Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lelystad

Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLelystad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-2024nieuwe regeling

12-03-2024

gmb-2024-221700

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024

Het college van de gemeente Lelystad,

 

Gelet op:

 

  • -

    artikelen artikel 2.3.5, 2.3.6, 2.3.10 en 2.4.1 van de Wmo 2015;

  • -

    de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024;

Overwegende, dat:

 

  • -

    het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij besluit te regelen;

B E S L U I T :

 

vast te stellen: het ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024’.

 

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit Besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvrager: een persoon die een maatwerkvoorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet;

    • b.

      college: het college van de gemeente Lelystad;

    • c.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw dat niet behoort tot de onderscheiden woningen;

    • d.

      gemeenschappelijke voorziening: een voorziening die aan meerdere personen wordt aangeboden;

    • e.

      gezinsinkomen: het totale netto maandinkomen van alle personen die tot het huishouden behoren;

    • f.

      HKZ: Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector;

    • g.

      Leefeenheid: alle personen die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren;

    • h.

      levensloopbestendige woning: een zelfstandige woning die geschikt (of eenvoudig geschikt te maken) is voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van de bewoner;

    • i.

      resultaat: omschrijving van het doel waarvoor de maatwerkvoorziening wordt verstrekt;

    • j.

      SVB: Sociale Verzekeringsbank;

    • k.

      uitraasruimte: een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een stoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;

    • l.

      verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024;

    • m.

      vervoersvoorziening: een voorziening die een persoon in staat stelt zich per vervoermiddel lokaal te verplaatsen, en die verplaatsingen van 1500 tot 2000 kilometer per jaar mogelijk maakt;

    • n.

      voorziening in natura: een voorziening die in bruikleen of in de vorm van dienstverlening wordt verleend;

    • o.

      werkplan: een document waarin de nadere afspraken staan tussen de leverancier van ondersteuning en de aanvrager met betrekking tot de verstrekte maatwerkvoorziening;

    • p.

      wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • q.

      Wlz: Wet langdurige zorg;

    • r.

      woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • s.

      Wtzi: Wet toegelaten zorginstellingen.

  • 2.

    Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Algemene bepalingen

  • 1.

    Het resultaat van een maatwerkvoorziening op grond van dit besluit kan bestaan uit:

    • a.

      dagbesteding;

    • b.

      ondersteuning thuis;

    • c.

      huishoudelijke ondersteuning;

    • d.

      kortdurend verblijf;

    • e.

      een woonvoorziening;

    • f.

      een vervoersvoorziening;

    • g.

      een rolstoel;

    • h.

      een sportvoorziening.

  • 2.

    Het werkplan dat wordt opgesteld tussen de aanbieder van huishoudelijke ondersteuning en de aanvrager maakt integraal onderdeel uit van de beschikking.

  • 3.

    Het college kan een model voor het werkplan genoemd in lid 2 vaststellen.

Artikel 1.3 Recht van regres

Het college maakt gebruik van het recht van regres conform artikel 2.4.3 van de wet.

Artikel 1.4 Eigen kracht

  • 1.

    Onder de eigen kracht wordt alles verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en/of participatie te komen.

  • 2.

    Het college stimuleert de cliënt om eerst eigen mogelijkheden te zien en in te zetten om de ondersteuningsbehoefte op te lossen.

  • 3.

    Het college kan oplossingsmogelijkheden aanreiken of samen zoeken naar een geschikte oplossing om de eigen kracht van de cliënt en diens sociale netwerk te vergroten.

Artikel 1.5 Algemeen gebruikelijk

  • 1.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

    • a.

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • b.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • c.

      een passende bijdrage levert aan het zorgen voor een situatie waarin de cliënt zelfredzaam kan zijn of kan participeren en;

    • d.

      met een inkomen op minimumniveau financieel kan worden gedragen.

  • 2.

    Een voorziening kan financieel worden gedragen met een minimuminkomen als de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 1.6 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Echtgeno(o)t(en) of ouder(s), inwonende kinderen en andere huisgenoten die deel uitmaken van een leefeenheid hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van het huishouden.

  • 2.

    Niet specialistische (zorg)taken behoren tot gebruikelijke hulp van huisgenoten die deel uitmaken van een leefeenheid.

  • 3.

    De volgende taken behoren in ieder geval tot gebruikelijke taken van huisgenoten:

    • huishoudelijke taken;

    • voeren van administratie;

    • aansturing van relatief beperkte aard.

  • 4.

    Er is sprake van niet-gebruikelijke hulp wanneer de hulpvraag groter is dan de gebruikelijke hulp en waarbij de verwachting is dat de hulp langer dan drie maanden nodig is.

Hoofdstuk 2 - Persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Voorwaarden pgb

  • 1.

    De aanvrager van een pgb voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.3.6 tweede lid onder a van de wet wanneer hij al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk:

    • a.

      een goed overzicht heeft van de eigen situatie of die van de zorgvrager, en heeft een duidelijk beeld van de zorgvraag.

    • b.

      weet welke regels en verplichtingen er horen bij een pgb of weet die zelf te vinden.

    • c.

      in staat is om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor hij inzicht heeft in de bestedingen van het pgb.

    • d.

      voldoende vaardig is om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

    • e.

      in staat is zelfstandig te handelen en zelf voor zorgverleners kan kiezen.

    • f.

      in staat is zelf afspraken te maken en vast te leggen en dit verantwoorden aan verstrekker van het pgb.

    • g.

      in staat is om te beoordelen of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

    • h.

      in staat is de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte.

    • i.

      in staat is om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren.

    • j.

      voldoende (juridische) kennis heeft over het werk- of opdrachtgeverschap of weet deze kennis te vinden.

  • 2.

    Wanneer de aanvrager van een pgb niet aan bovenstaande voorwaarden voldoet, kan hij een pgb-vertegenwoordiger benoemen. De pgb-vertegenwoordiger dient aan de bekwaamheidseisen bedoeld in lid 1 te voldoen.

  • 3.

    De pgb-vertegenwoordiger die door de aanvrager van een pgb als beheerder is ingeschakeld voldoet tevens aan de eisen die worden gesteld aan een gewaarborgde hulp conform artikel 5.11, lid 2, van Regeling langdurige zorg (Rlz);

  • 4.

    De pgb-vertegenwoordiger die door de aanvrager van een pgb als beheerder is ingeschakeld is niet tevens uitvoerder van de met het pgb ingekochte ondersteuning.

  • 5.

    In geval van verstrekking van een pgb kan het college periodiek de resultaten van de ingekochte zorg bespreken.

Artikel 2.2 Aanwenden pgb

  • 1.

    Het pgb wordt uitsluitend aangewend voor de kosten van de toegekende maatwerkvoorziening. De volgende kosten vallen níet onder een maatwerkvoorziening:

    • a.

      bemiddelingskosten;

    • b.

      kosten die gerelateerd zijn aan tussenpersonen of belangenbehartiging;

    • c.

      reiskosten van de zorgverlener;

    • d.

      feestdagenuitkering aan de zorgverlener;

    • e.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb.

Artikel 2.3 Vervanging voorziening

  • 1.

    Een pgb voor vervanging van hulpmiddelen voor een volwassene kan maximaal een maal per 7 jaar worden verstrekt.

  • 2.

    Een pgb voor vervanging van kinderhulpmiddelen kan maximaal een maal per 5 jaar worden verstrekt .

  • 3.

    Een pgb voor vervanging van een hulpmiddel wordt niet verstrekt als dit hulpmiddel na het verstrijken van de in het eerste en tweede lid genoemde termijn nog een passende bijdrage levert aan het doel waarvoor het is verstrekt.

Hoofdstuk 3 - Dagbesteding

Artikel 3.1. Algemeen

  • 1.

    Dagbesteding is een dagprogramma met een accent op begeleiding in groepsverband, gericht op het behouden en ontwikkelen van vaardigheden en het ontlasten van de mantelzorger.

  • 2.

    Dagbesteding is voor de volgende aandachtgroepen:

    • a.

      ouderen;

    • b.

      mensen met een lichamelijke beperking;

    • c.

      mensen met een (licht) verstandelijke beperking;

    • d.

      mensen met een psychiatrische aandoening.

  • 3.

    Indien een aanvrager onder twee of meer aandachtgroepen valt, geldt de aandachtgroep met de dominante grondslag. De dominante grondslag is de aandoening waarvoor de cliënt de meeste ondersteuning behoeft.

Artikel 3.2 Voorwaarden voor dagbesteding in de vorm van een pgb

  • 1.

    Dagbesteding vindt niet plaats op het woonadres van de aanvrager.

  • 2.

    Dagbesteding wordt geboden door een instelling die beschikt over een geldige HKZ certificering Zorg en Welzijn of een geldige erkenning overeenkomstig het kwaliteitssysteem van de Federatie Landbouw en Zorg.

  • 3.

    Indien de dagbesteding wordt aangeboden door een aanbieder die niet beschikt over de in lid 2 genoemde certificering of erkenning dient de aanvrager hiervoor expliciet toestemming te verkrijgen van het college.

Hoofdstuk 4 - Ondersteuning thuis

Artikel 4.1. Algemeen

  • 1.

    Ondersteuning thuis draagt bij aan de versterking of het behoud van de zelfredzaamheid en de eigen regie van de aanvrager.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van ondersteuning thuis in de vorm van zorg in natura laat de gemeente vrijheid aan de gecontracteerde aanbieder hoe zij diensten of producten inzet. Het betreft hierbij in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie;

    • b.

      het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid, waaronder ook de eventuele ondersteuning van ouderen rond maaltijden;

    • c.

      het bieden van toezicht;

    • d.

      het oefenen met het aanbieden van structuur, voeren van regie en uitvoeren van handelingen die behoud of versterking van zelfredzaamheid tot doel hebben;

    • e.

      indien nodig, regie voeren over inzet vanuit verschillende organisaties ten behoeve van cliënt.

Artikel 4.2 Verstrekking

Ondersteuning thuis kan worden verstrekt wanneer een cliënt beperkingen ondervindt op de volgende gebieden:

  • a.

    Sociale redzaamheid;

  • b.

    Bewegen en verplaatsen;

  • c.

    Probleemgedrag;

  • d.

    Psychisch functioneren;

  • e.

    Geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Artikel 4.3 Resultaat

Ondersteuning thuis is specifiek gericht op het behalen van vooraf omschreven resultaten die in samenspraak met de cliënt tot stand zijn komen.

Artikel 4.4 Gebruikelijke hulp bij ondersteuning thuis

  • 1.

    In kortdurende situaties mag van een gezonde volwassen huisgenoot worden verwacht dat hij de cliënt begeleiding biedt waar nodig.

  • 2.

    Van partners onderling mag in kortdurende situaties worden verwacht dat zij elkaar alle persoonlijke verzorging bieden.

  • 3.

    In langdurige situaties mag van een gezonde volwassen huisgenoot worden verwacht dat hij:

    • a.

      de cliënt begeleidt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer;

    • b.

      hulp biedt bij of taken overneemt die bij een gezamenlijk leefeenheid horen.

Hoofdstuk 5 - Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 5.1 Algemeen

Een schoon en leefbaar huis is het resultaat van de huishoudelijke ondersteuning zoals vastgelegd in een werkplan tussen de aanvrager en de zorgaanbieder.

Artikel 5.2 Verstrekking

Het college kan een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, als aanvulling op de eigen mogelijkheden van de cliënt zelf verstrekken, wanneer de cliënt niet in staat is om zelfstandig:

  • a.

    het huishouden schoon en op orde te houden, en/of;

  • b.

    te beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.

Artikel 5.3 Resultaat

  • 1.

    Onder een schoon en leefbaar huis wordt minimaal verstaan dat:

    • a.

      het huis periodiek wordt schoon gemaakt, zodat het niet vervuilt; en

    • b.

      de cliënt en diens huisgenoten gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, in gebruik zijnde slaapkamer(s), keuken, badkamer, toilet en gang/overloop.

  • 2.

    Het is aan de cliënt om, in samenspraak met de aanbieder, de werkzaamheden zodanig in te zetten dat er maximaal rendement uit wordt gehaald.

  • 3.

    Het onderhoud van een tuin, het verzorgen van huisdieren (met uitzondering van hulphonden) en aanvullende schoonmaakwerkzaamheden die ontstaan door deze huisdieren (uitgezonderd hulphonden), horen niet bij de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.

Artikel 5.4 Gebruikelijke hulp bij huishoudelijke taken

  • 1.

    Van een gezonde volwassen huisgenoot wordt verwacht dat hij de huishoudelijke taken van de cliënt overneemt.

  • 2.

    Van inwonende kinderen wordt afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, verwacht dat zij een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken zoals hieronder aangegeven:

    • a.

      Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

    • b.

      Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken en afruimen, afwassen en afdrogen en kleding in de wasmand doen.

    • c.

      Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

    • d.

      Inwonende meerderjarige kinderen van 18 tot 23 jaar kunnen, naast hun reguliere school, opleiding en/of werk, een eenpersoonshuishouden voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen.

    • e.

      Inwonende meerderjarige kinderen vanaf 23 jaar kunnen alle huishoudelijke taken overnemen naast hun reguliere school, opleiding en/of werk.

Hoofdstuk 6 - Kortdurend verblijf/logeervoorziening

Artikel 6.1. Algemeen

Kortdurend verblijf omvat logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, voor inwoners met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, ter ontlasting van de mantelzorger.

Artikel 6.2 Verstrekking

  • 1.

    Het college kan de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf verstrekken ter ontlasting van mantelzorger(s) en de directe omgeving van de cliënt met als doel het versterken en/of behoud van de mantelzorg en een leefbare thuissituatie.

  • 2.

    Kortdurend verblijf kan slechts geboden worden door een zorginstelling met een Wtzi-toelating (Wet toegelaten zorginstellingen).

Hoofdstuk 7 - Woonvoorzieningen

Artikel 7.1 Vormen woonvoorzieningen

De door het college te verlenen woonvoorzieningen kunnen bestaan uit een voorziening voor:

  • a.

    verhuizing en (her)inrichting;

  • b.

    een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan de woning;

  • c.

    woningaanpassing.

Artikel 7.2 Terugbetaling van woningaanpassingen

  • 1.

    De woningeigenaar die voor de door hem zelf bewoonde woning een woningaanpassing als bedoeld in artikel 7.1, onderdeel c, heeft ontvangen en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de kosten van de voorziening, verminderd met 10 procent per jaar.

  • 3.

    De bepaling in het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon ten behoeve van wie de voorziening is verleend of aan de persoon aan wie op grond van dit besluit een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4.

    De woningeigenaar als bedoeld in het eerste lid is verplicht om binnen een maand na de verkoop van de woning het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

Artikel 7.3 Weigering woonvoorziening

  • 1.

    Het college kan een voorziening genoemd in artikel 7.1 weigeren indien:

    • a.

      er een beroep wordt gedaan op de gemeente tot de verstrekking van een woonvoorziening en deze aanvraag het gevolg is van verwijtbaar handelen of nalaten van de aanvrager;

    • b.

      deze wordt aangevraagd voor een woning of gemeenschappelijke ruimte die speciaal voor personen met beperkingen is ingericht.

  • 2.

    Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 7.1:

    • a.

      indien de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist vanuit een woning waarin en waaromheen hij in staat is zich te verplaatsen, tenzij deze verhuizing naar het oordeel van het college noodzakelijk is;

    • c.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing, of de acceptatie van de nieuwe woning, heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden;

    • d.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op de kosten van verhuizing en de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • f.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • g.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een verzorgingshuis, een levensloopbestendige woning, een Wlz instelling of naar een bij die instelling horende (aanleun)woning;

    • h.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een hotel/pension, trekkerswoonwagen, vakantiewoning of tweede woning.

Artikel 7.4 Gemeenschappelijke ruimte

Het college kan besluiten tot de verlening van woonvoorzieningen in of aan een gemeenschappelijke ruimte indien dit zich niet verzet tegen artikel 7.6 lid 1.

Artikel 7.5 Bezoekbaar maken woning

  • 1.

    Een woonvoorziening kan worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woning ten behoeve van de cliënt die zijn hoofdverblijf in een Wlz-instelling in de gemeente Lelystad heeft als:

    • a.

      de cliënt regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning;

    • b.

      het bezoek voor de cliënt noodzakelijk is voor het onderhouden van sociaal contact;

    • c.

      hij deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken; en

    • d.

      hij in de woning geen gebruik kan maken van het toilet.

  • 2.

    Bezoekbaar maken houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte en dat het toilet bruikbaar is.

  • 3.

    Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

Artikel 7.6 Woningaanpassingen

  • 1.

    Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 7.1, onder c, wordt niet verstrekt indien de woning niet in goede staat verkeert waardoor de in te zetten woningaanpassing niet minimaal 5 jaar adequaat en veilig gebruikt kan worden.

  • 2.

    Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 7.1, onder c, kan betrekking hebben op de navolgende kosten:

    • a.

      de aanneemsom waaronder begrepen loon- en materiaalkosten;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom mits het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling (DNR) van de Bond van Nederlandse Architecten en de noodzaak tot het inschakelen van een architect voortvloeit uit de aard, de omvang en de complexiteit van de betreffende aanpassing;

    • d.

      de leges voor de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking hebben op de door de gemeente aanvaarde kosten van een woningaanpassing;

    • e.

      de prijs van benodigde grond, indien niet binnen de aan de eigenaar toebehorende kavel kan worden gebouwd;

    • f.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en advies met betrekking tot de te verrichten aanpassingen.

  • 3.

    Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan wel door een derde wordt getroffen die blijkens raadpleging van het register van de Kamer van Koophandel niet bedrijfsmatig op soortgelijke werkzaamheden is ingericht, worden uitsluitend de materiaalkosten vergoed.

Artikel 7.7 Woningsanering

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van woningsanering wordt slechts toegekend wanneer er sprake is van aantoonbare gezondheidsklachten waarbij het medisch gezien dringend noodzakelijk is om de spullen in huis direct te vervangen.

  • 2.

    Woningsanering kan alleen betrekking hebben op overgordijnen, vitrage en vloerbedekking in de woon- en slaapkamer van de cliënt.

  • 3.

    Bij het bepalen van de vergoeding wordt op de volgende wijze rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen overgordijnen, vitrage en vloerbedekking in een periode van 8 jaar,:

    • a.

      Leeftijd tot 2 jaar: vergoeding van 100 % van het normbedrag;

    • b.

      Leeftijd tot 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag;

    • c.

      Leeftijd tot 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag;

    • d.

      Leeftijd tot 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag;

    • e.

      Ouder dan 8 jaar: geen vergoeding meer omdat de artikelen zijn afgeschreven

  • 4.

    Het normbedrag is gelijk aan de Nibudprijzen, zoals genoemd in de meest recente Nibud Prijzengids.

7.8 Financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan bestaan uit:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming voor verhuizing;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming voor kosten van inrichting van de te betrekken woning;

    • c.

      een financiële tegemoetkoming voor woonlasten (huur of hypotheek) van maximaal 1 maand, mits de cliënt te maken heeft met dubbele woonlasten.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming voor verhuizing wordt slechts toegekend, wanneer de cliënt een verhuisbedrijf inhuurt voor de verhuizing.

  • 3.

    Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten vast op:

    • a.

      € 720,- voor een appartement;

    • b.

      € 1.300,- voor een rijtjeswoning;

    • c.

      € 1.500,- voor een vrijstaande woning of een 2-onder-1 kapwoning.

  • 4.

    Een financiële tegemoetkoming voor kosten van inrichting wordt bepaald rekening houdende met vinyl vloerbedekking, overgordijnen, gordijnrails, behang en behanglijm.

  • 5.

    Voor de vaststelling van de financiële tegemoetkoming voor kosten van de inrichting hanteert het college de richtprijzen uit de NIBUD-Prijzengids voor stoffering.

  • 6.

    Voor de vaststelling van de financiële tegemoetkoming voor woonlasten wordt uitgegaan van de woonlasten van de goedkoopste woning zoals bedoeld ik lid 1 onder c.

Hoofdstuk 8 - Vervoersvoorzieningen

Artikel 8.1 Vormen vervoersvoorziening

De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectief systeem van aanvullend vervoer;

  • b.

    een pgb voor de kosten van vervoer;

  • c.

    een speciaal voor de doelgroep bedoelde vervoersvoorziening;

  • d.

    een aanpassing aan een motorvoertuig;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.

Artikel 8.2 Algemeen

Het college kan aan een cliënt naast een vervoerspas voor het collectief systeem slechts één aanvullende vervoersvoorziening verstrekken als met het collectief systeem de vervoersbehoefte van de cliënt onvoldoende is gecompenseerd.

Artikel 8.3 Collectief systeem

  • 1.

    De ouders, de partner of de kinderen tot en met 12 jaar, die woonachtig zijn op het adres van de cliënt, kunnen tegen een gereduceerd tarief, zoals opgenomen in artikel 19 lid 3 van de verordening, met de cliënt meereizen in het collectief systeem van aanvullend vervoer.

  • 2.

    De begeleider van de persoon die recht heeft op de voorziening als bedoeld in artikel 8.1, onderdeel a, kan gratis meereizen in het collectief systeem van aanvullend vervoer indien de bedoelde persoon zonder die begeleiding niet kan reizen of zich op de plaats van bestemming niet zelfstandig kan verplaatsen.

Artikel 8.4 financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten

De maximale financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto of van een auto uit het eigen netwerk bedraagt per jaar 2000 km x het in artikel 13a, lid 4, onder e Wet op de loonbelasting 1964 genoemde bedrag.

Hoofdstuk 9 - Rolstoelen

Artikel 9.1 Vormen rolstoelvoorziening

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een speciaal voor de doelgroep bedoelde rolstoel;

  • b.

    individuele aanpassingen aan een rolstoel;

  • c.

    onderhoud en reparatie van rolstoelvoorzieningen.

Artikel 9.2 Verstrekking

Het college kan een rolstoelvoorziening verstrekken als deze voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning medisch noodzakelijk is.

Hoofdstuk 10- Sportvoorziening

Artikel 10.1 Algemeen

Een sportvoorziening is een hulpmiddel dan wel sportrolstoel die niet algemeen gebruikelijk is en de aanvrager in staat stelt om aan reguliere sportbeoefening deel te nemen.

Artikel 10.2 Verstrekking

  • 3.

    Het college kan een sportvoorziening verstrekken als de cliënt:

    • a.

      zonder de sportvoorziening in onvoldoende mate in staat is om te participeren, medemensen te ontmoeten en te ontspannen; en

    • b.

      aantoonbaar een sport beoefent waarvoor een sportvoorziening noodzakelijk is.

  • 4.

    Een sportvoorziening wordt maximaal eenmaal per vier jaar verleend, tenzij de eerdere noodzaak van de sportvoorziening een gevolg is van omstandigheden die de aanvrager niet verweten kunnen worden.

Hoofstuk 11 Herziening, intrekking en terug- en invordering

Artikel 11.1 Herziening en intrekking beslissing

  • 1.

    Het college herziet of trekt een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet in als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2.

    Het college kan een beslissing tot verlening van een pgb ter bekostiging van diensten met toepassing van het eerste lid onder e herzien of intrekken als blijkt dat de cliënt zich binnen 3 maanden na de besluitdatum niet heeft gemeld bij de aanbieder van de dienst(en) voor de inzet van de voorziening waarvoor de beschikking is afgegeven.

  • 3.

    Het college kan een beslissing tot verlening van een eenmalige pgb met toepassing van het eerste lid onder e herzien of intrekken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na besluitdatum niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening of aan het doel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 11.2 Terug- en invordering na intrekking

  • 1.

    Als het college een beslissing op grond van artikel 11.1 lid, onder a, van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, vordert het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb terug.

  • 2.

    Het college vordert het terug te vorderen bedrag als bedoeld in het eerste lid bij dwangbevel in.

Hoofdstuk 12 - Slotbepalingen

Artikel 12.1 Intrekking oud besluit en overgangsrecht

  • 1.

    Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020 wordt ingetrokken op het moment dat dit besluit in werking treedt.

  • 2.

    Cliënten met een lopende voorziening op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020 houden recht op deze voorziening gedurende de looptijd daarvan.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van dit besluit, worden afgehandeld krachtens het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020, wordt beslist met inachtneming van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024.

Artikel 12.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt op 1 juni 2024 in werking.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2024.

Lelystad, 12 maart 2024

Het college van de gemeente Lelystad,

de secretaris,

J.S.W. Ozenga

de burgemeester,

A.E.H. Baltus

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning 2024

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 1.2 Algemene bepalingen

Dit artikel spreekt voor zich. Persoonlijke verzorging kan onderdeel uitmaken van ondersteuning thuis, dit geldt voor aanvragers met een zintuiglijke beperking, een verstandelijke beperking of een psychiatrische aandoening en betreft ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen.

 

Artikel 1.3 Recht van regres

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 1.4 Eigen kracht

Uitgangspunt van de transitie in de zorg is dat inwoners met een hulpvraag niet langer recht hebben op hulp vanuit de gemeente, maar dat het college een zorgplicht heeft als de inwoner op eigen kracht niet in zijn hulpvraag kan voorzien. De allereerste paragraaf van de memorie van toelichting bij de Wmo 2015 heeft dan ook de titel 'Meer eigen verantwoordelijkheid en ondersteuning op maat'.

 

Uitgangspunt is dat iedere ingezetene eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Binnen het Wmo-kader bestaat eigen kracht dus uit een samenspel van eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere mensen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen. Dit blijkt ook uit artikel 2.3.5, derde lid, Wmo, waarin is opgenomen dat het college enkel een voorziening hoeft te treffen voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

 

De wetgever heeft beoogd te voorkomen dat overheidsbemoeienis leidt tot zorgafhankelijkheid. Hij gaat zelfs nog verder door te verplichten dat de overheidsbemoeienis actief en maximaal bij moet dragen aan de eigen kracht van het gezin en de samenleving.

 

Met dit artikel wordt deze opdracht van het college nader geconcretiseerd. Het is aan de gemeente om de eigen kracht van een persoon en diens omgeving te versterken door gezamenlijk oplossingen voor hun vragen te vinden. Cliënten moeten worden gemotiveerd, geïnformeerd, geadviseerd en ondersteund om vaardigheden te ontwikkelen, keuzes te maken en het eigen netwerk in te zetten. Als mensen het niet zelf kunnen en geen netwerk hebben, dan kan ondersteuning worden geboden vanuit de Wmo.

 

Artikel 1.5 Algemeen gebruikelijk

Vanuit de Wmo verstrekt de gemeente geen 'algemeen gebruikelijke' voorzieningen. Volgens de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als deze (CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535):

  • -

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • -

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • -

    een passende bijdrage levert aan het zorgen voor een situatie waarin de cliënt zelfredzaam kan zijn of kan participeren en;

  • -

    met een inkomen op minimumniveau financieel kan worden gedragen.

In dit artikel zijn de bovenstaande criteria opgenomen. Het criterium: 'en deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau' is nader uitgelegd.

 

Een voorziening kan financieel worden gedragen met een minimuminkomen als de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

Artikel 1.6 Gebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.

Van niet-gebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van niet-gebruikelijke hulp.

 

Gebruikelijke hulp wordt verwacht van huisgenoten, die deel uitmaken van de leefeenheid. Een leefeenheid wil zeggen dat de bewoners van een adres samen duurzaam een huishouden voeren (artikel 1.1.2 lid 3 en 4 van de wet).

 

Het hoeft niet te gaan om gezinsleden. Voldoende is dat men kan worden aangemerkt als huisgenoten. Hiervoor moet gekeken worden naar de feitelijke situatie. Met de definitie van leefeenheid (artikel 1 lid 1 onder g) sluiten wij alle bewoners van één adres in het begrip leefeenheid. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de groep bewoners. Denk aan woongroepen, kamerverhuur, hat-eenheden (gesplitste woningen), kloosterlingen, meerdere generaties in een huis.

 

Personen die een (pension)kamer huren maken geen deel uit van de leefeenheid. Van een huurder wordt geen gebruikelijke hulp verwacht. De gehuurde ruimtes vallen ook buiten de compensatieplicht.

 

Bij het onderzoek naar de vraag welke bijdrage van een huisgenoot of partner mag worden verwacht, speelt o.a. draagkracht en belastbaarheid van die betreffende persoon een belangrijke rol. Het college zal steeds goed moeten onderzoeken of ook van deze betreffende huisgenoot of partner inderdaad gebruikelijke hulp kan worden verwacht.

 

Er zijn situaties denkbaar waar gebruikelijke hulp niet geleverd kan worden. Bijvoorbeeld wanneer iemand vanwege werk langdurig (tenminste 7 etmalen aaneengesloten) van huis is. Dan is men feitelijk niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen en gebruikelijke hulp te bieden. Het gaat dan om afwezigheid met een verplichtend karakter. In alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal met de afwezigheid geen rekening worden gehouden.

 

Als er geen sprake is van dreigende overbelasting of van medische beperkingen, dan mag (volgens jurisprudentie van de CRvB: ECLI:NL:CRVB:2021:1114) van een volwassen huisgenoot naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht worden dat niet specialistische taken worden uitgevoerd als gebruikelijke hulp. Dat de huisgenoot een druk bestaan heeft, maakt dit niet anders. Hieronder valt in ieder geval:

  • huishoudelijke taken;

  • voeren van administratie;

  • aansturing van relatief beperkte aard (CRvB: ECLI:NL:CRVB:2021:823).

Aansturing van relatief beperkte aard mag naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid van de partner of ander huisgenoot verwacht worden. Het gaan om de situatie dat de aansturing niet de gebruikelijke hulp bij begeleiding overstijgt. In de hierboven genoemde uitspraak gaat het bijvoorbeeld om het dagelijks ophangen van briefjes met taken die de partner de desbetreffende dag moet doen. En het gedurende de dag regelmatig bellen om te controleren of de cliënt iets heeft gedaan of om haar ergens aan te herinneren.

 

Hoofdstuk 2 - Persoonsgebonden budget

 

Artikel 2.1 Voorwaarden pgb

De Wmo 2015 kent de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget toegekend te krijgen, maar verbindt daaraan strenge voorwaarden. In het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, komt aan de orde in hoeverre de aanvrager in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget. Artikel 2.3.6, tweede lid, van de wet, stelt het krijgen van een persoonsgebonden budget afhankelijk van drie voorwaarden. Voorafgaand aan de toekenning van het persoonsgebonden budget moet worden getoetst of aan die voorwaarden is voldaan.

 

In dit artikel worden de in de wet genoemde voorwaarden nader geconcretiseerd en wordt verder verduidelijkt waarvoor een pgb niet mag worden aangewend.

Een van de voorwaarden luidt als volgt:

  • de cliënt is naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake.

Ofwel de cliënt is met hulp uit zijn/haar sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

In het gesprek met de cliënt zal moeten blijken of de cliënt op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn eigen belangen ter zake. De motivering waarom zorg in natura niet passend is, geeft waarschijnlijk ook al een beeld of betrokkene bekwaam is de taken als budgethouder uit te voeren.

 

Een pgb bestaat weliswaar uit een geldbedrag, waarmee betrokkene in staat wordt gesteld zelf de benodigde hulp in te kopen bij derden, echter de gemeente maakt dit geldbedrag niet over aan de budgethouder. Het geldbedrag gaat naar de Sociale verzekeringsbank ( SVB), die rechtstreeks de hulpverlener(s) betaalt op basis van de zorgovereenkomst (tussen hulpverlener en budgethouder) en de ondertekende urenbriefjes.

 

Wanneer blijkt dat de cliënt zelf niet bekwaam is om de taken van budgethouder uit te voeren zal betrokkene moeten aangeven dat er met hulp vanuit zijn sociale netwerk (echtgenoot I partner, ouder, broer, zus), zijn curator, bewindvoerder mentor of ge(vol)machtigde, deze taken kunnen worden uitgevoerd. Zo nodig zal nog een vervolg gesprek moeten worden ingepland met betrokkene en degene die hem ondersteunt bij de taken van de budgethouder.

In het kader van de beoordeling kunnen in het gesprek met de cliënt ook de volgende punten aan de orde komen.

  • kan de cliënt zelf desgevraagd onder woorden brengen I duidelijk maken welke problemen hij heeft;

  • hoe deze problemen zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de cliënt gebaat zou zijn;

  • kan de cliënt de aan het pgb verbonden taken zelf uitvoeren zoals het kiezen van de geschikte zorgverlener, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie;

  • voldoet de beheerder die is ingeschakeld aan de eisen die worden gesteld aan een gewaarborgde hulp conform artikel 5.11, lid 2, van Regeling langdurige zorg (Rlz).

  • wordt het beheer uitgevoerd met hulp van de betrokken ondersteuner zelf of daaraan verbonden personen waardoor sprake is van ongewenste belangenverstrengeling.

In artikel 5.11, lid 2 van de Rlz is bepaald dat de verlening van een pgb kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde ingeschakelde hulp:

  • 1.

    bij een eerdere verstrekking van persoonsgebonden budgetten waarbij deze derde als hulppersoon of vertegenwoordiger optrad niet heeft ingestaan voor nakoming van de daaraan verbonden verplichtingen,

  • 2.

    blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres,

  • 3.

    zijn vrijheid is ontnomen,

  • 4.

    onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt, dan wel een verzoek tot van toepassing verklaring van die regeling bij de rechtbank is ingediend of deze derde failliet is verklaard, of

  • 5.

    anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.

Daar waar in het hierboven genoemd artikel wordt gesproken over een ‘verzekerde’, dient voor Wmo 2015 te worden gelezen als een ‘budgethouder’.

 

Een budgethouder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt bij dezelfde zorgverlener is ook nog werkgever met de daarbij behorende werkgeversplichten. Indien die situatie zich voordoet moet de budgethouder ook deze taken zelfstandig kunnen uitvoeren. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.

 

Artikel 2.2 Aanwenden pgb

De term maatwerkvoorziening in de Wmo 2015 is breed en omvat een geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voor de zelfredzaamheid en participaties alsook voor beschermd wonen en opvang van een cliënt.

Randvoorwaarden en/of faciliteiten die noodzakelijk zijn om een maatwerkvoorziening mogelijk te maken worden niet aangemerkt als een maatwerkvoorziening. In dit artikel worden kosten genoemd, die niet onder maatwerkvoorziening vallen en dus niet uit een pgb mogen worden betaald.

 

Artikel 2.3 Vervanging voorziening

Leveranciers van hulpmiddelen hanteren de volgende afschrijvingstermijnen:

  • Voor hulpmiddelen voor volwassen wordt een afschrijftermijn van 84 maanden (7 jaar) gehanteerd;

  • Voor kinderhulpmiddelen wordt een afschrijftermijn van 60 maanden (5 jaar) gehanteerd;

Alle hulpmiddelen worden in de genoemde termijnen lineair (in maanden berekend) afgeschreven. Een aangebroken maand geldt als een gehele maand.

 

Voor het verstrekken van een pgb voor vervanging van hulpmiddelen wordt aangesloten bij bovengenoemde termijnen.

 

In beginsel wordt geen nieuwe voorziening verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch niet is afgeschreven, ondanks dat de afschrijvingstermijn is verstreken. Als een hulpmiddel nog adequaat is en een passende bijdrage levert voor het doel waarvoor het is verstrekt, wordt geen pgb verstrekt voor een nieuw hulpmiddel. Als de hulpmiddel nog gerepareerd kan worden, dan is dat een goedkope adequate oplossing.

 

Hoofdstuk 3 Dagbesteding

 

Artikel 3.1. Algemeen

De dagbesteding wordt programmatisch aangeboden, met een vast dag- en/of weekprogramma, met agogische methoden gericht op de doelgroep met een welomschreven doel en vraagt een actieve betrokkenheid van de cliënt. De dagbesteding is tevens gericht op het structureren van de dag, daarnaast wordt geoefend met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen. De dagbesteding wordt aangeboden inclusief vervoer, indien dit noodzakelijk wordt geacht.

 

Dagbesteding is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in dagbesteding voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld een wijkvoorziening voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Dagbesteding als maatwerkvoorziening is alleen bedoeld voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben. Dagbesteding kan ook een oplossing zijn om de huisgenoot of mantelzorger te ontlasten.

 

Artikel 3.2 Voorwaarden voor dagbesteding in de vorm van een pgb

Een instelling voor dagbesteding moet voldoen aan bepaalde kwaliteitsnormen. Daarom is in dit artikel opgenomen een instelling dient te beschikken over een geldige HKZ certificering Zorg en Welzijn of een geldige erkenning overeenkomstig het kwaliteitssysteem van de Federatie Landbouw en Zorg.

 

Hoofdstuk 4 - Ondersteuning thuis

 

Artikel 4.1. Algemeen

Bij ondersteuning thuis gaat het om extra ondersteuning om zelfstandig te kunnen blijven functioneren, zoals ondersteuning op het gebied van structuur, dagritme en praktische hulp bij taken gericht op het bevorderen, behouden en vergroten van zelfredzaamheid. Het betreft hierbij in ieder geval de volgende onderdelen:

  • -

    zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie etc);

  • -

    omgaan met gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc);

  • -

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving)

  • -

    oriëntatiestoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon);

  • -

    het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt.

Artikel 4.2 Verstrekking

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 4.3 Resultaat

Voor ondersteuning thuis zijn er drie hoofdrichtingen waarop de inzet van de zorgaanbieder is gericht

  • resultaten die gericht zijn op verandering, groei en ontwikkeling;

  • resultaten die gericht zijn op stabiliteit, behoud en welbevinden.

  • resultaten die gericht zijn op het onder controle houden van achteruitgang bij progressief verlopende chronische beperkingen.

Onder het resultaat ondersteuning thuis zijn de volgende functies gebracht:

  • a.

    de functie begeleiding individueel;

  • b.

    de regiecomponent van hulp bij het huishouden, betreft de regie op het huishouden, de ondersteuning en signaalfunctie;

  • c.

    de persoonlijke verzorging voor aanvragers met een zintuiglijke beperking, en/of verstandelijke beperking of een psychiatrische aandoening bestaat uit ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen.

Artikel 4.4 Gebruikelijke hulp bij ondersteuning thuis

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel van de gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden waarna de cliënt niet langer op begeleiding is aangewezen.

 

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding normaal gesproken door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • Het begeleiden van cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

In langdurige situaties is aansturing van relatief beperkte aard ook gebruikelijk. Zie hiervoor ook artikel 1.6. Volgens de CRvB (CRvB: ECLI:NL:CRVB:2021:823) wordt dit gezien al gebruikelijke hulp en dus oplossing in eigen kracht.

 

Er moet goed onderzocht worden wat er in alle redelijkheid van een huisgenoot mag worden gevraagd. Een eerste grens is de mogelijkheden van de huisgenoten en/of anderen. Als een huisgenoot geen hulp kan bieden, dan kan je het simpelweg niet van hem vragen. Als er geen andere oplossing is op basis van eigen kracht zal hulp geboden moeten worden.

 

Een tweede duidelijke grens is als de huisgenoot overbelast is, of overbelast dreigt te worden. Dan kan je niet van die huisgenoot vragen dat hij toch gebruikelijke hulp biedt.

 

Een derde grens ligt in het gegeven dat de huisgenoot het om eigen medische redenen niet kan. Het kan lichamelijk te zwaar zijn, bijvoorbeeld iemand te helpen op bepaalde punten. Ook dan zal je hulp moeten bieden.

 

Tot slot ligt er een grens in de hulp zelf die geboden moet worden. Als het daarbij gaat om hulp waar professionaliteit bij verwacht kan worden, dan kan je dat ook niet van huisgenoten vragen.

 

Deze criteria zijn ook terug te vinden in de uitspraak (ECLI:NL:CRVB:2021:1114).

 

Persoonlijke verzorging

De Zorgverzekeringswet (Zvw) vergoedt verpleging en verzorging. Verpleging en verzorging is in de Zvw zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij de zorg (artikel 2.10 lid 1 Besluti Zorgverzekering (Bzv)):

  • a.

    verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg, bedoeld in artikel 2.4 Bzv, of een hoog risico daarop

  • b.

    niet samen gaat met verblijf als bedoeld in artikel 2.12 Bzv, en

  • c.

    geen kraamzorg als bedoeld in artikel 2.11 Bzv betreft.

Persoonlijke verzorging kan ook onder de Wmo 2015 vallen. Maar als er een “behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop” is, valt de zorg onder de Zvw.

 

De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

 

Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal gaan duren, is persoonlijke verzorging ook tussen partners geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens zorg kan worden ingezet.

 

Hoofdstuk 5 - Huishoudelijke ondersteuning

 

Artikel 5.1 Algemeen

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder, anders wellicht dan bij hulpmiddelen, eigen normen en waarden hanteert. Om er zeker van te zijn dat de huishoudelijke ondersteuning voorziet in de specifieke zorgbehoefte van de aanvrager wordt gewerkt met een werkplan voor de huishoudelijke ondersteuning. In dit werkplan, dat het karakter heeft van een overeenkomst met wederzijds goedvinden tussen de aanbieder van huishoudelijke ondersteuning en de cliënt, staat in detail beschreven welke huishoudelijke taken worden verricht en in welke mate de cliënt zelf en diens eventuele huisgenoten, waaronder begrepen kinderen vanaf 5 jaar, gebruikelijke hulp kunnen bieden.

 

Artikel 5.2 Verstrekking

Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die 'niet in staat zijn zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren' (artikel 1.1.1 Wmo 2015 (begrip 'zelfredzaamheid') en artikel 2.1.1 Wmo 2015). In de Wmo 2015 is geen concrete definitie gegeven van een gestructureerd huishouden. Het voeren van een gestructureerd huishouden omvat in ieder geval de zorg voor:

  • het schoon en op orde houden van het huishouden;

  • het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.

Artikel 5.3 Resultaat

Met in dit artikel genoemde uitgangspunten als kaders kan het werkplan worden opgesteld op grond waarvan een basisniveau van wat er minimaal wordt verstaan onder een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd. Daarbij is het aan de cliënt om, in overleg met de aanbieder, keuzes te maken en prioriteiten te stellen.

 

Artikel 5.4 Gebruikelijke hulp bij huishoudelijke taken

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

 

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.

 

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver, om chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

 

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

 

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. In geval de leefeenheid van cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

 

Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen hulp bij het huishouden hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).

 

Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind (voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk). Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

 

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

 

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke hulp. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.

 

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, huishoudelijke verzorging voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

 

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan de voorziening huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. De overbelasting moet worden vastgesteld. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Wanneer dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de huisgenoot ook ondersteuning nodig heeft en mantelzorg niet voor handen is, kan de huishoudelijke ondersteuning structureel worden ingezet.

 

Hoofdstuk 6 - Kortdurend verblijf/logeervoorziening

 

Artikel 6.1. Algemeen

Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Immers bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname, waarvoor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg moet worden gesteld.

 

Artikel 6.2 Verstrekking

Er zijn veel manieren om de huisgenoten en mantelzorgers te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen. Ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf een oplossing zijn vanuit de Wmo 2015.

 

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg en ondersteuning overgenomen. Daarbij kan logeeropvang vanaf 2015 alleen ingekocht worden bij een toegelaten instelling. Een toegelaten instelling is een zorgaanbieder met een Wtzi-toelating (Wet toegelaten zorginstellingen).

 

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van - en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor een collectieve vervoersvoorziening, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.

 

Hoofdstuk 7 Woonvoorzieningen

 

Artikel 7.1 Vormen woonvoorzieningen

Een woonvoorziening is volgens de jurisprudentie alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van het hoofdverblijf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn niet van belang.

  • a.

    Een voorziening voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt wanneer dit een goedkopere oplossing is dan woningaanpassing.

  • Het college kan afwijken indien het sociale netwerk (met inbegrip van andere minderjarige gezinsleden) en de kosten/ baten- analyse zich verzetten tegen dit primaat van verhuizen.

  • b.

    Een voorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld een woningsanering in verband met CARA. Ook kan het gaan om hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen, die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd.

  • c.

    Een woningaanpassing is een aanpassing van bouwkundige of woontechnische aard. Wanneer de kosten aanzienlijk zijn en de plaatsing van portable unit in de tuin realiseerbaar is, dan kan dit de goedkoopst adequate oplossing zijn.

De kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verwijderen vallen onder de kosten van woningaanpassing, omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt voor bijvoorbeeld trapliften, deuropeners, beweegbare keukens en dergelijke en waarvan de kosten soms relatief hoog zijn. Het gaat hierbij ook om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Wanneer de kosten van onderhoud en reparatie zijn opgenomen in de leaseprijs van de betreffende voorziening, wordt natuurlijk geen aparte voorziening verstrekt. Ook het verwijderen van voorzieningen kan onder dit artikellid vallen, wanneer dit noodzakelijk is. Voorzieningen geplaatst in een koopwoning worden niet verwijderd. Bij huurwoningen geldt dat er eerst met de verhuurder gekeken zal worden of er een andere huurder gevonden kan worden die baat heeft bij de in de woning aangebrachte voorzieningen alvorens deze verwijderd worden. Een voorziening wordt alleen verwijderd als dit de verhuurbaarheid in de weg staat.

 

Een uitraasruimte valt ook onder een woningaanpassing en kan alleen op basis van een noodzaak en op basis van een specifieke beperking worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

 

Artikel 7.2 Terugbetaling van woningaanpassingen

Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. De woningeigenaar van een door hem zelf bewoonde woning, is bij verkoop verplicht tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt.

 

De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.

 

Deze bepaling geldt niet als de woning wordt verkocht aan de cliënt voor wie de woningaanpassing is verstrekt. Dit kan zich voordoen wanneer de cliënt niet de eigenaar was, maar naderhand de woning koopt. Deze bepaling geldt ook niet als de woning wordt verkoacht aan een persoon aan wie anders een woningaanpassing zijn toegekend.

 

Artikel 7.3 Weigering woonvoorziening

Een aanpassing van de gemeenschappelijke ruimte binnen een complex van woningen, dat is gebouwd om bewoond te worden door personen met een beperking, wordt geweigerd. Lokale voorbeelden zijn onder meer: De Buizerd, Bovenover en Het Ravelijn. Het past binnen de verantwoordelijkheid van de verhuurder, dan wel vereniging van eigenaren om de gemeenschappelijke ruimte zo in te richten dat de bewoners daarbinnen kunnen blijven functioneren en elkaar ontmoeten voor sociale contacten.

 

Een voorziening voor verhuizing en inrichting wordt niet verstrekt wanneer wordt verhuisd naar een Wlz-instelling, zoals een verzorgingshuis of een bij die instelling horende aanleunwoning of een levensloopbestendige woning. Dit geldt ook wanneer men voor de eerste keer zelfstandig gaat wonen. Het gaat bij dergelijke verhuizingen namelijk om kosten welke als "algemeen gebruikelijk" kunnen worden aangemerkt. Natuurlijk moet in principe naar de meest geschikte woning worden verhuisd teneinde te voorkomen dat voor de nieuwe woning te veel woonvoorzieningen moeten worden verstrekt. Maar een uitzondering op deze regel is mogelijk, mits het college vooraf schriftelijk toestemming verleent.

 

Op grond van de Verordening (artikel 12 lid 1 c) wordt een voorziening geweigerd als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een verhuizing en deze verhuizing, of de acceptatie van de nieuwe woning, heeft plaatsgevonden voordat een besluit is genomen, kan in afwijking van het bovenstaande slechts een voorziening worden toegekend wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden. De cliënt moet in dat geval met controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.

 

Artikel 7.4 Gemeenschappelijke ruimte

Het college kan besluiten tot de verlening van woonvoorzieningen in of aan een gemeenschappelijke ruimte. De in dit artikel bedoelde voorziening wordt verstrekt wanneer de voorziening voor de aanvrager noodzakelijk is om de eigen woning te bereiken of voor het aangaan van sociale contacten in de gemeenschappelijke ruimte.

 

Artikel 7.5 Bezoekbaar maken woning

Een cliënt die woont in een Wlz-instelling kan de gemeente vragen een woning bezoekbaar te maken.

Ondanks dat je voor Wlz-cliënten meestal geen compensatieplicht hebt, mag je wel een voorziening toekennen. Dit betekent echter dat je na een verzoek van een Wlz-cliënt wel altijd onderzoek moet doen naar de eventuele noodzaak om van die bevoegdheid gebruik te maken (zie hierover deze uitspraak van de ECLI:NL:CRVB:2018:3933). Misschien blijkt uit het onderzoek dat het voor de participatie van de Wlz-cliënt noodzakelijk is dat hij de woning van bijvoorbeeld ouders kan bezoeken. Het gaat dan vaak om toegang tot de woning en de woonkamer. En verder om het gebruik van een toilet. De Wlz verstrekt hiervoor geen voorziening. Je moet dan afwegen of de omstandigheden aanleiding geven om hierin te voorzien door toekenning van een maatwerkvoorziening.

 

Het bezoekbaar maken voor Wlz-bewoners is een afwijking van de hoofdregel dat alleen het hoofdverblijf van de aanvrager wordt aangepast. Het bezoekbaar maken is ook een afwijking op de hoofdregel dat geen woonvoorzieningen worden verstrekt voor intramurale Wlz-bewoners.

 

Gemeenten hoeven alleen maatwerkvoorzieningen toe te kennen aan inwoners van hun eigen gemeente. De vraag waar iemand woont, is afhankelijk van alle concrete feiten en omstandigheden. Meestal heeft iemand in een Wlz-instelling daar zijn woonplaats. Deze gemeente is dan verantwoordelijk voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening.

 

Het bezoekbaar maken van een woning moet bijdragen aan de participatie van een bewoner van de Wlz-instelling. Onder participatie vallen het ontmoeten van medemensen en het onderhouden van contacten.

 

Bij bezoekbaar maken gaat het gewoonlijk om het bereikbaar maken van de woning zelf, de woonkamer en het toilet. Het gaat niet verder dan het bereikbaar maken.

 

Artikel 7.6 Woningaanpassingen

Wanneer een woning niet in goede staat verkeert waardoor de in te zetten woningaanpassing niet minimaal 5 jaar adequaat en veilig gebruikt kan worden, wordt er geen woningaanpassing toegekend. De termijn van vijf jaar is hier opgenomen, omdat de kosten van een bouwkundige aanpassing niet in verhouding staan tot de periode waarin gebruik kan worden gemaakt van de voorziening.

 

Artikel 7.7 Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of niet woontechnische aard

Bij een woningsanering gaat het om het vervangen van stoffering in de woning. Voor een vergoeding vanuit de Wmo moet de sanering noodzakelijk zijn om beperkingen in het normale gebruik van de woning te compenseren. De gemeente kan een voorziening dan nog afwijzen als:

  • de beperkingen hun oorzaak vinden in de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen;

  • de ondervonden problemen komen door achterstallig onderhoud of doordat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

  • als het gaat om voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn

  • als cliënt bij aanschaf van de stoffering onvoldoende rekening heeft gehouden met een al aanwezige beperking en de verwachte ontwikkeling daarvan. Als bij een verhuizing de nieuwe woning helemaal gestoffeerd en ingericht moet worden, kan cliënt volgens de CRvB bij de keuze van de materialen rekening houden met de klachten en de materialen hierop afstemmen (CRvB 14-06-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY3577).

7.8 Financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting

Wanneer een verhuizing de goedkoopst-passende oplossing is kan het college een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken, al dan niet aangevuld met een maatwerkvoorziening of pgb voor kleine aanpassingen of andere woonvoorzieningen in de toekomstige woning. Hierbij wordt ook rekening gehouden met eventuele dubbele woonlasten.

 

Het college hanteert normbedragen voor de verhuiskosten. Deze zijn gebaseerd op marktonderzoek naar de kosten voor een verhuizing. Als de cliënt geen verhuisbedrijf nodig heeft, maar zelf of met het netwerk kan verhuizen, wordt alleen een tegemoetkoming voor stoffering verstrekt.

 

De financiële tegemoetkoming voor herinrichtingskosten wordt berekend op basis van kosten voor vinyl vloerbedekking, overgordijnen, gordijnrails, behang en behanglijm. Een cliënt kan andere keuzes maken bij de inrichting, zoals laminaat in plaats van vinyl, muurverf in plaats van behang en rolgordijnen in plaats van kant en klare overgordijnen. De meerkosten zijn dan echter voor eigen rekening van de cliënt.

 

De financiële tegemoetkoming wordt niet altijd tegelijkertijd met de beschikking uitbetaald. Voor uitbetaling moet de cliënt namelijk een huur- of koopovereenkomst van de nieuw te betreden woning overleggen en de gemeente moet hebben geconstateerd dat deze woning adequaat is voor de beperkingen van de cliënt.

 

Hoofdstuk 8 - Vervoersvoorzieningen

 

Artikel 8.1 Vormen vervoersvoorziening

a. een collectief systeem van aanvullend vervoer;

De collectieve vervoersvoorziening is het collectief vraagafhankelijk vervoer. In Lelystad gaat het om een vervoerspas voor de Regiotaxi Flevoland waarvan personen met beperkingen gebruik kunnen maken.

 

Naast het collectief vervoer is er een algemene voorziening, namelijk een uitleenservice in Lelystad in de vorm van een scootmobielpool en duwrolstoelenpool, waarvan de doelgroep gebruik mag maken.

 

b. een pgb voor de kosten van vervoer;

Wanneer het gaat om de aanschaf van een vervoersvoorziening kan ook worden gekozen voor een pgb.

 

Het pgb voor een vervoersvoorziening niet zijnde collectief vervoer is inclusief overige kosten waaronder begrepen verzekeringen, reparatie, aanpassingen en onderhoud en bedraagt ten hoogste de kosten die de gemeente anders maakt voor de verstrekking in natura. Hierbij is het maandhuurbedrag in het jaar van aanvraag bepalend voor de duur van zeven jaar. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd en kan slechts eens per zeven jaar worden verstrekt.

 

Een pgb voor vervoer kan slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt. Recht op een pgb voor het lokaal vervoer bestaat slechts indien geen gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi. In principe kan iedereen per Regiotaxi worden vervoerd (ook de rolstoelgebonden personen). Daarom zal de financiële tegemoetkoming voor het lokaal vervoer slechts in zeer bijzondere situaties kunnen worden verstrekt.

 

Een pgb voor het bovenregionale vervoer kan eveneens in zeer uitzonderlijke situaties worden verstrekt. Deze bepaling is ontleend aan de jurisprudentie, waarbij werd bepaald dat ook het bovenregionaal vervoer in zeer uitzonderlijke situaties tot de zorgplicht van de gemeente wordt gerekend. Het moet dan niet mogelijk zijn gebruik te maken van Valys.

 

c. een andere speciaal voor de doelgroep bedoelde vervoersvoorziening;

Als een persoon door ziekte of beperking niet in staat is zich buitenshuis te verplaatsen kan er een hulpmiddel ingezet worden (bijvoorbeeld een scootmobiel, een driewielfiets of een rolstoel voor buitengebruik) zodat iemand zich weer zelfstandig in eigen tempo buitenshuis kan verplaatsen. Het middel kan dienen als vervanging voor afstanden die men normaal gesproken te voet of middels een fiets af zou leggen.

 

Een scootmobiel kan worden verstrekt indien de aanvrager niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van 300 meter te verplaatsen. Wanneer een persoon met aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van een scootmobiel kan een gesloten buitenwagen worden verstrekt.

 

Rolstoelen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer vallen onder de vervoersvoorzieningen. Op grond van artikel 3.8 lid 4 onder d van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 is er geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een rolstoel. Voor aan een rolstoel koppelbare voorzieningen (zoals een handbike of elektrisch hulpmotor) is wel een bijdrage in de kosten verschuldigd.

 

Ook worden de speciale voorzieningen voor kleine kinderen (zoals kruiphulpmiddelen of aangepaste buggies) tot deze categorie gerekend. Nadrukkelijk is vastgelegd dat geen voorziening kan worden verleend voor de aanschaf van een fiets met hulpmotor of een tandem. Jurisprudentie heeft overduidelijk uitgewezen dat deze vervoermiddelen niet kunnen worden aangemerkt als een speciaal voor de doelgroep bedoelde voorziening, terwijl ze wel kunnen worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorzieningen.

 

d. een aanpassing aan een motorvoertuig;

Een passing aan een motorvoertuig kan in bepaalde situaties vanuit de Wmo 2015 worden verstrekt. Er moet wel eerst beoordeeld worden of de specifieke voorziening noodzakelijk is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer voor de cliënt. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de voorziening in het concrete geval al dan niet algemeen gebruikelijk is. Slechts als de gevraagde aanpassing niet algemeen gebruikelijk is voor de cliënt, kan de voorziening vanuit de Wmo 2015 worden toegekend.

 

e. een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten

Artikel 7 van de verordening maakt het mogelijk om een maatwerkvoorziening als een financiële tegemoetkoming te verstrekking. In de verordening is aangegeven dat een financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten mogelijk is. Een financiële tegemoetkoming moet een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer moet verplaatsingen tot maximaal 2000 kilometer per jaar mogelijk maken.

 

Artikel 8.2 Algemeen

Naast de vervoerspas, welke recht geeft op lokaal vervoer per Regiotaxi Flevoland tegen gereduceerd tarief, kan in Lelystad nog slechts één vervoersvoorziening worden verstrekt. Door, naast de verstrekking van de vervoerspas (en dus de betaling van het grootste deel van de vervoerskosten), slechts één andere vervoersvoorziening te verstrekken, heeft de gemeente in voldoende mate voldaan aan de verplichting tot het verstrekken van vervoersvoorzieningen.

 

Artikel 8.3 Collectief systeem

In eerste instantie gaat het bij de rechthebbenden om de personen met de beperkingen zelf. Daarnaast kan ook een vervoersvoorziening worden verstrekt aan de ouders en/of de partners en/of de kinderen tot 12 jaar die op hetzelfde adres wonen, als de persoon die recht heeft op een vervoerspas, voor vervoer tegen gereduceerd tarief per Regio Taxi Flevoland. Op grond van lid 1 kunnen zij voor een gereduceerd tarief meereizen.

 

De begeleider van de persoon met de vervoerspas kan gratis meereizen wanneer de pashouder niet zonder begeleider kan reizen in de Regiotaxi.

 

Artikel 8.4 financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten

Met de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto of van een auto uit het eigen netwerk moet het voor de cliënt mogelijk zijn om lokale verplaatsingen tot maximaal 2000 km per jaar te realiseren. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming is het van belang om de vervoersbehoefte van de cliënt tot een afstand van 15 tot 20 kilometer vanaf het woonadres te bepalen. Vervolgens wordt dat vermenigvuldigd met de kilometervergoeding zoals aangegeven in artikel 13a, lid 4, onder e Wet op de loonbelasting 1964 genoemd bedrag. Vanaf 1 januari 2024 is de kilometervergoeding voor reiskosten verhoogd € 0,23 per kilometer.

 

Hoofdstuk 9 Rolstoelen

 

Artikel 9.1 Vormen rolstoelvoorziening

Rolstoelvoorzieningen zijn te onderscheiden van vervoersvoorzieningen. "Rolstoelen" die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn vervoersvoorzieningen en geen rolstoelvoorzieningen. Individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de verstrekking van een rolstoelvoorziening.

 

Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitis kussen. Vaak worden aanpassingen tegelijkertijd met de verstrekking van de rolstoelvoorziening gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verstrekt.

 

Artikel 9.2 Verstrekking

Een rolstoel kan worden verstrekt als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt wanneer hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

 

Bewoners van Wlz-instellingen zijn niet uitgesloten van het recht op een rolstoel op grond van de wet, maar wel moet rekening worden gehouden met het recht op een rolstoel op grond van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekosten en de daarop gebaseerde Regeling nadere regels zorgaanspraken Wlz.

 

Hoofdstuk 10- Sportvoorziening

 

Artikel 10.1 Algemeen

De aanvrager dient deel te nemen aan de sportactiviteit waarvoor de sportvoorziening nodig is dan wel is verstrekt. De aanvrager dient actief lid te zijn van een sportvereniging.

 

Artikel 10.2 Verstrekking

Uit jurisprudentie onder de Wmo 2007 blijkt dat sportvoorzieningen onder de compensatieplicht kunnen vallen indien deze voorzieningen noodzakelijk zijn om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Sportvoorzieningen kunnen worden verstrekt ten aanzien van beperkingen op het gebied van maatschappelijke participatie.

 

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Dit artikel is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

 

Hoofstuk 11 Herziening, intrekking en terug- en invordering

 

Artikel 11.1 Herziening en intrekking beslissing

Het eerste lid voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een verstrekte maatwerkvoorziening of een daaraan gekoppeld persoonsgebonden budget te herzien dan wel in te trekken. Het herzien en intrekken van een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld persoonsgebonden budget is op grond van de wet (art. 2.3.10) geen verplichting voor het college, maar een bevoegdheid. Door dit artikellid op te nemen is de keuze gemaakt dat in de genoemde situaties gebruik wordt gemaakt van de door de wetgever verleende bevoegdheid.

 

Het tweede en derde lid is een 'kan'-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft.

Als de cliënt zich binnen maximaal drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van een pgb ter bekostiging van dienstverlening, zoals ondersteuning thuis of huishoudelijke ondersteuning, niet heeft gemeld bij een zorgaanbieder, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing te herzien of in te trekken.

Ook als binnen maximaal zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een eenmalige pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing te herzien of in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het eerste lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

 

Artikel 11.2 Terug- en invordering na intrekking

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; 'omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.'

 

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

 

Artikel 12.1 Intrekking oud besluit en overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 12.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting