Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is tevens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft en Vlaardingen en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-06-2024 | nieuwe regeling | 19-03-2024 | BPR2400023 |
De Raad van de Gemeente Delft heeft in zijn vergadering op 16 mei 2024
De Raad van de Gemeente Schiedam heeft in zijn vergadering op 29 januari 2024
De Raad van de Gemeente Vlaardingen heeft in zijn vergadering op 29 februari 2024
De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in zijn vergadering op
De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft in zijn vergadering op 27 maart 2024
De colleges respectievelijk de dagelijkse besturen toestemming te verlenen om de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Belasting Groep te wijzigen.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Delft heeft in zijn vergadering van
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Schiedam heeft in zijn vergadering van 19 maart 2024
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Vlaardingen heeft in zijn vergadering van 30 januari 2024
Het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in zijn
Het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft in zijn vergadering van 9 april 2024
gelet op de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en gelet op de Waterschapswet, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de Wet waardering onroerende zaken;
ingestemd met het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep, zodat deze komt te luiden als volgt:
HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
heffingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet, belast met de heffing van belastingen en als bedoeld in artikel 30, achtste lid, juncto artikel 1, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken, juncto artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, belast met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
ambtenaar van de RBG: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel c, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet, belast met de heffing of invordering van belastingen en met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel d, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel d, van de Waterschapswet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;
HOOFDSTUK 3: BELANGEN EN BEVOEGDHEDEN
Wijziging van een deel van de in het takenregister (als bedoeld in het tweede of derde lid voor de betreffende deelnemer opgenomen waterschapsbelastingen dan wel gemeentelijke belastingen of de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken) is mogelijk indien het algemeen bestuur hiertoe besluit.
Op alle besluiten die voorafgaand aan een wijziging van het takenregister zijn genomen en op alle belastbare feiten blijft de regeling van toepassing zoals deze op het moment van het nemen van het betreffende besluit dan wel het ontstaan van het belastbare feit luidde. Ten aanzien van deze besluiten en belastbare feiten blijft de Regionale Belasting Groep het bevoegd gezag.
HOOFDSTUK 4: HET ALGEMEEN BESTUUR
Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, over het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur de geheimhouding opheft.
Het Algemeen bestuur geeft aan de colleges, de raden van de deelnemende gemeenten en de verenigde vergaderingen van de deelnemende waterschappen gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het Algemeen bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn. Deze inlichtingen worden schriftelijk of mondeling verstrekt.
HOOFDSTUK 5: HET DAGELIJKS BESTUUR
Eén lid wordt aangewezen uit de door het hoogheemraadschap van Delfland aangewezen leden van het algemeen bestuur; één lid wordt aangewezen uit de door het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard aangewezen leden van het algemeen bestuur en één lid wordt aangewezen uit de door de gemeenten aangewezen leden van het algemeen bestuur.
Bevoegdheden van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is bevoegd tot:
het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad tegen een uitspraak van het gerechtshof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
het spoedshalve instellen van beroep of het maken van bezwaar, alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, tot het verzoeken om schorsing van het aangevochten besluit of om voorlopige voorziening ter zake, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de RBG of aan het bestuur van de RBG hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet hetzij in zijn eerstvolgende vergadering, hetzij binnen drie maanden bekrachtigt;
uitoefenen van de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken, zijn toegekend aan de Minister van Financiën, respectievelijk de colleges.
HOOFDSTUK 7: DE HEFFINGSAMBTENAAR, DE INVORDERINGSAMBTENAAR, DE AMBTENAAR VAN DE RBG EN DE BELASTINGDEURWAARDER
De heffingsambtenaar heeft, ter zake van de belastingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.
De invorderingsambtenaar heeft, ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.
De ambtenaar van de RBG heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder p en q en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel d, van de Waterschapswet en artikel 231, tweede lid, onderdeel d, van de Gemeentewet.
De belastingdeurwaarder heeft, ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet, zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder van de deelnemers.
HOOFDSTUK 9: FINANCIËN EN ADMINISTRATIE
De raden van de deelnemende gemeenten en de algemeen besturen van de deelnemende waterschappen kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam stelt de algemeen besturen van de deelnemende waterschappen en de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
De deelnemers staan gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de door de RBG af te sluiten langlopende leningen, kasgeldleningen en in rekening courant op te nemen gelden, naar verhouding van de in het eerste lid bedoelde bijdragen op 1 januari van het jaar waarin de rente en aflossing verschuldigd is.
Het dagelijks bestuur zendt periodiek aan de colleges van de deelnemers een overzicht van de te heffen, geheven, in te vorderen en ingevorderde belastinggelden als mede een overzicht van de kwijtscheldingen. De frequentie van deze informatievoorziening is geregeld in het in deze regeling bedoelde prestatiecontract.
De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien onder meer in de aanwijzing van een of meer accountants als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de jaarrekening, alsmede met het ter zake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de jaarrekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.
HOOFDSTUK 10: GESCHILLENBEHANDELING
Over geschillen tussen de deelnemers onderling of tussen deelnemers en het bestuur van de RBG over de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling wordt beslist door gedeputeerde staten, zoals bepaald in artikel 28 van de wet. Voorafgaand daaraan wordt het geschil ter advisering voorgelegd aan een door het algemeen bestuur samengestelde geschillencommissie. Nadat advies is uitgebracht neemt het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een besluit.
HOOFDSTUK 11: TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING
Het dagelijks bestuur van een waterschap of het college van een gemeente dat wenst toe te treden tot de regeling dient het verzoek tot toetreding met inbegrip van de verkregen toestemming van het algemeen bestuur van dat waterschap of de gemeenteraad van die gemeente, in bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur legt het verzoek ter advisering voor aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur zendt het verzoek tot toetreding met het advies van het algemeen bestuur aan de colleges en verzoekt de deelnemers tot het nemen van een besluit omtrent de verzochte toetreding. Van hun besluit stellen de deelnemers het algemeen bestuur, binnen 3 maanden na het verzoek daartoe, schriftelijk in kennis.
In het geval diensten, taken en bevoegdheden door alle colleges die de betreffende diensten, taken en bevoegdheden afnemen hebben gedelegeerd met ingang van dezelfde datum niet langer worden afgenomen c.q. niet langer worden gedelegeerd, stellen de colleges met elkaar een plan op waarin alle aspecten en gevolgen daarvan worden geregeld, zodat er geen sprake is van achterblijvende kosten en achterblijvend personeel.
Indien een college besluit om een gedeelte van de taken welke zijn overgedragen aan de RBG niet langer over te dragen, vindt eerst een gezamenlijk overleg plaats tussen het betreffende college en de RBG over de impact van dit voornemen. Het college en de RBG bereiden een voorstel voor het AB waarin de impact wordt beschreven. Als in dit overleg geen gezamenlijk voorstel wordt geformuleerd dat de goedkeuring van het Algemeen Bestuur krijgt, wordt dit voornemen gelijkgeschakeld aan gedeeltelijk uittreden en treden de uittredingsbepalingen in werking. Onder gedeeltelijk uittreden wordt verstaan het vanaf een bepaalde datum niet langer afnemen van diensten van c.q. niet langer over dragen of delegeren van tot dan toe overgedragen of gedelegeerde taken en bevoegdheden aan de gemeenschappelijke regeling.
Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.
Het openbaar lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 45 lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.
De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:
Feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.
Het openbaar lichaam alsmede de uittredende deelnemer is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.
Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan kan het Algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aanwijzen die in opdracht van het Algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het Algemeen bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.
Het Algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het Dagelijks bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het Algemeen bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van meerderheid van stemmen in het Algemeen bestuur.
Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het Algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het Algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 42, en op de jaarrekening van het openbaar lichaam over het meest recent verstreken begrotingsjaar.
Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het Algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het Algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 42 en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.
De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van het openbaar lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.
Het algemeen bestuur zendt vervolgens een voorstel tot wijziging naar de colleges, de verenigde vergaderingen en de gemeenteraden, met verzoek om instemming c.q. toestemming tot wijziging van de gemeenschappelijk regeling. Toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of algemeen belang.
HOOFDSTUK 12 OVERIGE BEPALINGEN
Overeenkomstig door hem vast te stellen beheerregels, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de RBG voor zover deze betrekking hebben op de gedelegeerde taken. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht. Het dagelijks bestuur voorziet in voldoende ruimte voor de archiefbescheiden en hij stelt voldoende, deskundig, personeel aan.
De archiefbescheiden betreffende zaken welke op het moment van inwerkingtreding van deze regeling reeds zijn afgedaan blijven tot hun overbrenging naar de archiefbewaarplaats, berusten onder het archiefvormend overheidsorgaan, dat deze zaken heeft afgedaan. Indien noodzakelijk voor de taakuitvoering van de RBG worden zij ter beschikking gesteld.
Van de terbeschikkingstelling wordt een verklaring opgemaakt, die ten minste bevat een specificatie van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden. Een exemplaar van deze verklaring wordt bewaard door het overheidsorgaan waaronder de archiefbescheiden zouden berusten, indien zij niet ter beschikking waren gesteld.
De kosten van het beheer van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden komen ten laste van de RBG, de zorgdrager voor de archiefbescheiden van het overheidsorgaan dat de archiefbescheiden ter beschikking heeft gesteld, blijft in alle andere aangelegenheden de zorgdrager voor de archiefbescheiden.
Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot het vroegtijdig signaleren en bijsturen van situaties die de belangen van de RBG en daarmee de belangen van de deelnemers kunnen schaden. Deze regels voorzien in ieder geval in een procedure waardoor conflicten of misstanden in de directie of het dagelijks bestuur, tijdig worden geëscaleerd naar een naast-hoger niveau.
HOOFDSTUK 13 OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN
De bevoegdheden van het dagelijks bestuur, de ambtenaar belast met de heffing, de ambtenaar belast met de invordering, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder hebben betrekking op de bevoegdheden met betrekking tot belastbare feiten die zich voordoen vanaf het moment van toetreding van de deelnemer.
Ten aanzien van belastbare feiten, die betrekking hebben op de belastingjaren voorafgaand aan de toetreding van de deelnemers tot de RBG kunnen de colleges bij afzonderlijke besluiten de bevoegdheden tot heffing en invordering aan het dagelijks bestuur, de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder van de RBG, overdragen.
Binnen één maand na het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling wijzen de deelnemers op grond van artikel 7 de leden van het algemeen bestuur en hun plaatsvervangers aan.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, de loco-secretaris M Berger en de loco-burgemeester M. Huijsmans
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, de secretaris C.E. Bos en de burgemeester mr. H.H. Bergmann
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, de secretaris drs. E. Stolk en de burgemeester drs. B. Wijbenga – van Nieuwenhuizen.
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland , de secretaris N. Dukker en de dijkgraaf T. van der Klugt.
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de secretaris ir. P.C. Janssen en de dijkgraaf dr. P.H.W.M. Daverveldt.