Organisatie | Heerde |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel terug- en invordering 2024 gemeente Heerde |
Citeertitel | Beleidsregel terug- en invordering 2024 gemeente Heerde |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel terug- en invordering H2O 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2024 | nieuwe regeling | 04-06-2024 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Hoofdstuk 2 Terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ
Artikel 4. Hoorrecht van de belanghebbende
Voordat het college een besluit tot herziening, intrekking en/of terugvordering van het recht op bijstand neemt, wordt de belanghebbende de mogelijkheid geboden om zijn zienswijze kenbaar te maken.
Artikel 5. Terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende het volgende mee:
Artikel 8. Beperking van de terugvordering (6-maanden jurisprudentie)
Als de belanghebbende informatie heeft verstrekt welke zou moeten leiden tot aanpassing van het recht op bijstand, maar deze informatie is door het college niet tijdig verwerkt, dan wordt de terugvordering beperkt. De terugvordering wordt dan beperkt tot een periode van 6 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de gemeente het recht op bijstand had kunnen aanpassen nadat het signaal dat tot de aanpassing had moeten leiden, was ontvangen. Het voorgaande is niet van toepassing op de terugvorderingen welke zijn ontstaan omdat de belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan.
Artikel 19. Kwijtschelding na schuldenregeling
Het college werkt niet mee aan een schuldregeling, als:
de vordering van de gemeente betrekking heeft op bijstand die in de vorm van een lening is verstrekt, omdat de belanghebbende zich te weinig bewust is geweest van zijn eigen verantwoordelijkheid om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien (art. 48, tweede lid, aanhef en onderdeel b Participatiewet); of
Artikel 11. Verrekening bijstand bij terugvordering
Als belanghebbende bijstand ontvangt van een andere gemeente of een andere instantie zoals genoemd in artikel 60a Participatiewet, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van het in dit lid genoemde artikel (pseudo-verrekening).
Als de bijstand van de gemeente op enig moment wordt beëindigd, wordt aan de belanghebbende verzocht om de verschuldigde aflossingen zelf te blijven voldoen. Er wordt vervolgens wel een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende, en wanneer nodig wordt het aflossingsbedrag gewijzigd vastgesteld.
Artikel 12. Vaststellen aflossingscapaciteit bij terugvordering
In geval van terugvordering op grond van artikel 58, lid 1 en 2 Participatiewet wordt de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de geldende norm voor personen met een inkomen tot 120% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Van inkomsten boven 120% van de geldende bijstandsnorm wordt 35% vastgesteld als aflossingscapaciteit.
Als belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn draagkracht, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld. Ook kan onder toepassing van artikel 60, lid 6 Participatiewet in dat geval direct beslag worden gelegd op het inkomen van de belanghebbende, waarbij de beslagvrije voet geheel komt te vervallen.
Artikel 14. Uitstel van de aflossingsverplichting
Als belanghebbende gedurende een bepaalde periode niet in staat is om aan zijn aflossingsverplichting te voldoen, kan op zijn verzoek de aflossingsverplichting gedurende deze periode opgeschort worden. Door het college worden dan de financiële omstandigheden onderzocht en beoordeeld of en zo ja in welke mate uitstel wordt verleend, met inachtneming van de preferente bepalingen.
Artikel 15. Afgifte dwangbevel
Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).
Artikel 16. Ten uitvoerlegging en kosten van aanmaning en invordering
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen
De gemeente kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheid van overwegende aard leidt.
Artikel 20. Ingangsdatum en intrekking
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 juli 2024 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels terug- en invordering H2O 2015 gemeente Heerde, met dien verstande dat laatstgenoemde beleidsregels hun werking behouden voor aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2024. Deze beleidsregel is van toepassing op na 1 juli 2024 te nemen besluiten tot terugvordering van uitkering of bedrijfskapitaal over een periode vanaf 1 juli 2024.
Aldus vastgesteld op 4 juni 2024
Het college van burgemeester en wethouders,
Secretaris, B. van Zuthem,
Burgemeester, Mr. O.G. Prinsen
De terugvordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 en de IOAZ wordt uitgevoerd door het Regionaal Bureau Zelfstandigen te Zwolle.
Artikel 2. Gebruikmaken van diverse bevoegdheden
In het geval van terugvordering op grond van de Wet kinderopvang is herzien en/of intrekken niet aan de orde omdat het hier om een subsidie gaat die voorlopig is toegekend. Het gaat hier om vorderingen die zijn ontstaan voor 1 januari 2013. Vanaf 1 januari 2013 is het niet meer aan de gemeenten om het werkgeversdeel van de kinderopvangtoeslag uit te betalen. Dit wordt vanaf dat moment een taak van de Belastingdienst. Bij de terugvordering zijn de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3. Herziening en intrekking
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om tot terugvordering van teveel verstrekte bijstand en van de kosten van bijstand. Als de belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, wordt het recht op bijstand of uitkering herzien (gecorrigeerd) of ingetrokken waarbij alsnog rekening wordt gehouden met de werkelijke situatie.
Ook als de bijstand of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, maar de oorzaak daarvoor niet bij belanghebbende ligt kan het recht op bijstand/uitkering worden herzien of ingetrokken. Hierbij kan gedacht worden aan wijzigingen in de uitkeringssituatie die niet tijdig door de gemeente zijn verwerkt. Van belang hierbij is wel dat de belanghebbende dan redelijkerwijs had moeten kunnen weten dat hij/zij teveel bijstand heeft ontvangen. Dit kenbaarheidsvereiste is dus van belang bij de bepaling of er al dan niet zal worden teruggevorderd.
Op grond van dringende redenen kan van herziening of intrekking worden afgezien. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een herziening of intrekking zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende of zijn/haar gezin. Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot herziening of intrekking niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt.
Artikel 4. Hoorrecht van de belanghebbende
Voordat een besluit tot terugvordering wordt genomen, wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Het vooraf informeren van de belanghebbende kan er voor zorgen dat er draagvlak ontstaat voor het besluit tot terugvordering, waardoor het indienen van een bezwaarschrift voorkomen kan worden. Daarnaast kan er op basis van de informatie van de belanghebbende een juiste belangenafweging gemaakt worden. Er kunnen altijd redenen zijn op basis waarvan van gehele of gedeeltelijke terugvordering kan worden afgezien. Hierbij wordt wel opgemerkt dat bij verwijtbare vorderingen alleen van gehele- of gedeeltelijke terugvordering kan worden afgezien als er sprake is van dringende redenen (artikel 58, lid 8 Participatiewet).
Door de belanghebbende te horen, kan een tijdsbesparing worden gerealiseerd. Er kan namelijk direct met de belanghebbende een betalingsregeling worden overeengekomen, die meteen in de beschikking kan worden opgenomen.
Daarbij wordt ook nog opgemerkt dat het vragen naar de zienswijze van de belanghebbende en de vermelding van deze zienswijze in het (terugvorderings-)besluit, een formele verplichting is op grond van artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht.
Als de belanghebbende niet op de kennisgeving reageert (of als het telefonisch contact niet tot stand komt), wordt het besluit tot terugvordering genomen zonder de zienswijze van de belanghebbende te melden. Dit laat onverlet dat er een belangenafweging moet worden gemaakt. Deze vindt dan plaats op basis van alle bij ons bekende informatie (zoals de informatie uit het klantdossier).
Artikel 5. Terugvorderingsbesluit
In deze regels is artikel 60 van de Participatiewet uitgewerkt. Opgenomen is welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat het indienen van een bezwaarschrift geen opschortende werking heeft voor het innen van de vordering.
Artikel 6. Afzien van terugvordering of invordering
Van terugvordering of invordering wordt geheel of gedeeltelijk afgezien als er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering voor de belanghebbende. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terugvordering leidt tot onaanvaardbare consequenties voor de belanghebbende.
Er kan van terug- of invordering worden afgezien, als een vordering of een restantvordering lager is dan € 125,00. Dit bedrag is ook van toepassing op de kosten van de afgifte van een dwangbevel en op de invorderingskosten zoals deze door de deurwaarder of het incassobureau in rekening worden gebracht.
Er kan niet van gehele - of gedeeltelijke terugvordering worden afgezien, als er sprake is van een boete of van een verwijtbare vordering (een vordering op grond van artikel 58, lid 1 Participatiewet. Middels wijziging van de Participatiewet, IOAW en IOAZ per 1 januari 2013 heeft de wetgever bepaald dat verwijtbare vorderingen altijd volledig moeten worden terugbetaald. Van gehele of gedeeltelijke terugvordering kan worden afgezien, als er sprake is van dringende redenen. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare consequenties voor de belanghebbende of zijn gezin.
Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt.
Artikel 7. Brutering van de vordering
Bijstand wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt echter net als een werkgever aan het eind van het boekjaar loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoedingen (zoals bedoeld in artikel 46 Zorgverzekeringswet) af aan de Belastingdienst.
De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte verleende bijstand kan de gemeente de bijstand bruto terugvorderen van de belanghebbende. In dit artikel is beschreven in welke gevallen de bijstand bruto wordt teruggevorderd en wanneer kan worden volstaan met de netto terugvordering.
De belanghebbende kan bij de Belastingdienst verzoeken om teruggave van de bruto terugbetaalde bijstand. De bruto terugbetaalde bijstand wordt dan in mindering gebracht op het fiscaal loon. Een dergelijk verzoek kan slechts worden gedaan als de belanghebbende de gehele bruto vordering aan de gemeente heeft voldaan.
Artikel 8. Beperking van de terugvordering (6-maanden jurisprudentie)
De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat de gemeente slechts over maximaal 6 maanden mag terugvorderen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Dus de terugvordering is beperkt tot een periode van 6 maanden vanaf het moment dat de gemeente op grond van een signaal de uitkering hadden moeten aanpassen, maar dit niet heeft gedaan waardoor er teveel bijstand was uitbetaald. Al hetgeen er na het verstrijken van deze periode nog teveel aan bijstand is uitbetaald, kan niet meer worden teruggevorderd.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat het hier dus niet de vorderingen betreft die door een administratieve vergissing zijn ontstaan (besluit tot toekenning bijstand is goed, maar de uitvoering is fout). De “zes maanden jurisprudentie” is alleen van toepassing op die gevallen waarbij uit informatie van de belanghebbende blijkt dat het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden herzien (artikel 54, lid 3 Participatiewet).
Voor de vordering op grond van een administratieve vergissing geldt een verjaringstermijn van twee jaar en de vraag of de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat er te veel bijstand werd verstrekt. Voor gevallen waarbij de “zes maanden jurisprudentie” van toepassing is, geldt deze termijn van twee jaar niet.
Artikel 9. Kwijtschelding na schuldenregeling
In bepaalde gevallen kan het bestaan van schulden de re-integratie van een belanghebbende in de weg staan, In re-integratietrajecten speelt het oplossen van de schuldenproblematiek dan ook een steeds belangrijkere rol. Ook schulden aan de gemeente in het kader van de bijstandsverlening kunnen een belemmering zijn om re-integratie te bewerkstelligen. Op grond van dit artikel kan het college besluiten de schulden aan de gemeente kwijt te schelden als deze een belemmering vormen voor re-integratie. Het kan echter niet zo zijn dat het college overgaat tot kwijtschelding en dat andere schuldeisers de vorderingen handhaven. In dat geval dient een belanghebbende eerst naar de Afdeling Inkomensondersteuning van de gemeente Zwolle om de schulden te saneren of te regelen. Er wordt niet ingestemd met een schuldenregeling als er sprake is van een verwijtbare vordering waarbij een boete is opgelegd, of als er aangifte is gedaan van sociale zekerheidsfraude. De wetgever heeft dit middels wijziging van de Participatiewet, IOAW en IOAZ per 1 januari 2013 geregeld. Ook wordt er niet ingestemd met een schuldenregeling als er sprake is van een verwijtbare vordering welke is ontstaan voor 1 januari 2013.
Schulden als gevolg van leningen waarvan de belanghebbende zijn betalingsverplichtingen niet nakomt komen in principe niet in aanmerking voor kwijtschelding. Het niet nakomen van verplichtingen mag immers niet worden beloond.
Meerdere hoofdelijk aansprakelijken
Soms zijn er meerdere personen aansprakelijk voor dezelfde vordering. Dit is meestal het geval bij terugvordering van bijstand op de verzwegen partner, of als de teveel verstrekte bijstand of geldlening aan een echtpaar is verstrekt. Op grond van artikel 6:9 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek moet degene die mede hoofdelijk aansprakelijk is het restant van de vordering nog wel voldoen, als aan de andere hoofdelijke aansprakelijke kwijtschelding is verleend. Dit betekent dus dat verleende kwijtschelding aan één van de hoofdelijk aansprakelijken, tot gevolg heeft dat de andere hoofdelijk aansprakelijke het restant van de vordering nog wel moet voldoen.
Artikel 10. Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting
De gemeente voert een actief kwijtscheldingsbeleid. Dat wil zeggen dat actief toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden om een (restant)vordering kwijt te schelden. Dit betekent dat in de beschikking waarin de terugbetalingsverplichting wordt opgelegd, ook wordt aangegeven of en op welk moment de belanghebbende in aanmerking komt voor kwijtschelding.
Het kwijtscheldingsbeleid moet duidelijk en prikkelend zijn voor de belanghebbende, maar ook doelmatig voor de gemeente. De belanghebbende heeft er belang bij om te weten dat na een bepaalde periode van stipt aflossen, een beloning wacht in de vorm van kwijtschelding. De gemeente heeft er belang bij dat vorderingen niet tot in lengte van jaren in de administratie worden gehandhaafd.
De gemeente wil steun bieden aan personen met een beperkte zelfredzaamheid. Dit blijft niet alleen beperkt tot het verlenen van bijstand, maar kan ook inhouden dat de gemeente de belanghebbende er op wijst dat er een mogelijkheid bestaat op verbetering van zijn financiële situatie. Degene die na 36 maanden (3 jaar) al dan niet onafgebroken aflost, hoeft geen verzoek tot kwijtschelding in te dienen. In dit geval wordt een debiteurenonderzoek geagendeerd en vindt ambtshalve kwijtschelding plaats indien iemand hiervoor in aanmerking komt.
Verwijtbare vorderingen komen niet in aanmerking voor kwijtschelding.
Buiten invordering stellen na niet aflossen (geldlening of niet verwijtbare vordering)
Als een belanghebbende naar het buitenland verhuist of met onbekende bestemming is vertrokken, is het voor de gemeente (nagenoeg) onmogelijk om tot invordering van het verschuldigde over te gaan. Er zal één keer per jaar onderzocht worden of de belanghebbende zich al weer in Nederland heeft gevestigd of dat er een inkomen bekend is waarop beslag kan worden gelegd. Na verloop van 5 jaar zonder zicht op enige aflossing wordt de restantvordering buiten invordering gesteld.
Artikel 11. Verrekening bijstand
Als er sprake is van een vordering wordt maandelijks 5% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) ingehouden voor de aflossing van de vordering.
Deze wijze van verrekenen (interne verrekening) gaat vóór een gelegd beslag, zelfs als dit door de Belastingdienst is gelegd. Dus als beslag op de uitkering wordt gelegd terwijl er een interne verrekening plaatsvindt, kan het beslag niet worden uitgevoerd (tenzij er nog ruimte aanwezig is binnen het voor beslag vatbare bedrag).
Als de belanghebbende een uitkering ontvangt van een andere gemeente, kan op grond van artikel 60a Participatiewet tot pseudo-verrekening worden overgegaan. Pseudo-ver-rekening is ook mogelijk met uitkeringen van andere instanties genoemd in dit artikel, zoals UWV en SVB. Als deze vorm van verrekening niet mogelijk is omdat reeds beslag op de uitkering is gelegd, dan moet eerst een dwangbevel worden afgegeven. Als belanghebbende na betekening van het dwangbevel niet aan zijn betalings- of aflossingsverplichting voldoet, kan vervolgens beslag op de uitkering worden gelegd.
Artikel 12. Vaststellen aflossingscapaciteit
In principe moet de vordering ineens worden terugbetaald. In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. In deze beleidsregel wordt vastgesteld wat de hoogte van de aflossing kan zijn op bijstandsniveau dan wel als het inkomen hoger is dan bijstandsniveau. Ook nu wordt bij een minimuminkomen afgelost hetgeen mogelijk is volgens de beslagvrije voet. Weliswaar is dit de maximale aflossingscapaciteit, maar daarentegen blijkt veelal in de praktijk dat anders derden een deel van de beslagvrije voet opeisen, terwijl de gemeente zelf veelal een preferente schuldeiser is. Bij het vaststellen van de draagkracht wordt in principe geen rekening gehouden met schulden die niet preferent zijn. Deze schulden dienen te worden voldaan uit het restant van de draagkracht. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan eventueel hiervan worden afgeweken, maar dan speelt de aard van die schuld een belangrijke rol in de afweging. Zeker als de vordering binnen 3 jaar kan worden afgelost kunnen burgemeester en wethouders genoegen nemen met een lager bedrag mits er maar regelmatig wordt betaald.
Instemmen met aflossingsvoorstel zonder draagkrachtonderzoek
Een belanghebbende kan een voorstel doen voor het treffen van een aflossingsregeling. Met dit voorstel wordt ingestemd als het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 per maand bedraagt en de vordering in 36 termijnen kan zijn afgelost.
Als overduidelijk is dat de belanghebbende het minimale aflossingsbedrag niet kan voldoen, kan een lager aflossingsbedrag worden vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat de belanghebbende gedurende een langere termijn moet aflossen voordat de vordering is afgelost.
Vaststellen aflossingsbedrag door berekening draagkracht
Als een belanghebbende niet meewerkt aan een onderzoek naar zijn draagkracht, stelt de gemeente het aflossingsbedrag ambtshalve vast. Hierbij wordt dan gebruik gemaakt van de gegevens die de gemeente tot haar beschikking heeft (Suwinet). Daarnaast bestaat de mogelijkheid om zonder toepassing van de beslagvrije voet beslag te leggen op het inkomen van de belanghebbende. Afhankelijk van de hoogte van de restantvordering zal beoordeeld moeten worden welke methode wordt toegepast.
Aflossen op meerdere vorderingen
Als er sprake is van meerdere vorderingen, worden de aflossingen als eerste in mindering gebracht op een verwijtbare vordering. Als er geen sprake is van een verwijtbare vordering, worden de aflossingen als eerste in mindering gebracht op de oudste vordering. Hierbij wordt gekeken naar de datum waarop het besluit tot terugvordering is genomen.
Als er sprake is van een verwijtbare vordering en een bestuurlijke boete, moet er eerst op de boete worden afgelost.
Onderzoek naar gewijzigde omstandigheden
Als een vordering niet in 36 maanden kan worden afgelost en er is een aflossingsbedrag vastgesteld, wordt eens per 3 jaar een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.
Als is vastgesteld dat belanghebbende niet op de vordering kan aflossen, wordt jaarlijks een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in de financiële- en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.
Artikel 13. Heronderzoek naar de financiële omstandigheden
Deze regel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 14. Uitstel van de aflossingsverplichting
Op verzoek van belanghebbende kan gedurende een individueel te bepalen periode uitstel van de aflossingsverplichting worden verleend. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor belanghebbende niet kan doorgaan met de betaling van zijn aflossingen (bijvoorbeeld detentie, of een terugval in inkomen). De belanghebbende dient wel aan te tonen dat er sprake is van omstandigheden waardoor de aflossingsverplichting niet meer kan worden nageleefd. De termijnen voor kwijtschelding blijven echter van toepassing. Dat wil zeggen dat er in beginsel gedurende 36 of 60 maanden moet worden afgelost om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. De maanden waarover belanghebbende aantoonbaar niet in staat is gebleken om af te lossen, schorten deze periode op. Het is niet de bedoeling dat iemand bijvoorbeeld na 30 maanden stipt aflossen, en vervolgens buiten zijn schuld om even niet kan aflossen, weer aan een nieuwe aflossingstermijn moet beginnen. Voorkomen moet worden dat iemand nooit van zijn schulden af komt. Er kan sprake zijn van bijzondere omstandigheden, die het onderbreken van de aflossings-periode rechtvaardigen. Een periode waarover de gemeente het aflossingsbedrag op nihil stelt, telt zelf niet mee voor het aantal maanden waarover moet worden afgelost. Als de periode waarover niet kan worden afgelost, is veroorzaakt doordat op een andere preferente schuld moest worden afgelost (bijv. de Belastingdienst), kan dat niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
Artikel 15. Afgifte dwangbevel
Op 1 juli 2009 is de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevoerd.
Deze wijziging in de Awb heeft tot gevolg dat vanaf dat moment een besluit tot terugvordering van bijstand, uitkering of inkomensvoorziening geen executoriale titel meer oplevert. Ook de betalingstermijn waarbinnen een vordering moet worden voldaan is gewijzigd naar 6 weken in plaats van 4 weken.
Als de belanghebbende het verschuldigde bedrag niet binnen 6 weken na verzending van de terugvorderingsbeschikking heeft voldaan, moet deze over zijn verzuim worden aangemaand. Naast een schriftelijk aanmaning, vindt eerst een telefonische benadering plaats.
Als het telefonische contact niet tot stand komt, wordt volstaan met het verzenden van een schriftelijke aanmaning.
Mocht de belanghebbende na (ten hoogste) twee telefonische betalingsverzoeken nog steeds niet aan zijn betalingsverplichting voldoen, zal hij/zij hierover nog (tenminste) 1 maal schriftelijk worden aangemaand waarna tot invordering van het verschuldigde zal worden overgegaan. Na een telefonisch betalingsverzoek heeft de belanghebbende 7 dagen de tijd om het verschuldigde over te maken. In de schriftelijke aanmaning wordt aan de belanghebbende verzocht om de vordering alsnog binnen twee weken te voldoen (of een aflossingsregeling tot stand te brengen). Mocht daarna nog geen enkele betaling van de belanghebbende zijn ontvangen, dan wordt een dwangbevel afgegeven.
Artikel 16. Ten uitvoerlegging en kosten van aanmaning en invordering
Invorderingskosten dienen, evenals in het reguliere betalingsverkeer voor rekening van de onwillige debiteur te komen. Een onwillige debiteur veroorzaakt extra werkzaamheden voor de gemeente en daarmee extra kosten in de uitvoering. Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeente dat de onwillige debiteur wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn gedrag. In de incassopraktijk wordt gewerkt met een forfaitair percentage van meestal 15% van de hoofdsom. Voorgesteld wordt om bij dit systeem aan te sluiten. Het is voor de gemeente redelijk om de kosten van invordering te bepalen op 15% van de (resterende) vordering (exclusief rente), met een minimum van 45 euro en een maximum van 450 euro per geval.
Indien de debiteur meerdere vorderingen onbetaald laat kunnen op elk der afzonderlijke vorderingen de kosten van de invordering in rekening worden gebracht. De debiteur moet niet onnodig worden geconfronteerd met de extra kosten. Enige inpassing van de schuldeiser om de vordering betaald te krijgen kan normaal worden geacht. Daarom worden invorderingskosten pas in rekening gebracht op het moment dat de debiteur dusdanig onwillig is gebleken, dat er moet worden overgegaan tot beslaglegging of tot het inschakelen van een deurwaarder. Om individuele redenen kan van de invorderingskosten worden afgezien.
In de terugvorderingsbeschikking en in het dwangbevel moet wel nadrukkelijk genoemd worden dat de kosten van invordering en afgifte van het dwangbevel in rekening worden gebracht. Als dit niet nadrukkelijk in de beschikking of het dwangbevel is genoemd, kunnen deze kosten achteraf niet alsnog bij de belanghebbende in rekening worden gebracht.
Artikel 17. Overdragen invordering
Niet voldoen aan de betalings- of aflossingsverplichting
Als de belanghebbende ook na afgifte van het dwangbevel nog niet aan de betalingsverplichting of aflossingsverplichting voldoet, kan tot dwanginvordering van het verschuldigde worden overgegaan. In eerste instantie moet geprobeerd worden om beslag te leggen op het inkomen. Mocht dit niet mogelijk zijn (omdat de inkomstenbron niet te achterhalen is), dan wordt de invordering overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.
Als een belanghebbende naar het buitenland verhuist, is het voor de gemeente (nagenoeg) onmogelijk om tot invordering van het verschuldigde over te gaan. Eerst moet de Terugvorderingsambtenaar een afweging maken of de kosten opwegen tegen de baten. Dit hangt met name af van de kans van slagen van de invorderingsactie op grond van de bij de gemeente bekende informatie.
De kosten van invordering kunnen alleen aan de belanghebbende worden doorberekend, als dit expliciet in de terugvorderingsbeschikking of het dwangbevel is opgenomen.
Er moet wel voorkomen worden dat de kosten van invordering hoger worden dan de oorspronkelijke vordering. Er zal dus altijd nog een kosten/baten afweging gemaakt moeten worden.
De gemeente kan een besluit tot terugvordering en/of een dwangbevel ook bekend maken, zonder een beschikking te verzenden, als de woon- of verblijfplaats van de belanghebbende niet bekend is. Dit kan door publicatie in een dagblad of in de hal van het gemeentehuis van de laatste gemeente waar de belanghebbende in GBA stond ingeschreven (publicatiebord). Er zijn geen wettelijke voorschriften aan deze wijze van publiceren verbonden. Hiermee wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.
Als het denkbaar is dat de belanghebbende op enig moment weer traceerbaar is, kan van deze mogelijkheid tot het bekendmaken van de vordering of verhaalsbijdrage gebruik gemaakt worden. Hierbij heeft de (goedkopere) manier van bekendmaken in het gemeentehuis de voorkeur. De bezwaar- en betalingstermijnen genoemd in de beschikking of het dwangbevel beginnen dan te lopen vanaf de datum van publicatie.
Artikel 18. Overlijden van de belanghebbende
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.