Organisatie | Súdwest-Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Súdwest-Fryslân 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen Gemeente Súdwest-Fryslân 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting op de beleidsregels |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-05-2024 | nieuwe regeling | 14-05-2024 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân;
gelet op artikel 4.13 Invoeringswet Omgevingswet, artikel 5.40 lid 2 van de Omgevingswet en artikel 1:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2021 gemeente Súdwest-Fryslân;
de beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Súdwest-Fryslân 2024.
Deze beleidsregels hebben betrekking op:
Artikel 5.40 van de Ow benoemt gevallen waarin het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan intrekken. In de toelichting op dit artikel geeft de wetgever aan dat het nadrukkelijk gaat om een bevoegdheid en geen verplichting. Dit betreft dus een discretionaire bevoegdheid. In het kader van deze bevoegdheid zijn deze beleidsregels opgesteld. Het college van burgemeester en wethouders is hieraan gebonden en kan hier alleen van afwijken als het handelen conform deze beleidsregels wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Tenzij in de omgevingsvergunning anders is bepaald, heeft een omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur. Ook omgevingsvergunningen die worden verleend voor activiteiten die een permanent of doorlopend karakter hebben zoals bijvoorbeeld het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het omgevingsplan blijven, tenzij anders is bepaald, hun werking houden voor onbeperkte duur. Daarnaast kunnen omgevingsvergunningen worden verleend voor activiteiten met een aflopend of eindig karakter. Dit type omgevingsvergunning verliest zijn werking op het moment dat de activiteit is afgelopen, beëindigd of voltooid. In die gevallen is intrekking van de omgevingsvergunning niet aan de orde.
1.2 Belang intrekken omgevingsvergunningen
Het komt vaak voor dat een verleende omgevingsvergunning niet wordt uitgevoerd. Zoals hierboven is aangegeven verliezen zij echter (veelal) niet hun werking. Het ongebruikt laten voortbestaan van vergunde rechten is om meerdere redenen ongewenst:
periodiek controleren de toezichthouders op locatie of een omgevingsvergunning is uitgevoerd of niet. Dit kost tijd en geld. Een actueel vergunningenbestand voorkomt (een groot deel van deze) “loze controles”. Het is belangrijk wanneer omgevingsvergunningen niet worden uitgevoerd dat deze worden ingetrokken en wij een actueel archief houden;
nieuwe planologische en stedenbouwkundige inzichten kunnen worden doorkruist door in het verleden vergunde bouwwerken. Het wijzigen van de bestemming van een locatie (of het wijzigen van de ter plaatse toegestane functies) doet niets af aan verleende omgevingsvergunningen. Die mogen nog steeds worden uitgevoerd;
Het college van burgemeester en wethouders heeft de bevoegdheid met betrekking tot een aan haar toekomende, aan haar gedelegeerde of onder haar verantwoordelijkheid uitgeoefende bevoegdheid beleidsregels vast te stellen conform artikel 4:81 van de Awb. Deze beleidsregels worden opgesteld zodat omgevingsvergunningen die zijn verleend op grond van artikel 5.1 lid 1 en 2 van de Ow kunnen worden ingetrokken wanneer er sprake is van de gevallen zoals bedoeld in artikel 5.40 lid 2 en artikel 1:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2021 gemeente Súdwest-Fryslân. Dit beleid is ook van toepassing op de vergunningen die nog onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn verleend. Deze worden namelijk op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet in samenhang met afdeling 4.1 van de Invoeringswet Omgevingswet gelijkgesteld met omgevingsvergunningen op grond van de Ow. Verder zijn de artikelen 4:8, 4:81 en 4:84 van de Awb van toepassing.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;
Artikel 2 Intrekking van omgevingsvergunningen met uitzondering van (deel)activiteit milieubelastende activiteit
Het college maakt niet eerder gebruik van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 5.40 lid 2 sub b Ow een omgevingsvergunning in te trekken dan nadat er gedurende drie jaar geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de omgevingsvergunning dan wel nadat een aanvang is gemaakt met de werkzaamheden ten behoeve van deze omgevingsvergunning en de werkzaamheden gedurende een periode van 1 jaar zijn gestaakt.
Artikel 3 Situaties waarin (nog) geen gebruik gemaakt wordt van de bevoegdheid de verleende omgevingsvergunning in te trekken
Wanneer de navolgende situaties of daarmee vergelijkbare situaties zich voordoen kan het college beslissen nog geen gebruik te maken van de bevoegdheid om de verleende omgevingsvergunning in te trekken. Aan de vergunninghouder zal dan langer de tijd worden geboden de omgevingsvergunning uit te voeren dan de termijnen genoemd in artikel 2 indien:
Afhankelijk van de situatie wordt naar redelijkheid van de concrete voorliggende situatie bepaald hoeveel tijd wordt gegund om de verleende omgevingsvergunning uit te voeren. Deze tijd bedraagt nooit meer dan 1 jaar gerekend vanaf de datum waarop de intrekkingsprocedure kan worden gestart zoals bedoeld in artikel 2.
Artikel 4 Intrekking na het gunnen van meer tijd om de verleende omgevingsvergunning uit te voeren
Wanneer gebruik is gemaakt van de in artikel 3 van deze beleidsregels genoemde mogelijkheid tot het gunnen van meer tijd om de verleende omgevingsvergunning uit te voeren en indien na het verstrijken van deze tijd niet is begonnen met de uitvoering van de vergunde activiteiten, kan het college de verleende omgevingsvergunning in zijn geheel of (indien van toepassing) gedeeltelijk intrekken.
Artikel 5 Procedure tot intrekking van een omgevingsvergunning
Wanneer de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure (paragraaf 16.5.2 van de Ow) of een daarmee gelijk te stellen procedure, is de werkwijze als volgt:
indien de vergunninghouder en de rechthebbende op het perceel voor de vergunde activiteit niet dezelfde persoon zijn, wordt de huidige eigenaar in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Wanneer deze persoon de omgevingsvergunning wenst uit te voeren zal deze persoon hierover het bevoegd gezag informeren conform geldende wet- en regelgeving;
wanneer tegen het voornemen tot intrekking een zienswijze wordt ingediend, wordt onderzocht of deze aanleiding geeft dat het college beslist om nog geen gebruik te maken van de bevoegdheid de verleende omgevingsvergunning in te trekken. Het college kan aan de vergunninghouder danwel de rechthebbende meer tijd (max. 1 jaar zie artikel 3) gunnen waarbinnen de activiteiten moeten worden aangevangen of na het staken daarvan moeten worden hervat, overeenkomstig artikel 3 van deze beleidsregels;
Wanneer de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Awb in combinatie met paragraaf 16.5.3 van de Ow) wordt in beginsel diezelfde procedure gevolgd voor de intrekking van de verleende omgevingsvergunning op grond van artikel 16.65 lid 2 sub a en b van de Ow. De werkwijze is als volgt:
wanneer tegen het voornemen tot intrekking een zienswijze wordt ingediend, wordt onderzocht of deze aanleiding geeft dat het college beslist om nog geen gebruik te maken van de bevoegdheid de verleende omgevingsvergunning in te trekken. Het college kan aan de vergunninghouder danwel de rechthebbende meer tijd (max. 1 jaar zie artikel 3) gunnen waarbinnen de activiteiten moeten worden aangevangen of na het staken daarvan moeten worden hervat, overeenkomstig artikel 3 van deze beleidsregels;
Artikel 6 Overige intrekkingsgronden
Deze beleidsregels sluiten de overige intrekkingsgronden die zijn opgenomen in de Ow, bijbehorende algemene maatregelen van bestuur of overige relevante wet- en regelgeving niet uit. Dit geldt ook voor de artikelen in de Algemene Plaatselijke Verordening 2021 gemeente Súdwest-Fryslân. Als er sprake is van de hiervoor genoemde overige intrekkingsgronden, dan vindt een afweging plaats op grond van de in die gevallen omschreven intrekkingsgronden en betrokken belangen.
Bij het intrekken van daartoe in aanmerking komende omgevingsvergunningen wordt gehandeld volgens deze beleidsregels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, zoals wordt bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.