Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Pekela

Subsidieverordening leefbaarheidsfonds gemeente Pekela

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePekela
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieverordening leefbaarheidsfonds gemeente Pekela
CiteertitelSubsidieverordening leefbaarheidsfonds gemeente Pekela
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-05-2024Nieuwe regeling

23-04-2024

gmb-2024-218563

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening leefbaarheidsfonds gemeente Pekela

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

c. Bewonerscollectief: vier of meer natuurlijke personen die woonachtig zijn in de gemeente Pekela en gezamenlijk activiteiten uitvoeren die vallen onder de reikwijdte van deze verordening;

d. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela;

e. De-minimisverklaring: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de de-minimisverordening;

f. De-minimisverordening: verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

g. Leefbaarheid: mate waarin een buurt, wijk, dorp of ander gebied wordt ervaren als aantrekkelijk om te wonen en te leven;

h. Penvoerder: persoon die deelneemt in een bewonerscollectief en door de overige deelnemers in dat collectief als zodanig is aangewezen. De penvoerder fungeert onder meer als subsidieaanvrager, contactpersoon en subsidieontvanger;

i. Samenwerkingsovereenkomst: een overeenkomst tussen alle deelnemers in een bewonerscollectief, waarin afspraken worden gemaakt over de uitvoering van de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd. De samenwerkingsovereenkomst bevat in ieder geval de gegevens van alle deelnemers, de wijze van samenwerking en de verdeling van kosten en risico’s;

j. Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies op grond van deze verordening.

Artikel 2 Doel

Het doel van deze verordening is inwoners actief te betrekken bij het verbeteren van de leefbaarheid in de gemeente Pekela.

Artikel 3 Openstellingsbesluit

1. Het college kan een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van deze verordening.

2. Een openstellingsbesluit bevat in ieder geval een aanvraagperiode, een subsidieplafond en de verdeelsystematiek.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten ter verbetering van de leefbaarheid.

2. Onder de in het eerste lid bedoelde activiteiten worden verstaan: activiteiten op het gebied van welzijn en ontmoeting, kunst en cultuur, sport en bewegen, vergroening en biodiversiteit, en verduurzaming en deelmobiliteit.

Artikel 5 Subsidiebedrag, bevoorschotting en subsidieplafond

1. Een subsidie bedraagt maximaal € 10.000,-, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

2. Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van het in het eerste lid bedoelde maximum.

3. Het college kan bij het besluit tot subsidieverlening ambtshalve een voorschot verlenen.

4. Het subsidieplafond bedraagt het als zodanig in het openstellingsbesluit genoemde bedrag.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

1. De kosten die rechtstreeks aan de betreffende activiteiten zijn toe te rekenen en voor de realisatie daarvan noodzakelijk zijn, komen voor subsidie in aanmerking.

2. De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

a. Kosten die naar het oordeel van het college niet in redelijke verhouding staan tot de te verrichten activiteiten of de daarmee beoogde doelen;

b. Kosten die op andere wijze zijn of worden gefinancierd;

c. Kosten voor verplichtingen die zijn aangegaan voordat de subsidieaanvraag is ontvangen;

d. Reguliere exploitatiekosten van de aanvrager, voor zover deze meer bedragen dan 10% van de totale subsidiabele kosten;

e. Kosten die betrekking hebben op het indienen van de aanvraag voor subsidie op grond van deze verordening;

f. Financieringskosten, kosten van schulden, verschuldigde rente, boetes en andere financiële sancties;

g. Verrekenbare omzetbelasting (btw).

Artikel 7 Doelgroep en aanvraag

1. Subsidie kan worden aangevraagd door een stichting, vereniging, coöperatie of bewonerscollectief. In geval van een bewonerscollectief wordt de subsidie aangevraagd door de penvoerder.

2. Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier op de website van de gemeente en gaat vergezeld van de in dat formulier genoemde bijlagen.

3. Een aanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

a. Een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de doelen die daarmee worden nagestreefd;

b. Een toelichting op de mate waarin de activiteiten aan de in artikel 9 genoemde criteria voldoen;

c. Een begroting met een overzicht van de kosten en opbrengsten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd. Indien subsidie wordt gevraagd voor periodiek terugkerende kosten, moeten die ook in de begroting worden opgenomen;

d. Een de-minimisverklaring, zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid;

e. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een stichting, vereniging of coöperatie: een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel dat ten tijde van de aanvraag niet ouder is dan 3 maanden;

f. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een bewonerscollectief:

i. een samenwerkingsovereenkomst die is ondertekend door alle deelnemers in het bewonerscollectief;

ii. een ondertekende machtiging van iedere deelnemer in het bewonerscollectief, waarin de penvoerder wordt gemachtigd om mede namens die deelnemer subsidie aan te vragen.

Artikel 8 Aanvraagperiode

Een aanvraag kan worden ingediend binnen de in het openstellingsbesluit genoemde periode.

Artikel 9 Toetsingscriteria

Voor zover niet reeds op voorhand sprake is van een weigeringsgrond, beoordeelt het college de aanvragen aan de hand van de volgende criteria:

a. De activiteiten dragen bij aan het verbeteren van de leefbaarheid;

b. De activiteiten hebben een breed bereik;

c. Er bestaat draagvlak voor de activiteiten bij degenen die binnen het bereik van de activiteiten vallen;

d. De kosten van de activiteiten staan in redelijke verhouding tot het bereik van die activiteiten en de met de activiteiten beoogde doelen;

e. De activiteiten zijn feitelijk en financieel uitvoerbaar.

Artikel 10 Verdeelsystematiek

1. Verdeling van subsidie vindt plaats overeenkomstig de in het openstellingsbesluit bepaalde wijze.

2. Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat de subsidie wordt verdeeld op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen, geldt het volgende:

a. De datum waarop een aanvraag volledig is, geldt als moment van ontvangst;

b. De aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden getoetst aan de hand van de in artikel 9 genoemde criteria. Als een aanvraag aan alle criteria voldoet, wordt de subsidie verstrekt, behoudens voor zover door subsidieverstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden of een andere weigeringsgrond aan subsidieverstrekking in de weg staat.

c. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

3. Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat de subsidie wordt verdeeld op basis van rangschikking van de aanvragen, geldt het volgende:

a. De aanvragen die in de betreffende aanvraagperiode zijn binnengekomen en voor subsidie in aanmerking komen, worden getoetst aan de hand van de in artikel 9 genoemde criteria;

b. Het college kent per criterium de waardering onvoldoende (0 punten), voldoende (1 punt), goed (2 punten) of zeer goed (3 punten) toe en motiveert per criterium hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen.

c. Aanvragen die op een of meer van de criteria een onvoldoende (0 punten) hebben gekregen, komen niet voor subsidie in aanmerking en maken ook geen deel uit van de rangschikking;

d. De overige aanvragen worden gerangschikt, te beginnen met de aanvraag die het hoogste aantal totale punten heeft gekregen, en vervolgens met de opvolgende aanvragen. De subsidie wordt verstrekt op volgorde van rangschikking, behoudens voor zover een weigeringsgrond daaraan in de weg staat;

e. Indien twee of meer aanvragen met dezelfde waardering op dezelfde plaats in de rangschikking staan en door verstrekking van subsidie voor die aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 11 Weigeringsgronden

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25, tweede lid en artikel 4:35 van de Awb, wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien en voor zover:

a. Subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met het in artikel 2 genoemde doel;

b. De aanvrager niet behoort tot de in artikel 7, eerste lid, bedoelde doelgroep;

c. De aanvraag is ontvangen buiten het in het openstellingsbesluit genoemde tijdvak;

d. Geen sprake is van een subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 4;

e. De aanvraag niet voldoet aan de in artikel 9 genoemde toetsingscriteria;

f. Het college aan dezelfde aanvrager voor dezelfde (soort) activiteiten, of een deel daarvan, al eerder subsidie heeft verstrekt, al dan niet op grond van deze verordening;

g. Subsidieverstrekking in strijd is met het bepaalde in artikel 13.

2. Het college kan de in het eerste lid, onderdeel f, genoemde weigeringsgrond buiten toepassing laten, indien weliswaar sprake is van dezelfde soort activiteit maar die activiteit naar het oordeel van het college een bijzondere bijdrage levert aan het verbeteren van de leefbaarheid.

Artikel 12 Beslistermijn

1. Als de subsidie wordt verdeeld op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen, beslist het college op de subsidieaanvraag binnen 8 weken na ontvangst daarvan.

2. Als de subsidie wordt verdeeld op basis van rangschikking van de aanvragen, beslist het college op de subsidieaanvraag binnen 8 weken na de laatste dag van het tijdvak waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen kunnen eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Artikel 13 Staatssteun

1. Subsidies op grond van deze verordening worden verstrekt overeenkomstig de de-minimisverordening.

2. De subsidieaanvrager vult een de-minimisverklaring in. Als de subsidieaanvrager een onderneming is die een economische activiteit verricht, wordt op basis van de de-minimisverklaring bepaald of de subsidie met toepassing van de-minimissteun kan worden verstrekt.

3. Indien niet wordt voldaan aan de de-minimisverordening, kan slechts subsidie worden verstrekt indien en voor zover dat in overeenstemming is met de algemene groepsvrijstellingsverordening of overige groepsvrijstellingen.

Artikel 14 Verplichtingen

1. De subsidieontvanger doet onverwijld een schriftelijke melding bij het college:

a. Zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

b. Van relevante wijzigingen in de organisatie van de rechtspersoon of het bewonerscollectief.

2. De subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten en bewaart die administratie tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling.

3. Het college kan bij de beschikking tot subsidieverlening tevens andere dan de in dit artikel genoemde verplichtingen opleggen.

Artikel 15 Verantwoording subsidies tot € 10.000, -

1. Subsidies tot € 10.000, - worden door het college ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken na de datum waarop de gesubsidieerde activiteiten volgens de beschikking tot subsidieverlening moeten zijn verricht.

2. Het college kan de subsidieontvanger verplichten desgevraagd aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

3. Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat een andere wijze van verantwoording en vaststelling van toepassing is.

Artikel 16 Verantwoording subsidies vanaf € 10.000, -

1. Bij subsidies vanaf € 10.000, - dient de subsidieontvanger een schriftelijke aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het college. De aanvraag moet worden ingediend uiterlijk binnen 13 weken na de datum waarop de gesubsidieerde activiteiten volgens de beschikking tot subsidieverlening moeten zijn verricht of, indien dat eerder is, binnen 13 weken na de werkelijke uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. Een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

b. Een financieel verslag met een overzicht van de aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden kosten en opbrengsten.

3. Het college stelt de subsidie vast binnen 13 weken na ontvangst van de vaststellingsaanvraag.

4. Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat een andere wijze van verantwoording en vaststelling van toepassing is.

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen uit deze verordening buiten toepassing laten, indien naar zijn oordeel in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel uit deze verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening leefbaarheidsfonds gemeente Pekela.

TOELICHTING

Wij hechten veel waarde aan een goed woon- en leefklimaat voor onze inwoners. Het is van belang dat de (directe) woon- en leefomgeving van inwoners aantrekkelijk is en bijdraagt aan hun beleving van leefbaarheid van deze omgeving. Waar veilig en gezond kan worden geleefd en men oog heeft voor elkaar. Waar men elkaar kan ontmoeten en sportieve of culturele activiteiten worden ontplooid. Een omgeving met voldoende groen, waar respect is voor de natuur en waar men zo mogelijk kiest voor duurzame en toekomstbestendige oplossingen. Voor dergelijke en andere activiteiten op het gebied van leefbaarheid wordt subsidie beschikbaar gesteld. Deze verordening vormt de grondslag voor het verstrekken van die subsidies.

 

Voor de volledigheid wordt hieronder een nadere toelichting gegeven op het openstellingsbesluit (artikel 3), subsidiabele activiteiten (artikel 4), doelgroep en aanvraag (artikel 7) en de toetsingscriteria (artikel 9).

Artikel 3 Openstellingsbesluit

Het college neemt een apart besluit waarin hij bepaalt wanneer deze verordening wordt ‘opengesteld’. Dat besluit wordt bekendgemaakt in het digitale gemeenteblad op www.overheid.nl, enkele weken voordat een subsidieaanvraag kan worden ingediend. Het besluit wordt ook geplaatst op de website van de gemeente.

 

Uit het openstellingsbesluit blijkt vervolgens in ieder geval in welke periode een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend (de aanvraagperiode), welk bedrag in totaal beschikbaar is voor aanvragen die binnenkomen in die periode (het subsidieplafond) en op welke wijze de subsidie wordt verdeeld (de verdeelsystematiek). Ook kan in het openstellingbesluit, bijvoorbeeld, worden bepaald dat voor die periode een ander maximum subsidiebedrag geldt dan het bedrag dat in de verordening is genoemd.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Het college verstrekt uitsluitend subsidie voor activiteiten die vallen onder een van de in het tweede lid genoemde categorieën. De subsidieaanvrager moet in de aanvraag aangeven onder welke van deze categorieën de aangevraagde activiteiten vallen en in hoeverre de activiteiten bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid. Hieronder wordt van iedere categorie een korte beschrijving gegeven, met enkele voorbeelden van activiteiten die daaronder zouden kunnen vallen. De genoemde voorbeelden zijn niet limitatief: ook andere, niet genoemde, activiteiten kunnen onder de categorieën vallen.

Welzijn en ontmoeting

De categorie ziet op activiteiten die betrekking hebben op het bevorderen van sociale contacten en lichamelijk en geestelijk welzijn. Denk daarbij aan het opknappen van een buurthuis, oprichten van een buurtvereniging, organiseren van gezonde maaltijden voor buurtbewoners of het anderszins organiseren van activiteiten gericht op het faciliteren van sociale contacten.

Kunst en cultuur

Subsidie kan worden verkregen voor kunst- of cultuuractiviteiten die bijdragen aan de leefbaarheid. Denk daarbij aan een kustwerk of muurschildering ter verfraaiing van een buurt, een door en voor buurtbewoners georganiseerde voorstelling of een architectonisch bankje in een park.

Sport en bewegen

Sportieve activiteiten dragen niet alleen bij aan de gezondheid en het mentale welzijn van inwoners, maar ook aan het onderlinge contact en de saamhorigheid in een buurt. Dergelijke activiteiten kunnen daarmee een bijdrage leveren aan de leefbaarheid. Gedacht kan worden aan de aanleg van een gemeenschappelijk sportveldje of andere sportvoorziening, inschakelen van een buurtsportcoach, het organiseren van een volleybal- of voetbaltoernooi, een avondvierdaagse of een bootcamptraining.

Vergroening en biodiversiteit

Een groenere leefomgeving heeft een positief effect op de gezondheid van inwoners en draagt bij aan de leefbaarheid in een buurt of wijk. Meer groen is bovendien goed voor de biodiversiteit. Voor activiteiten op het gebied van vergroening en/of biodiversiteit kan daarom subsidie worden verkregen. Daarbij kan gedacht worden aan de aanleg van een gemeenschappelijke moes- of kruidentuin, de aanleg van een groen dak op een buuthuis, het planten van niet invasieve bloemen en struiken in boomspiegels of ter (gedeeltelijk) vervanging van een versteend plein.

Duurzaamheid en deelmobiliteit

Om ook in de toekomst een leefbare samenleving te kunnen garanderen, zijn duurzame maatregelen van belang. Duurzame maatregelen dragen bij aan verbetering van het klimaat en een reductie van de milieubelasting. Bij maatregelen op het gebied van duurzaamheid kan worden gedacht aan de aanleg van zonnepanelen bij een buurthuis, de investering in een gemeenschappelijke warmtevoorzieningen, het openen van een reparatiecafé of de aanschaf van een deelvoertuig (fiets of (ander) elektrisch voertuig).

Artikel 7 Doelgroep en aanvraag

Uit artikel 11 lid 1 onderdeel f blijkt dat subsidie niet kan worden verstrekt als dezelfde aanvrager voor dezelfde (soort) activiteiten, of een deel van die activiteiten, al eerder subsidie heeft ontvangen van het college. Deze bepaling is opgenomen om het Leefbaarheidsfonds voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk te maken en te voorkomen dat initiatiefnemers het Leefbaarheidsfonds als een vorm van ‘structurele subsidie’ gaan beschouwen.

 

In artikel 7 lid 3 onderdeel c staat onder meer dat indien subsidie wordt gevraagd voor periodiek terugkerende kosten, deze kosten ook in de begroting moeten worden opgenomen. Deze bepaling lijkt tegenstrijdig met artikel 11 lid 1 onderdeel f, maar dat is niet het geval. De periodieke kosten waarvan sprake is in artikel 7 lid 3 onderdeel c zijn kosten die in de toekomst – dus na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt – onlosmakelijk en noodzakelijkerwijs voortvloeien uit die activiteit. Hierbij moet vooral gedacht worden aan kosten ten gevolge van het plegen van onderhoud (niet zijnde vervanging) aan zaken die in of op een voor het publieke toegankelijke ruimte of plek zijn geplaatst zoals speeltoestellen, bomen en straatmeubilair.

Artikel 9 Toetsingscriteria

Het college beoordeelt allereerst of niet al op voorhand, voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling, een weigeringsgrond van toepassing is. Als de aanvraag bijvoorbeeld wordt ingediend door of namens een besloten vennootschap, valt de aanvrager niet onder de doelgroep en wordt de subsidie reeds om die reden geweigerd (artikel 11, eerste lid, onderdeel b). Dat geldt bijvoorbeeld ook als een aanvraag buiten het daarvoor geldende tijdvak is ontvangen (artikel 11, eerste lid, onderdeel c) of geen sprake is van een subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 4 (artikel 11, eerste lid, onderdeel d). In onder meer die gevallen wordt de subsidie geweigerd en komt het college niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.

 

Als niet op voorhand sprake is van een weigeringsgrond, beoordeelt het college de aanvraag op grond van de in dit artikel genoemde criteria. Daarbij heeft het college beoordelingsruimte. De wijze van beoordelen is afhankelijk van de verdeelsystematiek. Voor de verdeelsystematiek wordt verwezen naar artikel 10 van de verordening en het betreffende openstellingsbesluit.

Het college gaat bij de beoordeling van de aanvragen uit van de informatie die in de aanvraag is verstrekt, tenzij die informatie het college onjuist of onaannemelijk voorkomt. Subsidieaanvragers moeten daarom duidelijk, per criterium, motiveren op welke wijze aan dat betreffende criterium is voldaan.

 

Hieronder volgt een korte toelichting op elke van de artikel 9 genoemde criteria.

Onderdeel a

Het college beoordeelt allereerst de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid. Onder ‘leefbaarheid’ wordt op grond van artikel 1, onderdeel g, verstaan: mate waarin een buurt, wijk, dorp of ander gebied aantrekkelijk en/of geschikt is om te wonen. Uit artikel 4 blijkt voor welke (categorieën van) activiteiten subsidie kan worden verkregen. Het college beoordeelt aldus of de aangevraagde activiteiten vallen onder een van deze categorieën. Als dat zo is, beoordeelt het college vervolgens in hoeverre de activiteiten daadwerkelijk bijdragen aan de leefbaarheid. Bij die beoordeling kan onder meer worden betrokken of de activiteiten een eenmalig of meer duurzaam karakter hebben.

Onderdeel b

De subsidie is bedoeld voor activiteiten die de leefbaarheid in een straat, wijk, buurt of de gehele gemeente verbeteren. De activiteiten moeten bij voorkeur een zo breed mogelijk bereik hebben en (daarmee) het algemeen belang dienen. In beginsel geldt: hoe groter het bereik – hoe meer inwoners (kunnen) profiteren van de activiteiten – hoe beter. Dat wil overigens niet zeggen dat altijd iedereen binnen de gemeente van de activiteiten moet kunnen profiteren. Een kunstwerk en een moestuin in een bepaalde buurt zullen immers hoofdzakelijk ten goede komen aan de leefbaarheid in die bepaalde buurt. Ook dergelijke activiteiten kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Met name geldt dat activiteiten die slechts ten goede komen aan één of enkele inwoners, in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking komen. Zo komt een aanvraag van enkele bewoners die zonnepanelen op hun eigen dak willen realiseren, niet voor subsidie in aanmerking. Datzelfde geldt bijvoorbeeld voor vergroening van privétuinen of de aanschaf van elektrische voertuigen kunstobjecten of sportabonnementen voor privédoeleinden. Dergelijke activiteiten hebben niet alleen een klein bereik, maar dienen bovenal niet het algemeen belang.

Onderdeel c

Van belang is dat voldoende draagvlak bestaat bij degenen die onder het bereik van de activiteiten vallen. Activiteiten die, objectief bezien, tot verbetering van de leefbaarheid zouden kunnen leiden, kunnen mogelijk toch afbreuk doen aan de ervaren leefbaarheid als de inwoners van die buurt of wijk helemaal niet op die activiteiten zitten te wachten. Van de aanvrager wordt daarom verwacht dat hij tot op zekere hoogte onderzoek doet naar de mate waarin zijn voorgenomen activiteiten kunnen rekenen op draagvlak bij degenen die met die activiteiten te maken kunnen krijgen. Bij de aanvraag moet worden aangetoond hoe groot het draagvlak van de activiteiten is. Ook hier geldt in beginsel: hoe groter het draagvlak, hoe beter.

Onderdeel d

De kosten van de aangevraagde activiteiten moeten in redelijke verhouding staan tot het bereik van de activiteiten en de met die activiteiten te dienen doelen. In algemene zin geldt dat activiteiten met een groot bereik eerder hogere kosten rechtvaardigen dan activiteiten met een beperkt(er) bereik. Als een activiteit een beperkt doel of beperktere waarde voor het algemeen belang heeft, is het niet redelijk dat met die activiteit hoge kosten zijn gemoeid. Ook hier geldt dat het college beoordelingsruimte toekomt bij de vraag naar de verhouding van de kosten in relatie tot het bereik en de doelen van de activiteiten.

Onderdeel e

De aangevraagde activiteiten moeten zowel feitelijk als financieel uitvoerbaar zijn. Als voor het verrichten van de activiteiten toestemming nodig is van een derde partij, moet op voorhand duidelijk zijn dat die toestemming is, of met zekerheid zal worden, verkregen. De aanvrager moet dit bij de aanvraag aantonen c.q. aannemelijk maken. Als voor het uitoefenen van een activiteit een vergunning of ontheffing nodig is, moet worden aangetoond dat de vergunning of ontheffing is verleend of het bevoegd gezag zich schriftelijk bereid heeft verklaard de vergunning of ontheffing te verlenen. Het ontbreken van een vereiste toestemming, vergunning en/of ontheffing, of zekerheid daaromtrent, leidt tot de conclusie dat de activiteit feitelijk niet uitvoerbaar is en de subsidie wordt geweigerd.

 

De activiteiten moeten ook financieel uitvoerbaar zijn. Als de kosten van de activiteiten niet volledig worden gedekt door de subsidie, moet worden aangetoond dat (en op welke wijze) de overige kosten worden gedekt. Daartoe moet bij de aanvraag een sluitende begroting met een overzicht van de kosten en opbrengsten worden overgelegd. Een begrotingstekort leidt tot de conclusie dat de activiteiten financieel niet uitvoerbaar zijn.