Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leusden

Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeusden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024
CiteertitelVerordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening jeugdhulp Leusden 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
  5. artikel 147 van de Gemeentewet
  6. artikel 156 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-05-202401-01-2024nieuwe regeling

23-05-2024

gmb-2024-234230

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024

De raad van de gemeente Leusden;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leusden 2 april 2024;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1. derde lid, van de Jeugdwet en gelet op de artikelen 147 en 156 van de gemeentewet;

 

rekening houdend met de adviezen van de Participatieraad gemeente Leusden en de Raad voor Cliëntenparticipatie Leusden;

 

overwegende:

 

  • -

    dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

Besluit vast te stellen de Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      budgetplan: een (budget)plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) waaruit blijkt dat de besteding van het PGB voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening, zo nodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden

    • d.

      budgethouder: de persoon die een PGB ontvangt op grond van de Jeugdwet

    • e.

      familiegroepsplan: plan waarin ouders (bloedverwanten, aanverwanten of belangrijke anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren) aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren. Zij geven aan wat zij zelf kunnen doen, wat zij met behulp van mensen uit hun omgeving kunnen doen en welke professionele hulp en ondersteuning zij denken nodig te hebben bij het behalen van concrete doelen. Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over hulp die zij nodig hebben

    • f.

      financieel besluit: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels en bedragen zijn vastgesteld

    • g.

      gebruikelijke hulp: de hulp of de zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s) en of andere verzorgers of opvoeders

    • h.

      hulpvraag: de melding van dan wel de behoefte van een jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet

    • i.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of het gezin toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de verordening.

    • j.

      nadere regels: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld

    • k.

      onderzoeksverslag: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren

    • l.

      Persoonsgebonden budget (PGB): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken

    • m.

      sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt

    • n.

      spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt

    • o.

      wet: Jeugdwet

    • p.

      wijkteam: team dat door het college is gemandateerd, om namens de gemeente de toegang verzorgt naar de niet vrij-toegankelijke zorg

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Algemene Wet Bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2. ALGEMENE- EN ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 2.1 Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 2.2 Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De algemene voorzieningen die bijdragen aan de ondersteuning van jeugdigen bij het opgroeien zijn continue in ontwikkeling, hierbij bestaat het aanbod o.a. uit:

    • a.

      Voorzieningen gericht op ondersteuning bij opvoed- en opgroeiproblemen

    • b.

      Voorzieningen gericht op (sociale) participatie van jeugdigen

    • c.

      Voorzieningen gericht op (mentale) weerbaarheid in de sociale basisstructuur

    • d.

      Voorzieningen gericht op een positieve gezondheid van jeugdigen

    • e.

      Voorzieningen gericht op sport en bewegen van jeugdigen

    • f.

      Wijkteam voor hulpverlening bij opvoed- en opgroeiproblemen

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 2.3 Beschikbare andere voorzieningen

  • 1.

    Een andere voorziening is voorliggend aan een voorziening die op grond van de Jeugdwet beschikbaar wordt gesteld, hierbij bestaat het aanbod o.a. uit:

    • a.

      Ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet

    • b.

      Ondersteuningsstructuur op school vanuit de Wet passend onderwijs;

    • c.

      Ondersteuning vanuit de Leerplichtwet;

    • d.

      Ondersteuningsstructuur vanuit de Wet kinderopvang en/of de Wet op primair onderwijs;

    • e.

      Ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en/of Participatiewet

  • 2.

    De hulpvraag van de jeugdige en/of ouder wordt integraal in samenhang met vraagstukken op andere domeinen onderzocht.

HOOFDSTUK 3. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Jeugdhulp met verblijf;

    • b.

      Ambulante jeugdhulp;

    • c.

      Collectief aanbod ambulante jeugdhulp in het onderwijs;

    • d.

      Respijtzorg;

    • e.

      Pleegzorg;

    • f.

      Verblijf in een gezinshuis;

    • g.

      Crisiszorg;

    • h.

      Ernstige dyslexiezorg (ED).

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 4. TOEGANG TOT JEUGDHULP

Artikel 4.1 Toegang via de gemeente

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van individuele voorziening na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    De jeugdige of ouder(s) kunnen een aanvraag om een individuele voorziening indienen bij het college door middel van de (digitale) ondertekening van het onderzoeksverslag.

  • 3.

    Indien een jeugdige of ouder(s) een PGB wenst, vermeldt hij dit bij de aanvraag.

  • 4.

    Het college wijst de jeugdige of zijn ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning en het opstellen van een familieplan.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk:

    • a.

      een passende tijdelijke maatregel;

    • b.

      of een passende voorziening;

    • c.

      of een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 6.

    Het college legt in nadere regels de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening vast.

Artikel 4.2 Onderzoek

  • 1.

    Het onderzoek start met het voeren van een gesprek met de jeugdige en/of ouder(s)waarbij de vraag van de jeugdige en/of ouder(s) leidend is.

  • 2.

    Op verzoek van de jeugdige en/of ouder(s) kunnen derden bij het gesprek aanwezig zijn.

  • 3.

    Als de jeugdige of ouder(s) een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

  • 4.

    Het college vraagt aan de jeugdige of ouder(s) toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en indien noodzakelijk voor het onderzoek voor het inwinnen en delen van informatie met andere instanties, zoals de huisarts of de onderwijsinstelling. Hiertoe wordt een toestemmingsformulier beschikbaar gesteld. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige wordt er om toestemming voor de hulpverlening gevraagd aan de ouder(s) of de jeugdige zelf, conform artikel 7.3.4 van de Jeugdwet.

  • 5.

    Het college kan alleen in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

  • 6.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouder(s) en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een PGB, waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 7.

    Tijdens het gesprek informeert het college de jeugdige of ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 8.

    Het college legt de zaken genoemd in het zesde lid vast in het onderzoeksverslag.

  • 9.

    De jeugdige of ouder(s) kunnen feitelijke onjuistheden corrigeren, gegevens aanvullen en hun opmerkingen kenbaar maken. Deze worden in het onderzoeksverslag verwerkt of daaraan toegevoegd.

  • 10.

    Met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder worden in het onderzoeksverslag afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten uit het onderzoeksverslag met de jeugdige en/of zijn ouder, het wijkteam en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 11.

    Het onderzoeksverslag met daarin de vastgelegde afspraken wordt na afronding ondertekend door ouder(s) en het college.

  • 12.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 4.3 Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen alleen in aanmerking komen voor een individuele voorziening als zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk; of

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Indien ouder(s) naar oordeel van het college in staat zijn om gebruikelijke hulp te bieden, kan het college de aanvraag om een individuele voorziening afwijzen of afstemmen op de taken of omvang van de hulp die als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Als de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier alleen een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      voor zover het college de noodzaak en of de voorziening voldoende passend acht en de gemaakte kosten achteraf nog kunnen worden beoordeeld.

  • 4.

    De voorziening als bedoeld in lid 3 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 4.4 Besluit

  • 1.

    Het college legt de beslissing over het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, het onderzoek en het daaruit volgende onderzoeksverslag als bedoeld in artikel 4.2 lid 11.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4.

    De jeugdige of zijn ouders moeten zich binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het PGB binnen 3 maanden hebben besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt.

  • 5.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 4.5 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken individuele voorziening is;

    • b.

      wie de jeugdhulp gaat bieden;

    • c.

      wat het beoogde resultaat daarvan is – hierin voldoet verwijzing naar de gestelde doelen in het onderzoeksverslag;

    • d.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • e.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige of zijn ouder zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel het PGB moet besteden;

    • f.

      of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • g.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • h.

      hoe bezwaar tegen de beschikking gemaakt kan worden.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een PGB vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken:

    • a.

      wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB;

HOOFDSTUK 5 PERSOONGEBONDEN BUDGET (PGB)

Artikel 5.1 Algemeen

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) tijdens het onderzoek volledig, objectief en in begrijpelijke bewoordingen over de mogelijkheid om te kiezen voor een PGB als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 2.

    De jeugdige of de ouder(s) die in aanmerking wensen te komen voor een PGB, stellen een budgetplan op. Het college kan een formulier voor dit budgetplan vaststellen.

  • 3.

    Voor het verkrijgen van een PGB kan het vergaren van één of meerdere offertes door de jeugdige of ouder(s) verplicht worden gesteld.

Artikel 5.2 Afwegingsfactoren PGB

  • 1.

    Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet indien:

    • a.

      de jeugdige en/of ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; en

    • b.

      de jeugdige en ouder(s) zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een door het college voorgestelde aanbieder, niet passend achten; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige en/of ouder(s) van het persoonsgebonden budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 2.

    Het college verstrekt geen PGB indien niet aan de voorwaarden als genoemd in de Jeugdwet voldaan, of indien:

    • a.

      er sprake is van bezwaren van overwegende aard. Ter beoordeling daarvan kan het college nadere gegevens inwinnen en/of van de aanvrager verlangen, waaronder een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van de te kiezen zorgverlener;

    • b.

      het een minderjarige betreft die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen of een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie;

    • c.

      er sprake is van crisishulp/ crisisopvang/spoedeisende zorg;

    • d.

      er sprake is van formele pleegzorg.

  • 3.

    Het college kan een PGB weigeren indien het college toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4 eerste lid, onderdeel a, d of e van de Jeugdwet.

Artikel 5.3 Aanvullende criteria PGB

  • 1.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een PGB:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een PGB-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een PGB;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

  • 2.

    Het PGB bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 3.

    Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het PGB in die periode anders ten onrechte kunnen inzetten.

  • 4.

    De persoon aan wie een PGB wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het PGB verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 5.4 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel (zzp). Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

  • 3.

    Als de jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociaal netwerk van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

Artikel 5.5 Hoogte PGB

  • 1.

    De hoogte van het PGB voor formele hulp bedraagt:

    • a.

      90% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura als het gaat om hulpverleners die in dienst zijn van een instelling als bedoeld in artikel 5.4 lid 1 onder a van deze verordening; 75% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura als het gaat om personen als bedoeld in artikel 5.4 lid 1 onder b en c van deze verordening; tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht

  • 2.

    Als het op basis van lid 1 vastgestelde PGB in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 3.

    De hoogte van het PGB voor informele hulp bedraagt maximaal 50% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, met als ondergrens (bij het bestaan van een dienstbetrekking) de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

Artikel 5.6 Kwaliteitseisen PGB

  • 1.

    Voor de zorg die ingekocht wordt met het PGB bij een PGB-zorgaanbieder, gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura genoemd in artikel 4.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Voor de inzet van niet-professionele ondersteuning zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:

    • a.

      de persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder(s);

    • b.

      dit aantoonbaar tot kwalitatieve hulp leidt: de kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen te kunnen realiseren;

    • c.

      de geleverde voorziening wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp of zorg in het gezin;

    • d.

      deze persoon heeft aangegeven dat de hulp aan de jeugdige of ouder(s) voor hem niet tot overbelasting leidt.

    • e.

      de persoon doet melding bij de gemeente van iedere calamiteit of geweldsincident die bij de verlening van de jeugdhulp plaatsvindt;

    • f.

      de persoon stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te voeren.

    • g.

      de zorgverlener beschikt over een VOG (behalve als de zorgverlener een ouder is, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet).

HOOFDSTUK 6 KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 6.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor derden te leveren jeugdhulp uit te voeren kinderbescherming of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    De aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    De voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    Kosten voor bijscholing van personeel.

Artikel 6.2 Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt er voor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

HOOFDSTUK 7 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING EN CONTROLE

Artikel 7.1 Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende PGB zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende PGB niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende PGB niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Het college kan het besluit intrekken als de jeugdige of zijn ouders zich niet binnen drie maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder of het PGB niet binnen drie maanden hebben besteed aan het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 4.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten PGB.

Artikel 7.2 Terugvordering en verrekenen

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.4. van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een individuele voorziening dan wel PGB is herzien of ingetrokken:

    • a.

      Het ten onrechte of een te hoog bedrag betaald PGB terugvorderen;

    • b.

      Geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van een individuele voorziening in natura terugvorderen.

  • 2.

    De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) bedrag moet in redelijke verhouding staan met de jeugdhulpplicht van het college.

Artikel 7.3 Fraudepreventie en controle

  • 1.

    Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college jeugdigen en ouders informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening (in natura of in de vorm van een PGB) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ook onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing om een individuele voorziening toe te kennen, te heroverwegen

  • 2.

    Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de PGB’s. Tevens beoordeelt het college of de jeugdige en/of zijn ouder(s) nog voldoet aan de criteria om voor een PGB in aanmerking te komen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van fraudepreventie en controle.

HOOFDSTUK 8 MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 8.1 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college;

  • 2.

    Het college kan beleidsregels en nadere regels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders afwijken van de bepalingen in de deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Intrekking voorgaande verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp Leusden 2023 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige en/of zijn ouder(s) houden recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Leusden 2023, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Leusden 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Leusden 2023, gebeurt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Leusden 2023 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5.

    Van lid 3 kan ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden afgeweken.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding en citeerregel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leusden 23 mei 2024

de raad van de gemeente Leusden,

Mevrouw I. Schutte,

griffier

De heer G.J. Bouwmeester

voorzitter

Bijlage 1: Gebruikelijke hulp jeugd

 

Onder gebruikelijk hulp wordt de hulp of de zorg verstaan die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.

 

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van bovengebruikelijk hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor bovengebruikelijke hulp kan door het college een indicatie worden afgegeven (Central Raad van Beroep: CRVB:2015:3576). Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Onder substantiële overschrijding kan voor persoonlijke verzorging en begeleiding als uitgangspunt een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal worden gehanteerd.

 

De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

  • 2.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

Daarnaast wordt het onderstaande schema als uitgangspunt genomen. Het omvat in grote lijnen de normale ontwikkeling van kinderen zonder beperking in verschillende levensfasen.

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar:

 

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar:

 

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar:

 

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden

Kinderen van 12 tot 18 jaar:

 

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bron: Factsheet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport “Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag. Gebruikelijke zorg.”

 

Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024

Algemene inleiding

Het doel van de Jeugdwet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving.

 

De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouder(s) er niet zelf uit komen. De wet draagt gemeenten verder op om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dat dan is. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies wordt getroffen.

De te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp toegankelijk is en welk niet. Voor niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager.

 

Een jeugdige of een ouder kan jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen niet toereikend zijn. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • a.

    gezond en veilig op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid;

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Deze verordening geeft invulling aan de opdracht uit de Jeugdwet (art.2.9 van de wet).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Toelichting op een aantal begrippen

 

Artikel 1, lid 1, onder b andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wet Passend Onderwijs, de Wmo 2015, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

 

Artikel 1, lid 1 onder d budgethouder

In de praktijk worden de begrippen budgethouder en budgetbeheerder als synoniemen van elkaar worden gebruikt (dat is onjuist). Voor de duidelijkheid is dit begrip opgenomen in de begripsbepalingen.

 

Artikel 1, lid 1 onder g gebruikelijke hulp

Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de ouder(s) in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). Het begrip sluit aan op het (voormalig) Besluit aanspraken AWBZ en het nu geldende Besluit Langdurige zorg. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet of aanvullend kunnen worden ingezet indien er sprake is van gebruikelijke hulp.

 

Artikel 1, lid 1 onder i individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij-toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.

 

Artikel 1, lid 1 onder n spoedeisend geval

Het is aan de jeugdige of zijn ouder(s) om te stellen en te onderbouwen dat er sprake is van een spoedeisende situatie. Het is dan ter beoordeling aan het college of een individuele voorziening in natura moet worden ingezet, in afwachting van het onderzoek na de hulpvraag. Ook kan het college een machtiging voor gesloten hulpverlening bij de kinderrechter vragen als daartoe aanleiding is.

 

Artikel 1, lid 1, onder p wijkteam

Wijkteam is in elke gemeente weer net anders georganiseerd. In Leusden zijn bij Lariks verschillende teams ondergebracht met verschillende opdrachten. Lariks heeft mandaat om zorg te beschikken. Als er in de verordening wordt gesproken over ‘college’, is dat in de praktijk vaak Lariks onder mandaat van de gemeente Leusden.

 

Hoofdstuk 2 Algemene- en andere voorzieningen

 

Bij verordening worden regels gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Inwoners hebben recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3). De verordening regelt welk aanbod vrij-toegankelijk is en welke voorzieningen niet vrij-toegankelijk zijn.

 

Vrij-toegankelijk: algemene voorzieningen

Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de voorziening wenden.

 

Andere voorzieningen

Een andere voorziening is voorliggend aan een voorziening die op grond van de Jeugdwet beschikbaar wordt gesteld. In de nadere regels worden deze niet uitgelicht omdat deze vanuit een andere wetgeving dan de Jeugdwet worden ingezet.

 

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

 

Niet vrij-toegankelijk: individuele voorzieningen

Bij de toegang tot niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen wordt eerst door de gemeente, huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder beoordeeld of de jeugdige of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin bijvoorbeeld het wijkteam zelf kan voorzien.

 

De opsomming van individuele voorzieningen is dekkend voor de vormen van zorg die ter voorziening in een hulpvraag door het college moeten kunnen worden toegewezen. De daarbij toe te kennen producten worden door het college gebaseerd op de daarop toepasselijke productomschrijvingen zoals deze zijn of worden opgenomen in de overeenkomsten met de gecontracteerde zorgaanbieders en de daaruit voortvloeiende zorgadministratie. Met opname van die bepaling kan steeds overeenkomstig het aanbod van de gecontracteerde zorgaanbieders worden gehandeld; bij wijziging van (benaming of inhoud) van producten is daarmee aanpassing van de verordening of nadere regelgeving door het college niet nodig, zodat maximale flexibiliteit in de uitvoering wordt geborgd.

 

Door met de ouders/jeugdigen in gesprek te gaan, wordt onderzocht welke problemen er spelen. De consulent van het wijkteam maakt samen met de ouders/jeugdige een afweging; dit gebeurt mede op basis van de complexiteit van de problematiek en/of ernst van problematiek. Daarnaast wordt er onderzocht onder welke wet (andere voorziening) de hulpvraag valt.

 

Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp

De toeleiding naar jeugdhulp kan op de volgende manieren plaatsvinden:

  • na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • via de gemeente

  • via de gecertificeerde instellingen, rechter, Openbaar Ministerie of justitiële jeugdinrichting

  • via Veilig Thuis

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid, onder g van de wet). Dit geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als voor de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulp-aanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

 

Toegang via de gemeente (artikel 4.1)

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg of ondersteuning een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in samenspraak met die jeugdige en/of zijn ouder(s). In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige (de medewerkers van het wijkteam) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening (algemene voorziening) is of een niet vrij-toegankelijke voorziening (individuele voorziening). Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

 

Overige toegang

In de verordening hoeven geen regels te worden vastgesteld over de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of Veilig Thuis. De gecertificeerde instelling bepaalt zelfstandig dat jeugdhulp nodig is (art. 3.5, eerste lid, van de wet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is zoals: de rechter, de officier van justitie en de directeur van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de benodigde (ingekochte) jeugdhulp wordt ingezet. Ook Veilig Thuis vormt een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

 

De processtappen van melding hulpvraag en vooronderzoek zijn opgenomen in de nadere regels.

 

Onderzoek (artikel 4.2)

Het familiegroepsplan kan door een ouder of jeugdige al zelf zijn opgesteld voordat het gezin zich meld bij het wijkteam. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het familiegroepsplan alleen besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp.

 

Het onderzoeksverslag met daarin de vastgelegde afspraken is de basis voor een integraal plan. Dit artikel legt de basis voor de minimale eisen waaraan het onderzoeksverslag moet voldoen. De jeugdige of ouder(s) kunnen feitelijke onjuistheden corrigeren, gegevens aanvullen en hun opmerkingen kenbaar maken. Deze worden in het onderzoeksverslag verwerkt of daaraan toegevoegd.

De wederzijdse ondertekening is vooral bedoeld om het karakter van het integraal plan als gezamenlijk plan te bekrachtigen en zeker niet om het karakter van een privaatrechtelijk overeenkomst te geven. De ondertekening is de gebruikelijke manier waarop de instemming wordt vastgelegd. In bijzonder gevallen kan de instemming ook op een andere manier gegeven worden, wel moet deze altijd ondubbelzinnig zijn en worden vastgelegd.

NB: het besluit tot inzet van specialistische jeugdhulp wordt toegevoegd aan het integraal plan, maar is juridisch gezien een eenzijdige, publiekrechtelijke, beslissing van het college (de facto de gemandateerde professional van het lokale team). Het besluit wordt wel genomen op grond van het integraal plan. In de beschikking die naar ouder wordt verstuurd staat: ‘Van het onderzoek is verslag gemaakt. Het verslag is een onderdeel van dit besluit.’ Zo wordt verwezen naar de gemaakte afspraken in het onderzoeksverslag.

 

Besluit (art. 4.4)

Op grond van de Awb heeft iedere burger recht op een beschikking bij elk besluit van de gemeente. Het belang van afgeven van een beschikking ligt ook in de rechtsbescherming die het de cliënt biedt. Het is ter bescherming van de burger dat een besluit na zorgvuldig onderzoek wordt gegeven waarbij een goede motivatie van groot belang is (artikel 3:2 en 3:46 Awb). Het moet voor een burger duidelijk zijn dát een besluit is genomen en dat hij hiertegen eventueel bezwaar kan maken en in beroep kan gaan.

 

Inhoud beschikking (art. 4.5)

Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, uit het PGB voortvloeiende verplichtingen en regels over de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op grond van de Wmo 2015 is aanleiding om de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld in de verordening neer te leggen (CRVB:2017:1803). Daaronder vallen ook gedifferentieerde tarieven. De inhoud van de wettelijke opdracht aan de gemeenteraad over dit onderwerp is in de Jeugdwet nagenoeg gelijk aan die in de Wmo 2015.

 

Algemeen (artikel 5.1)

Indien het college een indicatie voor een individuele voorziening heeft vastgesteld kan het voorkomen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college verzoekt om een PGB met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 5.2. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan.

 

Hoogte PGB (artikel 5.5)

Deze leden bepalen op basis van welke onderdelen de hoogte van het PGB wordt gebaseerd. De hoogte van het PGB sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan goedkoopst adequate oplossing.

 

Het college stelt de hoogte van het PGB vast op basis van de kwalificatie die aan de hulpverlener kan worden gegeven. Er zijn 3 mogelijkheden waarbij 3 percentages van het natura-tarief worden gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Is dat het geval, dan wordt het 50%-tarief niet toegepast.

 

Hoofdstuk 6 Kwaliteit en veiligheid

 

Prijs en kwaliteit (art. 6.1)

Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (art. 2.11, eerste lid, van de wet). De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp (art. 4.1.1, eerste lid, van de wet). Inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of BIG-register speelt daarbij een rol. Het college ziet toe op naleving van afspraken hieromtrent (voor zover deze al niet voortvloeien uit de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (art. 2.12 van de wet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Vertrouwenspersoon (art. 6.2)

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Hoewel de wet niet voorschrijft dat hierover regels bij verordening opgesteld moeten worden is deze wettelijke bepaling toch opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het Besluit Jeugdwet (landelijk) staat een nadere uitwerking van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering en controle

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.9, onder d, van de wet).

 

Herziening of intrekking (art. 7.1)

Dit artikel berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een persoonsgebonden budget. Met het eerste lid wordt de toepassing van deze informatieplicht verruimt naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Ook kan het voor komen dat de jeugdige de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst niet nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het niet houden aan afspraken die zijn opgenomen in een dienstverleningsovereenkomst. De verordening biedt een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent overigens niet dat op het college geen plicht meer rust om (andere) passende jeugdhulp te bieden.

 

Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening dan wel PGB. Afhankelijk van de individuele situatie is het college bevoegd om de inzet van een individuele voorziening tijdelijk op te schorten. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarvan (nog) niet duidelijk is of het beëindigen van de individuele voorziening wel op z’n plaats is. Opgemerkt wordt dat de SVB bevoegd is tot onder meer opschorting van de betalingen uit het PGB (art. 8, vierde lid, Regeling Jeugdwet).

 

Terugvordering of verrekenen (art. 7.2)

Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot ten onrechte of teveel verleende jeugdhulp. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval ook bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte PGB. Terugvordering van de geldswaarde is natura is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRvB (Centrale Raad van Beroep):2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura verstaan. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De bevoegdheid tot terugvordering betreft een kan-bepaling. Hoewel daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden zal het college bij de toepassing hiervan een afweging moeten maken tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.

 

Fraudepreventie en controle (art. 7.3)

De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Diverse bepalingen in dat kader zijn overigens ook ondergebracht in andere artikelen van deze verordening. Het toezicht op de kwaliteit van de Jeugdwet is door de Minister belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ).

 

Hoofdstuk 8 Medezeggenschap en inspraak

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Zo wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. Het college kan andere regels stellen om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

 

Hardheidsclausule (art. 9.1)

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of de ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige en/of de ouder(s). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat hun situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen.

 

Inwerkingtreding en citeertitel (art. 9.3)

Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt deze verordening, tenzij het oude regime gunstiger is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Daarnaast wordt de verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2023 ingetrokken. Het college heeft de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordening.