Organisatie | Diemen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Vervoer naar en van school gemeente Diemen 2024 De raad van Diemen |
Citeertitel | Verordening Vervoer naar en van school gemeente Diemen 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Diemen 2019.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-06-2024 | nieuwe regeling | 30-05-2024 |
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op: de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29 Wet voortgezet onderwijs 2020;
vast te stellen de Verordening Vervoer naar en van school gemeente Diemen 2024 inclusief toelichting
Bij het organiseren en verstrekken van vervoersvoorzieningen treft het college een balans tussen maatwerk voor de leerling en beperking van kosten door inzet van collectieve oplossingen. Hiertoe stelt het college nadere regels op waarin afwegingen voor vaker voorkomende situaties worden verduidelijkt. Nadere regels kunnen over alle bepalingen in deze verordening worden gesteld.
Artikel 1.6 Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering
Artikel 2.2 Onderzoek, adviezen en beoordeling
Wanneer de leerling de leeftijd van tien jaar bereikt, kan het college, in overleg met de ouders en desgewenst met de leerling, en in samenhang met het ontwikkelingsperspectief een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen, waarin de weg naar zelfstandig reizen naar en van school wordt beschreven alsmede de mogelijkheden van de leerling. Dit plan maakt onderdeel uit van het besluit. In het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan kan het college ondersteuning bieden om de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling te bevorderen.
Wanneer de toe te kennen voorziening mede afhankelijk is van een handicap van de leerling, kan het college hierover advies vragen aan een onafhankelijk medisch deskundige. De deskundige betrekt in zijn advies de mogelijkheden van deze leerling om zelfstandig, al dan niet met begeleiding, met de fiets of het openbaar vervoer te reizen.
Artikel 2.3 Voorziening en toekenning
Bij een bekostiging is de ingangsdatum de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag. Bij aanbieding van aangepast vervoer gaat de voorziening in op een datum die zo goed mogelijk aansluit bij de door de ouders verzochte datum.
Het college kan aan de toekenning van aangepast vervoer de voorwaarde verbinden dat de ouders in redelijkheid aanpassingen doen die hen in staat stellen om de leerling (vaker) te brengen en halen. Bijvoorbeeld: de aanschaf van een vervoermiddel of een hulpmiddel, het aanpassen van werktijden of het inschakelen van oppas of kinderopvang voor andere kinderen in het gezin. Het college kan hierover
De voorziening wordt in beginsel toegekend voor de duur van maximaal één schooljaar. Een voorziening voor een langere periode kan worden verstrekt wanneer het college verwacht dat in die periode opnieuw een aanvraag zal worden gedaan en de aanvraag opnieuw zal worden toegekend. Een meerjarige voorziening eindigt van rechtswege bij een verhuizing van de leerling of de school, een wisseling of uitschrijving van school of een overgang van primair naar voortgezet onderwijs.
Het college kan nadere regels vaststellen op basis waarvan voor een leerling een opstapplaats voor aangepast vervoer kan worden aangewezen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Artikel 2.5 Gezamenlijk brengen en halen
Het college kan nadere regels vaststellen over bekostiging en stimulering van het gezamenlijk brengen en halen van kinderen door ouders. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Artikel 3.1 Dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school
Artikel 3.2 Zelfstandig reizen
Voor leerlingen onder de 11 jaar beoordelen de ouders zelf of zij de leerling brengen en halen, of zelfstandig laten reizen. Voor leerlingen van 11 jaar of ouder is zelfstandig reizen het uitgangspunt. Een leerling wordt alleen geacht zelfstandig naar school te reizen voor zover de school voor de leerling lopend, per fiets of met openbaar vervoer en veilig, binnen acceptabele tijd en met acceptabele inspanning bereikbaar is. Het college stelt hierover nadere regels.
De kosten van zelfstandig reizen zijn in beginsel voor de ouders. Zelfstandig reizen wordt alleen bekostigd als de afstand groter is dan 6 kilometer. In dat geval wordt openbaar vervoer bekostigd. Als het college oordeelt dat de leerling naar en van school kan fietsen, worden de kosten van fietsen bekostigd.
Het college stelt nadere regels vast over omstandigheden waarin brengen en halen niet van de ouders kan worden verwacht. Daarin worden in ieder geval de volgende omstandigheden betrokken: werk, handicap van de ouders, handicap van de leerling, brengen en halen van andere kinderen in het gezin, thuisblijvende kinderen die toezicht nodig hebben en beschikbare vervoermiddelen.
Als de leerling jonger is dan 11 jaar en de afstand minder dan 6 kilometer, worden ouders in alle gevallen geacht de leerling te kunnen brengen en halen. De omstandigheden bedoeld in lid 3 worden dan niet meegewogen, tenzij ouders aantonen dat de handicap van de leerling, al dan niet in samenhang met de omstandigheden bedoeld in lid 3, het brengen en halen onmogelijk maakt.
Tot de leeftijd van 11jaar is er alleen bekostiging voor brengen en halen voor het deel van de afstand dat boven 6 kilometer uit gaat. Vanaf de leeftijd van 11 jaar wordt de goedkoopst passende vorm van brengen en halen bekostigd als de leerling door een handicap niet zelfstandig kan reizen. In dat geval wordt geen afstandsgrens gehanteerd.
De bekostiging van fietskosten of openbaar vervoer voor de leerling en de begeleider bedraagt voor:
De bekostiging voor brengen met de auto wordt afgeleid van de maximale belastingvrije vergoeding voor woon-werkverkeer. In 2024 bedraagt het tarief 23 cent per kilometer. Het bedrag wordt eenmaal berekend voor de heenrit van de leerling en eenmaal voor de terugrit van de leerling, gemeten langs de kortste autoroute. Het college indexeert het tarief bij nadere regels.
De bekostiging voor brengen met de auto wordt afgeleid van de maximale belastingvrije vergoeding voor woon-werkverkeer. In 2024 bedraagt het tarief 23 cent per kilometer. Het bedrag wordt eenmaal berekend voor de heenrit van de leerling en eenmaal voor de terugrit van de leerling, gemeten langs de kortste autoroute. Het college indexeert het tarief bij nadere regels.
De vergoeding voor brengen met de auto wordt per gezin maar één keer gegeven. Het college kan nadere regels vaststellen over bekostiging en stimulering van het gezamenlijk brengen en halen van kinderen door de ouders. Bij het gezamenlijk brengen en halen van kinderen door de ouders kan het vervoer naar rato vergoed worden aan de deelnemende ouders.
Artikel 3.5 Bekostiging alternatieve vervoersvoorziening / Maatwerk
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening kan het college, na overleg met de ouders, een bekostiging verstrekken voor een andere passende voorziening die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van de voorziening waarop aanspraak bestaat. Het college mag hierbij de kosten vergelijken over een periode van maximaal 3 jaar. Het college stelt nadere regels over het verstrekken van een andere passende voorziening.
Artikel 3.6 Bijzondere voorzieningen
Het college stelt nadere regels vast over bekostiging of aanbieding van de volgende vormen van vervoer:
Het drempelbedrag is een eigen bijdrage die overeenkomt met de kosten van openbaar vervoer over een afstand van 6 kilometer. De hoogte van het bedrag wordt bij nadere regels door het college vastgesteld volgens de bepalingen van de WPO, artikel 4 lid 7. Bij een bekostiging wordt het drempelbedrag ingehouden, bij een voorziening in natura wordt het drempelbedrag bij de ouders geïncasseerd.
De draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage geldt voor vervoer naar regulier basisonderwijs (BO) over de afstand groter dan 20 kilometer, ongeacht de leeftijd. De hoogte van deze eigen bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van het gezin. Voor deze eigen bijdrage geldt een afzonderlijk drempelinkomen. Het college stelt deze bijdrage vast bij nadere regels, conform de basisnormbedragen die jaarlijks worden gepubliceerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Artikel 4.1 Peildatum leeftijd leerling
Voor het verstrekken van een vervoersvoorziening op basis van de leeftijd van de leerling is de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft bepalend.
Artikel 4.2 Andere vergoedingen
De aanspraak op een vergoeding, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.
Artikel 4.3 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het vervoer naar en van school betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
Artikel 4.5 Intrekking oude regeling
De verordening Leerlingenvervoer gemeente Diemen 2019 wordt ingetrokken.
Artikel 4.6 Overgangsbepalingen
De verordening Leerlingenvervoer gemeente Diemen 2019 blijft van toepassing op vervoersaanvragen verstrekt op basis van de verordening Leerlingenvervoer gemeente Diemen 2019, totdat de voorziening afloopt dan wel het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is versterkt wordt ingetrokken, herzien of beëindigd.
Toelichting Verordening Vervoer naar en van school gemeente Diemen 2024
Het dagelijks naar school gaan van kinderen is voor hun onderwijs en ontwikkeling en voor de dagelijkse logistiek van gezinnen een belangrijke voorwaarde. De gemeente ondersteunt bij het naar schoolgaan wanneer de afstand groot is, wanneer de leerling door een beperking niet zelfstandig kan reizen, of wanneer ouders de leerling door omstandigheden niet zelf kunnen brengen. Deze verordening regelt dat.
In Nederland staat het specifieke wettelijke kader voor vervoer naar en van school en de rol van de gemeente daarin in de drie onderwijswetten die het basis-, speciaal en voortgezet onderwijs 1 regelen. Kort samengevat moet de gemeenteraad (verder: de raad) een regeling treffen die ervoor zorgt dat leerlingen op passende wijze naar en van school kunnen gaan, waarbij rekening wordt gehouden met de redelijkerwijs van ouders te vergen inzet én de vrije schoolkeuze op grond van levensbeschouwing.
In beginsel moet het college de kosten van het schoolgaan vergoeden (of zelf vervoer regelen) voor alle kinderen die naar de basisschool of het speciaal onderwijs gaan. De wet staat echter toe dat de raad dit in een aantal opzichten categorisch inperkt, o.a. met een afstandsgrens, leeftijdsgrens en het betalen van een eigen bijdrage. Die inperkingen zijn grotendeels niet toegestaan wanneer de leerling door een beperking niet zelfstandig naar en van school kan reizen. Naar voortgezet onderwijs wordt alleen vervoer bekostigd of geregeld als de leerling een dergelijke beperking heeft.
Verordening “Vervoer naar en van school”
De raad stelt bij deze een nieuwe verordening vast. Met deze nieuwe verordening worden enkele belangrijke beleidskeuzes doorgevoerd en wordt de leesbaarheid sterk verbeterd. In verband daarmee wordt de titel gewijzigd naar “Verordening Vervoer naar en van school gemeente Diemen 2024”. Deze naamsverandering wordt hieronder toegelicht.
De voorgaande regeling was de “Verordening Leerlingenvervoer gemeente Diemen 2019”, die zich richtte op het aanvraagproces van voorzieningen voor het schoolgaan. Deze verordening was, met enkele aanpassingen, gebaseerd op de Modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De belangrijkste bepalingen over toekenning van vervoervoorzieningen zijn sinds de eerste versie uit 1987 ongewijzigd. In die bepalingen maken ouders aanspraak op taxivervoer op grond van het enkele feit dat de leerling niet met het openbaar vervoer kan reizen en is taxivervoer voorliggend op het zelf brengen met de auto.
In de tussenliggende decennia is de rol van de gemeente en het denken over voorzieningen en zelfredzaamheid sterk veranderd. De Wet maatschappelijke ondersteuning, Jeugdwet en Participatiewet geven de gemeente een hoofdrol in de ondersteuning van inwoners bij zelfredzaamheid, participatie, opgroeien en ontwikkelen.
In die wetten en in de uitvoering ervan wordt veel meer aandacht besteed aan maatwerk, eigen kracht, het netwerk en algemene voorzieningen. Principes die ook toepasbaar zijn op vervoer naar en van school en die in overeenstemming zijn met het wettelijk kader.
Individuele maatwerkvoorzieningen (zoals taxivervoer dat ook is) zijn sinds deze transformatie niet meer de kern van waarin de gemeente voorziet, maar het vangnet. De gemeente blijft verantwoordelijk voor een goed eindresultaat, maar organiseert de zaken zo dat eigen kracht en maatschappelijke oplossingen in veel gevallen al volstaan. In het geval van schoolgaan betekent dit: kinderen moeten tijdig op school zijn en hun vervoer mag niet ten koste gaan van hun welzijn of dat van de ouders. Taxivervoer is daarin de achtervang, maar eigen oplossingen waarbij ouders zorgen voor het naar schoolgaan komen eerst.
Deze verordening regelt dus het ‘vervoer naar en van school’ op een breder vlak dan alleen het toekennen van voorzieningen. Ze bepaalt dat ouders primair zelf verantwoordelijk zijn om hun kind naar en van school te brengen en dat ouders zelf bepalen wanneer de leerling oud genoeg is om de reis zelfstandig te maken. Ze bepaalt ook in welke situaties de gemeente het vervoer bekostigt en in welke situaties taxivervoer wordt ingezet. De term “leerlingenvervoer” is daarmee te nauw om in de titel van de verordening aan te houden.
Deze verordening is aangenomen om een aantal beleidswijzigingen door te voeren. Van die gelegenheid is gebruikgemaakt om de belangrijkste bepalingen in begrijpelijke(re) taal te schrijven. De belangrijkste beleidskeuzes worden hieronder toegelicht:
Normalisering en vermijden van taxivervoer
De raad ziet aangepast vervoer als vangnet en wil zo veel mogelijk voorkomen dat leerlingen in dit vangnet belanden. Dat heeft te maken met normaliseren (zo min mogelijk aparte voorzieningen voor mensen met een beperking) en uitgaven (taxivervoer is fors duurder dan alle andere vervoersvormen), en beperkte vervoerscapaciteit door het landelijk chauffeurstekort, maar de belangrijkste reden zijn de immateriële kosten die taxivervoer heeft voor het kind en die bij andere vervoerwijzen vaak minder of niet aan de orde zijn.
Wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidseffecten van taxivervoer voor leerlingen ontbreekt grotendeels, maar de dagelijkse praktijk geeft meer dan genoeg aanwijzingen dat dit vervoer in veel gevallen nadelig is voor het welzijn en de gezondheid van leerlingen, in vergelijking met fietsen, openbaar vervoer of brengen en halen door de ouders. Dit heeft onder andere te maken met:
Om al deze redenen wil de raad dat het college, de ouders, de scholen en alle andere betrokkenen het uiterste doen om het gebruik van taxivervoer tot het minimum te beperken. De raad ziet als beste middelen hiervoor het bevorderen dat de leerling zelfstandig leert reizen en als dat niet kan, dat de ouders de leerling zoveel mogelijk brengen. Dit alles laat onverlet dat in veel situaties taxivervoer de enige reële optie is en blijft.
Een concrete invulling hiervan is de keuze om de kosten van openbaar vervoer of fiets te bekostigen naar VSO- scholen, voor leerlingen die zelfstandig kunnen reizen. VSO-scholen zijn doorgaans verder van huis dan scholen voor regulier voortgezet onderwijs. Het vervoer naar en van school heeft dus doorgaans voor de ouders hogere kosten en dit is niet het gevolg van een vrije schoolkeuze, maar van de bijzondere behoeften van de leerling. Wettelijk is dit niet vereist, maar feitelijk bevordert deze regeling het zelfstandig reizen. Als ouders de kosten van openbaar vervoer (variërend van enkele honderden euro’s per jaar tot meer dan 2000 euro per jaar) niet meer zelf hoeven te betalen, hebben zij ook geen prikkel om te verklaren dat de leerling niet zelfstandig kan reizen en daarom taxivervoer nodig heeft.
Leeftijdsgrens zelfstandig reizen verhoogd
Een belangrijke wijziging in de verordening Vervoer naar en van school 2024, ten opzichte van de verordening Leerlingenvervoer 2019, is de verhoging van de leeftijd waarop leerlingen geacht worden zelfstandig naar en van school te kunnen reizen, naar 11 jaar. Tot die leeftijd zijn ouders gehouden om de leerling zelf te brengen en halen en is het niet relevant of de leerling beperkingen heeft die zelfstandig reizen belemmeren. Vanaf 11 jaar is het uitgangspunt dat de leerling zelfstandig reist; dan zijn zulke beperkingen wél relevant als grond voor bekostiging of voor taxivervoer.
De voormalige leeftijdsgrens van 9 jaar is afkomstig uit de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en gaat terug tot de allereerste versie daarvan uit 1987. Sindsdien zijn het verkeer, de geografie en de maatschappelijke opvattingen over de leeftijd waarop kinderen zonder begeleiding over straat mogen gaan, veranderd. Onderzoek van het CBS uit 2010 wijst uit dat kinderen van 9 tot en met 11 jaar op afstanden van meer dan 2,5 kilometer slechts in 10% van de gevallen zonder begeleiding mochten reizen van hun ouders.1
Gezien deze ontwikkeling wordt de leeftijdsgrens voor zelfstandig reizen verhoogd naar 11 jaar. De verordening hanteert een peildatum, waardoor de leeftijd die een leerling op 1 augustus heeft voor het hele schooljaar blijft gelden. Dit betekent voor de meeste leerlingen dat ze in de 8e groep (de laatste klas van het primair onderwijs) geacht worden zelfstandig te reizen als er geen sprake is van een relevante beperking.
Leerlingen in het SO en vaak ook het SBO hebben vaak wél voor vervoer relevante beperkingen en daarnaast is de reisafstand naar deze scholen vaak groter, waardoor zelfstandig reizen niet reëel is. Een aparte leeftijdsgrens specifiek voor speciaal onderwijs is niet haalbaar, omdat leerlingen op dit punt sterk verschillen. Per leerling moet beoordeeld worden wanneer het moment is gekomen om zelfstandig te reizen, of om daarmee te gaan oefenen.
Door de verhoging worden ouders geacht om de leerling tot 11 jaar te brengen en halen. Dit betekent dat de groep die in beginsel geen aanspraak op taxivervoer maakt, wordt uitgebreid met de 9- en 10-jarigen. Daarentegen ontstaat er voor 9- en 10-jarigen zonder relevante beperkingen juist aanspraak op bekostiging van brengen en halen, als de school meer dan 6 kilometer van huis ligt.
Een andere belangrijke wijziging is dat de verordening het brengen en halen van de leerling met de eigen auto, door de ouders, voorliggend maakt op aangepast vervoer. Voorheen werd, voor een leerling die niet zelfstandig kon reizen, alleen getoetst of ouders de leerling met de fiets of het openbaar vervoer konden brengen. Konden ouders aantonen dat dit niet haalbaar was, dan ontstond aanspraak op taxivervoer. Ouders konden dan kiezen om de leerling zelf te brengen en een kilometervergoeding te ontvangen.
Door deze spelregels deed zich de situatie voor dat ouders die hun kind prima zouden kunnen brengen met de eigen auto toch aanspraak maakten op taxivervoer, enkel omdat de reistijd met openbaar vervoer naar de school erg lang was, of omdat ouders van school een verklaring ontvingen dat de leerling zelfs onder begeleiding niet met openbaar vervoer kon reizen. Deze situatie verhoudt zich naar de mening van de raad niet tot de verantwoordelijkheid van ouders voor het schoolgaan van hun kind.
De raad kiest er nu voor om het aan ouders over te laten op welke wijze zij de leerling brengen en halen. Alle mogelijkheden die het gezin heeft moeten in redelijkheid worden benut (en kunnen in aanmerking komen voor bekostiging), voordat het college aangepast vervoer toewijst. Ook als daarmee slechts één dag per week het taxivervoer kan worden vermeden. Nog steeds kunnen omstandigheden zoals een lange reistijd of het werk van de alleenstaande ouder een grond zijn om aangepast vervoer toe te kennen als dat nodig is.
Doelstelling en uitgangspunten uitgewerkt
Deze verordening benoemt in paragraaf 1 de doelstelling en geeft vervolgens de uitgangspunten voor het vervoer naar en van school en de toekenning van voorzieningen. Deze uitgangspunten kunnen ook worden afgeleid uit de wet en uit specifieke bepalingen in de oude verordening, maar ze zijn daar niet duidelijk samengevat. Dit leidde bij ouders, consulenten, raadsleden en andere lezers tot verwarring en discussie en soms tot onjuiste besluiten. Daarom zijn de uitgangspunten nu expliciet opgenomen. Ook is de uitwerking van deze uitgangspunten, in paragraaf 3, in begrijpelijke(re) taal opgesteld. Eerst wordt bepaald wat de passende vervoerswijze is: zelfstandig reizen (het uitgangspunt), brengen en halen (als zelfstandig reizen niet kan), of aangepast vervoer (als brengen en halen niet kan). Binnen elke vervoerswijze zijn er aparte regels over wat wel en niet bekostigd wordt, die samenhangen met leeftijd, beperking, schoolsoort en andere factoren. Door deze ‘selectie in twee stappen’ is de verordening ook voor de niet-getrainde lezer goed te volgen.
De leesbaarheid van deze verordening is verder verbeterd doordat veel uitwerkingen (zoals bedragen en indexaties, maar ook gedetailleerde criteria en voorwaarden zoals voor stagevervoer en opstapplaatsen) worden overgelaten aan de nadere regels. In sommige gevallen krijgt het college de aanwijzing om nadere regels te maken, in andere gevallen benoemt de verordening de mogelijkheid van nadere regels. Daarnaast behoudt het college de bevoegdheid om te beslissen over alles wat niet in deze verordening is geregeld.
De raad geeft deze ruimte voor verdere invulling aan het college omdat wat passend is voor een leerling sterk wordt beïnvloed door veranderlijke omstandigheden zoals de beschikbaarheid van openbaar vervoer, de locaties en roosters van scholen, nieuwe onderwijsarrangementen, nieuwe vervoermiddelen zoals de elektrische fiets, etc. Net als in de verordeningen over maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp wil de raad niet al deze voorzieningen en criteria in detail vastleggen. De raad geeft het college duidelijke kaders én de ruimte om voor vaker voorkomende situaties regels op maat vast te stellen.
Deze verordening moet gelezen worden in samenhang met door het college opgestelde nadere regels en beleidsregels. Het besluit waarin die regels zijn vervat volgt de nummering van de verordening, zodat direct duidelijk is dat een bepaalde regel een uitwerking is van een specifieke bepaling in de verordening.
Om die reden wordt bij deze verordening niet ook nog een artikelsgewijze toelichting gegeven. Het besluit met nadere regels en beleidsregels geeft alle toelichting die nodig is om de verordening beter te begrijpen. Hieronder wordt kort toegelicht welke relatie de verordening heeft met bovenliggende wet- en regelgeving.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
De doelstelling (artikel 1.2) is afgeleid van de WPO (artikel 4 lid 1 t/m 5), WEC (artikel 4 lid 1 t/m 5) en WVO 2020 (artikel 8.28 en artikel 8.29 lid 1 t/m 4). Van belang is dat deze verordening meer dan voorgaande verordeningen uitwerking geeft aan de bepaling in artikel 4 lid 4 (van de WPO en van de WEC) en artikel 8.29 lid 3 (van de WVO 2020):
De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.
Deze bepaling vormt onder andere de basis voor het uitgangspunt in de verordening dat ouders alleen taxivervoer krijgen voor zover zij kunnen aantonen dat de leerling niet zelfstandig kan reizen én de ouders de leerling niet kunnen brengen en halen.
De uitgangspunten voor vervoer (artikel 1.3) zijn afgeleid van dezelfde artikelen en van de overige bepalingen in de hiervoor genoemde artikelen, die toestaan dat de gemeente in bepaalde situaties geen of minder bekostiging verstrekt. Deze uitgangspunten worden verder uitgewerkt in paragraaf 3.
De reden om eerst uitgangspunten vast te stellen en deze daarna uit te werken, is dat de specifieke regels over welke voorziening wanneer wordt toegekend, onder welke voorwaarden, erg complex zijn. Dit komt omdat de regels rekening houden met afstand, leeftijd, schoolsoort, handicap, gezinssituatie, inkomen en meer. Het aantal combinaties van deze factoren is erg groot, waardoor een overzichtelijke tabel “Is dit uw situatie, dan is dit uw voorziening” niet haalbaar is.
Maar hoewel het aantal mogelijke combinaties van regels heel groot is, zijn de beginselen waarop die regels gebaseerd zijn wél overzichtelijk. In eerdere verordeningen konden deze beginselen alleen worden afgeleid uit de specifieke regels. Artikel 1.3 benoemt nu de uitgangspunten en maakt daarmee de verdere uitwerking (in paragraaf 3) begrijpelijker. In situaties waar toepassing van de letterlijke regels onredelijk of onbillijk lijkt, kunnen deze uitgangspunten ook worden gebruikt om toch een besluit te nemen dat wél redelijk en billijk is.
Paragraaf 2 Aanvraag, onderzoek, beoordeling en toekenning
De WPO, WEC en WVO bevatten geen bepalingen over het aanvraagproces, anders dan de bepaling “De regeling bepaalt op welke wijze het college terzake advies van deskundigen inwint”. De meeste bepalingen in deze paragraaf zijn overgenomen uit eerdere verordeningen leerlingenvervoer en de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ten opzichte van eerdere verordeningen is in meer detail beschreven hoe het college de eigen kracht van leerling en ouders onderzoekt en op welke wijze en aan wie het college hierover advies kan vragen.
In deze paragraaf wordt concreter gemaakt in welke situaties aanspraak bestaat op welke voorzieningen, onder welke voorwaarden. Meer dan in eerdere voorzieningen wordt van ouders verwacht dat zij de leerling waar mogelijk brengen en halen en wordt aangepast vervoer alleen toegekend voor zover dit niet mogelijk is. Dit is gebaseerd op de redelijkerwijs van ouders te verwachten inzet zoals bepaald in de WPO en WEC (zie ook toelichting op paragraaf 1).
De bekostiging van openbaar vervoer naar VSO-scholen (en de lager ingestelde afstandsgrens voor deze schoolsoort) zijn keuzes die verder gaan dan wat wettelijk vereist wordt. De WVO 2020 bepaalt dat alleen aanspraak bestaat op een voorziening als de leerling door een beperking niet zelfstandig met openbaar vervoer kan reizen. De verordening bekostigt voortaan ook voor leerlingen zonder zulke beperkingen het vervoer. De redenen hiervoor zijn in de algemene toelichting benoemd.
Artikel 4.4 stelt dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de WEC en artikel 8.29, vijfde lid, van de WVO 2020.
Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van bekostiging van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie.
De Afdeling heeft in de casuïstiek nadere richtlijnen gegeven voor de toepassing van de hardheidsclausule:
Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren (ABRvS 12 mei 1989, nr.R03.88.7057/Sp347/26-41).
Onderzoek van het CBS uit 2010 wijst uit dat kinderen van 9 tot en met 11 jaar op afstanden van meer dan 2,5 kilometer slechts in 10% van de gevallen zonder begeleiding mochten reizen van hun ouders. Bij afstanden van 500 meter tot 2,5 kilometer mocht meer dan de helft zonder begeleiding reizen. Van alle kinderen 4-12 jaar die met de fiets naar school gingen (dit zijn in de praktijk vooral de oudere kinderen) reisde volgens dit onderzoek 40% alleen en 60% onder begeleiding.