Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tilburg

Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTilburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg
CiteertitelBeleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  4. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  5. artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  6. Algemene Plaatselijke Verordening Tilburg
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-06-2024nieuwe regeling

13-05-2024

gmb-2024-252094

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg

De burgemeester van de gemeente Tilburg,

 

GEZIEN

het voorstel van de afdeling Veiligheid & Wijken,

 

OVERWEGENDE DAT

de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod kan opleggen aan de eigenaar of de houder van een hond, indien hij de hond vanwege zijn gedrag, hinderlijk of gevaarlijk acht,

de burgemeester discretionair bevoegd is om, ter handhaving van een aanlijngebod en aanlijn- en muilkorfgebod, een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen,

het ter bevordering van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid wenselijk is om beleidsregels vast te stellen omtrent de toepassing van de discretionaire bevoegdheden tot het hinderlijk of gevaarlijk achten van een hond, het opleggen van een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod, en het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom,

 

GELET OP

artikel 125, eerste en derde lid, van de Gemeentewet,

artikelen 1:3, vierde lid, 4:81, eerste lid, en 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,

artikelen 80, 80a en 137 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg,

 

BESLUIT

vast te stellen de

 

Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    APV: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg;

  • b.

    bijtincident: de situatie waarin een hond door te bijten schade heeft aangericht;

  • c.

    gevaarlijke hond: de hond als bedoeld in artikel 3.2, eerste of tweede lid;

  • d.

    hinderlijke hond: de hond als bedoeld in artikel 3.2, derde lid, of artikel 3.3, tweede lid;

  • e.

    inspecteur: de, al dan niet bezoldigde, ambtenaar van de gemeente Tilburg, belast met de uitvoering van het onderzoek van een bijtincident;

  • f.

    melder: hij die een melding of een aangifte heeft gedaan van een bijtincident;

  • g.

    toezichthouder: de, al dan niet bezoldigde, ambtenaar van de gemeente Tilburg, belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de APV.

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op de bevoegdheid om, naar aanleiding van een bijtincident, een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen, als bedoeld in artikel 80 APV, de bestuursrechtelijke handhaving van die geboden, alsmede de bestuursrechtelijke handhaving van artikel 80a, eerste lid, van de APV.

  • 2.

    De burgemeester is door deze beleidsregels niet beperkt in zijn bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde.

Hoofdstuk 2 Onderzoek

Artikel 2.1 Aanvang onderzoek

Een onderzoek vangt zo spoedig mogelijk na de ontvangst van een melding of een aangifte van een bijtincident.

Artikel 2.2 Horen

  • 1.

    De melder wordt door de inspecteur benaderd voor een huisbezoek.

  • 2.

    Tijdens het huisbezoek wordt de melder de gelegenheid gegeven om aan de inspecteur een feitelijk verslag te doen van het bijtincident. De melder wordt door de inspecteur verzocht om, indien beschikbaar, beeldmateriaal van de schade die het directe gevolg is van het bijtincident aan hem over te dragen. Indien voor de behandeling van de schade, al dan niet spoedeisende, medische hulp vereist was, vraagt de inspecteur aan de melder om hiervan bewijs aan te leveren.

  • 3.

    Van het huisbezoek wordt door de inspecteur een bestuurlijke rapportage opgemaakt, waarin ten minste wordt opgenomen:

    • a.

      het feitelijk verslag uit het tweede lid op schrift gesteld,

    • b.

      een omschrijving van de aard en omvang van de schade,

    • c.

      de naam en het adres van de melder,

    • d.

      indien van toepassing: het ras en de naam van de hond die gebeten is,

    • e.

      het overige dat de melder, ter onderbouwing van zijn verslag, wenst toe te voegen.

Artikel 2.3 Getuigen

Getuigen worden uitsluitend gehoord als dat naar het oordeel van de inspecteur noodzakelijk is.

Artikel 2.4 Wederhoor

  • 1.

    De eigenaar of de houder van de hond die gebeten heeft, wordt door de inspecteur benaderd voor een huisbezoek.

  • 2.

    Tijdens het huisbezoek wordt de eigenaar of de houder van de hond die gebeten heeft de gelegenheid gegeven om aan de inspecteur een feitelijk verslag te doen van het bijtincident.

  • 3.

    Van het huisbezoek wordt door de inspecteur een bestuurlijke rapportage opgemaakt, waarin ten minste wordt opgenomen:

    • a.

      het feitelijk verslag uit het tweede lid op schrift gesteld,

    • b.

      de naam en het adres van de eigenaar of houder van de hond die gebeten heeft,

    • c.

      het ras, een beschrijving, het chipnummer en de naam van de hond die gebeten heeft,

    • d.

      het overige dat de eigenaar of de houder van de hond die gebeten heeft, ter onderbouwing van zijn verslag, wenst toe te voegen.

Artikel 2.5 Geen wederhoor mogelijk

Indien wederhoor niet mogelijk is, doordat de eigenaar of de houder van de hond die gebeten heeft niet bekend is, eindigt het onderzoek. De melder wordt hierover geïnformeerd. De bestuurlijke rapportage uit artikel 2.2, derde lid, kan als ondersteunend bewijs dienen bij een ander bijtincident indien in voldoende mate kan worden vastgesteld dat het dezelfde hond betreft.

Artikel 2.6 Onderzoek door toezichthouder

Indien een onderzoek wordt verricht vanwege een bijtincident door een hinderlijke of gevaarlijke hond waarvan de eigenaar of houder een maatregel als bedoeld in artikel 3.4 is opgelegd, wordt het onderzoek overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk uitgevoerd, met dien verstande dat het onderzoek wordt uitgevoerd door de toezichthouder in plaats van de inspecteur.

Hoofdstuk 3 Beoordeling bijtincident

Artikel 3.1 Letselschade, schade aan een dier of andere materiële schade

  • 1.

    Indien er sprake is van letselschade of schade aan een ander dier die het directe gevolg is van een bijtincident, wordt aan de hand van het vierde lid beoordeeld of er sprake is van ernstige schade of geringe schade.

  • 2.

    Al dan niet in afwijking van het eerste lid is letselschade of schade aan een dier met de dood of invaliditeit tot gevolg altijd ernstige schade.

  • 3.

    Schade die het gevolg is van een bijtincident, niet zijnde letselschade of schade aan een ander dier, wordt niet tot ernstige schade gerekend.

  • 4.
    • a.

      Van ernstige schade is sprake, als één van de volgende omschrijvingen van die schade van toepassing is:

      • 1.

        diepe verwonding met spierschade, weefselverlies, schade aan bloedvaten, zenuwen en botten;

      • 2.

        diepe verwonding met spierschade, weefselverlies, schade aan bloedvaten en zenuwen;

      • 3.

        diepe verwonding met spierschade en weefselverlies;

      • 4.

        diepe verwonding met spierschade;

      • 5.

        beet met tandafdrukken door de huid heen.

    • b.

      Van geringe schade is sprake, als één van de volgende omschrijvingen van die schade van toepassing is:

      • 1.

        oppervlakkige verwonding zonder spierschade;

      • 2.

        beet met tandafdrukken;

      • 3.

        beet waarvan een afdruk of blauwe plek zichtbaar is.

Artikel 3.2 Gevaarlijk of hinderlijk

  • 1.

    Een hond wordt gevaarlijk geacht indien deze heeft gebeten met ernstige schade, als bedoeld in het vorig artikel, tot gevolg.

  • 2.

    Een hond die bij meerdere bijtincidenten, binnen twee jaren, letselschade of schade aan een dier heeft veroorzaakt, wordt eveneens gevaarlijk geacht, ongeacht de omvang van de schade.

  • 3.

    Een hond wordt hinderlijk geacht indien deze heeft gebeten met geringe schade tot direct gevolg of in een situatie als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid.

Artikel 3.3 Waarschuwing

  • 1.

    De eigenaar of de houder van een hond die schade heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, krijgt een schriftelijke waarschuwing.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt een hond die bij meerdere bijtincidenten, binnen twee jaren, schade heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, hinderlijk geacht.

Artikel 3.4 Maatregel

  • 1.

    De eigenaar of de houder van een gevaarlijke hond wordt geboden er zorg voor te dragen dat deze hond aangelijnd en gemuilkorfd is, overeenkomstig de criteria als genoemd in artikel 80, tweede en derde lid, APV, wanneer deze zich niet op het eigen terrein van de eigenaar of de houder bevindt. In de beschikking wordt de eigenaar of de houder uit het eerste lid erop gewezen dat het aanlijn- en muilkorfgebod in losloopzones onverkort geldt en dat het muilkorfgebod ook op eigen grond geldt indien ter plaatse niet de maatregelen zijn getroffen die in de APV staan vermeld.

  • 2.

    De eigenaar of de houder van een hinderlijke hond wordt geboden er zorg voor te dragen dat deze hond aangelijnd is, overeenkomstig het criterium als genoemd in artikel 80, tweede lid, APV, wanneer deze zich niet op het eigen terrein van de eigenaar of de houder bevindt. In de beschikking wordt de eigenaar of de houder uit het derde lid erop gewezen dat dit aanlijngebod in losloopzones onverkort geldt.

  • 3.

    Om de maatregel op te kunnen volgen, wordt in de beschikking een begunstigingstermijn genoemd. De duur van de begunstigingstermijn wordt slechts bepaald aan de hand van de tijd die redelijkerwijs nodig is om een muilkorf en een korte lijn aan te schaffen, althans het middel dat noodzakelijk is om opvolging te kunnen geven aan het opgelegde gebod uit het eerste of het tweede lid. Indien bekend is dat deze middelen reeds in het bezit zijn van de houder of eigenaar, wordt er geen begunstigingstermijn gegeven.

Hoofdstuk 4 Opheffen of wijzigen van een maatregel

Artikel 4.1 Opheffen of wijzigen maatregel

  • 1.

    Een aan de eigenaar of de houder van een hinderlijke of gevaarlijke hond opgelegde maatregel kan op verzoek van een belanghebbende worden gewijzigd of opgeheven.

  • 2.

    Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt alleen toegekend indien de gevaarlijke hond een risico-assessment heeft ondergaan dat afgenomen is door een professionele hondengedragsdeskundige en dat het assessment heeft uitgewezen dat er geen onacceptabele risico’s meer zijn voor mensen en dieren.

  • 3.

    Het wijzigen of opheffen van een maatregel brengt, gelet op artikel 3.2, tweede lid, geen verandering in het aantal bijtincidenten.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Artikel 5.1 Reikwijdte

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitsluitend betrekking op de bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden van de burgemeester en beperken de opsporingsambtenaren niet in hun bevoegdheden die zij ontlenen aan het strafprocesrecht.

Artikel 5.2 Handhaving muilkorfplicht op eigen terrein

  • 1.

    Indien een gevaarlijke hond of een hond die is opgeleid voor bewakings-, opsporings- of verdedigingswerk op het eigen terrein van de eigenaar of de houder verblijft, en op dat terrein niet de maatregelen zijn getroffen die in de APV vermeld staan, kan een last onder dwangsom worden opgelegd.

  • 2.

    De herstelmaatregel bestaat uit het gemuilkorfd houden van de hond op het eigen terrein of de maatregelen treffen die nodig zijn om aan de vereisten uit de APV te voldoen om de hond zonder muilkorf op het eigen terrein te laten loslopen.

  • 3.

    De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op duizend euro per overtreding, met een maximum van tweeduizend euro. Als uit feiten blijkt dat het voor de overtreder voordeliger is om de herstelmaatregel niet te nemen, wordt de hoogte van de dwangsom zo vaak als nodig verdubbeld, totdat de prikkel om de last op te volgen, bereikt is.

Artikel 5.3 Handhaving aanlijngebod

  • 1.

    Indien een hinderlijke hond zich buiten het eigen terrein bevindt en door de eigenaar of de houder de opgelegde maatregel niet wordt nageleefd, kan een last onder dwangsom worden opgelegd.

  • 2.

    De herstelmaatregel bestaat uit het naleven van het aanlijngebod als de hond zich buiten het eigen terrein bevindt.

  • 3.

    De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op duizend euro per overtreding, met een maximum van tweeduizend euro. Als uit feiten blijkt dat het voor de overtreder voordeliger is om de herstelmaatregel niet te nemen, wordt de hoogte van de dwangsom zo vaak als nodig verdubbeld, totdat de prikkel om de last op te volgen, bereikt is.

Artikel 5.4 Handhaving aanlijn- en muilkorfgebod

  • 1.

    Indien een gevaarlijke hond zich buiten het eigen terrein bevindt en door de eigenaar of de houder de opgelegde maatregel niet wordt nageleefd, kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

  • 2.

    De herstelmaatregel bestaat uit het naleven van het aanlijn- en muilkorfgebod als de hond zich buiten het eigen terrein bevindt.

  • 3.

    In de beschikking wordt medegedeeld dat, indien het aanlijn- en muilkorfgebod niet wordt nageleefd, de burgemeester de overtreding kan beëindigen door de hond in beslag te nemen. Tevens wordt in de beschikking medegedeeld dat de kosten van voorbereiding, het transport, het verblijf, het risico-assessment en de eventuele kosten om de hond te euthanaseren voor rekening zijn van de overtreder.

Artikel 5.5 Handhaving aanlijn- en muilkorfplicht vanwege directe gevaarzetting

  • 1.

    In geval een aanlijn- en muilkorfgebod niet wordt opgevolgd en dit tevens een direct gevaar voor mensen of andere dieren oplevert of opgeleverd heeft, kan besloten worden dat met spoedeisende bestuursdwang, dus zonder voorafgaande last, de hinderlijke of gevaarlijke hond in beslag wordt genomen.

  • 2.

    Vooraf aan de inbeslagname of, indien dat niet mogelijk was, zo snel mogelijk nadien wordt de beschikking bekendgemaakt.

  • 3.

    In de beschikking wordt medegedeeld dat de kosten van het transport, het verblijf, het risico-assessment en de eventuele kosten om de hond te euthanaseren zullen geschieden voor rekening zijn van de overtreder.

Hoofdstuk 6 Toepassing van bestuursdwang

Artikel 6.1 Bestuursdwang: inbeslagname

Een gevaarlijke hond kan in beslag worden genomen indien:

  • a.

    een last onder bestuursdwang is opgelegd, als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, en die last niet binnen de begunstigingstermijn is opgevolgd of

  • b.

    er geen herstelsanctie is opgelegd, maar er sprake is van een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid.

Artikel 6.2 Advisering

  • 1.

    De inbeslaggenomen gevaarlijke hond wordt onderworpen aan een risico-assessment door een professionele hondengedragsdeskundige, waarbij het assessment erop is gericht om de duidelijkheid te verschaffen van de risico’s als de hond teruggeplaatst wordt.

  • 2.

    Indien uit het risico-assessment blijkt dat de hond niet zonder onacceptabele risico’s teruggeplaatst kan worden, kan de eigendom van de hond overgedragen worden aan een ander of kan de hond geëuthanaseerd worden.

Artikel 6.3 Teruggeven, weggeven, euthanaseren

  • 1.

    In beginsel wordt het advies van de hondengedragsdeskundige die het risico-assessment heeft afgenomen opgevolgd.

  • 2.

    Indien opvolging van het advies zou inhouden dat de hond aan de eigenaar of de houder teruggegeven wordt, maar er concrete aanwijzingen zijn waaruit afgeleid kan worden dat dit een onacceptabele onrust veroorzaakt in de directe omgeving van het verblijfadres van de houder of eigenaar, wordt het advies niet opgevolgd. Als de gevaarlijke hond veelvuldig op een ander adres verblijft dan op het verblijfadres van de eigenaar of de houder, dan geldt het bepaalde in de vorige volzin ook ten aanzien van de directe omgeving van dat andere adres.

  • 3.

    De teruggave van een gevaarlijke hond brengt, in beginsel, geen verandering teweeg in het oordeel dat de hond gevaarlijk is; het aanlijn- en muilkorfgebod blijft dan ook onverkort van kracht. Alleen indien het risico- assessment vermeldt, of als op basis daarvan zonder twijfel kan worden geoordeeld, dat de hond zonder muilkorf in de publieke ruimte ongevaarlijk is voor mensen of andere dieren, kan beslist worden dat de hond niet meer gevaarlijk geacht wordt en het aanlijn- en muilkorfgebod worden opgeheven. Artikel 4.1, derde lid, is onverkort van kracht.

  • 4.

    Een gevaarlijke hond wordt uitsluitend herplaatst bij een ander door deze weg te geven:

    • a.

      als uit het risico-assessment is gebleken dat het gedrag van de hond nog ten goede is bij te stellen, en

    • b.

      aan een ander die zelf aantoonbaar bekwaam is om de bijstelling in het gedrag te bewerkstelligen, of

    • c.

      aan een ander die naar het oordeel van de professionele hondengedragsdeskundige die het risico-assessment heeft afgenomen, geschikt is om de hond te houden.

  • 5.

    De ander uit het vierde lid, onder b of c, aan wie de hond wordt weggegeven, krijgt een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd, tenzij het risico- assessment vermeldt, of als op basis daarvan zonder twijfel kan worden geoordeeld, dat de hond zonder muilkorf in de publieke ruimte ongevaarlijk is voor mensen of andere dieren.

  • 6.

    Een gevaarlijke hond die niet teruggegeven kan worden, en die niet binnen dertien weken na de inbeslagname als bedoeld in artikel 6.1 herplaatst kan worden onder de criteria uit het vierde lid, wordt geëuthanaseerd.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Een beschikking waarmee een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, voordat deze beleidsregels bekendgemaakt werden, blijft onverkort van kracht.

  • 3.

    Een herstelsanctie die is opgelegd, voordat deze beleidsregels bekendgemaakt werden, blijft onverkort van kracht.

  • 4.

    Eerder gegeven waarschuwingen worden beschouwd als waarschuwingen in de zin van artikel 3.3, eerste lid.

Artikel 7.2 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

Aldus besloten op 13 mei 2024,

drs. Th.L.N. Weterings

burgemeester

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Met de definitie van inspecteur wordt uitgedrukt dat de ambtenaar tijdens het onderzoek, zoals geregeld in hoofdstuk 2, niet de bevoegdheden van de toezichthouder uit Titel 5.2. Awb mag aanwenden; artikel 80 APV bevat immers geen bepaling die nageleefd moet worden en waarop toezicht wordt gehouden.

 

Hoofdstuk 2 Onderzoek

In het onderzoek wordt door de inspecteur de informatie vergaard op basis waarvan de burgemeester een hond hinderlijk of gevaarlijk kan achten. Indien het onderzoek wordt uitgevoerd vanwege een bijtincident door een hond waarvan aan de eigenaar of houder al wel een maatregel, een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom heeft opgelegd gekregen, dan wordt het onderzoek uitgevoerd door een toezichthouder, omdat het onderzoek dan gericht is op de naleving van de opgelegde maatregel of opgelegde last. Het onderzoek is erop gericht om, vanuit het oogpunt van het zorgvuldigheidsbeginsel, zoveel mogelijk feiten te vergaren en hoor en wederhoor te kunnen toepassen ter voorbereiding van een besluit. Alleen wanneer wederhoor onmogelijk is, doordat de eigenaar of houder onbekend is, eindigt het onderzoek. Echter, indien de eigenaar of houder geen medewerking verleent aan wederhoor, dan kan het bijtincident alsnog beoordeeld worden aan de hand van de vergaarde feiten. Indien het onderzoek wordt verricht vanwege een bijtincident waarbij de hond die gebeten heeft een aanlijnplicht of een aanlijn- en muilkorfplicht opgelegd heeft gekregen, wordt het onderzoek verricht door de toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 Awb die belast is met het houden van toezicht op de naleving van deze geboden en die dan de bevoegdheden uit Titel 5.2. Awb mag aanwenden.

 

Hoofdstuk 3 Beoordeling bijtincident

De omvang van de schade wordt beschouwd als een objectieve maatstaf om de hinderlijkheid of gevaarlijkheid van een hond te kwalificeren. Hinder of gevaar is namelijk vooral te verbinden aan de schade die in causaal verband staat tot een bijtincident. Indien een bijtincident de dood of invaliditeit als gevolg heeft, dan is er altijd sprake van ernstige schade; die schade hoeft dan niet het directe gevolg te zijn van een bijtincident. Aan de hand van de omvang van de schade wordt bepaald welke maatregel opgelegd wordt. Ernstige schade leidt tot het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod, geringe schade leidt tot een aanlijngebod en andere schade, zoals louter materiële schade aan – bijvoorbeeld – kleding of tassen, leidt tot een waarschuwing. Indien binnen twee jaren na een waarschuwing wederom schade wordt veroorzaakt die niet te kwalificeren is als ernstige of geringe schade, wordt alsnog een aanlijngebod opgelegd. Daarmee heeft de waarschuwing dus een werking van twee jaren.

 

Hoofdstuk 4 Opheffen of wijzigen van een maatregel

De beoordeling en besluitvorming na een bijtincident moeten zorgvuldig gebeuren. Dat betekent echter niet dat met het opleggen van een maatregel afgewacht moet worden, totdat een hond die een bijtincident heeft veroorzaakt door een gedragsdeskundige beoordeeld is. Het opleggen van de geboden zonder voorafgaande risico-assessment van een hondengedragsdeskundige wordt niet onevenwichtig geacht, omdat door de letselschade of schade aan een ander dier als gevolg van het bijtincident is gebleken van gevaar en het gelet op dat gevaar niet wenselijk is om een dergelijk onderzoek af te moeten wachten. In de tijd die eroverheen gaat om een risico-assessment af te nemen, kan immers opnieuw een bijtincident plaatsvinden. Een eigenaar of houder van een hinderlijke of gevaarlijke hond kan na het opleggen van een maatregel zelf een risico-assessment laten afnemen door een hondengedragsdeskundige. Als daaruit af te leiden valt dat er geen onacceptabele risico’s voor mensen of dieren bestaan, kan een maatregel opgeheven worden.

 

Hoofdstuk 5 Handhaving

Het niet opvolgen van een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod levert, op grond van artikel 137 APV, een overtreding op. Tegen de niet-naleving van de geboden kan handhavend opgetreden worden. Het niet opvolgen van een aanlijngebod of een muilkorfplicht op eigen terrein als bedoeld in artikel 80a, eerste lid, APV wordt handhavend opgetreden middels een last onder dwangsom. De hoogte van de dwangsom voor het niet opvolgen van een aanlijngebod is vastgesteld op duizend euro met een maximum van tweeduizend euro. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat het niet opvolgen van een aanlijngebod gesanctioneerd kan worden met een strafbeschikking van tweehonderdtachtig euro (boetebedrag 2024). Het ligt voor de hand dat een strafbeschikking eerst zal worden uitgeschreven. Als het opvolgen van het aanlijngebod na sanctionering niet volgt, kan daaruit afgeleid worden dat van het sanctiebedrag van de strafbeschikking niet de prikkel uit gaat om in het vervolg wel het gelaste uit te voeren. De hoogte van de dwangsom moet die prikkel wel geven, daarom is voor dit hogere bedrag gekozen. Een voorafgaande strafbeschikking moet echter niet beschouwd worden als een criterium om een last onder dwangsom op te leggen. Tegen het niet opvolgen van een aanlijn- en muilkorfgebod wordt handhavend opgetreden middels een last onder bestuursdwang. Het betreft immers een hond die gevaarlijk geacht wordt en waarbij een overtreding, vanwege het risico op gevaar, door of namens de burgemeester ongedaan gemaakt moet kunnen worden. Bij een last onder dwangsom zou immers het risico op herhaling van de overtreding blijven bestaan, als de eigenaar of houder van de hond het verbeuren van de dwangsom op de koop toe neemt. Met een last onder bestuursdwang ontstaat, op grond van artikel 5:21, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 5:29, eerste lid, Awb, de bevoegdheid van de burgemeester om zelf te voorzien in het ongedaan maken van de overtreding door de hond in beslag te nemen. Vanuit het oogpunt van het rechtszekerheidsbeginsel wordt in de last onder bestuursdwang de mogelijke inbeslagname vermeld en dat de kosten van voorbereiding, transport, verzorging en verblijf, het risico-assessment en de eventuele euthanasie voor rekening van de overtreder zijn. In geval er een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, maar een bijtincident volgt doordat de geboden niet opgevolgd zijn, dan wordt de situatie, vanwege het directe gevaar voor mensen en dieren, gekwalificeerd als spoedeisend. Er kan dan, op grond van artikel 5:31 Awb, bestuursdwang worden toegepast zonder eerst een last op te leggen. De bestuursdwang bestaat dan eveneens uit de inbeslagname van de gevaarlijke hond.

 

Hoofdstuk 6 Toepassing bestuursdwang

De toepassing van, al dan niet spoedeisende, bestuursdwang bestaat uit de inbeslagname van de gevaarlijke hond. Het betreft een feitelijke handeling waar geen publiekrechtelijke rechtsmiddelen tegen open staan. Na de inbeslagname zal deze hond worden verzorgd en onderworpen worden aan een risico-assessment. Dit assessment wordt door een professionele hondengedragsdeskundige afgenomen. Het verslag van dat risico-assessment is van belang om te beoordelen of beslist kan worden dat de hond zonder risico teruggegeven kan worden, de hond herplaatst kan worden of dat een beslissing om over te gaan tot euthanasie van de hond onvermijdelijk is. De teruggave, herplaatsing of euthanasie zijn eveneens feitelijke handelingen, waartegen geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. De teruggave of herplaatsing van een gevaarlijke hond brengt, in beginsel, geen verandering teweeg in het oordeel dat een hond gevaarlijk is; het aanlijn- en muilkorfgebod blijft dan ook van kracht. Hiervan kan afgeweken worden als uit het risico-assessment blijkt of zonder twijfel kan worden aangenomen dat de hond ongevaarlijk is voor mensen en andere dieren. Indien een gevaarlijke hond niet teruggegeven kan worden of weggegeven kan worden, dan wordt de hond geëuthanaseerd.