Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Beleidsregel Activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024-2

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregel Activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024-2
CiteertitelBeleidsregel Activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024-2
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel Activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-05-2024nieuwe regeling

07-05-2024

wsb-2024-10543

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024-2

Het College van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard;

 

gelet op artikel 2.3 van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn;

 

B E S L U I T :

 

de Beleidsregel Activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024-2 vast te stellen.

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1.1 Kader

De waterschapsverordening van Schieland en de Krimpenerwaard (WSV) stelt een vergunning verplichting in artikel 2.3 voor activiteiten in kwelgevoelige gebieden. De beleidsregel geeft criteria hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen beoordeelt, hoe belangen worden afgewogen en op welke wijze de bescherming van het watersysteem wordt getoetst.

 

De beleidsregel geeft invulling aan de Europese Kaderrichtlijn Water en vooral in het bijzonder de Grondwaterrichtlijn. De Grondwaterrichtlijn heeft als doel om verontreiniging van grondwater te voorkomen en te beperken. Negatieve ontwikkelingen (trends) in het grondwater om te buigen en drinkwaterbereiding eenvoudig te houden.

 

De beleidsregel geeft invulling om te toetsen of de activiteit er niet toe leidt dat de doelstelling, van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van KRW-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, niet onaanvaardbaar wordt bedreigd.

 

Paragraaf 1.2 Doel

Deze beleidsregel is gericht op:

  • a.

    de goede werking van het watersysteem;

  • b.

    het bewaren en beheersen van de samenhang tussen onderdelen van het watersysteem;

  • c.

    het beschermen van de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen;

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van de oppervlaktewatersystemen;

  • e.

    het voorkomen en waar nodig beperken van wateroverlast en waterschaarste.

Hoofdstuk 2. Waterhuishoudingsplan

  • 1.

    Bij omvangrijke, complexe of innovatieve ontwikkelingen kan het, bij de beoordeling of aan de onder 1.2 genoemde doelen wordt voldaan, noodzakelijk zijn dat de initiatiefnemer een waterhuishoudingsplan opstelt. Een waterhuishoudingsplan maakt inzichtelijk dat de activiteiten in hun samenhang leiden tot een goede waterhuishoudkundige situatie, zowel binnen het plangebied als wat betreft de eventuele effecten daarbuiten. Een door de initiatiefnemer opgesteld waterhuishoudingsplan kan dit inzicht bieden.

Toelichting:

 

Met het oog op de doelen die genoemd zijn in par. 1.2 van deze beleidsregel kan het nodig zijn om een plan op te stellen waaruit blijkt hoe de samenhang en de goede werking van het watersysteem, etc. gedurende en na de ontwikkeling worden gewaarborgd. Zo’n ‘waterhuishoudingsplan’ geeft een integraal beeld van de ontwikkeling. Het geeft inzicht in de goede werking tijdens de realisatie en op de lange termijn, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering en bodemdaling. Het plan kan ook inzicht geven in de mogelijke gevolgen buiten het plangebied en voor bestaande, te handhaven functies en belangen binnen het plangebied, en hoe daarmee wordt omgegaan. 

 

Veelal zal in het kader van de op grond van artikel 2.2 van de Omgevingswet verplichte afstemming in samenspraak met HHSK al wel een waterhuishoudingsplan zijn opgesteld. Aan de hand van dit plan is inzichtelijk wat de hoofdlijnen, uitgangspunten en randvoorwaarden zijn ten aanzien van de waterhuishouding. Vaak, maar mogelijk niet altijd, zal aan de hand van deze informatie de samenhang en de borging van de goede werking van het watersysteem blijken. Voor zover dat niet of onvoldoende het geval is, betekent dit dat niet goed (genoeg) beoordeeld kan worden of met het verlenen van een vergunning voldaan wordt aan de beoogde doelen. 

 

Of een waterhuishoudingsplan nodig is hangt onder meer af van de omvang van het plangebied (meer dan 10 hectare), de complexiteit (bijv. de gevoeligheid voor een combinatie van bodemdaling, wateroverlast, kwel en/of overstromingen, of de samenloop met andere ruimtelijke ontwikkelingen), mogelijke gevolgen buiten het plangebied en innovativiteit.  

 

Onder dat laatste verstaan wij een ontwikkeling die anders is dan gebruikelijk (bijv. drijvend bouwen), die mogelijk andere dan gebruikelijke eisen stelt aan het watersysteem en waterbeheer, of die in andere opzichten afwijkt van de uitgangspunten van onze beleidsregels. 

 

De onderwerpen die aan bod komen in het waterhuishoudingsplan zijn afhankelijk van de locatie en de functies. Het kan onder meer gaan om:  

 

Waterveiligheid (onder meer beperken gevolgschade bij overstromingen) 

 

Waterstructuur (netwerk en vormgeving van het oppervlaktewater) 

 

Waterkwantiteit (peilbeheer, wateroverlast en watertekort) 

 

Waterkwaliteit (chemisch, ecologisch en zoetwatervoorziening) 

 

Grondwater en kwel 

 

Afvalwaterketen 

 

Duurzaam beheer en onderhoud 

 

Kunstwerken zoals stuwen en gemalen, bruggen en duikers 

 

Inrichting van het gebied in relatie tot het watersysteem 

 

Fasering en tussentijdse situatie

 

Wij beoordelen het plan zoveel mogelijk in lijn met onze beleidsregels voor de vergunningverlening en maken daarbij tevens gebruik van nieuwe relevante kaders en inzichten, zoals de landelijke Klimaat-maatlat, de provinciale Klimaatonderlegger en de principes van Water en bodem sturend. 

Hoofdstuk 3. Altijd geldende regel

2. Algemene beoordeling

Een activiteit, met vergunningplicht op grond van artikel 2.3 van de waterschapsverordening, wordt, naast deze beleidsregel, beoordeeld op grond van artikel 1.12 van dezelfde verordening.

 

Een activiteit die niet voldoet aan de toetsingscriteria uit deze beleidsregel, maar niet in strijd is met de doelstellingen van omgevingsplannen of doelen van het waterschap wordt wel vergund. De toetsing van de activiteit wordt gedaan aan de hand van de volgende beleidsdoelstellingen:

 

  • 1.

    Het borgen van de gewenste (grond)waterkwaliteit, zie bijlage I;

  • 2.

    Scheiding tussen (grond)watervoerende pakketten in stand houden;

  • 3.

    Doelmatig beheer & onderhoud van het oppervlaktewater;

  • 4.

    Doorstroming: voldoende doorstroomprofiel (verhang en snelheid) in stand houden.

Toelichting

 

Het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) verplicht het waterschap om bij de vergunningverlening rekeningen te houden met omgevingsplannen.

 

Het waterschap moet bij het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning de beoordelingsregels volgen. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden het waterschap de vergunning kan verlenen of weigeren. Ook kunnen de beoordelingsregels aangeven hoe het waterschap de gevolgen van activiteiten moet berekenen of afwegen.

 

Bij sommige activiteiten geven de beoordelingsregels veel bestuurlijke afwegingsruimte. Bij andere activiteiten is er juist minder bestuurlijke afwegingsruimte. Het waterschap kan een integrale afweging maken door de afwegingsruimte van de verschillende beoordelingsregels te combineren.

 

Met de uitvoering van deze beoordeling, wordt voorkomen:

 

  • 1.

    De achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de ecologische toestand aangewezen krw-oppervlaktewaterlichamen, en wordt de achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de kwantitatieve toestand van aangewezen grondwaterlichamen.

  • 2.

    Er is voldaan aan de plicht tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam of een grondwaterlichaam als een stof of kwaliteitselement waarvoor op grond van een omgevingswaarde als bedoeld in de Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, of 2.14, eerste lid, voor water geldt:

    • a

      in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen; of

    • b

      in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

  • 3.

    Het tweede lid geldt voor zover het gaat om de stoffen waarvoor dit in bijlage III van Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) is aangegeven.

De beoordeling beschermt waterlichamen, zodat een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater, op termijn, bereikt kan worden.

Hoofdstuk 4. Buiten waterstaatswerken

Aantonen bodemstabiliteit

 

3. Bodemstabiliteit

De bodemstabiliteit moet door de initiatiefnemer worden aangetoond. Op locaties waar de grondwaterdruk in het eerste watervoerendepakket hoger is dan de hoogte van het oppervlaktewaterpeil, moet de bodemstabiliteit worden aangetoond met een berekening.

 

Op locaties waar de gemeten grondwaterdruk in het eerste watervoerende pakket lager is dan de hoogte van het oppervlaktewaterpeil behoeft de bodemstabiliteit niet te worden aangetoond en zijn geen sonderingen nodig.

 

4. Sonderingen en metingen

Om effecten op de bodemstabiliteit als gevolg van de activiteit te bepalen moeten sonderingen van de deklaag en grondwaterstandmetingen in het eerste watervoerende pakket worden uitgevoerd.

 

5. Stabiliteitsfactor

De stabiliteitsfactor van de afgraving moet minimaal 1,1 zijn (neerwaartse belasting/opwaartse druk in overeenstemming met NEN 9997).

De initiatiefnemer dient metingen en berekeningen van de stabiliteit aan HHSK ter beoordeling voor te leggen.

 

Toelichting

 

De bodemopbouw in vrijwel het gehele beheergebied van het hoogheemraadschap bestaat uit een slecht doorlatende laag aan het maaiveld boven een zandpakket. De slecht doorlatende laag werkt als een barrière voor verticale grondwaterstroming van de deklaag naar het eerste watervoerende pakket of vanuit het zandpakket naar het oppervlak. De laag bestaat uit veen of klei. Activiteiten kunnen het bodemevenwicht verstoren. De neerwaartse druk van de bodem neemt dan af, waardoor de opwaartse grondwaterdruk groter kan worden dan de neerwaartse belasting. Een mogelijk gevolg daarvan is het opbarsten van de ondergrond en extra (ongewenste) kwel.

 

Oppervlaktewaterlichamen hebben voldoende doorstroomprofiel nodig. Het uitgraven van de slootbodem kan de stabiliteit van de slootbodem aantasten. De stabiliteitsfactor waarborgt dat de bodem stabiel en intact blijft. Een instabiele slootbodem kan omhoog komen, waardoor het doorstroomprofiel van de watergang te klein wordt. Afname van de afmetingen van de watergangen kan leiden tot wateroverlast, waterschaarste en erosie van naastgelegen oevers.

 

Uitleg:

Eerste watervoerend pakket = Watervoerend zandpakket onder het water scheidende (afdekkend) pakket, de zogeheten deklaag en boven de dieperliggende slecht doorlatende laag.

 

Deklaag = De bovenste bodemlagen van het grondwatersysteem, die doorgaans slecht doorlatend zijn.

 

Maaiveld = Het maaiveld is een aanduiding voor (de hoogte van) het grondoppervlak. De maaiveldhoogte wordt vaak opgegeven ten opzichte van een nationaal nul-niveau. In Nederland is dat het Normaal Amsterdams Peil (NAP).

 

Beperken kwel en wegzijging

 

6. Deklaagdikte

Iemand die een activiteit verricht waarbij de deklaag wordt afgegraven moet met sonderingen aantonen dat er minimaal 2 meter klei, veen of een andere slecht doorlatende deklaag overblijft.

 

Wanneer minder dan 2 meter slecht doorlatende deklaag overblijft moet de slecht doorlatende deklaag worden aangevuld met klei totdat deze wel minimaal 2 meter dik is.

 

Toelichting

 

Activiteiten in de ondergrond kunnen ertoe leiden dat de grondwaterdruk in het eerste watervoerende pakket afneemt. Het grondwater kan hierdoor gaan zakken en verzilten. Het wegzakken van het grondwater kan leiden tot schade aan infrastructuur en bebouwing. Grondwater uit het tweede watervoerende pakket gaat zich meer mengen met het grondwater in het eerste watervoerende pakket. Dit betekent, met name in de droogmakerijen van Schieland, dat het grondwater in het eerste watervoerende pakket brak of zout wordt, met negatieve gevolgen voor het grondwater, de oppervlaktewaterkwaliteit en de landbouw.

 

Het verwijderen van de slecht doorlatende grondlaag betekent enerzijds dat er grondwater omhoog kan komen dat de oppervlaktewaterkwaliteit negatief kan beïnvloeden en door gemalen weggepompt moet worden. Energetisch niet duurzaam. Anderzijds kan het ook zijn dat oppervlaktewater en grondwater gaan wegzakken. Oppervlaktewater moet dan worden aangevuld vanuit het buitenwater en dat is ongunstig voor de waterkwaliteit. De beschikbaarheid van buitenwater van goede kwaliteit is niet altijd gegarandeerd.

 

Uitleg:

Kwel = Opwaarts gerichte grondwaterstroming.

 

Wegzijging = neerwaarts gerichte grondwaterstroming;

 

Verzilting = Toename van het zoutgehalte in het grondwater of het oppervlaktewater door natuurlijke of kunstmatige oorzaken.

 

Beperken en herstel perforaties

 

7. Perforaties

Het aantal perforaties van de scheidende lagen tussen grondwaterpakketten wordt zoveel mogelijk beperkt.

 

Wanneer perforaties toch plaatsvinden worden deze na afloop van de werkzaamheden ongedaan gemaakt.

 

Toelichting 

 

Het grondwater in de diverse watervoerende pakketten verschilt in samenstelling. Het is vanwege de diverse stoffen in het grondwater onwenselijk dat het diepere grondwater zich mengt met ondiepere grondwater. Het is daarom belangrijk dat de scheidende lagen tussen de watervoerende pakketten zoveel mogelijk in stand worden gehouden. 

Hoofdstuk 5. Binnen werkingsgebied oppervlaktewaterlichamen voor berging

Een activiteit waarbij een oppervlaktewaterlichaam voor berging dieper wordt dan 1 meter moet voldoen aan de criteria uit hoofdstuk 4.

 

Onderhoudsplan

 

8. Onderhoudsplan

De initiatiefnemer moet een haalbaar onderhoudsplan voor zowel dagelijks als buitengewoon onderhoud van de watergang kunnen overleggen.

 

Het onderhoudsplan moet gedragen zijn door iedereen die in de Legger van Schieland en de Krimpenerwaard is aangewezen als onderhoudsplichtige van de watergangen waarin de activiteit plaats vindt.

 

Toelichting

 

De watergangen moeten worden onderhouden door de in de Legger aangewezen onderhoudsplichtige in overeenstemming met de in de Keur aangegeven onderhoudsverplichtingen. De afmetingen van de watergangen moeten in stand worden gehouden met het oog op het doorstroomprofiel.

 

Verdiepen van oppervlaktewaterlichamen verandert het dagelijks onderhoud. De watergangen moeten worden onderhouden omdat ze anders dichtgroeien en dichtslibben, waardoor het overtollige water niet meer kan worden afgevoerd en er in droge perioden er geen water kan worden aangevoerd.

 

Uitleg:

Verdiepen = Het afgraven van de slootbodem, zodat een oppervlaktewaterlichaam meer waterkolom bevat, niet zijnde het alleen verwijderen van de baggersliblaag.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

  • 9.

    Intrekking

De Beleidsregel activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024 wordt ingetrokken.

 

  • 10.

    Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag nadat zij bekend is gemaakt.

 

  • 64.

    Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel Activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024-2’.

Aldus besloten in de vergadering van 7 mei 2024.

Dijkgraaf en hoogheemraden voornoemd,

secretaris-directeur,

dijkgraaf,

Bijlage I - Stoffenlijst

 

 Europees vastgestelde milieukwaliteitsnormen voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen (RICHTLIJN 2006/118/EG, artikel 3, eerste lid, onder b, en zesde lid) 

 

Verontreinigende stof

Richtwaarde

Nitraten

50 mg/l

Werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan1)

0,1 μg/l

 

0,5 μg/l (totaal)2)

1) Onder ‘bestrijdingsmiddelen’ wordt verstaan gewasbeschermingsmiddelen en biociden als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 91/414/EEG, respectievelijk artikel 2 van Richtlijn 98/8/EG;

 

2) Onder ‘Totaal’ wordt verstaan, de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan.

 

Nationaal vastgestelde milieukwaliteitsnormen (drempelwaarden) voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen (Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009, tabel 1 en 2 (gedeeltelijk) 

 

Richtwaarden voor verontreinigende stoffen

Code

Grondwaterlichamen

Cl

Ni

As

Cd

Pb

P-tot

mg/l

μg/l

μg/l

μg/l

μg/l

mg/l

NLGW0011

Zout Rijn-West

n.r.

30

15

0,5

11

9

NLGW0012

Deklaag Rijn-West

200

30

15

0,5

11

4,5