp vanuit de Wmo de jeugdige kan helpen.
4.3.2 Vormen van hulp na 18 jaar
Vanaf de 18e verjaardag valt hulp in de meeste gevallen niet meer onder de Jeugdwet. Er kunnen zich 2 situaties voordoen:
Na de 18e verjaardag is er nog steeds hulp nodig. Dan zal dit in de meeste gevallen onder een andere wet dan de Jeugdwet vallen. Het is in sommige gevallen mogelijk om jeugdhulp te krijgen als een jeugdige 18 is. In onderstaande tabel staat een overzicht dat aangeeft onder welke wetgeving de hulp valt en wanneer het stopt. Wanneer het nog wel onder de jeugdwet valt dan heet dit verlengde jeugdhulp.
De volgende voorzieningen kunnen verleend worden aan jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt:
Verlengde pleegzorg tussen 21 en 23 jaar. Het is mogelijk dat pleegzorg ook nog na de 21e verjaardag nodig is. Het college kan pleegzorg 'verlengen' totdat de jeugdige 23 jaar is. Voorwaarde is dat de jeugdige al pleegzorg ontvangt, de hulpvraag duidelijk is en aangetoond is dat voortzetting noodzakelijk is. De gemeente onderzoekt en bepaalt dit.
Wonen in een instelling. Wanneer een jeugdige op een groep woont is het mogelijk jeugdhulp na het 18e jaar te krijgen, zolang er nog jeugdhulpdoelen gelden. Voorwaarde is dat de jeugdige al in een instelling woont, de hulpvraag duidelijk is en aangetoond is dat voortzetting noodzakelijk is. De gemeente onderzoekt en bepaalt dit. De zorgaanbieder kijkt vervolgens naar een invulling van de woonvraag.
Jeugdreclassering tot 23 jaar. Jeugdreclassering is een combinatie van intensieve hulp aan en controle op een jongere. Het belangrijkste doel van jeugdreclassering is te voorkomen dat de jongeren opnieuw strafbare feiten pleegt. Jeugdreclassering kan opgelegd worden door de kinderrechter, het openbaar ministerie, de directeur van een justitieel inrichting of de Raad voor de Kinderbescherming. Als de jeugdige jeugdhulp krijgt vanwege een strafrechtelijke beslissing, dan kan dit doorlopen tot maximaal 23e jaar. De rechter bepaalt dan dat jeugdhulp noodzakelijk is. De jeugdhulp kan dan wel na 18e jaar gestart worden, ook als de jeugdige nog niet eerder jeugdhulp heeft gehad.
In gedwongen kader: Het is de verantwoordelijkheid van de Gecertificeerde Instelling (GI) om voor de jeugdige een soepele overgang van 18- naar 18+ te realiseren. Ruim voor het bereiken van de meerderjarigheid neemt de GI contact op met de jeugdige en zijn ouders, en de gemeente Dalfsen om gezamenlijk afspraken te maken over eventuele noodzakelijke vervolghulp. Deze proactieve benadering zorgt ervoor dat er tijdig passende hulp beschikbaar is, waardoor de continuïteit van hulp gewaarborgd blijft tijdens deze overgangsfase.
Tabel 1: hulp voor een jeugdige die 18 wordt
Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
In hoofdstuk 5 van de Verordening sociaal domein gemeente Dalfsen zijn bepalingen opgenomen over wanneer de inwoner in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening, een schoon en leefbaar huis, beschermd wonen, maatschappelijke opvang en mantelzorg. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.
Een inwoner met lichamelijke, psychische of verstandelijke problemen, heeft soms hulp nodig om zo lang en zo zelfstandig mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Ook minderjarigen en mensen met een Wlz-indicatie die thuis wonen, kunnen deze problemen hebben. De gemeente heeft de taak om een inwoner te helpen wanneer deze niet in staat is om zelf oplossingen te vinden voor problemen bij het normale gebruik van de woning.
Onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan dat u gebruik kan maken van essentiële (noodzakelijke) woonfuncties van uw woning.
Voorbeelden van essentiële woonfuncties zijn:
Algemene voorzieningen op het gebied van wonen zijn voorliggend op hulp-op-maat vanuit de Wmo, namelijk:
Verzilverlening. Deze lening van de SVn is voor inwoners waarvan de leeftijd maximaal 10 jaar voor de wettelijke AOW-leeftijd is (indien er twee aanvragers zijn voor dezelfde woning geldt dit voor beiden) met een eigen woning. Is de hypotheek (deels) afgelost of is het huis meer waard geworden, dan kan een inwoner overwaarde hebben opgebouwd. Deze overwaarde kan worden verzilverd met de Verzilverlening. Het geld van deze lening wordt dan ingezet om het huis te verduurzamen en/of levensloopbestendig te maken.
5.2.3 Algemeen gebruikelijk in en rondom een woning
Als een inwoner niet met behulp van eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere regelingen of hulp uit zijn sociale netwerk zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning voldoende kan verminderen of oplossen, kan de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening verstrekken. De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de in redelijkheid te verwachten ontwikkelingen van de gezondheid. Het maakt geen verschil of het gaat om een huurwoning of om een koopwoning.
5.2.4 Criteria om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening
De inwoner moet wonen in de woning die hij wil laten aanpassen en hij moet hier zijn hoofdverblijf hebben. Wanneer er sprake is van co-ouderschap en inwoner bijvoorbeeld 50/50 van de tijd bij iedere ouder verblijft is het uitgangspunt dat 1 woning als hoofdverblijf wordt aangemerkt. Een 2e woning hoeft niet aangepast te worden.
5.2.5 Weigeringsgronden voor een woonvoorziening
De gemeente verstrekt geen hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening in een aantal situaties. Deze weigeringsgronden worden hierna beschreven:
De woonvoorziening is alleen nodig voor woningverbetering en valt daarmee niet onder de Wmo. Woningverbetering is altijd voor de inwoner zelf. De Wmo is er niet voor om algemeen gebruikelijke kosten te vergoeden die inwoners zonder beperking ook hebben. Het is in de hedendaagse maatschappij gangbaar dat bijvoorbeeld een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd. Daarvoor hoeft er niet iets kapot of niet meer functioneel te zijn. Wanneer een ruimte of voorwerpen hun afschrijvingsduur voorbij zijn, dan is het redelijk om te verwachten dat inwoner (of woningeigenaar) de kosten voor zijn rekening neemt die horen bij de vervanging. De Wmo neemt alleen de kosten op zich die specifiek horen bij het wegnemen van de belemmering. In de praktijk betekent dit dat de gemeente geen technisch afgeschreven badkamers of keukens volledig gaat renoveren. Dit is woningverbetering en is voor de woningeigenaar.
De inwoner is verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning naar een ongeschikte woonruimte. Als een inwoner verhuist vanuit een woning die geschikt was naar een woning die niet geschikt is, hoeft de gemeente geen woonvoorziening te verstrekken. Dit is anders als er een belangrijke reden was voor de verhuizing, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente, een echtscheiding of een huwelijk. Om te bepalen of de vorige woning geschikt was doet de gemeente onderzoek naar de geschiktheid van de vorige woning. Als een inwoner verhuist vanwege een ‘normale wooncarrière’, bijvoorbeeld vanwege gezinsuitbreiding of omdat het huis juist te groot wordt zoals bij oudere mensen, kan mogelijk wel een woonvoorziening worden verstrekt. Wel moet dan verhuisd worden naar de meest geschikte woning. Er kan natuurlijk wel een andere weigeringsgrond van toepassing zijn. Ook als een inwoner verhuist naar een niet-adequate woning, maar als de gemeente toestemming heeft gegeven voor de verhuizing, dan verstrekt de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening. Voordat een inwoner gaat verhuizen, mag van hem verwacht worden dat hij eerst contact opneemt met de gemeente. Deze weigeringsgrond kan niet blijvend tegengeworpen worden. Een reële periode is 3 jaar. Wel moet er nog steeds een belangenafweging plaatsvinden. Wat heeft iemand zelf gedaan in de tussentijd (bijvoorbeeld reageren op woningen)? Hoe ontwikkelden de beperkingen zich, wat is er nu nodig? Wat gebeurt er als de gemeente niets doet?
De inwoner verhuist naar een Wlz -instelling. De inwoner kan in dit geval geen woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding ontvangen. De Wlz is immers een andere regeling waar de inwoner een beroep op kan doen waardoor de inwoner de gemeente geen hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 meer verstrekt.
De woonvoorziening is bedoeld voor een woning in een gebouw dat specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte. Deze weigeringsgrond kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op een gebouw dat bedoeld is voor ouderen. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor ouderen worden dan geacht aanwezig te zijn in zo’n gebouw. Die voorziening wordt dan als algemeen gebruikelijk beschouwd. Het gaat hier om gebouwen die specifiek bedoeld zijn voor een bepaalde groep mensen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan elektrische deuropeners in een complex voor ouderen. Als er toevallig veel mensen in een gebouw wonen die tot een bepaalde groep behoren, hoeft dit niet te betekenen dat het een gebouw is dat speciaal gericht is op die bepaalde groep mensen.
5.3.1 Criterium primaat van verhuizen
Het primaat van verhuizen kan pas worden toegepast als de totale kosten van de benodigde woningaanpassing(en) meer bedragen dan € 10.000,-. Deze grens geldt niet in het geval dat het gaat om een woonwagen.
Het toepassen van het primaat van verhuizen is geen automatisme. Voordat de gemeente het primaat van verhuizen oplegt en overgaat tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding, maakt de gemeente een belangenafweging. Dat de belangenafweging erg zwaar is, is niet vreemd vanwege het feit dat toepassing van het primaat van verhuizen een behoorlijk ingrijpende gebeurtenis in het leven van een inwoner is. Er moeten soms veel belangen worden afgewogen, afhankelijk van de individuele situatie van de inwoner. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:
Indien de gemeente na afweging van de belangen tot de conclusie komt dat er een passende woning voorhanden is, dan kan de gemeente de inwoner compenseren door een verhuiskostenvergoeding te verstrekken. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is neergelegd in Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
Als er geen passende woning aanwezig is, wil dat echter niet zeggen dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast. De gemeente heeft de mogelijkheid om, naast een verhuiskostenvergoeding, ook noodzakelijke woningaanpassingen te verstrekken, waardoor het primaat van verhuizen in geval van een woning die niet passend is, toch kan worden toegepast omdat de niet-passende woning passend wordt gemaakt.
5.3.3 Nader toelichting van de medische aanvaardbare termijn
Als uit medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing of aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.
Optie 2: er is geen of een zeer korte medische termijn. In deze situatie zal het tweesporenbeleid gehanteerd worden. Een programma van eisen (incl. kostenraming) zal nodig zijn voor de woningaanpassing. De inwoner wordt gevraagd om voor een verstrekkingsvorm te kiezen: in natura of een persoonsgebonden budget. In geval van een persoonsgebonden budget worden offertes opgevraagd. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 à 2 maanden.
5.3.5 Inwoner wil niet verhuizen
De gemeente past het primaat van verhuizen niet dwingend toe. Als een inwoner niet wil verhuizen terwijl het primaat van verhuizen wel kan worden toegepast, kent de gemeente de inwoner een verhuiskostenvergoeding toe. De inwoner kan die verhuiskostenvergoeding besteden aan het aanpassen van de huidige woning. De eventuele extra kosten voor het aanpassen van de huidige woning zijn voor rekening van de inwoner.
Als de gemeente een verhuiskostenvergoeding toekent terwijl de inwoner niet verhuist, worden afspraken gemaakt met de inwoner. De gemeente compenseert in dat geval geen nieuwe beperkingen in het normale gebruik van de woning meer, tenzij het gaat om beperkingen in het normale gebruik van de woning die ook zouden zijn opgetreden als de inwoner wel zou zijn verhuisd naar de passende woning.
5.4 Een bouwkundige woningaanpassing
Als de gemeente van mening is dat de inwoner in het kader van het verminderen of wegnemen van zijn beperkingen een woningaanpassing nodig heeft, dan stelt de medewerker van de gemeente of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende voorziening op.
De inwoner verstrekt de gemeente een aantal offertes afhankelijk van de waarde van de woningaanpassing. Hoeveel offertes een inwoner moet aanleveren aan de gemeente is in de volgende tabel opgenomen.
Als de gemeente één van de aangeleverde offertes goedkeurt, geeft de gemeente vervolgens toestemming voor het realiseren van de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de hulp-op-maat betrekking heeft. Werkzaamheden moeten binnen 12 maanden na goedkeuring van één van de offertes worden uitgevoerd. Wanneer dit niet het geval is, kan de gemeente de toestemming alsnog intrekken.
De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.
De gemeente verleent, indien van toepassing, slechts hulp-op-maat voor een woningaanpassing als door de gemeente bepaalde personen toegang hebben gekregen tot de woning. Controle vindt achteraf plaats. De aangewezen personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.
5.4.6 Uitbetaling pgb aan de aannemer en gereedmelding
Kort na de voltooiing van de werkzaamheden, uiterlijk 15 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie het pgb wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan de gemeente dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding) volgens het programma van eisen.
Mantelzorg is intensieve hulp. Mantelzorg is meer is dan de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar. Mantelzorg vindt plaats tussen mensen die een sociale relatie met elkaar hebben. Door mantelzorg kan de ander zich redden, thuis blijven wonen en meedoen aan de samenleving. De hulp gaat verder dan vrijwilligerswerk of de hulp die huisgenoten aan elkaar geven.
Afhankelijk van de situatie heeft een inwoner een omgevingsvergunning nodig of er zijn vergunningvrije mogelijkheden. Wanneer een inwoner een omgevingsvergunning nodig heeft kan hiervoor een aanvraag worden gedaan. Voor gevallen waar bij de gemeente twijfels heeft over de aanwezige hulpbehoefte, kan de gemeente een verklaring verlangen van de hulpbehoevende om de vergunningsaanvraag te kunnen toetsen.
5.7 Een schone leefbare woning
Inzet van bijvoorbeeld vrijwilligers, mantelzorgers, gebruikelijke hulp of een algemeen gebruikelijke voorzieningen (bijvoorbeeld, een glazenwasser voor het lappen van de buitenkant van de ramen, maaltijdservice, strijkservice, boodschappen bezorgservice, de uitprobeerservice van SAAM (voor bijvoorbeeld het uitproberen van een robotstofzuiger) gaan voor op hulp-op-maat.
Van huisgenoten jonger dan 23 jaar is een leeftijdsgebonden verwachting welke huishoudelijke taken zij kunnen uitvoeren:
Huisgenoot van 18 tot 23 jaar: van een 18 tot 23 jarige wordt verwacht dat hij of zij een éénpersoonshuishouden kan voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer; de was doen; boodschappen doen; maaltijd verzorgen; afwassen en opruimen; eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Gemeente Dalfsen werkt met ‘het resultaat schoon en leefbaar huis.’ Dit is gebaseerd op de inzet van hulp op het ‘Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019’ (bureau HHM). Dit normenkader is onder deze naam te vinden op internet. Een schoon en leefbaar huis houdt in dat het huis normaal bewoond en gebruikt kan worden.
Samen met de consulent wordt er gekeken welke onderdelen in de situatie van de inwoner van toepassing zijn. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt wat een hulp oppakt en wat de inwoner en het netwerk kunnen doen. De focus van de consulent is: “Wat kan iemand zelf nog (leren/regelen), evt. met behulp van zijn/haar omgeving. De mindset is niet welke hulp-op-maat is nodig, maar hoe de inwoner geholpen kan worden om zelf of met behulp van het netwerk het huishouden te doen. Vanuit de toegang wordt gekeken naar:
De focus van de hulp is flexibiliteit: de zorgaanbieder spreekt met de inwoner af wat er nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden, en spreekt niet meer standaard af dat een huishoudelijke hulp elke week langskomt. Er is ruimte voor flexibiliteit, bijvoorbeeld 1 x per 2 weken of de ene week alleen het sanitair en de week er na de hele woning.
Van inwoner mag verwacht worden dat medewerking verleend wordt aan een zo efficiënt mogelijke invulling van de hulp. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke werkzaamheden en de aanschaf van strijkvrije kleding.
Afbeelding 1. Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019, Met aanvullende instructie 2022
5.7.1 Basis schoonmaak, Module 1
De basis van huishoudelijke hulp bevat alle schoonmaakwerkzaamheden die in het huis worden gedaan. Er wordt samen met de consulent gekeken naar welke onderdelen van de basis schoon en leefbaar van toepassing zijn in de situatie van de inwoner. Het besluit of en wat voor huishoudelijke hulp iemand nodig heeft, kan voor elke inwoner anders zijn.
In het normenkader is, naast de directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, het koffiemomentje en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.
In het normenkader zijn tijden opgenomen die bij elkaar een totaaltijd opleveren. Een totaaltijd is voldoende om de noodzakelijke activiteiten door een professional uit te laten voeren. Dit zijn geen instructietijden voor de uitvoering van specifieke activiteiten. Iedere situatie heeft een eigen verdeling van de totaaltijd over verschillende activiteiten. De inwoner maakt zelf met de hulp afspraken over hoe de werkzaamheden worden gedaan. Daarbij staat de totaaltijd vast. Persoonlijke voorkeuren van de inwoner leiden niet tot het extra inzetten van tijd.
Wanneer de hulp een grotere rol heeft in de regie/organisatie rondom het huishouden, dan kan daar extra tijd voor worden toegewezen. Er is in dit geval bij inwoner sprake van een gebrek aan eigen regie.Het gaat hierbij om de volgende activiteiten in het kader van organisatie van het huishouden:
Zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen, aanreiken van de maaltijd). Wanneer een inwoner zelf geen maaltijden kan klaarmaken, dan kan hij hulp krijgen om daarbij geholpen te worden. Dit kan allen wanneer inwoner geen gebruik kan maken van bijvoorbeeld een eigen netwerk, kant- en-klaar maaltijden, voorliggende maaltijdvoorzieningen (bijv. eetcafés) of hulp via de thuiszorg. De taken bij deze hulp zijn broodmaaltijd bereiden, warme maaltijd opwarmen, maaltijd en benodigdheden klaarzetten, afruimen en afwassen of in- en uitpakken van de vaatwasser. Het doen van boodschappen en het koken van de warme maaltijd valt niet onder werkzaamheden van de hulp.
Kinderen verzorgen. hierbij bedoelt de gemeente, dat er vanuit de huishoudelijke hulp, hulp geboden wordt in situaties waarbij minderjarige kinderen doorgaans onder de 4 jaar betrokken zijn. En ouders tijdelijk fysiek niet in staat zijn de hulp te bieden. Handelingen zijn bijv. ondersteunen of overnemen van de ouder bij; het in bad doen, het tillen/verplaatsen en verschonen, naar bed brengen, eten geven, verzorgen van jonge kinderen. Naast de directe in nabijheid zijn van de kinderen, kunnen er ook wat huishoudelijk taken gedaan worden. Samen met de consulent wordt er een lijst met activiteiten bepaald en gekeken naar hoeveel tijd daarvoor nodig is. Dit is in elke situatie maatwerk. Het betreft hier een uren indicatie. Uitgangspunt is een maximale duur tot 8 weken en een maximum van 40 uur per week, geen weekenden. Er worden tussen ouder en zorgaanbieder afspraken gemaakt over de aanwezigheid van ouder bij de inzet van kindzorg.
5.7.4 Extra inzet i.v.m. (medische) beperkingen
Er kan 30 of 60 minuten extra tijd worden toegekend. Er wordt per situatie bekeken hoeveel extra tijd er nodig is. Een richtlijn is dat er 30 minuten extra wordt ingezet als er extra goed moet worden schoongemaakt. 60 minuten kan worden toegekend als er extra goed moet worden schoongemaakt, waardoor de hulp een extra keer in de week moet langskomen.
De standaard situatie gaat uit van een huishouden van 1 à 2 personen. Wanneer er extra personen in het huishouden zijn, hoeft dit niet automatisch te betekenen dat er extra inzet van hulp nodig is. Deze extra personen kunnen wellicht zelf een deel van het huishouden doen, zie de beschrijving van gebruikelijke hulp in hoofdstuk 2.3. Alleen wanneer deze extra personen in het huishouden niet zelf de hulp kunnen leveren, dan kan er extra inzet worden toegewezen.
In het normenkader wordt er een onderscheid gemaakt tussen een extra kamer ‘in gebruik’ en ‘niet in gebruik’. Met in gebruik wordt een kamer die dagelijks gebruikt bedoeld en essentieel (belangrijk) is voor het dagelijks leven. Dit gaat bijna altijd over een extra slaapkamer. Bijvoorbeeld: een echtpaar slaapt vanwege medische of persoonlijke redenen in twee slaapkamers.
Als er kinderen thuis wonen met een eigen slaapkamer, wordt er eerst gekeken of zij zelf hun kamer kunnen schoonmaken. Hierbij gebruikt de gemeente het protocol gebruikelijke hulp van het CIZ zoals vermeld in hoofdstuk 2.3. Wanneer de kinderen niet zelf kunnen meehelpen (bijvoorbeeld vanwege een eigen beperking of leeftijd), wordt er extra tijd toegewezen.
Met kamers die niet in gebruik zijn, bedoelt de gemeente de hobbykamer, bijkeuken, computerkamer enz. Dit zijn niet essentiële ruimten die de inwoner wel gebruikt, maar die niet wekelijks schoongemaakt hoeven te worden. Bijvoorbeeld eens in de twee weken of maandelijks is voldoende. Er wordt tijdens het onderzoek van de consulent gekeken wat inwoner of zijn netwerk kan doen om deze ruimte schoon te houden. Alleen als blijkt dat het huis zodanig extra wordt vervuild als deze ruimte niet worden schoongemaakt, kan hier extra tijd voor worden toegewezen.
De inrichting, staat en omvang van het huis worden meegenomen in de beslissing van de consulent. Dit betekent niet dat, wanneer deze afwijkt van het gemiddelde huishouden, er automatisch meer inzet wordt toegewezen. Er wordt altijd gekeken naar de eigen mogelijkheden. Een voorbeeld is een woning met een zeer volle inrichting van beeldjes en/of fotolijstjes. In dit geval kan van de inwoner gevraagd worden om rekening te houden met de inrichting van het huis of dat inwoner of zijn netwerk deze extra taak zelf oppakt. Er wordt in het algemeen geen extra tijd toegekend wanneer er huisdieren aanwezig zijn. Dit valt onder basisactiviteiten. Er kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake is van bijzondere hoeveelheid extra vervuiling. Werkzaamheden buiten het huis zoals de tuin en de buitenkant van de ramen, zijn uitgesloten van huishoudelijke hulp. Hiervoor zijn algemene voorzieningen aanwezig.
Wanneer een inwoner in aanmerking komt voor de basisondersteuning schoon en leefbaar huis, ontvangt de zorgaanbieder een vast bedrag per ingezette module. Wanneer er meer inzet nodig is in verband met (medische) beperkingen, omdat er bijvoorbeeld extra goed moet worden schoongemaakt, dan wordt er een minutentarief gebruikt. Het college stelt de tarieven vast in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. De inwoner betaalt voor de inzet van de huishoudelijk hulp een eigen bijdrage (zie artikel 6.4 van de verordening).
5.8 Beschermd wonen en beschermd thuis
Vanaf 1 april 2024 organiseert de gemeente Dalfsen de toegang voor beschermd wonen. Een inwoner die denkt gebruik te moeten maken van beschermd wonen kan zich melden bij de gemeente Dalfsen. De gemeente gaat met de inwoner in gesprek over zijn situatie en bepaalt na haar onderzoek wat de meest passende hulp is.
Waar een indicatie niet duidelijk genoeg gesteld kan worden, of waar complexiteit van de problematiek en/of casuïstiek een grote rol speelt, kan de Wmo-consulent de casus ter bespreking voorleggen aan het regionaal ingestelde expertiseteam met een ervaren beoordelaar beschermd wonen en een psychiater.
De inwoner wordt, wanneer een beschermd wonen-plek niet direct beschikbaar is, op een regionale wachtlijst geplaatst. Hij ontvangt dan een ‘deel 1 beschikking’. Hiermee houdt de inwoner recht op een beschermd wonen plek, ook al verzilvert hij zijn indicatie niet. De Wmo-consulent houdt daarna contact met de inwoner en onderzoekt welke mogelijkheden in de tussenliggende periode ingezet moeten worden.
Wanneer er een passende plek beschikbaar is, informeert de regionale wachtlijstbeheerder de inwoner en de Wmo-consulent. De Wmo-consulent kan tenslotte besluiten om bij een zogenaamde ‘start-gesprek’ (tussen inwoner en zorgaanbieder) aanwezig te zijn. Hierna start de hulp en ontvangt de inwoner een ‘deel 2 beschikking’ waarmee hij zijn hulp verzilvert.
Een inwoner kan, in afwachting van een beschermd wonen plek, verblijven in een jeugdzorginstelling op basis van verlengde jeugdhulp-indicatie. Voorwaarde hiervoor is dat er voordat de jeugdige 18 wordt door de gemeente Dalfsen is besloten dat beschermd wonen nodig is, volgens de procedure zoals omschreven onder artikel 5.8.2.
Maatschappelijke opvang is hulp-op-maat die bestaat uit het aanbieden van onderdak en begeleiding voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten en niet staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Maatschappelijke opvang heeft het doel mensen zo snel mogelijk weer in staat te stellen zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
De uitvoering van deze hulp-op-maat heeft de gemeente Dalfsen uitbesteed aan de ‘Centrale Toegang’ (GGD IJsselland). Dit betekent dat als een inwoner uit Nederland zich meldt bij de gemeente met een hulpvraag en maatschappelijke opvang een passende oplossing voor zijn beperking zou kunnen zijn, hij wordt doorverwezen naar de Centrale Toegang. De Centrale Toegang bepaalt vervolgens of hij in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De Centrale Toegang beslist over de aanvraag, en kan ook beslissen over het herzien of intrekken van een beslissing op de aanvraag en het nemen en verrichten van alle noodzakelijke voorbereidingshandelingen en –beslissingen.
5.9.2 Toegang hulp-op-maat maatschappelijke opvang
Het besluit tot toekenning van maatschappelijke opvang is maatwerk en is afhankelijk van veel factoren. De Centrale Toegang bekijkt of iemand aan de voorwaarden voldoet om voor maatschappelijke opvang in aanmerking te komen. Hierbij wordt ook gekeken naar eigen mogelijkheden van een persoon of het gebruik van andere voorzieningen die kunnen helpen. Zo zijn er ook andere financieringsvormen op het gebied van GGZ. Soms kan verblijf worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet forensische zorg. Als iemand gebruik kan maken van verblijf op grond van een van deze wetten of een andere wet, dan kent de Centrale Toegang geen hulp-op-maat toe.
Een persoon kan alleen in aanmerking komen voor de hulp-op-maat in de vorm van maatschappelijke opvang door de gemeente Dalfsen als maatschappelijke opvang door de gemeente Dalfsen voor die persoon het meest kansrijk is. Er wordt onderzocht in welke gemeente of regio maatschappelijke opvang voor een persoon de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van iemand. Daarbij wordt bekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van iemand en/of lopende hulptrajecten. Er wordt ook gekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of actuele criminele activiteiten van iemand en/of maatregelen die opgelegd zijn. De gemeente Dalfsen volgt de landelijke toegankelijkheidsregels.
5.9.3 Opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld
De opvang voor slachtoffers van (de dreiging van) huiselijk geweld is apart geregeld. Zij kunnen terecht bij Kadera als ze niet meer thuis kunnen blijven. Hiervoor hoeven ze niet eerst langs de gemeente te gaan omdat deze opvang een algemeen toegankelijke voorziening is. De contactgegevens en het adres van Kadera zijn op internet te vinden. Veilig Thuis biedt hulp en advies in situaties van (de dreiging van) huiselijk geweld.
Een mantelzorger zorgt onbetaald voor iemand die een beperking heeft. Hij heeft met deze persoon een persoonlijke band. Dit gaat verder dan de hulp die normaal gesproken verwacht mag worden van een partner, ouder, inwonende kinderen of vrienden. Het gaat om hulp aan iemand die dat nodig heeft en van deze hulp afhankelijk is.
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg krijgen, hulp-op-maat kunnen krijgen als hun mantelzorgers niet meer in staat zijn om de mantelzorg vol te houden of om te voorkomen dat zij overbelast raken. Dit kan bijvoorbeeld door de inzet van voorliggende vrij toegankelijke voorzieningen zoals:
Voordat hulp-op-maat wordt geboden wordt eerst gekeken of de met andere voorzieningen hulp kan worden geboden. Denk hierbij aan een beroep op:
Zvw: heeft inwoner tijdelijke behoefte aan medisch noodzakelijk verblijf. Het betreft medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg bij inwoners die het vooruitzicht hebben om daarna weer thuis te kunnen wonen. Het gaat hierbij om instabiele zorgsituaties en om mensen die om medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen (bijvoorbeeld: na ontslag uit ziekenhuis);
Respijtzorg is bedoeld om de mantelzorger (maar ook huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren) te ontlasten, zodat de mantelzorger tijd heeft om iets voor zichzelf te doen en nieuwe energie op te doen. De taken van de mantelzorger kunnen door een vrijwilliger of door professionele hulp worden overgenomen.
In de meeste gevallen zal de inwoner die hulp nodig heeft, ergens anders logeren zodat de mantelzorger even geen (gebruikelijke) hulp hoeft te verlenen. Dit wordt ook wel kortdurend verblijf genoemd. Kortdurend verblijf is een aanvulling op het wonen in een thuissituatie en bedoeld om te voorkomen dat een mantelzorger overbelast raakt. Kortdurend verblijf beantwoordt aan de volgende doelstellingen:
Een indicatie voor logeeropvang kan afgegeven worden voor maximaal 6 weken, binnen een periode van 12 maanden. Deze 12 maanden gaan in vanaf de 1e dag van toekenning, er is geen sprake van een kalenderjaar. De overgebleven dagen kunnen niet meegenomen worden naar een nieuw jaar.
5.10.4 Structureel kortdurend verblijf (planbaar)
Structurele logeeropvang kan ingezet worden wanneer:
Aannemelijk wordt gemaakt dat mantelzorger en zorgvrager met professionals (casemanager, wijkverpleegkundige, huisarts, mantelzorgconsulent) een verkenning hebben gedaan of tenminste op korte termijn doen ten aanzien van het toekomstperspectief van de thuissituatie in de (nabije) toekomst (tot 6 maanden na gesprek).
5.10.5 Incidenteel kortdurend verblijf (onplanbaar / ad-hoc)
5.10.6 Incidenteel kortdurend verblijf (planbaar)
De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners met een beperking. Het doel van de mantelzorgwaardering is om het belang van mantelzorgers voor de samenleving te onderstrepen. Mantelzorgers van inwoners in de gemeente kunnen in aanmerking komen voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering. Hiervoor kan een inwoner een aanvraag doen via de website van de gemeente Dalfsen. De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit:
Hoofdstuk 6. De vorm van de hulp
In hoofdstuk 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen wordt uitgelegd in welke vormen de gemeente hulp kan bieden. In dit hoofdstuk staan de aanvullende regels over zorg in natura (ZIN), persoonsgebonden budget (pgb) en de financiële tegemoetkoming.
De gemeente verstrekt hulp-op-maat in principe als zorg in natura (ZIN). Dat betekent dat de inwoner de voorziening geleverd krijgt waarvoor de noodzaak is vastgesteld. De gemeente heeft in dat geval een contract afgesloten met een leverancier/aanbieder die de voorziening levert. Een voorziening die verstrekt wordt in ZIN wordt meestal verstrekt:
Bij hulp-op-maat in natura wordt er tussen de inwoner en de leverancier vaak een overeenkomst gesloten met betrekking tot onderhoud en reparatie van het hulpmiddel.
Het kan ook zijn dat hulp-op-maat in de vorm van een pgb wordt ingezet. In dat geval is er een budgetbeheerder die zorgt dat de aanbieder betaald wordt. Andere belangrijke taken van de budgetbeheerder zijn: contracten afsluiten, de gemeente op de hoogte houden van de voortgang van de hulp, zorgen dat de hulp van goede kwaliteit is, de administratie bijhouden en zorgen voor evaluatie- en eindverslagen.
Hiervoor is beschreven dat een pgb geen vorm van hulp is, maar een van de manieren waarop de hulp betaald kan worden. Het onderzoek dat de gemeente doet bij een pgb-aanvraag is daarom ook niet heel anders dan het onderzoek bij een andere aanvraag. Dat betekent dat de gemeente dezelfde stappen doorloopt als wanneer om hulp-op-maat in natura wordt gevraagd. Daarnaast wordt nog één extra stap toegevoegd om te kijken of de inwoner in staat is om een pgb te beheren.
6.2.1 Gesprek en beoordeling pgb-vaardigheid
Als een inwoner graag hulp in de vorm van een pgb wil ontvangen in plaats van in de vorm van ZIN, dan kan de inwoner dit bijvoorbeeld aangegeven tijdens het (keukentafel)gesprek. De consulent van de gemeente zal mogelijk een vervolgafspraak inplannen voor een ‘bewust keuze gesprek’. In dit gesprek wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan een inwoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb.
In het ‘bewuste keuze gesprek’ zal onder andere stil worden gestaan bij de vragenlijst pgb die te vinden is op www.samendoenindalfsen.nl. Deze vragenlijst kan worden gebruikt als richtlijn om helderheid te krijgen over de motivatie van de inwoner en de vraag of een pgb passend is. Een inwoner moet voldoende in staat zijn om de taken die verbonden zijn aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.
Een inwoner moet gemotiveerd aangeven waarom hij een pgb wil ontvangen in plaats van een voorziening in de vorm van ZIN. De inwoner moet zijn motivatie voor een pgb verwoorden in het pgb-plan. Het pgb-plan bestaat uit één van de volgende documenten: “Pgb budgetplan jeugd” en “Pgb budgetplan hulp op maat”. Deze plannen zijn te vinden op www.samendoenindalfsen.nl.
6.2.3 De inzet van een professionele hulpverlener, betaald vanuit een pgb
Een aanbieder van hulp-op-maat beschouwt de gemeente als professional als deze voldoet aan de
kwaliteitseisen die de wet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp stellen aan professionele aanbieders van Wmo of jeugdhulp.
In aanvulling stelt dit artikel nog de volgende eisen:
6.2.4 Pgb door iemand uit het sociaal netwerk
Als de gemeente vaststelt dat hulp-op-maat noodzakelijk is, kan iemand uit de omgeving van de inwoner deze hulp eventueel bieden. Aan de hand van de regels in de wet, de verordening en deze nadere regels onderzoekt de gemeente of deze persoon vanuit een pgb betaald kan worden:
Gemeente onderzoekt ook of deze persoon de kwaliteiten heeft die nodig zijn om de noodzakelijke hulp te bieden. Gemeente hanteert de wettelijke kwaliteitseisen voor de geboden hulp. Daarbij wordt de norm van de verantwoorde werktoedeling toegepast. Hierin staan de wettelijke kwaliteitseisen beschreven waaraan de hulp die geboden wordt moet voldoen.
6.2.5 Pgb voor aanschaf hulpmiddel of woningaanpassing.
Het is hulp-op-maat die eenmalig wordt verstrekt in de vorm van een geldbedrag. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
De aanschafkosten worden vastgesteld op basis van de kostprijs van de goedkoopst compenserende individuele voorziening in natura. Als dat een tweedehands voorziening is, dan kan de gemeente de hoogte daar op baseren. Regel is wel dat de inwoner met dit bedrag dan ook daadwerkelijk de voorziening kan aanschaffen bij een aanbieder.
6.2.6 Budgetperiode hulpmiddel of woningaanpassing
Het pgb is ieder geval toereikend voor een periode die overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te verkrijgen hulp-op-maat ofwel een voorziening. Is er een pgb voor een hulpmiddel verstrekt dan wordt de budgethouder geacht gedurende deze periode gebruik te kunnen maken van de voorziening.
Is een hulpmiddel afgeschreven dan ontstaat er niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via een pgb aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel, tenzij het middel geen compenserende voorziening meer is. Een eventuele aanvraag voor een betreffende hulp-op-maat en dus ook het pgb wordt dan ook afgewezen.
6.2.7 Afschrijvingstermijnen hulpmiddel of woningaanpassing
Voor hulp-op-maat in de vorm van voorzieningen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:
Wanneer een inwoner een pgb toegewezen krijgt, is de inwoner een budgethouder. Het pgb moet ook beheerd worden. Dit doet de budgetbeheerder. Inwoner kan zelf de budgetbeheerder zijn of vragen om iemand dit voor hem te laten doen.
6.2.9 Eisen aan de budgetbeheerder
De gemeente gaat niet akkoord met een budgetbeheerder als:
Indien de tarieven voor een pgb veranderen:
dan wordt een indicatie met een nieuw tarief afgegeven wanneer de indicatie afloopt, en deze moet worden verlengd. Wanneer tarieven lager worden dan is er wel een redelijke overgangstermijn van drie maanden nodig. Als ruim voor het aflopen van de indicatie een aankondiging van de tariefswijziging is verzonden aan de inwoner, dan geldt de overgangstermijn niet;
6.2.11 Aanvullend beschermd wonen: kwaliteitseisen en toeslagen wooninitiatief
Het is duidelijk op welke wijze de ondersteuning zich richt op of bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie (ontwikkelingsgericht), het psychisch en psychosociaal functioneren, de stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen.
6.3 Financiële tegemoetkoming Wmo
Hulp-op-maat bestaat naast Zorg in Natura ook in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Inwoner ontvangt dan hulp in de vorm van een geldbedrag. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten die de inwoner maakt om de aangewezen voorziening aan te schaffen of hulp te regelen. Een voorbeeld is de aanschaf van een sportrolstoel (zoals ook beschreven staat in 3.4.3) en de auto-aanpassing (zoals ook beschreven staat in 3.5.5 ).
Is er sprake van een hulpmiddel dat is afgeschreven dan ontstaat er niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via de financiële tegemoetkoming aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel, tenzij het middel geen compenserende voorziening meer is. Een eventuele aanvraag voor een betreffende hulp-op-maat en dus ook de financiële tegemoetkoming wordt dan ook afgewezen.
6.3.1 Kenmerken van een financiële tegemoetkoming
Kenmerken van een financiële tegemoetkoming zijn:
wanneer inwoner een financiële tegemoetkoming ontvangt, hoeft inwoner meestal geen eigen bijdrage te betalen voor de specifieke voorziening. Het geld moet wel worden terugbetaald als in de wet, in de verordening, in deze beleidsregels of het toekenningsbesluit anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner;
Hoofdstuk 7. Terugvordering, toezichthouder, overgangsrecht en hardheidsclausule
In het geval van Wmo-hulp kan de gemeente in sommige situaties de (geldswaarde van de) voorziening terugvorderen (zie ook 7.2.2 Terugvordering voorziening, Verordening maatschappelijke ondersteuning). In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het bedrag van de terugvordering wordt berekend. Daarnaast is in dit hoofdstuk meer informatie te vinden over de inzet van toezichthouders, het overgangsrecht en de toepassing van de hardheidsclausule.
7.1 Terugvordering van de voorziening
Nadat de gemeente een besluit tot het verstrekken van een hulp-op-maat (maatwerkvoorziening) heeft ingetrokken of heeft herzien, kan de gemeente mogelijk de geldswaarde van de voorziening of het pgb terugvorderen van de inwoner. Na het intrekken of herzien van de hulp-op-maat bestond er immers geen recht of minder recht op de hulp-op-maat.
De gemeente kan de geldswaarde van de verstrekte hulp-op-maat of het pgb terugvorderen van de inwoner als:
De toezichthouders kwaliteit Wmo van GGD IJsselland voeren namens de gemeente Dalfsen het toezicht uit op de naleving van de kwaliteit van de Wmo hulp. Wmo-zorgaanbieders zijn wettelijk verantwoordelijk voor kwalitatief goede en veilige hulp. Inwoners van de gemeente Dalfsen kunnen hun zorgen over de kwaliteit van de geboden Wmo hulp melden bij de gemeente Dalfsen via de website www.samendoenindalfsen.nl. De toezichthouders Wmo kunnen, op verzoek van een gemeente, een onderzoek starten.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugdreclassering. De IGJ onderzoekt of kinderen en jongeren goede hulp krijgen in een veilige omgeving. Ze controleert ook of de jeugdhulpaanbieders zich aan de wet en andere afspraken houden. Inwoners van de gemeente Dalfsen die zich zorgen maken over de kwaliteit van de geleverde hulp aan jeugdigen, kun hiervan een melding maken bij de IGJ.
De sociale recherche regio IJssel-Vechtstreek is door de gemeente Dalfsen aangewezen als toezichthouder rechtmatigheid voor zowel hulp die geboden wordt vanuit de Wmo als de jeugdwet. Rechtmatigheid wil zeggen dat de toezichthouder controleert of zorgaanbieders en inwoners zich houden aan de geldende regels en besluiten. Inwoners van de gemeente Dalfsen die zich zorgen maken over het rechtmatig handelen van een zorgaanbieder of inwoner kunnen zich melden bij de gemeente Dalfsen via de website www.samendoenindalfsen.nl.
Een voorziening die op grond van de ingetrokken beleidsregels is verstrekt, blijft ook na de ingangsdatum van deze beleidsregels doorlopen. Deze voorziening loopt door totdat de einddatum van het toekenningsbesluit is bereikt of totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening heeft genomen.