Organisatie | Tilburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg |
Citeertitel | Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-06-2024 | nieuwe regeling | 13-05-2024 |
De burgemeester van de gemeente Tilburg,
het voorstel van de afdeling Veiligheid & Wijken,
de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod kan opleggen aan de eigenaar of de houder van een hond, indien hij de hond vanwege zijn gedrag, hinderlijk of gevaarlijk acht,
de burgemeester discretionair bevoegd is om, ter handhaving van een aanlijngebod en aanlijn- en muilkorfgebod, een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen,
het ter bevordering van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid wenselijk is om beleidsregels vast te stellen omtrent de toepassing van de discretionaire bevoegdheden tot het hinderlijk of gevaarlijk achten van een hond, het opleggen van een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod, en het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom,
artikel 125, eerste en derde lid, van de Gemeentewet,
artikelen 1:3, vierde lid, 4:81, eerste lid, en 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
artikelen 80, 80a en 137 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg,
Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de bevoegdheid om, naar aanleiding van een bijtincident, een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen, als bedoeld in artikel 80 APV, de bestuursrechtelijke handhaving van die geboden, alsmede de bestuursrechtelijke handhaving van artikel 80a, eerste lid, van de APV.
Een onderzoek vangt zo spoedig mogelijk na de ontvangst van een melding of een aangifte van een bijtincident.
Tijdens het huisbezoek wordt de melder de gelegenheid gegeven om aan de inspecteur een feitelijk verslag te doen van het bijtincident. De melder wordt door de inspecteur verzocht om, indien beschikbaar, beeldmateriaal van de schade die het directe gevolg is van het bijtincident aan hem over te dragen. Indien voor de behandeling van de schade, al dan niet spoedeisende, medische hulp vereist was, vraagt de inspecteur aan de melder om hiervan bewijs aan te leveren.
Artikel 2.5 Geen wederhoor mogelijk
Indien wederhoor niet mogelijk is, doordat de eigenaar of de houder van de hond die gebeten heeft niet bekend is, eindigt het onderzoek. De melder wordt hierover geïnformeerd. De bestuurlijke rapportage uit artikel 2.2, derde lid, kan als ondersteunend bewijs dienen bij een ander bijtincident indien in voldoende mate kan worden vastgesteld dat het dezelfde hond betreft.
Artikel 2.6 Onderzoek door toezichthouder
Indien een onderzoek wordt verricht vanwege een bijtincident door een hinderlijke of gevaarlijke hond waarvan de eigenaar of houder een maatregel als bedoeld in artikel 3.4 is opgelegd, wordt het onderzoek overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk uitgevoerd, met dien verstande dat het onderzoek wordt uitgevoerd door de toezichthouder in plaats van de inspecteur.
Hoofdstuk 3 Beoordeling bijtincident
De eigenaar of de houder van een gevaarlijke hond wordt geboden er zorg voor te dragen dat deze hond aangelijnd en gemuilkorfd is, overeenkomstig de criteria als genoemd in artikel 80, tweede en derde lid, APV, wanneer deze zich niet op het eigen terrein van de eigenaar of de houder bevindt. In de beschikking wordt de eigenaar of de houder uit het eerste lid erop gewezen dat het aanlijn- en muilkorfgebod in losloopzones onverkort geldt en dat het muilkorfgebod ook op eigen grond geldt indien ter plaatse niet de maatregelen zijn getroffen die in de APV staan vermeld.
De eigenaar of de houder van een hinderlijke hond wordt geboden er zorg voor te dragen dat deze hond aangelijnd is, overeenkomstig het criterium als genoemd in artikel 80, tweede lid, APV, wanneer deze zich niet op het eigen terrein van de eigenaar of de houder bevindt. In de beschikking wordt de eigenaar of de houder uit het derde lid erop gewezen dat dit aanlijngebod in losloopzones onverkort geldt.
Om de maatregel op te kunnen volgen, wordt in de beschikking een begunstigingstermijn genoemd. De duur van de begunstigingstermijn wordt slechts bepaald aan de hand van de tijd die redelijkerwijs nodig is om een muilkorf en een korte lijn aan te schaffen, althans het middel dat noodzakelijk is om opvolging te kunnen geven aan het opgelegde gebod uit het eerste of het tweede lid. Indien bekend is dat deze middelen reeds in het bezit zijn van de houder of eigenaar, wordt er geen begunstigingstermijn gegeven.
Hoofdstuk 4 Opheffen of wijzigen van een maatregel
Artikel 4.1 Opheffen of wijzigen maatregel
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt alleen toegekend indien de gevaarlijke hond een risico-assessment heeft ondergaan dat afgenomen is door een professionele hondengedragsdeskundige en dat het assessment heeft uitgewezen dat er geen onacceptabele risico’s meer zijn voor mensen en dieren.
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitsluitend betrekking op de bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden van de burgemeester en beperken de opsporingsambtenaren niet in hun bevoegdheden die zij ontlenen aan het strafprocesrecht.
Artikel 5.2 Handhaving muilkorfplicht op eigen terrein
De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op duizend euro per overtreding, met een maximum van tweeduizend euro. Als uit feiten blijkt dat het voor de overtreder voordeliger is om de herstelmaatregel niet te nemen, wordt de hoogte van de dwangsom zo vaak als nodig verdubbeld, totdat de prikkel om de last op te volgen, bereikt is.
Artikel 5.3 Handhaving aanlijngebod
De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op duizend euro per overtreding, met een maximum van tweeduizend euro. Als uit feiten blijkt dat het voor de overtreder voordeliger is om de herstelmaatregel niet te nemen, wordt de hoogte van de dwangsom zo vaak als nodig verdubbeld, totdat de prikkel om de last op te volgen, bereikt is.
Artikel 5.4 Handhaving aanlijn- en muilkorfgebod
In de beschikking wordt medegedeeld dat, indien het aanlijn- en muilkorfgebod niet wordt nageleefd, de burgemeester de overtreding kan beëindigen door de hond in beslag te nemen. Tevens wordt in de beschikking medegedeeld dat de kosten van voorbereiding, het transport, het verblijf, het risico-assessment en de eventuele kosten om de hond te euthanaseren voor rekening zijn van de overtreder.
Hoofdstuk 6 Toepassing van bestuursdwang
Artikel 6.1 Bestuursdwang: inbeslagname
Een gevaarlijke hond kan in beslag worden genomen indien:
Artikel 6.3 Teruggeven, weggeven, euthanaseren
Indien opvolging van het advies zou inhouden dat de hond aan de eigenaar of de houder teruggegeven wordt, maar er concrete aanwijzingen zijn waaruit afgeleid kan worden dat dit een onacceptabele onrust veroorzaakt in de directe omgeving van het verblijfadres van de houder of eigenaar, wordt het advies niet opgevolgd. Als de gevaarlijke hond veelvuldig op een ander adres verblijft dan op het verblijfadres van de eigenaar of de houder, dan geldt het bepaalde in de vorige volzin ook ten aanzien van de directe omgeving van dat andere adres.
De teruggave van een gevaarlijke hond brengt, in beginsel, geen verandering teweeg in het oordeel dat de hond gevaarlijk is; het aanlijn- en muilkorfgebod blijft dan ook onverkort van kracht. Alleen indien het risico- assessment vermeldt, of als op basis daarvan zonder twijfel kan worden geoordeeld, dat de hond zonder muilkorf in de publieke ruimte ongevaarlijk is voor mensen of andere dieren, kan beslist worden dat de hond niet meer gevaarlijk geacht wordt en het aanlijn- en muilkorfgebod worden opgeheven. Artikel 4.1, derde lid, is onverkort van kracht.
De ander uit het vierde lid, onder b of c, aan wie de hond wordt weggegeven, krijgt een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd, tenzij het risico- assessment vermeldt, of als op basis daarvan zonder twijfel kan worden geoordeeld, dat de hond zonder muilkorf in de publieke ruimte ongevaarlijk is voor mensen of andere dieren.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Met de definitie van inspecteur wordt uitgedrukt dat de ambtenaar tijdens het onderzoek, zoals geregeld in hoofdstuk 2, niet de bevoegdheden van de toezichthouder uit Titel 5.2. Awb mag aanwenden; artikel 80 APV bevat immers geen bepaling die nageleefd moet worden en waarop toezicht wordt gehouden.
In het onderzoek wordt door de inspecteur de informatie vergaard op basis waarvan de burgemeester een hond hinderlijk of gevaarlijk kan achten. Indien het onderzoek wordt uitgevoerd vanwege een bijtincident door een hond waarvan aan de eigenaar of houder al wel een maatregel, een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom heeft opgelegd gekregen, dan wordt het onderzoek uitgevoerd door een toezichthouder, omdat het onderzoek dan gericht is op de naleving van de opgelegde maatregel of opgelegde last. Het onderzoek is erop gericht om, vanuit het oogpunt van het zorgvuldigheidsbeginsel, zoveel mogelijk feiten te vergaren en hoor en wederhoor te kunnen toepassen ter voorbereiding van een besluit. Alleen wanneer wederhoor onmogelijk is, doordat de eigenaar of houder onbekend is, eindigt het onderzoek. Echter, indien de eigenaar of houder geen medewerking verleent aan wederhoor, dan kan het bijtincident alsnog beoordeeld worden aan de hand van de vergaarde feiten. Indien het onderzoek wordt verricht vanwege een bijtincident waarbij de hond die gebeten heeft een aanlijnplicht of een aanlijn- en muilkorfplicht opgelegd heeft gekregen, wordt het onderzoek verricht door de toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 Awb die belast is met het houden van toezicht op de naleving van deze geboden en die dan de bevoegdheden uit Titel 5.2. Awb mag aanwenden.
Hoofdstuk 3 Beoordeling bijtincident
De omvang van de schade wordt beschouwd als een objectieve maatstaf om de hinderlijkheid of gevaarlijkheid van een hond te kwalificeren. Hinder of gevaar is namelijk vooral te verbinden aan de schade die in causaal verband staat tot een bijtincident. Indien een bijtincident de dood of invaliditeit als gevolg heeft, dan is er altijd sprake van ernstige schade; die schade hoeft dan niet het directe gevolg te zijn van een bijtincident. Aan de hand van de omvang van de schade wordt bepaald welke maatregel opgelegd wordt. Ernstige schade leidt tot het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod, geringe schade leidt tot een aanlijngebod en andere schade, zoals louter materiële schade aan – bijvoorbeeld – kleding of tassen, leidt tot een waarschuwing. Indien binnen twee jaren na een waarschuwing wederom schade wordt veroorzaakt die niet te kwalificeren is als ernstige of geringe schade, wordt alsnog een aanlijngebod opgelegd. Daarmee heeft de waarschuwing dus een werking van twee jaren.
Hoofdstuk 4 Opheffen of wijzigen van een maatregel
De beoordeling en besluitvorming na een bijtincident moeten zorgvuldig gebeuren. Dat betekent echter niet dat met het opleggen van een maatregel afgewacht moet worden, totdat een hond die een bijtincident heeft veroorzaakt door een gedragsdeskundige beoordeeld is. Het opleggen van de geboden zonder voorafgaande risico-assessment van een hondengedragsdeskundige wordt niet onevenwichtig geacht, omdat door de letselschade of schade aan een ander dier als gevolg van het bijtincident is gebleken van gevaar en het gelet op dat gevaar niet wenselijk is om een dergelijk onderzoek af te moeten wachten. In de tijd die eroverheen gaat om een risico-assessment af te nemen, kan immers opnieuw een bijtincident plaatsvinden. Een eigenaar of houder van een hinderlijke of gevaarlijke hond kan na het opleggen van een maatregel zelf een risico-assessment laten afnemen door een hondengedragsdeskundige. Als daaruit af te leiden valt dat er geen onacceptabele risico’s voor mensen of dieren bestaan, kan een maatregel opgeheven worden.
Het niet opvolgen van een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod levert, op grond van artikel 137 APV, een overtreding op. Tegen de niet-naleving van de geboden kan handhavend opgetreden worden. Het niet opvolgen van een aanlijngebod of een muilkorfplicht op eigen terrein als bedoeld in artikel 80a, eerste lid, APV wordt handhavend opgetreden middels een last onder dwangsom. De hoogte van de dwangsom voor het niet opvolgen van een aanlijngebod is vastgesteld op duizend euro met een maximum van tweeduizend euro. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat het niet opvolgen van een aanlijngebod gesanctioneerd kan worden met een strafbeschikking van tweehonderdtachtig euro (boetebedrag 2024). Het ligt voor de hand dat een strafbeschikking eerst zal worden uitgeschreven. Als het opvolgen van het aanlijngebod na sanctionering niet volgt, kan daaruit afgeleid worden dat van het sanctiebedrag van de strafbeschikking niet de prikkel uit gaat om in het vervolg wel het gelaste uit te voeren. De hoogte van de dwangsom moet die prikkel wel geven, daarom is voor dit hogere bedrag gekozen. Een voorafgaande strafbeschikking moet echter niet beschouwd worden als een criterium om een last onder dwangsom op te leggen. Tegen het niet opvolgen van een aanlijn- en muilkorfgebod wordt handhavend opgetreden middels een last onder bestuursdwang. Het betreft immers een hond die gevaarlijk geacht wordt en waarbij een overtreding, vanwege het risico op gevaar, door of namens de burgemeester ongedaan gemaakt moet kunnen worden. Bij een last onder dwangsom zou immers het risico op herhaling van de overtreding blijven bestaan, als de eigenaar of houder van de hond het verbeuren van de dwangsom op de koop toe neemt. Met een last onder bestuursdwang ontstaat, op grond van artikel 5:21, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 5:29, eerste lid, Awb, de bevoegdheid van de burgemeester om zelf te voorzien in het ongedaan maken van de overtreding door de hond in beslag te nemen. Vanuit het oogpunt van het rechtszekerheidsbeginsel wordt in de last onder bestuursdwang de mogelijke inbeslagname vermeld en dat de kosten van voorbereiding, transport, verzorging en verblijf, het risico-assessment en de eventuele euthanasie voor rekening van de overtreder zijn. In geval er een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, maar een bijtincident volgt doordat de geboden niet opgevolgd zijn, dan wordt de situatie, vanwege het directe gevaar voor mensen en dieren, gekwalificeerd als spoedeisend. Er kan dan, op grond van artikel 5:31 Awb, bestuursdwang worden toegepast zonder eerst een last op te leggen. De bestuursdwang bestaat dan eveneens uit de inbeslagname van de gevaarlijke hond.
Hoofdstuk 6 Toepassing bestuursdwang
De toepassing van, al dan niet spoedeisende, bestuursdwang bestaat uit de inbeslagname van de gevaarlijke hond. Het betreft een feitelijke handeling waar geen publiekrechtelijke rechtsmiddelen tegen open staan. Na de inbeslagname zal deze hond worden verzorgd en onderworpen worden aan een risico-assessment. Dit assessment wordt door een professionele hondengedragsdeskundige afgenomen. Het verslag van dat risico-assessment is van belang om te beoordelen of beslist kan worden dat de hond zonder risico teruggegeven kan worden, de hond herplaatst kan worden of dat een beslissing om over te gaan tot euthanasie van de hond onvermijdelijk is. De teruggave, herplaatsing of euthanasie zijn eveneens feitelijke handelingen, waartegen geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. De teruggave of herplaatsing van een gevaarlijke hond brengt, in beginsel, geen verandering teweeg in het oordeel dat een hond gevaarlijk is; het aanlijn- en muilkorfgebod blijft dan ook van kracht. Hiervan kan afgeweken worden als uit het risico-assessment blijkt of zonder twijfel kan worden aangenomen dat de hond ongevaarlijk is voor mensen en andere dieren. Indien een gevaarlijke hond niet teruggegeven kan worden of weggegeven kan worden, dan wordt de hond geëuthanaseerd.