Organisatie | Gouda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke Regeling Groenalliantie Midden- Holland |
Citeertitel | Gemeenschappelijk regeling Groenalliantie Midden-Holland en omstreken |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-06-2024 | nieuwe regeling | 13-12-2023 |
De raden, respectievelijk de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Waddinxveen, Krimpen aan den IJssel en Krimpenerwaard,
de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten alsmede Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland en de raad en het college van Alphen aan den Rijn, zijn overeengekomen een gemeenschappelijke regeling te treffen voor het vormen van de Groenalliantie Midden- Holland en omstreken;
de provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn per 1 januari 2018 uit de gemeenschappelijke regeling zijn getreden en de raden en colleges van de deelnemende gemeenten besloten hebben per 1 januari 2018 de gemeenschappelijke regeling in herziene vorm voor te zetten;
de raden en colleges van de deelnemende gemeenten besloten hebben de gemeenschappelijke regeling per 1 januari 2022 te herzien vanwege de noodzakelijke aanpassing van de berekening van de deelnemersbijdragen voor het werkgebied Krimpenerwaard, en de samenvoeging van de Gebiedsadviescommissies;
de gemeenschappelijke regeling opnieuw dient te worden vastgesteld teneinde deze in overeenstemming te brengen met de per 1 juli 2022 gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen,
De Wet gemeenschappelijke regelingen;
de Gemeenschappelijke Regeling Groenalliantie Midden- Holland en omstreken vast te stellen, waarvan de tekst luidt:
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en werkgebied
Hoofdstuk 2 Het openbaar lichaam
Hoofdstuk 3 Doel, taken en evaluatie
Hoofdstuk 4 Het algemeen bestuur
Artikel 8 Taken en bevoegdheden
Artikel 11 Geheimhouding stukken
Artikel 16 Informatie en verantwoording
Hoofdstuk 5 Het dagelijks bestuur
Artikel 18 Taken en bevoegdheden
Artikel 19 Informatie en verantwoording
Hoofdstuk 6 Actieve informatieplicht
Artikel 20 Actieve informatieplicht
Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie
Artikel 21 Mogelijkheden tot burgerparticipatie
Artikel 22 Proces van burgerparticipatie
Artikel 23 Aanwijzing en vervanging
Artikel 24 Taken en bevoegdheden
Artikel 25 Commissies van advies
Hoofdstuk 10 Secretaris en ambtelijke bijstand
Artikel 28 Taken en bevoegdheden
Artikel 29 Ambtelijke bijstand
Hoofdstuk 11 Besluiten voor zienswijzen aan gemeenteraden
Artikel 30 Zienswijzen bij besluiten
Artikel 31 Vaststelling en bekendmaking van verordeningen
Artikel 32 Onderlinge verhouding van verordeningen
Hoofdstuk 13 Financiële bepalingen
Artikel 34 Ontwerp van de begroting
Artikel 36 Financiële administratie
Artikel 37 Financiële bijdragen
Hoofdstuk 14 Wijziging, toetreding en opheffing
Artikel 39 Wijziging van de regeling
Artikel 42 Besluit tot uittreding
Artikel 43 Concept- uittredingsplan
Artikel 46 Raming en berekening van de uittreedsom
Artikel 47 Wijziging gemeenschappelijke regeling
Hoofdstuk 16 Overige bepalingen
Artikel 50 Treffen gemeenschappelijke regeling
-A Kaart werkgebied Reeuwijkse Plassen e.o.
Hoofdstuk 3 Doel, taken en evaluatie
De regeling wordt getroffen ter behartiging van de bovengemeentelijke belangen inzake het beheer en de ontwikkeling van groengebieden binnen het werkgebied van de Groenalliantie, daaronder begrepen het behoud en de versterking van de groen- en recreatieve verbindingen, de landschappelijke kwaliteiten van en de biodiversiteit binnen de groengebieden, alsmede de bevordering van de leefbaarheid en de toeristische aantrekkingskracht daarvan.
Tot de taken van het bestuur van de Groenalliantie behoren onder meer:
beslissingen omtrent het verwerven of vervreemden door de Groenalliantie van eigendom of van andere zakelijke dan wel persoonlijke rechten op daarvoor in aanmerking komende binnen het werkgebied liggende of buiten het werkgebied maar voor het werkgebied van belang zijnde gronden, wateren en opstallen, voor zover dit voor de verwezenlijking van het in artikel 4 omschreven doel noodzakelijk moet worden geacht;
Hoofdstuk 4 Het algemeen bestuur
Artikel 8 Taken en bevoegdheden
Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan andere organen van het bestuur van de Groenalliantie overdragen voor zover de wet of de aard van de bevoegdheid zich daar niet tegen verzet. Niet gedelegeerd wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen, van de begroting en van de jaarrekening.
De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op onder gelijktijdige openbare kennisgeving van dag, tijdstip en plaats van de vergadering. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 11 bedoelde stukken worden gelijktijdig met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
Op de vergadering bedoeld in het vijfde lid is het vierde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de in het vierde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Artikel 11 Geheimhouding stukken
Op grond van de belangen genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter en door een commissie als bedoeld in de artikelen 25 en 26, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, is bekrachtigd.
De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting nemende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.
De leden van het bestuur van de Groenalliantie en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het bestuur hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.
De leden van het bestuur van de Groenalliantie en de leden van commissies als bedoeld in de artikelen 25 en 26 kunnen een door het algemeen bestuur vast te stellen tegemoetkoming voor hun werkzaamheden ontvangen, alsmede een tegemoetkoming of vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van het bestuur of van de commissies van de Groenalliantie.
Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie
Artikel 21 Mogelijkheden tot burgerparticipatie
Het dagelijks bestuur beslist per vaststelling en/of wijziging van beleid, of de mogelijkheid tot burgerparticipatie aan ingezetenen van de deelnemende gemeente en/of belanghebbenden wordt geboden. Ingezetenen en belanghebbenden worden, indien de mogelijkheid tot burgerparticipatie wordt geboden, zowel bij de voorbereiding, de uitvoering als de evaluatie van voornoemde vaststelling en/of wijziging betrokken.
Het algemeen bestuur gaat niet over tot het instellen van een commissie als bedoeld in het eerst lid dan nadat de raden van elk van de deelnemende gemeenten van dit voornemen op de hoogte zijn gesteld en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.
Hoofdstuk 11 Besluiten voor zienswijzen aan gemeenteraden
Artikel 30 Zienswijzen bij besluiten
Het dagelijks bestuur stelt, voorafgaand aan de besluitvorming door het algemeen bestuur, de raden van de deelnemende gemeenten schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen en de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Ook het algemeen bestuur wordt daarvan op de hoogte gesteld.
Artikel 31 Vaststelling en bekendmaking van verordeningen
Voordat een verordening, tevens inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, wordt vastgesteld, zendt het dagelijks bestuur het ontwerp daarvan aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten. Het besluit tot vaststelling van de verordening wordt niet genomen binnen zes weken na de datum van verzending van het ontwerp.
Artikel 32 Onderlinge verhouding van verordeningen
Voor zover een verordening van de Groenalliantie voorziet in hetzelfde onderwerp als een verordening van een deelnemende gemeente, regelt eerstgenoemde verordening de onderlinge verhouding. De verordening van de Groenalliantie kan bepalen, dat de verordening van de gemeente voor het hele werkgebied dan wel voor een gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk ophoudt te gelden.
Hoofdstuk 13 Financiële bepalingen
Artikel 34 Ontwerp van de begroting
Artikel 37 Financiële bijdragen
De deelnemende gemeenten betalen uiterlijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november, een voorschot van 25 procent volgens de in de begroting voor het lopende kalenderjaar opgenomen voor hen geldende financiële bijdragen.
Voor zover sprake is van een nadelig exploitatiesaldo van een vastgestelde jaarrekening komt deze ten laste van de deelnemende gemeenten volgens de volgende verdeelsleutel:
In het gedeelte van het werkgebied dat op de bij deze regeling behorende gewaarmerkte kaart als A (Reeuwijkse Plassen e.o.) is aangeduid, komt het nadelige exploitatiesaldo voor rekening van de gemeenten , Bodegraven-Reeuwijk, Gouda en Waddinxveen naar rato van het inwonertal, woonachtig in het werkgebied, op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.
In het gedeelte van het werkgebied dat op de bij deze regeling bijbehorende gewaarmerkte kaart als B (Krimpenerwaard) is aangeduid, komt het nadelige exploitatiesaldo voor rekening van de gemeenten Krimpenerwaard en Krimpen aan den IJssel naar rato van het inwonertal, woonachtig in het werkgebied, op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het boekjaar.
Artikel 42 Besluit tot uittreding
Voorafgaand aan een besluit tot uittreding, maken de raden en colleges van de deelnemende gemeente het voornemen tot uittreding kenbaar aan het algemeen bestuur. Direct na het kenbaar maken van het voornemen tot uittreding, wordt conform artikel 43 gestart met het opstellen van een concept- uittredingsplan met daarin de financiële, juridische, personele en organisatorische gevolgen van de uittreding alsmede een voorlopige uittreedsom.
De gevolgen voor de eigendomspositie van, of de zakelijke rechten op, de gronden van de Groenalliantie zullen door de projectgroep als bedoeld in artikel 43, bij de voorbereiding van het concept- uittredingsplan, buiten beschouwing worden gelaten. De deelnemende gemeenten onderhandelen hier zelf over en de uitkomst hiervan zal als bijlage worden toegevoegd aan het concept-uittredingsplan.
De deelnemende gemeente die wenst uit te treden heeft na ontvangst van het concept- uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom, de mogelijkheid definitief uit de Groenalliantie te treden bij daartoe strekkend besluit, dat binnen twee weken nadat het is genomen aan het algemeen bestuur wordt toegezonden. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het algemeen bestuur het besluit heeft ontvangen.
Artikel 43 Concept- uittredingsplan
Alvorens het dagelijks bestuur het voorstel voor het concept- uittredingsplan ter vaststelling zendt aan het algemeen bestuur, zendt het dagelijks bestuur het voorstel voor het concept- uittredingsplan aan de raden van de deelnemende gemeenten. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen gedurende acht weken na verzending van het voorstel hun zienswijzen over het voorstel bij het dagelijks bestuur indienen. Het dagelijks bestuur voegt de ingediende zienswijzen bij het voorstel voor het concept- uittredingsplan dat het dagelijks bestuur zendt aan het algemeen bestuur.
Alvorens het dagelijks bestuur het voorstel voor het uittredingsplan ter vaststelling zendt aan het algemeen bestuur, zendt het dagelijks bestuur het voorstel voor het uittredingsplan toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen gedurende acht weken hun zienswijzen over het voorstel bij het dagelijks bestuur indienen. Het dagelijks bestuur voegt de ingediende zienswijzen bij het voorstel dat het dagelijks bestuur zendt aan het algemeen bestuur.
Uiterlijk 8 maanden na ontvangst van het definitieve besluit tot uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan met daarin de uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid en op een gemiddelde van de jaarrekeningen van de voorafgaande vier begrotingsjaren.
De voorlopige respectievelijk definitieve uittreedsom bestaat uit een vergoeding ter compensatie van directe kosten van uittreding (frictiekosten en desintegratiekosten), verminderd met het aandeel van de uittredende deelnemende gemeente in het eigen vermogen minus de bestemmingsreserves van de Groenalliantie op de datum van uittreding.
Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de Groenalliantie die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer, ontstaan als direct gevolg van de uittreding. Onder desintegratiekosten wordt mede verstaan alle kosten uit overige verplichtingen, zoals de afbouw van risico’s alsmede de door deelnemende gemeenten aangegane langlopende contractuele betalingsverplichtingen.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op kosten te dragen door de Groenalliantie die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van uittreding als direct gevolg van de uittreding.
De Groenalliantie brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van het eigen vermogen van de uittredende deelnemende gemeente minus de bestemmingsreserves van de gemeenschappelijke regeling zoals genoemd in lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemende gemeente. De uittredende deelnemende gemeente is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, op de wijze zoals genoemd in artikel 49.
Artikel 46 Raming en berekening van de uittreedsom
De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.
Feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van daadwerkelijke uittreding kunnen niet leiden tot wijziging van de hoogte van de uittreedsom, tenzij de uitgetreden deelnemende gemeente dan wel het algemeen bestuur kan aantonen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou zijn bepaald indien:
De tussen de deelnemende gemeenten bestaande verhoudingen en afspraken met betrekking tot milieuproblematiek, waaronder bodemverontreiniging, zullen gedurende een periode van 30 jaren ongewijzigd gecontinueerd worden, als waren zij nog gezamenlijk deelnemende gemeenten aan de Groenalliantie. Het vorenstaande geldt voor wat betreft besluitvorming ten aanzien van vraagstukken betreffende milieuproblematiek, als ook financiële inbreng van de deelnemende gemeenten met betrekking tot de aan dit onderwerp verbonden kosten, voor zover die voor rekening en risico van de Groenalliantie komen en voor zover de bestemmings- en algemene reserves bezien vanuit de reservepositie van de Groenalliantie, niet toereikend zijn om die schade (geheel of gedeeltelijk) te dekken.
De Groenalliantie is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemende gemeente.
De vertegenwoordiger van de uittredende deelnemende gemeente in het algemeen bestuur, houdt gedurende de periode vanaf het besluit tot uittreding tot de daadwerkelijke uittreding, bij de beraadslaging en besluitvorming door het algemeen bestuur rekening met de belangen van de Groenalliantie zoals deze zich kunnen voordoen vanaf het moment van daadwerkelijke uittreding. Indien nodig onthoudt deze vertegenwoordiger zich van beraadslaging en besluitvorming.
Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het algemeen bestuur de uitredende deelnemende gemeente de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in één keer. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemende gemeente of de uittredende deelnemende gemeente de uittreedsom in een aantal termijnen (het aantal termijnen zal naar redelijkheid door het algemeen bestuur bepaald worden) of in één keer dient te betalen. In geval van betaling in één termijn, dient die betaling binnen 6 maanden na uittreding plaats te vinden.
Hoofdstuk 16 Overige bepalingen
Artikel 50 Treffen gemeenschappelijke regeling
Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen, ieder voor zover zij voor de Groenalliantie bevoegd zijn en met inachtneming van het bepaalde in de hoofdstukken VIII en IX van de wet, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van de Groenalliantie.
Toelichting bij de Gemeenschappelijke regeling Groenalliantie Midden-Holland en omstreken
De meeste recreatiegebieden in Zuid-Holland zijn vanaf de vijftiger jaren door de overheden ingericht om te voorzien in de behoefte aan recreatiemogelijkheden, die ontstond als gevolg van de toename van vrije tijd. De provincie en 39 gemeenten participeren in wisselende samenstelling in elf natuur- en recreatieschappen en het Koepel schap Buiten stedelijk Groen voor het beheer van de recreatiegebieden. De schappen Krimpenerwaard en Reeuwijkse Plassen en omgeving zijn de meest oostelijke schappen en liggen beide in het als Midden-Holland en omstreken aangeduide gebied van de provincie.
De groengebieden in de Krimpenerwaard en Reeuwijkse Plassen e.o. zijn verschillend van kwaliteit. Ze zijn monofunctioneel en vooral geschikt voor passieve recreatie. De huidige recreant ervaart de gebieden vaak als saai en de bezoekersaantallen staan onder druk. Een positieve uitzondering daarop vormt het Loetbos, dat goed aansluit bij de landschappelijke omgeving. De maatschappelijke waarde van de gebieden is echter in potentie zeer belangrijk. De groene recreatiegebieden en meer in het algemeen het landschap dragen bij aan de leef kwaliteit voor de inwoners, gezondheid en biodiversiteit, maar heeft ook een belangrijke economische betekenis zoals voor het toerisme en als gunstige vestigingsvoorwaarde voor bedrijven.
Gebleken is dat de sturingsmogelijkheden voor de schapsbestuurders beperkt zijn en dat de besluitvormingsprocessen veel tijd in beslag nemen. Daardoor is ook het vermogen beperkt om het groenbeheer aan de nieuwe maatschappelijke omstandigheden aan te passen. Tijdens de bestuurlijke dialogen tussen provincie en de gemeenten die betrokken zijn bij de natuur- en recreatieschappen, bleek dat er draagvlak is voor een bestuurlijke opschaling door middel van samenvoeging van de schappen. Deze opschaling past in de ontwikkeling van de regio in relatie tot de omliggende regio’s en het versterken van de aantrekkingskracht van de regio voor de recreant en toerist.
De voorliggende gemeenschappelijke regeling strekt tot de oprichting van een nieuw openbaar lichaam: de Groenalliantie Midden-Holland en omstreken. Met de oprichting van de Groenalliantie dat het gehele werkgebied van de gelijktijdig op te heffen natuur- en recreatieschappen Krimpenerwaard en Reeuwijkse Plassen en omgeving omvat, wordt het vermogen vergroot om het groenbeheer en de ontwikkeling van de groengebieden aan de nieuwe maatschappelijke omstandigheden aan te passen. Daarbij kan gedacht worden aan meer variatie, flexibiliteit, eigen identiteit, bescherming van natuurwaarden en landschap en een aantrekkelijk aanbod aan voorzieningen die aansluiten bij de maatschappelijke vraag.
Het algemeen bestuur van de Groenalliantie Midden-Holland en omstreken kan middels strategische beslissingen zorg dragen voor deze aanpassingen aan de nieuwe maatschappelijke omstandigheden, terwijl lokale zeggenschap en samenwerking wordt gegarandeerd door per subgebied een adviescommissie in te stellen waarin de waterschappen en andere terreinbeheerders ook een plaats kunnen krijgen.
De gemeenschappelijke regeling is gegrond op artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Artikel 1 Wgr maakt het mogelijk dat de bestuursorganen van gemeenten, afzonderlijk of tezamen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten. In Hoofdstuk I van de Wgr zijn de bepalingen terug te vinden die regelingen tussen de gemeenten betreffen.
Hoofdstuk I van de wet verwijst meermaals naar overeenkomstige toepassing van artikelen van de Gemeentewet. Omwille van de duidelijkheid en de kenbaarheid van de regels is getracht zoveel als mogelijk de regels waarnaar de Wgr verwijst in deze regeling op te nemen.
Dit artikel bevat de omschrijving van enkele begrippen, zoals die in de gemeenschappelijke regeling worden gehanteerd. Van belang is dat de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten de regeling kunnen treffen en niet de gemeenten als zodanig. Indien de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten die de regeling zijn aangegaan worden bedoeld dan wordt in de regeling gesproken van betrokken bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.
Bij de inwerkingtreding van de regeling is voorzien in deelname van de gemeenten, Bodegraven-Reeuwijk, Bergambacht, Gouda, Krimpen aan den IJssel, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven, Vlist en Waddinxveen,. Per 1 januari 2015 zijn de gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist gefuseerd tot één gemeente Krimpenerwaard.
Dit artikel regelt de daadwerkelijke instelling van het openbaar lichaam, genaamd Groenalliantie Midden-Holland en omstreken. Het openbaar lichaam is rechtspersoon ingevolge het bepaalde bij artikel 8, eerste lid, Wgr. Dat betekent dat het openbaar lichaam privaatrechtelijke handelingen kan verrichten op eigen titel. In de gemeenschappelijke regeling zijn geen beperkingen opgenomen ten aanzien van het aangaan van privaatrechtelijke handelingen.
De Groenalliantie kent drie bestuursorganen, te weten het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan.
Een gemeenschappelijke regeling wordt getroffen ter behartiging van bepaalde belangen van de deelnemende bestuursorganen van de gemeenten. Deze regeling is getroffen ter behartigen van de bovengemeentelijke belangen als in dit artikel omschreven inzake het beheer en de ontwikkeling van groengebieden. Wat betreft de bovengemeentelijke belangen kan naast de belangen als in het artikel omschreven ook worden gedacht aan het nastreven van een goede economische structuur en een goed vestigingsklimaat dat met het beheer en ontwikkeling van de groengebieden is gediend.
Het gaat om beheer en ontwikkeling van groengebieden van bovengemeentelijke betekenis binnen de algemene ruimtelijke kaders zoals door de gemeenten en de provincie zijn vastgesteld. Met beheer wordt gedoeld op zaken als bestuur en toezicht over de groengebieden, alsmede de exploitatie en het onderhoud van die gebieden. De groengebieden betreffen meestal buiten de bebouwde kom gelegen natuur- en recreatiegebieden, landschappelijke gebied en andere landgoederen. De regeling ziet derhalve in beginsel niet toe op lokale belangen met betrekking tot het beheer en de ontwikkeling van kleinere natuur- of recreatieterreinen zoals bossen en parken gelegen binnen de bebouwde kom van een gemeente.
De aan het bestuur van de Groenalliantie bij deze regeling toegekende bevoegdheden betreffen nadrukkelijk slechts de bevoegdheden van regeling en bestuur voor wat betreft bovengemeentelijke belangen inzake het beheer en de ontwikkeling van groengebieden van bovengemeentelijke betekenis. De bevoegdheden vinden voorts hun beperking in artikel 30 Wgr voor wat betreft de bevoegdheid tot het heffen van andere belastingen dan aldaar genoemd.
De in het tweede lid omschreven taken ter vervulling van het doel van de regeling zijn te onderscheiden in taken op het gebied van het beheer van groengebieden, op het gebied van de ontwikkeling van groengebieden en taken betreffende de privaatrechtelijke handelingen van de Groenalliantie Midden-Holland en omstreken.
Wat betreft het beheer dient het bestuur van de Groenalliantie in ieder geval algemene kwaliteitseisen vast te stellen waaraan dat beheer dient te voldoen. Wat betreft het ontwikkelen van groengebieden dient het bestuur een investeringsprogramma vast te stellen, dat geldt voor meerdere jaren en waarin de financiële verplichtingen voor elke deelnemende gemeente en voor de provincie zijn omschreven. Daarbij is het uiteraard goed mogelijk dat ook derden aan de financiering van het investeringsprogramma een bijdrage leveren. Aangezien dit programma, aan te duiden als meerjaren investeringsprogramma groen (MIG), en met name de daarin opgenomen financiële bijdragen, van groot belang zijn voor de begrotingen van de deelnemende gemeenten en provincie, wordt dit programma ingevolge het derde lid eerst van kracht na instemming van elk van de raden van de deelnemende gemeenten, alsmede de instemming van provinciale staten.
De in het tweede lid genoemde taken zijn geen limitatieve opsomming van de taken van het bestuur van de Groenalliantie. Uiteraard kunnen daarvan ook andere taken deel uitmaken, zoals het adviseren van de deelnemers omtrent bestemmingsplannen die het belang van de door de Groenalliantie beheerde groengebieden raken, alsmede het zo nodig en gewenst meewerken aan de uitvoering van die bestemmingsplannen.
Artikel 6 bepaalt dat een deelnemende gemeente het bestuur kan verzoeken de regeling te evalueren.
Het algemeen bestuur bestaat uit twee leden per deelnemende gemeente. Derhalve bestaat het algemeen bestuur van de Groenalliantie Midden-Holland en omstreken bij de inwerkingtreding van deze regeling uit 10 leden. Artikel 20 Wgr bepaalt dat een lid van het algemeen bestuur niet werkzaam mag zijn in bepaalde beroepen of ambten, zoals advocaat, gemachtigde of adviseur ten behoeve van het bestuur in geschillen of ten behoeve van de wederpartij van de Groenalliantie Midden-Holland en omstreken. Ook kent het enkele verboden handelingen voor de leden van het bestuur, zoals het rechtstreeks of middellijk aangaan van bepaalde overeenkomsten betreffende de Groenalliantie.
De wethouders die na de gemeenteraadsverkiezingen nog in functie zijn totdat de nieuwe raad de nieuwe wethouders benoemt, blijven lid van het algemeen bestuur. Hiermee wordt de continuïteit van de vertegenwoordiging van een deelnemer in het bestuur gewaarborgd.
Het algemeen bestuur van de Groenalliantie Midden-Holland en omstreken bezit als hoogste orgaan alle bevoegdheden voor zover deze niet bij wet of bij of krachtens deze regeling aan andere organen zijn opgedragen. Dat wil zeggen dat alle taken ter vervulling van het doel van de regeling, waaronder de taken als genoemd in artikel 5, tweede lid, in beginsel behoren tot de taken van het algemeen bestuur, tenzij in deze regeling of bij wet anders is bepaald. Ingevolge artikel 33 Wgr berusten alle overgedragen bevoegdheden bij het algemeen bestuur, tenzij in deze regeling of in de Wgr anders is bepaald, dan wel de bevoegdheid aan een ander bestuursorgaan van de Groenalliantie Midden-Holland is overgedragen. Artikel 33b Wgr bevat voorts een aantal bevoegdheden die in ieder geval berusten bij het dagelijks bestuur en niet toebehoren aan het algemeen bestuur.
Daarenboven noemt het tweede lid nog uitdrukkelijk de bevoegdheid tot het jaarlijks vaststellen van een beheerplan met daarin de in het volgend begrotingsjaar te plannen werkzaamheden inzake het beheer van de groengebieden. Op deze wijze kan bij het vaststellen van de begroting rekening worden gehouden met de kosten van het beheer van de groengebieden in dat jaar.
Het algemeen bestuur kan ingevolge het derde lid zijn taken in beginsel overdragen aan het dagelijks bestuur of de voorzitter. Aangezien de Algemene wet bestuursrecht voor de delegatie van bevoegdheden een wettelijke basis vereist, is hierin in het derde lid voorzien.
Voorts bevat sinds 1 januari 2015 de Wgr (staatsblad 2014, 306) ingevolge artikel 33a, eerste lid, een wettelijke basis voor het overdragen van bevoegdheden van het algemeen bestuur.
Artikel 9 regelt zoveel mogelijk de werkwijze rond de vergaderingen van het algemeen bestuur. De regels vloeien voort uit de relevante bepalingen van de Wgr. De regels uit de Wgr en de regels uit de Gemeentewet , die de Wgr van overeenkomstige toepassing verklaart, zijn voor de kenbaarheid zoveel mogelijk overgenomen. Voor zover regels op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur niet in dit artikel zijn overgenomen, verwijst het zevende lid naar de overeenkomstige bepalingen uit de Gemeentewet .
De regels omtrent openbaarheid van de vergaderingen zijn gelijk aan de regels als neergelegd in artikel 22, derde tot en met vijfde lid, Wgr. Voor de kenbaarheid zijn de regels in dit artikel overgenomen.
De regels omtrent de geheimhouding van stukken vloeien voort uit de bepalingen van artikel 23 Wgr. Voor de kenbaarheid zijn de regels op deze plaats in de regeling overgenomen.
De regels omtrent immuniteit van de leden van het bestuur van de Groenalliantie zijn geregeld in artikel 22, eerste lid, Wgr, juncto artikel 22 van de Gemeentewet. Artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, verplicht is getuigenis af te leggen.
De regels omtrent het verloop van een stemming vloeien voort uit de regels zoals die in de artikelen 28 en 29 van de Gemeentewet zijn neergelegd en die ingevolge artikel 22, eerste lid, Wgr van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Een benoeming gaat iemand volgens artikel 28, derde lid, van de Gemeentewet persoonlijk aan, wanneer diegene behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt. Voorts kan nog worden opgemerkt dat ingevolge het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 28, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat bij een schriftelijke stemming onder het deelnemen aan een stemming wordt verstaan het inleveren van een stembriefje.
Elke lid van het algemeen bestuur heeft één stem,. Derhalve kunnen in een vergadering van het algemeen bestuur maximaal tien stemmen worden uitgebracht bij een stemming. Daarbij geldt voor het tot stand komen een besluit een volstrekt meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Dat wil zeggen dat in het geval 10 stemmen zijn uitgebracht, een besluit tot stand is gekomen indien 6 stemmen voor de totstandkoming van dat besluit zijn uitgebracht. Uit oogpunt van het verminderen van de bestuurlijke drukte is in het derde lid bepaald dat, mits afkomstig van dezelfde gemeente, leden die tijdens de vergadering deelnemen aan de stemming naar rato mogen beschikken over de stemmen van leden die, bijvoorbeeld vanwege afwezigheid, tijdens de vergadering niet deelnemen aan de stemming.
Het algemeen bestuur kan regels stellen over de vergoedingen aan de leden van het bestuur en aan de door het algemeen bestuur benoemde leden van advies- en bestuurscommissies. Voor wat betreft de vergoeding en tegemoetkoming aan een bestuurslid bepaalt artikel 21 Wgr dat deze in redelijke verhouding dient te staan tot de aan het lidmaatschap verbonden werkzaamheden, mede rekening houdende met de vergoeding voor werkzaamheden welke het bestuurslid ontvangt uit hoofde van zijn lidmaatschap van het aan de regeling deelnemende bestuursorgaan. Artikel 99 van de Gemeentewet bepaalt voorts dat naast hetgeen de bestuursleden krachtens het eerste lid is toegekend, zij geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de Groenalliantie mogen ontvangen. Voordelen ten laste van de Groenalliantie, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten de bestuursleden slechts voor zover het algemeen bestuur dit bij een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurde verordening bepalen.
De artikelen 16 en 17 Wgr bepalen dat de regeling bepalingen inhoudt omtrent de wijze waarop het bestuur van een openbaar lichaam of een lid van het algemeen bestuur van dat lichaam inlichtingen dient te verstrekken aan de raden. Evenzo dient de regeling bepalingen te bevatten omtrent de wijze waarop de leden verantwoording dienen af te leggen aan de raden waardoor zij zijn benoemd. Hiertoe dienen het eerste en tweede lid van artikel 16 van de regeling. Het derde lid geeft de raden de bevoegdheid door hen benoemde leden van het algemeen bestuur te ontslaan indien deze het vertrouwen van de raad niet meer bezitten.
Dit artikel regelt de samenstelling van het dagelijks bestuur. Tot de door het algemeen bestuur aan te wijzen leden behoort tevens de door het algemeen bestuur uit haar midden aangewezen voorzitter van de Groenalliantie.
Het dagelijks bestuur geeft dagelijkse leiding aan de Groenalliantie en bereidt alle zaken voor die in het algemeen bestuur worden besproken en waarover het algemeen bestuur dient te beslissen. Tot het geven van dagelijkse leiding behoren in ieder geval de in het tweede lid genoemde taken. Daaronder behoort het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur, tenzij de voorzitter hiermee is belast dan wel het algemeen bestuur bepaalde uitvoeringstaken heeft gemandateerd aan andere personen. Te denken valt hierbij aan het door het algemeen bestuur mandateren van uitvoerende taken aan de secretaris, zoals het geven van opdrachten namens het algemeen bestuur inzake werkzaamheden rond het beheer van groengebieden, zoals geregeld in artikel 28, tweede lid, van deze regeling.
Voor zover het de handhaving van regels, bijvoorbeeld verordeningen, van het algemeen bestuur betreft is het dagelijks bestuur bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Onder een last onder bestuursdwang wordt verstaan de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van een overtreding en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht vereist een wettelijke grondslag voor de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie. Daarin voorziet het derde lid van artikel 18.
Dit artikel regelt de inlichtingen- en verantwoordingsplicht voor het dagelijks bestuur en leden van het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur en aan de raden van de deelnemende gemeenten. Dit artikel vindt zijn grondslag in artikel 16, tweede lid, Wgr.
Dit artikel regelt, in aanvulling op artikel 16 waarin het verstrekken van gevraagde inlichtingen is geregeld, op welke wijze ook ongevraagde inlichtingen worden verstrekt aan de raden van de deelnemende gemeenten conform artikel 17 tweede lid Wgr. De inlichtingen dienen bij te dragen aan de juiste uitoefening van de taken van de raden van de deelnemende gemeenten.
In deze artikelen is geregeld ten aanzien van welke besluiten het bestuur beslist of de mogelijkheid tot burgerparticipatie wordt geboden en op welke wijze. Het tweede lid van artikel 21 regelt ten aanzien van welke besluiten er geen mogelijkheid tot participatie wordt geboden.
Deze artikelen regelen de aanwijzing van de voorzitter van de Groenalliantie en de taken van de voorzitter. De voorzitter van de Groenalliantie is tevens voorzitter en lid van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.
De functies van bestuurlijk secretaris en penningmeester zijn wettelijk niet verplicht en voegen niets meer toe. Dergelijke taken worden in opdracht van het bestuur verricht door ambtelijk secretaris (zie artikel 27 en 28).
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 Wgr bepaalt artikel 25 dat het algemeen bestuur commissies van advies kan instellen. Het tweede lid van artikel 25 verplicht het algemeen bestuur ten minste één commissie van advies in te stellen. Deze commissie adviseert het bestuur omtrent aangelegenheden als bedoeld in het derde lid betreffende het grondgebied van de gemeenten die deelnemen in Groenalliantie.
Het algemeen bestuur regelt de samenstelling van de commissies. Daarbij is het mogelijk dat het algemeen bestuur naast door de onderscheidenlijke gemeenten voorgestelde leden tevens leden benoemt voorgedragen door andere organisaties zoals waterschappen, terrein beherende organisaties of organisaties van eigenaren van groengebieden.
Voorts bestaat de mogelijkheid dat ook het dagelijks bestuur en de voorzitter al dan niet vaste commissies van advies instellen die het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter kunnen adviseren.
Artikel 25 Wgr regelt dat het algemeen bestuur tevens bestuurscommissies kan instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen indien de regeling dit mogelijk maakt. Daartoe is artikel 26 in de regeling opgenomen. Aan deze commissies, indien ingesteld, kan het algemeen bestuur tevens bepaalde bevoegdheden delegeren. Om de kenbaarheid rond de bevoegdheden en de werkwijze van deze commissies te verduidelijken is de tekst van artikel 25 Wgr hier grotendeels overgenomen.
Het algemeen bestuur benoemt een secretaris van de Groenalliantie die het bestuur en de commissies bijstaat in de werkzaamheden en kan een instructie voor hem vaststellen. De secretaris heeft tevens tot taak namens het algemeen bestuur en gehoord de betreffende commissie van advies, opdrachten te geven ten aanzien van uitvoerende werkzaamheden in de groengebieden. Het derde lid van artikel 28 maakt het mogelijk dat de secretaris zijn taken onder mandateert. Op deze wijze kunnen ook andere personen, bijvoorbeeld verschillende personen per werkgebied van een commissie van advies, opdrachten geven ten aanzien van uitvoerende werkzaamheden. Ten aanzien van (onder)gemandateerde bevoegdheden blijft het algemeen bestuur het verantwoordelijke bestuursorgaan.
Bij gebreke aan een ambtelijk apparaat van de Groenalliantie dient het algemeen bestuur te regelen op welke wijze in ambtelijke bijstand wordt voorzien voor de werkzaamheden van de Groenalliantie.
Conform artikel 10 vijfde en zesde lid van de Wgr, regelt dit artikel welke besluiten voor zienswijzen voorgelegd worden aan de raden van de deelnemende gemeenten. Met de omschrijving ‘ingrijpende ruimtelijke wijzigingen’ wordt bedoeld: de ingrijpende wijziging van de zichtbare inrichting van de omgeving, waarbij de mogelijkheid tot zienswijze openstaat op zowel de ruimtelijke, financiële als juridische aspecten.
Tot de taken van het bestuur van de Groenalliantie behoort ingevolge artikel 5, tweede lid onder g. van de regeling, het vaststellen van verordeningen binnen de grenzen van de wet en ter verwezenlijking van het in artikel 4 omschreven doel. In artikel 31 wordt het vaststellen van verordeningen door het algemeen bestuur nader uitgewerkt. Zo moet een verordening met handhavingsbepalingen door het algemeen bestuur met een twee derde meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen worden vastgesteld. Hoewel het algemeen bestuur ingevolge artikel 14 doorgaans besluit met een volstrekte meerderheid van stemmen is het handhaven van de bepalingen van een verordening middels een strafbepaling of bestuursdwang dermate vergaand dat daarvoor een extra ruime meerderheid wordt vereist.
Het derde lid voorziet in het toezenden van het ontwerp van een verordening, tevens inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, aan de colleges van burgemeester en wethouders alvorens tot vaststelling kan worden overgegaan, zodat op deze wijze de zienswijze van de deelnemende gemeenten en de provincie in de besluitvorming kan worden meegenomen.
Ingevolge artikel 30, tweede lid Wgr, dient bij de overdracht van bevoegdheden van regeling en bestuur als bij deze regeling voorzien, tevens de verhouding van de overgedragen bevoegdheden tot die van de besturen van de deelnemende gemeenten te worden geregeld. Daartoe dient artikel 32.
Het eerste lid is reeds geregeld in artikel 54, derde lid Wgr, en is hier integraal overgenomen in verband met de kenbaarheid van de bepaling. Het tweede lid is met name van belang voor zover een verordening van een deelnemende gemeente van kracht is terwijl voordien voor een gedeelte van het grondgebied van de deelnemende gemeente , zijnde het werkgebied van de Groenalliantie, een verordening van de Groenalliantie is vastgesteld welke voorziet in regeling van hetzelfde onderwerp. In dat geval geldt de verordening van de deelnemende gemeente niet voor het binnen het werkgebied van de Groenalliantie gelegen deel van de deelnemende gemeente.
De procedure rond het vaststellen van de begroting en de jaarrekening is geregeld in de artikelen 33 en 34 Wgr en is omwille van de kenbaarheid in de artikelen 33, 34 en 35 zoveel mogelijk integraal overgenomen. In de begroting wordt ingevolge artikel 33, tweede lid, de bijdrage van elke deelnemende gemeente vastgelegd. De bijdragen van de gemeenten zullen voor wat betreft de investerings- en ontwikkelingskosten reeds voortvloeien uit het met instemming van de raden vastgestelde meerjaren investeringsprogramma groen zoals geregeld in artikel 5, tweede lid onder b. en derde lid, van de regeling. Ook de bijdragen van de gemeenten voor de beheerkosten zullen grotendeels voortvloeien uit het ingevolge artikel 8, tweede lid, van de regeling vastgestelde beheerplan groengebieden.
Artikel 36 is de neerslag van de financiële administratie en de controle zoals dat in hoofdstuk XIV van de Gemeentewet is geregeld. Het betreft het vaststellen van een verordening voor het beleid, beheer en organisatie van de financiën van de Groenalliantie. Ingevolge de van toepassing verklaarde artikelen van de Gemeentewet worden daarbij een of meerdere accountants aangewezen belast met de controle van de jaarrekening en het daarbij verstrekken van een verslag van bevindingen. Tevens verricht het dagelijks bestuur periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door de Groenalliantie gevoerde bestuur. De verordening dient voorts binnen twee weken na vaststelling aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te worden gezonden. De Minister kan te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie.
Om te zorgen dat de Groenalliantie op elk moment beschikt over voldoende financiële middelen om te kunnen voldoen aan de verplichtingen, zijn de deelnemende gemeenten verplicht om op vier momenten in het jaar een voorschot van 25% te betalen van de in de begroting van het betreffende jaar opgenomen voor hen geldende bijdragen.
Artikel 38 regelt het algemene beginsel dat en de deelnemende gemeenten garant staan voor het door de Groenalliantie te allen tijde beschikken over voldoende middelen om aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Voor het werkgebied Reeuwijkse Plassen en het werkgebied Krimpenerwaard komen de deelnemersbijdragen vanaf 1 januari van het jaar voorafgaande aan het boekjaar ten laste van de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Waddinxveen, Krimpenerwaard en Krimpen aan den IJssel op basis van het inwonertal. Het bestuur kan ook bij begroting besluiten dat een deel van het nadelig saldo niet ten laste van één van de compartimenten maar ten laste van het geheel wordt gebracht, volgens een daarbij te bepalen verdeelsleutel.
Artikel 9 Wgr bepaalt dat een voor onbepaalde tijd getroffen gemeenschappelijke regeling, zoals het geval bij deze regeling, bepalingen dient in te houden omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. Daarin is in de artikelen 39 tot en met 49 voorzien. Van belang daarbij is dat voor wijziging of opheffing van de regeling of toetreding tot de regeling alle deelnemers moeten instemmen.
In het geval van opheffing van de regeling regelt het algemeen bestuur de gevolgen van de opheffing, waaronder de vereffening van het vermogen. Voorts zijn niet alleen de gevolgen van uittreding vastgelegd, maar ook de voorwaarden waaronder een deelnemer kan uittreden (hoofdstuk 15).
De bestuursorganen van de Groenalliantie kunnen ingevolge de hoofdstukken VIII en IX Wgr, alleen een gemeenschappelijke regeling treffen met bestuursorganen van andere gemeenten, provincies, waterschappen of andere openbare lichamen dan wel het bestuur van een rechtspersoon indien deze daartoe bevoegd zijn. In artikel 50 wordt voorzien in deze bevoegdheid voor het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.
Ingevolge de Archiefwet 1995 zijn overheidsorganen verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Een regeling waarbij een of meer taken van een overheidsorgaan worden overgedragen aan een ander overheidsorgaan, hetgeen in deze gemeenschappelijke regeling aan de orde is, houdt een voorziening in omtrent de archiefbescheiden. Hierin wordt voorzien in artikel 51. Reeds ingevolge artikel 18, tweede lid onder h., is bepaald dat het dagelijks bestuur belast is met de zorg voor de bewaring van archiefbescheiden. De daadwerkelijke bewaring en het beheer van archiefbescheiden in de tijdelijke archiefruimte geschiedt ingevolge het tweede lid door de door het algemeen bestuur benoemde secretaris van de Groenalliantie. Als archiefbewaarplaats voor de blijvende bewaring van de archiefbescheiden wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Gouda.
Deze artikelen regelen de inwerkingtreding en bepalen de citeertitel van de regeling.