Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep
CiteertitelGemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is tevens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft en Vlaardingen en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet
  2. Gemeentewet
  3. Algemene wet bestuursrecht
  4. Algemene wet inzake rijksbelastingen
  5. Invorderingswet 1990
  6. Kostenwet invordering rijksbelastingen
  7. Wet waardering onroerende zaken
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-06-2024nieuwe regeling

19-03-2024

gmb-2024-247727

BPR2400023

Tekst van de regeling

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep

De Raad van de Gemeente Delft heeft in zijn vergadering op 16 mei 2024

 

De Raad van de Gemeente Schiedam heeft in zijn vergadering op 29 januari 2024

 

De Raad van de Gemeente Vlaardingen heeft in zijn vergadering op 29 februari 2024

 

De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in zijn vergadering op

9 april 2024

 

De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft in zijn vergadering op 27 maart 2024

 

besloten om:

 

De colleges respectievelijk de dagelijkse besturen toestemming te verlenen om de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Belasting Groep te wijzigen.

 

Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Delft heeft in zijn vergadering van

28 mei 2024

 

Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Schiedam heeft in zijn vergadering van 19 maart 2024

 

Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Vlaardingen heeft in zijn vergadering van 30 januari 2024

 

Het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in zijn

vergadering van 24 april 2024

 

Het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft in zijn vergadering van 9 april 2024

 

gelet op de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en gelet op de Waterschapswet, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de Wet waardering onroerende zaken;

 

ingestemd met het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep, zodat deze komt te luiden als volgt:

 

Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep

 

HOOFDSTUK 1: BEGRIPSBEPALINGEN

Begripsbepalingen

Artikel 1  

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • b.

    de deelnemers: de aan deze regeling deelnemende colleges;

  • c.

    college: het aan de regeling deelnemende college van burgemeester en wethouders van de gemeente of het deelnemende college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap;

  • d.

    vertegenwoordigende organen: de verenigde vergaderingen van de waterschappen en de raden van de gemeenten;

  • e.

    regeling: Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep;

  • f.

    RBG: het openbaar lichaam Regionale Belasting Groep;

  • g.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de RBG;

  • h.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de RBG;

  • i.

    voorzitter: de voorzitter van de RBG;

  • j.

    directeur: de door het dagelijks bestuur benoemde directeur van de RBG;

  • k.

    heffingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet, belast met de heffing van belastingen en als bedoeld in artikel 30, achtste lid, juncto artikel 1, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken, juncto artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, belast met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • l.

    invorderingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet, belast met de invordering van belastingen;

  • m.

    ambtenaar van de RBG: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel c, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet, belast met de heffing of invordering van belastingen en met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • n.

    belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van de RBG, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onderdeel d, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel d, van de Waterschapswet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

  • o.

    belastingen: de waterschapsbelastingen en de gemeentelijke belastingen;

  • p.

    waterschapsbelastingen: de belastingen die de waterschappen heffen als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet en hoofdstuk 7 van de Waterwet of krachtens specifieke wetten en waarvan de heffing en invordering zijn overgedragen aan de RBG;

  • q.

    gemeentelijke belastingen: de belastingen die de gemeenten heffen op grond van hoofdstuk XV van de Gemeentewet of krachtens specifieke wetten en waarvan de heffing en invordering zijn overgedragen aan het bestuur van de RBG;

  • r.

    belastingverordening: de verordening tot heffing en invordering van belastingen als bedoeld in artikel 110 van de Waterschapswet en artikel 216 van de Gemeentewet van de waterschappen en gemeenten;

  • s.

    nadere regels: nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordening;

  • t.

    kwijtscheldingsregels; de door of namens de vertegenwoordigende organen vastgestelde regels als bedoeld in artikel 144, derde en vierde lid, van de Waterschapswet en artikel 255, derde en vierde lid, van de Gemeentewet;

  • u.

    prestatiecontract: overeenkomst tussen de deelnemers en het dagelijks bestuur over de door de RBG te leveren prestaties;

  • v.

    provincie: de provincie Zuid-Holland;

  • w.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie;

  • x.

    gemeenten: de gemeenten Delft, Schiedam en Vlaardingen;

  • y.

    waterschappen: het hoogheemraadschap van Delfland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

HOOFDSTUK 2: HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 2  

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd: de Regionale Belasting Groep.

  • 2.

    De RBG is gevestigd te Schiedam.

Artikel 3  

Het rechtsgebied waarvoor deze regeling geldt omvat het grondgebied van de gemeenten en het beheersgebied van de waterschappen.

Artikel 4  

  • 1.

    Het bestuur van de RBG bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 2.

    De RBG heeft een ambtelijke organisatie met aan het hoofd een directeur, en verder een heffingsambtenaar, een invorderingsambtenaar, een ambtenaar van de RBG en een belastingdeurwaarder.

HOOFDSTUK 3: BELANGEN EN BEVOEGDHEDEN

Belangen

Artikel 5  

Het belang van deze regeling bestaat uit het ten behoeve van de deelnemers:

  • a.

    heffen en invorderen van belastingen;

  • b.

    uitvoeren van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de administratie van vastgoedgegevens op basis van die wet en het verstrekken van die vastgoedgegevens aan de waterschappen, gemeenten en derden.

 

Bevoegdheden en takenregister

Artikel 6  

  • 1.

    Aan de bestuursorganen van de RBG komen de bevoegdheden toe die in deze regeling aan de RBG zijn toegekend.

  • 2.

    De door het dagelijks bestuur van een deelnemend waterschap aan de RBG overgedragen bevoegdheden tot heffing en invordering van waterschapsbelastingen worden vastgelegd in een takenregister.

  • 3.

    De door een college van een deelnemende gemeente op grond van artikel 5 aan de RBG overgedragen bevoegdheden tot heffing en invordering van gemeentelijke belastingen, alsmede de bevoegdheid tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, worden vastgelegd in een takenregister.

  • 4.

    Wijziging van een deel van de in het takenregister (als bedoeld in het tweede of derde lid voor de betreffende deelnemer opgenomen waterschapsbelastingen dan wel gemeentelijke belastingen of de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken) is mogelijk indien het algemeen bestuur hiertoe besluit.

  • 5.

    Voorafgaand aan dit besluit bestaat overeenstemming tussen het algemeen bestuur en de deelnemer waarvoor de wijziging van toepassing is.

  • 6.

    In het geval dat er sprake is van een vermindering van taken, en er in dat geval geen overeenstemming wordt bereikt tussen het algemeen bestuur en de deelnemer waarvoor de wijziging van toepassing is, treedt artikel 41 lid 7 in werking.

  • 7.

    Een wijziging in het takenregister wordt nadat daartoe besloten is op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt en treedt in werking op een in die bekendmaking aangegeven tijdstip.

  • 8.

    Op alle besluiten die voorafgaand aan een wijziging van het takenregister zijn genomen en op alle belastbare feiten blijft de regeling van toepassing zoals deze op het moment van het nemen van het betreffende besluit dan wel het ontstaan van het belastbare feit luidde. Ten aanzien van deze besluiten en belastbare feiten blijft de Regionale Belasting Groep het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 4: HET ALGEMEEN BESTUUR

Samenstelling

Artikel 7  

  • 1.

    Aan het hoofd van de RBG staat het algemeen bestuur, bestaande uit zeven leden.

  • 2.

    De colleges van dijkgraaf en hoogheemraden van de waterschappen wijzen ieder uit hun midden twee leden voor het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten wijzen ieder uit hun midden een lid voor het algemeen bestuur aan.

  • 4.

    De colleges wijzen ieder uit hun midden een plaatsvervanger aan die een lid bij verhindering vervangt.

Artikel 8  

  • 1.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra een lid heeft opgehouden lid of voorzitter te zijn van het college dat hem heeft aangewezen.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter, alsmede de voorzitter van het college dat hen heeft aangewezen, op de hoogte.

  • 3.

    Indien een plaats van een lid van het algemeen bestuur openvalt, wijst het betreffende college in zijn eerstvolgende vergadering, of indien dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 4.

    Het college geeft van elke aanwijzing tot lid schriftelijk kennis aan de voorzitter.

  • 5.

    Het college kan een door hem aangewezen lid tussentijds ontslag verlenen.

Artikel 9  

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het dagelijks bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 2.

    Met ambtenaar als bedoeld in het eerste lid worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van de RBG werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

     

Werkwijze

Artikel 10  

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of ten minste twee van de zitting hebbende leden verzoeken, met opgave van redenen, een vergadering van het algemeen bestuur te plannen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur vergadert en besluit slechts indien meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is.

  • 3.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 4.

    De deuren worden gesloten wanneer twee van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter dat nodig oordeelt.

  • 5.

    Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 6.

    In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan niet worden beraadslaagd of worden besloten over:

    • a.

      de vaststelling en wijziging van de begroting;

    • b.

      de vaststelling van de rekening;

    • c.

      de vaststelling van het liquidatieplan;

    • d.

      de vaststelling of wijziging van regelingen;

    • e.

      het verlenen van ontslag aan een lid van het dagelijks bestuur;

    • f.

      de vaststelling of wijziging van een gemeenschappelijke regeling tussen het openbaar lichaam en andere openbare lichamen, alsmede het toetreden tot en het uittreden uit een dergelijke regeling;

    • g.

      de oprichting van of deelname in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperaties en verenigingen, dan wel de ontbinding daarvan of beëindiging van deelneming daaraan.

  • 7.

    Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, over het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur de geheimhouding opheft.

 

Stemverhouding

Artikel 11  

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van de deelnemers.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur aangewezen door:

    • a.

      het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland heeft achttien stemmen;

    • b.

      het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft achttien stemmen;

    • c.

      het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft twaalf stemmen;

    • d.

      het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft acht stemmen;

    • e.

      het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft acht stemmen.

  • 3.

    Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen, tenzij in de regeling uitdrukkelijk anders is bepaald.

     

Informatie en verantwoording

Artikel 12  

  • 1.

    Het Algemeen bestuur geeft aan de colleges, de raden van de deelnemende gemeenten en de verenigde vergaderingen van de deelnemende waterschappen gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het Algemeen bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn. Deze inlichtingen worden schriftelijk of mondeling verstrekt.

  • 2.

    Het Algemeen bestuur stelt nadere regels over de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur maakt vergaderstukken en verslagen van het Algemeen Bestuur actief openbaar.

  • 4.

    Het Dagelijks Bestuur maakt agenda’s en besluitenlijsten van het Dagelijks Bestuur actief openbaar.

  • 5.

    Het openbaar maken van de stukken, zoals genoemd onder lid 3 en lid 4, geschiedt zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee weken na vaststelling of ontvangst van de informatie.

     

Bevoegdheden van het algemeen bestuur

Artikel 13  

Alle bevoegdheden die in de regeling niet expliciet aan het dagelijks bestuur, de voorzitter of een ander bestuursorgaan zijn toegekend, komen toe aan het algemeen bestuur.

Artikel 14  

Tot de bevoegdheden van het algemeen bestuur behoren onder meer:

  • a.

    het vaststellen en wijzigen van de begroting;

  • b.

    het vaststellen van de jaarrekening;

  • c.

    het vaststellen van de bijdragen van de deelnemers;

  • d.

    de benoeming, schorsing en ontslag van de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter.

HOOFDSTUK 5: HET DAGELIJKS BESTUUR

De samenstelling

Artikel 15  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden.

  • 2.

    Eén lid wordt aangewezen uit de door het hoogheemraadschap van Delfland aangewezen leden van het algemeen bestuur; één lid wordt aangewezen uit de door het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard aangewezen leden van het algemeen bestuur en één lid wordt aangewezen uit de door de gemeenten aangewezen leden van het algemeen bestuur.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het nieuw gekozen algemeen bestuur.

  • 4.

    Het aanwijzen van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of anderszins openvallen, vindt plaats uiterlijk twee maanden nadat deze zijn opengevallen.

  • 5.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 6.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Een lid dat ontslag heeft genomen, blijft zijn functie waarnemen totdat in zijn opvolging is voorzien.

  • 7.

    Verlies van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt terstond verlies van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur mee.

     

Werkwijze

Artikel 16  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert vier keer per jaar en zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste één ander lid van het dagelijks bestuur daarom verzoekt.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder één stem. Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen.

  • 3.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 4.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien tenminste twee leden aanwezig zijn.

  • 5.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering.

Artikel 17  

Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

 

Bevoegdheden van het dagelijks bestuur

Artikel 18  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur oefent zijn bevoegdheden uit met inachtneming van het gestelde in het op deze regeling gebaseerde prestatiecontract, die de deelnemers aangaan met de RBG.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse bestuurlijke aangelegenheden van de RBG, tenzij de voorzitter bij of krachtens de wet of krachtens deze regeling daarmee is belast.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en besluitvorming moet worden gebracht.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluitvorming van het algemeen bestuur.

Artikel 19  

Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:

  • a.

    de organisatorische inrichting en de bedrijfsvoering van de RBG en de personele aangelegenheden;

  • b.

    het beheer van de inkomsten, uitgaven en het vermogen van de RBG;

  • c.

    de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • d.

    het houden van toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder;

  • e.

    het houden van toezicht op al wat de RBG aangaat;

  • f.

    het behartigen van de belangen van de RBG bij andere overheden en andere instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor de RBG van belang is;

  • g.

    het beheer van een register met de belastingverordeningen en de kwijtscheldingsregels die de RBG voor de deelnemers uitvoert

  • h.

    te beslissen tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de RBG.

Artikel 20  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot:

    • a.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

    • b.

      het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad tegen een uitspraak van het gerechtshof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    • c.

      het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen;

    • d.

      het spoedshalve instellen van beroep of het maken van bezwaar, alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, tot het verzoeken om schorsing van het aangevochten besluit of om voorlopige voorziening ter zake, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de RBG of aan het bestuur van de RBG hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet hetzij in zijn eerstvolgende vergadering, hetzij binnen drie maanden bekrachtigt;

    • e.

      uitoefenen van de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken, zijn toegekend aan de Minister van Financiën, respectievelijk de colleges.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot benoeming, schorsing en ontslag van de directeur en het personeel van de RBG.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het regelen van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de directeur en het personeel met inachtneming van het bepaalde in artikel 29, vijfde lid, van deze regeling.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd een of meer ambtenaren van de RBG aan te wijzen als heffingsambtenaar en als invorderingsambtenaar.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd een of meer ambtenaren van de RBG of een gerechtsdeurwaarder als bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet aan te wijzen als belastingdeurwaarder.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd een of meer ambtenaren aan te wijzen als ambtenaar van de RBG.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van instructies en uitvoeringsregels voor de heffingsambtenaar, voor de invorderingsambtenaar, voor de ambtenaar van de RBG en voor de belastingdeurwaarder voor de uitoefening van hun bevoegdheden.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordening.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd de belasting geheel of gedeeltelijk oninbaar te verklaren.

  • 10.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het afhandelen van administratief beroep tegen afwijzingsbesluiten op verzoeken om kwijtschelding.

  • 11.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd om te besluiten tot het aanbesteden van leveringen en diensten, binnen de kaders die de begroting daaraan stelt.

  • 12.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen van de RBG.

  • 13.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het doen van aangifte van alle strafbare feiten waarvan het kennis heeft genomen.

     

Informatie en verantwoording

Artikel 21  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden geeft aan het algemeen bestuur de door één of meer leden van dit bestuur gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het algemeen belang.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden legt op verzoek van een of meer leden van het algemeen bestuur verantwoording af over het door het dagelijks bestuur of door hem gevoerde bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

HOOFDSTUK 6: DE VOORZITTER

Verkiezing

Artikel 22  

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst uit de in artikel 15, eerste lid, bedoelde leden van het dagelijks bestuur een plaatsvervangend voorzitter aan, die de voorzitter bij afwezigheid vervangt.

     

De taken en bevoegdheden van de voorzitter

Artikel 23  

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt de RBG in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging met instemming van het dagelijks bestuur aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

  • 4.

    Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemer die partij is in een geding waarbij de RBG is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter, bedoeld in artikel 23, tweede lid, de in het derde lid bedoelde bevoegdheid uit.

 

Informatie en verantwoording

Artikel 24  

  • 1.

    De voorzitter geeft aan het algemeen bestuur de door één of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het algemeen belang.

  • 2.

    De voorzitter legt op verzoek van één of meer leden van het algemeen bestuur verantwoording af over het door hem gevoerde beleid.

  • 3.

    De voorzitter geeft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

HOOFDSTUK 7: DE HEFFINGSAMBTENAAR, DE INVORDERINGSAMBTENAAR, DE AMBTENAAR VAN DE RBG EN DE BELASTINGDEURWAARDER

Artikel 25  

  • 1.

    De heffingsambtenaar heeft, ter zake van de belastingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de heffingsambtenaar de nadere regels en beleidsregels van het dagelijks bestuur in acht.

Artikel 26  

  • 1.

    De invorderingsambtenaar heeft, ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.

  • 2.

    De invorderingsambtenaar beslist niet tot het leggen van beslag en tot het voeren van een executieprocedure in eerste aanleg, hoger beroep en in cassatie dan nadat hij het dagelijks bestuur van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld.

  • 3.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden, als bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel, neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemers en de nadere regels en beleidsregels van het dagelijks bestuur in acht.

  • 4.

    De invorderingsambtenaar is bevoegd het dagelijks bestuur gemotiveerd te verzoeken tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 20, negende lid.

Artikel 27  

  • 1.

    De ambtenaar van de RBG heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder p en q en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel d, van de Waterschapswet en artikel 231, tweede lid, onderdeel d, van de Gemeentewet.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de ambtenaar van de RBG de nadere regels en beleidsregels van het dagelijks bestuur in acht.

Artikel 28  

  • 1.

    De belastingdeurwaarder heeft, ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet, zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder van de deelnemers.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels en beleidsregels van het dagelijks bestuur in acht.

HOOFDSTUK 8: DE DIRECTEUR EN DE AMBTELIJKE ORGANISATIE

Artikel 29  

  • 1.

    De RBG heeft een ambtelijke organisatie, met aan het hoofd een directeur. De directeur is tevens secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De directeur handelt in overeenstemming met de door het dagelijks bestuur vastgestelde instructie.

  • 3.

    De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taken terzijde. Hij is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 4.

    Alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door de directeur mede ondertekend.

  • 5.

    De Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) zijn van toepassing op het personeel van de RBG.

  • 6.

    De RBG heeft ten behoeve van de medezeggenschap van de werknemers een ondernemingsraad op basis van de Wet op de ondernemingsraden.

HOOFDSTUK 9: FINANCIËN EN ADMINISTRATIE

Begroting

Artikel 30  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt voor 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient:

    • a.

      de kadernota;

    • b.

      de voorlopige jaarrekening;

    aan de verenigde vergaderingen van de deelnemende waterschappen en raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting en begrotingswijzigingen twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en de algemene besturen van de deelnemende waterschappen.

  • 3.

    De colleges van de deelnemende waterschappen en gemeenten dragen zorg voor het voor een ieder ter inzage leggen van de ontwerpbegroting.

  • 4.

    De raden van de deelnemende gemeenten en de algemeen besturen van de deelnemende waterschappen kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam stelt de algemeen besturen van de deelnemende waterschappen en de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 6.

    De vaststelling van de begroting geschiedt, in afwijking van artikel 11, derde lid, op basis van een unaniem genomen besluit.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde begroting binnen twee weken na vaststellen en voor 15 september aan Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland .

  • 8.

    Nadat de begroting is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de algemeen besturen van de deelnemende waterschappen en de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 9.

    In afwijking van het onder het tweede lid vermelde, kunnen begrotingswijzigingen, die niet leiden tot een aanpassing van de deelnemersbijdragen, direct worden vastgesteld door het algemeen bestuur.

Artikel 31  

  • 1.

    In de begroting worden de algemene en bijzondere bijdragen aangegeven die elke deelnemer verschuldigd is in het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 2.

    De deelnemers betalen jaarlijks in enkele voorschotten de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bijdragen. De wijze en frequentie van betaling zijn geregeld in het in deze regeling bedoelde prestatiecontract.

  • 3.

    De deelnemers dragen er zorg voor dat de RBG over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 4.

    De deelnemers staan gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de door de RBG af te sluiten langlopende leningen, kasgeldleningen en in rekening courant op te nemen gelden, naar verhouding van de in het eerste lid bedoelde bijdragen op 1 januari van het jaar waarin de rente en aflossing verschuldigd is.

 

Jaarrekening

Artikel 32  

  • 1.

    Van de inkomsten en uitgaven van de RBG over het afgelopen jaar wordt door het dagelijks bestuur verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur onder overlegging van de jaarrekening met de daarbij behorende bescheiden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur voegt bij de jaarrekening een accountantsverklaring en een verslag van bevindingen van de accountant.

Artikel 33  

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft. De vaststelling van de jaarrekening geschiedt, in afwijking van artikel 11, derde lid, op basis van een unaniem genomen besluit .

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling door het algemeen bestuur, doch in ieder geval vóór 15 juli met alle bijbehorende stukken aan gedeputeerde staten. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan de vertegenwoordigende organen.

  • 3.

    De vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ten aanzien van het daarin verwoorde financieel beheer.

Artikel 34  

  • 1.

    In de jaarrekening wordt het door elk van de deelnemers over het betreffende dienstjaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 2.

    Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 31, eerste lid, bepaalde en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats terstond na de kennisgeving aan de deelnemers van de vaststelling van de jaarrekening.

  •  

Administratie en controle

Artikel 35  

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de (financiële) administratie en van het beheer van vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Artikel 36  

  • 1.

    De RBG houdt de administratie voor de opgelegde aanslagen en ingevorderde belastinggelden gescheiden van de administratie voor de bedrijfsvoering van de RBG.

  • 2.

    De ingevorderde belastinggelden worden beheerd op een uitsluitend daartoe bestemde rekening.

  • 3.

    Het is de RBG niet toegestaan te ontvangen of ontvangen belastinggelden te verrekenen met bijdragen van de deelnemers aan de RBG.

Artikel 37  

  • 1.

    Ingevorderde belastinggelden worden periodiek overgemaakt naar een rekening van de desbetreffende deelnemer. De wijze en frequentie van deze betaling zijn geregeld in het in deze regeling bedoelde prestatiecontract.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt periodiek aan de colleges van de deelnemers een overzicht van de te heffen, geheven, in te vorderen en ingevorderde belastinggelden als mede een overzicht van de kwijtscheldingen. De frequentie van deze informatievoorziening is geregeld in het in deze regeling bedoelde prestatiecontract.

Artikel 38  

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de controle op de administratie en op het beheer van vermogenswaarden. De regels dienen onder meer te waarborgen dat de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de administratie en het beheer worden getoetst.

  • 2.

    De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien onder meer in de aanwijzing van een of meer accountants als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de jaarrekening, alsmede met het ter zake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de jaarrekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.

HOOFDSTUK 10: GESCHILLENBEHANDELING

Artikel 39  

Over geschillen tussen de deelnemers onderling of tussen deelnemers en het bestuur van de RBG over de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling wordt beslist door gedeputeerde staten, zoals bepaald in artikel 28 van de wet. Voorafgaand daaraan wordt het geschil ter advisering voorgelegd aan een door het algemeen bestuur samengestelde geschillencommissie. Nadat advies is uitgebracht neemt het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een besluit.

HOOFDSTUK 11: TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING

Toetreding

Artikel 40  

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van een waterschap of het college van een gemeente dat wenst toe te treden tot de regeling dient het verzoek tot toetreding met inbegrip van de verkregen toestemming van het algemeen bestuur van dat waterschap of de gemeenteraad van die gemeente, in bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur legt het verzoek ter advisering voor aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur zendt het verzoek tot toetreding met het advies van het algemeen bestuur aan de colleges en verzoekt de deelnemers tot het nemen van een besluit omtrent de verzochte toetreding. Van hun besluit stellen de deelnemers het algemeen bestuur, binnen 3 maanden na het verzoek daartoe, schriftelijk in kennis.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap of het college van de gemeente treedt toe tot de regeling indien de colleges van alle deelnemende overheden na verkregen toestemming van hun vertegenwoordigende organen hebben ingestemd met de verzochte toetreding.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan algemene en specifieke regels stellen omtrent de toetreding van nieuwe bestuursorganen.

  • 4.

    De toetreding gaat in op de eerste dag van het jaar volgend op het jaar waarin de in het tweede lid vermelde instemming tot de toetreding is verleend.

  • 5.

    Toetreding van een nieuwe deelnemer als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geschiedt gelijktijdig met een wijziging van deze regeling die voorziet in de gevolgen van die toetreding voor de RBG.

  • 6.

    Het toegetreden bestuursorgaan doet zo spoedig mogelijk de nodige benoemingen op basis van artikel 7 van deze regeling.

     

Uittreding

Artikel 41  

  • 1.

    Een college kan uit de regeling treden door een daartoe strekkend besluit van het betreffende college en na verkregen toestemming van de betreffende raad of algemeen bestuur.

  • 2.

    In het geval diensten, taken en bevoegdheden door alle colleges die de betreffende diensten, taken en bevoegdheden afnemen hebben gedelegeerd met ingang van dezelfde datum niet langer worden afgenomen c.q. niet langer worden gedelegeerd, stellen de colleges met elkaar een plan op waarin alle aspecten en gevolgen daarvan worden geregeld, zodat er geen sprake is van achterblijvende kosten en achterblijvend personeel.

  • 3.

    Een college zendt het besluit tot uittreding aan het Algemeen Bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het Algemeen Bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 4.

    Tenzij het Algemeen Bestuur een kortere termijn bepaalt, kan de uittreding niet eerder plaatsvinden dan tegen 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum van de in het tweede lid bedoelde ontvangstdatum.

  • 5.

    Het Dagelijks Bestuur zendt een besluit tot uittreding van een college aan de colleges van de overige deelnemers.

  • 6.

    De colleges van de overige deelnemers kunnen gedurende een periode van 3 maanden na de toezending als bedoeld in het vorige lid een zienswijze toezenden aan het Algemeen Bestuur. Het Algemeen Bestuur betrekt de zienswijzen bij het opstellen van het uittredingsplan.

  • 7.

    Indien een college besluit om een gedeelte van de taken welke zijn overgedragen aan de RBG niet langer over te dragen, vindt eerst een gezamenlijk overleg plaats tussen het betreffende college en de RBG over de impact van dit voornemen. Het college en de RBG bereiden een voorstel voor het AB waarin de impact wordt beschreven. Als in dit overleg geen gezamenlijk voorstel wordt geformuleerd dat de goedkeuring van het Algemeen Bestuur krijgt, wordt dit voornemen gelijkgeschakeld aan gedeeltelijk uittreden en treden de uittredingsbepalingen in werking. Onder gedeeltelijk uittreden wordt verstaan het vanaf een bepaalde datum niet langer afnemen van diensten van c.q. niet langer over dragen of delegeren van tot dan toe overgedragen of gedelegeerde taken en bevoegdheden aan de gemeenschappelijke regeling.

 

Uittredingsplan

Artikel 42  

  • 1.

    Het Algemeen bestuur stelt een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 2.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 3.

    Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 4.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt, als bedoeld in artikel 45, lid 1.

  • 5.

    Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 6.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7.

    Het openbaar lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 45 lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 8.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 9.

    De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:

    • a.

      Relevante regelgeving;

    • b.

      Relevante jurisprudentie;

    • c.

      Feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 10.

    Het openbaar lichaam alsmede de uittredende deelnemer is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 11.

    Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het vierde lid wordt een risico-opslag van tien procent toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen.

  • 12.

    Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

     

Externe deskundige

Artikel 43  

  • 1.

    Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan kan het Algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aanwijzen die in opdracht van het Algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het Algemeen bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.

  • 2.

    De kosten voor het inschakelen van de onafhankelijke externe deskundige en overige ingeschakelde deskundigen vallen onder de frictiekosten als bedoeld in artikel 42 lid 5.

  • 3.

    Het Algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het Dagelijks bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het Algemeen bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van meerderheid van stemmen in het Algemeen bestuur.

     

Uittreedsom

Artikel 44  

  • 1.

    Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het Algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het Algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 42, en op de jaarrekening van het openbaar lichaam over het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 2.

    Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het Algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het Algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 42 en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

     

Verplichtingen uittreder

Artikel 45  

  • 1.

    De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van het openbaar lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

 

Wijziging

Artikel 46  

  • 1.

    De regeling kan gewijzigd worden bij daartoe strekkende besluiten van alle deelnemers, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wgr.

  • 2.

    Een ontwerp van te wijzigen regeling wordt door het algemeen bestuur gezonden aan de colleges. De colleges zenden het ontwerp van de wijziging aan de verenigde vergaderingen en de raden voor zienswijze.

  • 3.

    De algemeen besturen en de raden kunnen binnen acht weken na toezending hun zienswijze bij het eigen dagelijks bestuur of college indienen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur zendt vervolgens een voorstel tot wijziging naar de colleges, de verenigde vergaderingen en de gemeenteraden, met verzoek om instemming c.q. toestemming tot wijziging van de gemeenschappelijk regeling. Toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of algemeen belang.

  • 5.

    Een besluit tot wijziging dat conform het gestelde in de wet en het eerste lid tot stand is gekomen, treedt in werking op de in het wijzigingsbesluit genoemde datum.

     

Opheffing

Artikel 47  

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven bij gelijkluidend besluit van alle deelnemers.

  • 2.

    Artikel 45 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Ingeval een besluit tot opheffing volgens het eerste lid van dit artikel is genomen, besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt het, gehoord de deelnemers, een liquidatieplan vast.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Voorts voorziet het in de personele gevolgen van het besluit.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan.

  • 6.

    Zo nodig blijft het dagelijks bestuur ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat het liquidatieplan is uitgevoerd.

HOOFDSTUK 12 OVERIGE BEPALINGEN

Archief

Artikel 48  

  • 1.

    De bepalingen bij en krachtens de Archiefwet zijn van overeenkomstige toepassing op de RBG, voor zover deze bepalingen betrekking hebben op archiefbescheiden van waterschappen en gemeenten en waarvoor in dit artikel niet anders is voorzien.

  • 2.

    Overeenkomstig door hem vast te stellen beheerregels, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de RBG voor zover deze betrekking hebben op de gedelegeerde taken. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht. Het dagelijks bestuur voorziet in voldoende ruimte voor de archiefbescheiden en hij stelt voldoende, deskundig, personeel aan.

  • 3.

    De op dat moment geldende en door de VNG vastgestelde Selectielijst archiefbescheiden gemeenten en intergemeentelijke organen is van toepassing voor de RBG.

  • 4.

    Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van de RBG.

  • 5.

    Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

  • 6.

    Bij opheffing van de regeling worden de nog niet ingevolge het vorige lid overgebrachte archiefbescheiden, overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

  • 7.

    De archivaris brengt tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de organen van het openbaar lichaam.

     

Terbeschikkingstelling

Artikel 49  

  • 1.

    De archiefbescheiden betreffende zaken welke op het moment van inwerkingtreding van deze regeling nog niet zijn afgedaan, worden door de deelnemende gemeenten ter beschikking gesteld aan de RBG, die deze zaken zal afdoen.

  • 2.

    De archiefbescheiden betreffende zaken welke op het moment van inwerkingtreding van deze regeling reeds zijn afgedaan blijven tot hun overbrenging naar de archiefbewaarplaats, berusten onder het archiefvormend overheidsorgaan, dat deze zaken heeft afgedaan. Indien noodzakelijk voor de taakuitvoering van de RBG worden zij ter beschikking gesteld.

  • 3.

    Van de terbeschikkingstelling wordt een verklaring opgemaakt, die ten minste bevat een specificatie van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden. Een exemplaar van deze verklaring wordt bewaard door het overheidsorgaan waaronder de archiefbescheiden zouden berusten, indien zij niet ter beschikking waren gesteld.

  • 4.

    De RBG brengt slechts wijzigingen aan in de staat van ordening en toegankelijkheid van en vernietigt slechts uit de bescheiden na machtiging door het ter beschikking stellende overheidsorgaan.

  • 5.

    De kosten van het beheer van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden komen ten laste van de RBG, de zorgdrager voor de archiefbescheiden van het overheidsorgaan dat de archiefbescheiden ter beschikking heeft gesteld, blijft in alle andere aangelegenheden de zorgdrager voor de archiefbescheiden.

  • 6.

    Indien de ordening van de in het tweede lid bedoelde archiefbescheiden zich verzet tegen terbeschikkingstelling, is de RBG te allen tijde bevoegd inzage te nemen van die archiefbescheiden dan wel daarvan of daaruit reproducties, afschriften of uittreksels te vorderen.

     

Escalatieregeling

Artikel 50  

Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot het vroegtijdig signaleren en bijsturen van situaties die de belangen van de RBG en daarmee de belangen van de deelnemers kunnen schaden. Deze regels voorzien in ieder geval in een procedure waardoor conflicten of misstanden in de directie of het dagelijks bestuur, tijdig worden geëscaleerd naar een naast-hoger niveau.

 

Evaluatie

Artikel 51  

  • 1.

    Het Algemeen bestuur beschouwt iedere vier jaar, te beginnen in 2025, of er aanleiding is voor een evaluatie van de samenwerking en/of het functioneren van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Belastinggroep.

  • 2.

    Op gezamenlijk verzoek van de deelnemers voert het Algemeen Bestuur een evaluatie uit naar de samenwerking of het functioneren van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Belasting Groep.

  • 3.

    Indien een evaluatie plaatsvindt, wordt het resultaat van deze evaluatie vastgelegd in een evaluatierapport, dat ter informatie naar de colleges, de raden en de verenigde vergaderingen wordt gezonden.

     

Participatie

Artikel 52  

In het reglement van orde van het Algemeen Bestuur wordt de mogelijkheid tot inspreken voor inwoners en belanghebbenden vastgelegd.

HOOFDSTUK 13 OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN

Toetreding, wijziging regeling, inwerkingtreding wijziging regeling en benoeming algemeen bestuur

Artikel 53  

  • 1.

    De wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep treedt de dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    De bevoegdheden van het dagelijks bestuur, de ambtenaar belast met de heffing, de ambtenaar belast met de invordering, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder hebben betrekking op de bevoegdheden met betrekking tot belastbare feiten die zich voordoen vanaf het moment van toetreding van de deelnemer.

  • 3.

    Ten aanzien van belastbare feiten, die betrekking hebben op de belastingjaren voorafgaand aan de toetreding van de deelnemers tot de RBG kunnen de colleges bij afzonderlijke besluiten de bevoegdheden tot heffing en invordering aan het dagelijks bestuur, de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder van de RBG, overdragen.

Artikel 54  

Binnen één maand na het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling wijzen de deelnemers op grond van artikel 7 de leden van het algemeen bestuur en hun plaatsvervangers aan.

 

Geldingsduur

Artikel 55  

De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

 

Inzending regeling

Artikel 56  

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam draagt zorg voor de toezending van deze regeling aan gedeputeerde staten.

 

Citeerwijze

Artikel 57  

De regeling kan worden aangehaald als "Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep”.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, de loco-secretaris M Berger en de loco-burgemeester M. Huijsmans

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, de secretaris C.E. Bos en de burgemeester mr. H.H. Bergmann

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, de secretaris drs. E. Stolk en de burgemeester drs. B. Wijbenga – van Nieuwenhuizen.

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland , de secretaris N. Dukker en de dijkgraaf T. van der Klugt.

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de secretaris ir. P.C. Janssen en de dijkgraaf dr. P.H.W.M. Daverveldt.