Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schagen

Integrale beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Schagen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchagen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingIntegrale beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Schagen
CiteertitelIntegrale beleidsregels sociaal domein gemeente Schagen 2024/1
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Integrale beleidsregels sociaal domein gemeente Schagen, vastgesteld dd. 30 maart 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-05-202401-01-2024nieuwe regeling

14-05-2024

gmb-2024-217331

Tekst van de regeling

Intitulé

Integrale beleidsregels Sociaal Domein Gemeente Schagen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen;

 

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

de Integrale beleidsregels sociaal domein Gemeente Schagen vast te stellen.

 

Voorwoord

De raad heeft in de maand december 2023 de gewijzigde Integrale verordening sociaal domein vastgesteld. In de voorliggende integrale beleidsregels sociaal domein worden de bepalingen uit de integrale verordening nader uitgewerkt.

 

De integrale verordening en integrale beleidsregels gaan uit van die vraag van de inwoner en kijken naar het effect, net als de omgekeerde toets. De visie en de kernwaarden van de gemeente staan centraal. Waar staat de gemeente Schagen voor? Wat vindt de gemeente Schagen belangrijk? Met deze verordening en beleidsregels worden maatwerk en integraal werken vastgelegd in het gemeentelijk beleid. Deze verordening en beleidsregels helpen wijkteamconsulenten om samen met de inwoner te zoeken naar de beste oplossing als het gaat om vragen op het gebied van Wmo-hulp, werk, inkomen, schulden, participatie of jeugdhulp. Van willekeur is geen sprake meer. Kortom, deze verordening en beleidsregels zijn dus instrumenten om het integrale werken en leveren van maatwerk door de wijkteams te faciliteren.

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel 1.1 Uitgangspunten beleidsregels

Link met: artikel 1.2 Uitgangspunten integrale verordening

Deze beleidsregels hebben wij geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De beleidsregels:

  • zijn goed leesbaar;

  • regelen niet meer dan nodig is;

  • houden de administratieve lasten van gemeente en inwoners zo laag mogelijk;

  • kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;

  • zijn onderling afgestemd op elkaar.

Artikel 1.2. Kernwaarden

Link met: artikel 1.3 Kernwaarden

Bij het toepassen van de beleidsregels houden wij rekening met de doelen van de Jeugdwet, Wmo, Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, Wet gemeentelijke Schuldhulpverlening, Bbz, Wet op het primair onderwijs, Wet op het voorgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra, Wet Kinderopvang, Leerplichtwet, RMC, Wet Passend Onderwijs, Algemene Wet Bestuursrecht, Gemeentewet en later het jaar ook de Wet Inburgering. Wij zorgen ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. Wij betrekken daarbij zes kernwaarden die niet individueel gelezen kunnen worden, maar in samenhang met elkaar en in samenhang met de ambities uit het Integraal Beleidsplan. Het gaat daarbij om de volgende zes kernwaarden:

  • 1.

    Wij ondersteunen u in een (tijdelijke) kwetsbare situatie, zodat u naar vermogen aan de samenleving kan deelnemen om naar eigen inzicht een goed leven te leiden. We gaan hierbij uit van eigen regie.

  • 2.

    Wij ondersteunen waar nodig en gaan ervan uit dat u eerst zelf oplossingen vindt voor problemen, bijvoorbeeld met ondersteuning van uw familie, vrienden en bekenden (sociaal netwerk) of door gebruik te maken van algemene voorzieningen en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen. We gaan uit van eigen kracht.

  • 3.

    Als eigen kracht niet toereikend is, bieden wij de voorziening zo vroeg mogelijk aan ter voorkoming van dure en/of intensieve ondersteuning. We ondersteunen u, zodat u weer zelfredzaam wordt.

  • 4.

    Wij bieden maatwerk (iedere situatie is uniek en vraagt om een passende oplossing).

  • 5.

    Wij gaan ervan uit dat u naar vermogen duurzaam een bijdrage levert aan de samenleving en stimuleren u daarbij indien nodig (participatie zo hoog mogelijk).

  • 6.

    Wij stellen in het belang van uw kind de veiligheid in de sociale omgeving voorop.

Hoofdstuk 2 Van melding tot besluit

Kernwaarden:

  • Wij maken ondersteuning makkelijk bereikbaar.

  • Wij vragen niet meer informatie dan nodig is.

  • Wij gaan zorgvuldig met u om.

  • U bent zelf verantwoordelijk, wij ondersteunen als dat nodig is.

  • Uw eigen probleemoplossende vermogen, ondersteuning vanuit uw eigen sociale netwerk of andere voorzieningen en organisaties gaan voor onze ondersteuning

Artikel 2.1 Integrale intake

Link met : Stap 2 Integrale intake na melding en artikel 2.2.3 lid 1 Gegevens

Tijdens de integrale intake verzamelen wij alle gegevens over uw situatie die nodig zijn om de ondersteuningsvraag helder te krijgen. Wij kunnen in ieder geval de volgende gegevens bij u opvragen:

  • naam

  • geboortedatum

  • burgerservice nummer

  • adres en contactgegevens

  • naam ouder(s)

  • burgerservice nummer ouder(s)

  • adres ouder(s) en contactgegevens

  • informatie gezagsdragers

  • naam en geboortedatum andere gezinsleden

  • contactgegevens school

  • contactgegevens huisarts

  • kopie geldig identiteitsbewijs.

Artikel 2.2. Beoordelingskader aanvraag

Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag betrekken wij alle gegevens die van belang zijn. Het gaat onder meer om gegevens over:

    • a.

      uw behoeften;

    • b.

      uw (on)mogelijkheden;

    • c.

      uw persoonlijke situatie;

    • d.

      de mogelijkheden van het sociale netwerk en andere organisaties.

  • 2.

    Om te bepalen of wij ondersteuning verlenen, volgen wij de volgende stappen:

  • Stap 1: Wij stellen eerst vast wat uw ondersteuningsvraag is.

  • Stap 2: Wij stellen hierna vast of, en zo ja welke problemen, beperkingen en stoornissen er precies zijn.

  • Stap 3: Wij bepalen welke ondersteuning nodig is en hoe veel.

  • Stap 4: Wij onderzoeken wat u zelf kunt doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociale netwerk en van andere voorzieningen of organisaties.

  • Stap 5: Wij bepalen welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.

  • 3.

    Voor iedere stap geldt, dat wij de deskundigheid inzetten die nodig is om die stap goed te kunnen afronden. Is er bijzondere deskundigheid nodig, dan zetten wij die in. Wij stellen u op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.

Artikel 2.3 1 Gebruikelijke hulp Jeugd

Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die jullie als ouders geacht worden aan uw kinderen te bieden. Voor minderjarige kinderen (tot 18 jaar) geldt dat u hen behoort te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Om deze reden wordt voor handelingen die vallen onder gebruikelijke hulp in principe geen ondersteuning-op- maat verleend. De vraag of en zo ja, welk onderdeel van de ondersteuningsvraag tot de gebruikelijke hulp behoort, beoordelen wij op grond van het Afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet gemeente Schagen.

Artikel 2.3.2 Gebruikelijke hulp bij het huishouden (Wmo)

Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat

Gebruikelijke hulp is de normale hulp die huisgenoten (partners, ouders inwonende kinderen en andere huisgenoten) elkaar onderling bieden. Zij zijn samen verantwoordelijk voor het eigen huishouden, de eigen en elkaars gezondheid, de levensstijl en de manier waarop het huishouden wordt gevoerd. Er wordt daarom verwacht dat huisgenoten de taken overnemen, die de inwoner zelf niet (meer) uit kan voeren. Dat is de gebruikelijke hulp. Er wordt geen ondersteuning-op maat verleend als er sprake is van gebruikelijke hulp. Wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp wordt nader uitgewerkt in het Afwegingskader gebruikelijke hulp bij hulp het huishouden Gemeente Schagen.

Artikel 2.4.1 Andere voorzieningen/andere organisaties

Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat

  • 1.

    Een andere voorziening heeft de volgende kenmerken:

    • a.

      er kan een eenvoudige toegangstoets worden toegepast om voor de voorziening in aanmerking te komen;

    • b.

      er hoeft geen beschikking afgegeven te worden;

    • c.

      de voorziening biedt daardoor een snelle oplossing;

    • d.

      er is geen keuzemogelijkheid tussen een naturavoorziening en een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Een andere voorziening maakt het overbodig ondersteuning-op- maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet te verlenen als:

    • a.

      de dienst daadwerkelijk beschikbaar is,

    • b.

      een passende bijdrage levert aan een oplossing; en

    • c.

      dit door u financieel kan worden gedragen.

Artikel 2.5.1 Andere voorziening voortvloeiend uit andere wetten

Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat

Er zijn ook andere voorzieningen die voortvloeien uit andere wetten, waaronder de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (Beginselenwet JI). Wij hoeven geen ondersteuning-op-maat te verlenen als u gebruik kunt maken van een andere wet.

Artikel 2.5.2 Andere voorzieningen vanuit het onderwijs

Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat

Wij zijn verantwoordelijk voor het leveren van ‘jeugdhulp’ en deze moet het doel hebben dat u als jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, rekening houdend met uw ontwikkelingsniveau. Als de ondersteuning gericht is op het realiseren van (passend) onderwijs c.q. onderwijsactiviteiten, dan valt dat niet onder de Jeugdwet maar onder de Wet passend onderwijs. In dit geval is de school aan zet om hierin te voorzien. Onderwijsondersteuning voor het behalen van de onderwijsdoelen moet door passendonderwijs geboden worden. Ook vaardigheden om tot leren te komen zijn geen vaardigheden waar jeugdhulp voor gegeven wordt. Ondersteuning die niet primair gericht is op onderwijs en het leerproces, zoals persoonlijke verzorging op school of begeleiding van jeugdige bij terugkeer naar school als deze is uitgevallen, valt echter wel onder de Jeugdwet.

Artikel 2.5.3 Andere voorziening vanuit de Wet langdurige zorg

Link met: Stap 3: Aanvraag en artikel 2.3.2 lid 1 Aanvraag voor ondersteuning-op-maat

  • 1.

    Wij weigeren ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet, indien u aanspraak hebt op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg. Wij weigeren ook ondersteuning-op-maat als er redenen zijn om aan te nemen dat u daarop aanspraak kan maken, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daarover.

  • 2.

    Wij kunnen in afwijking van het eerste lid ondersteuning -op- maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet verlenen, als, gelet op alle individuele omstandigheden, dringende redenen hiertoe noodzaken. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij weigering van ondersteuning-op-maat leidt tot onaanvaardbare consequenties voor u.

Artikel 2.6 Ingangsdatum van uitkering en ondersteuning-op- maat in het kader van de Wmo en Jeugdwet

Link met: Stap 4: Beslissing en artikel 2.4.1 Inhoud besluit

  • 1.

    De uitkering gaat in op datum van melding. De uitkering wordt dus niet toegekend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij het UWV heeft plaatsgevonden, dan wel in voorkomende gevallen de uitkeringsaanvraag bij de gemeente is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is met name sprake, indien de betrokkene ter zake van de verlate melding en aanvraag redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

  • 2.

    De ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo gaat in op de in de verleningsbeschikking vermelde datum. Dit laat overigens onverlet dat de ondersteuning op maat wegens wachttijden feitelijk op een later tijdstip van start kan gaan. Het vorenstaande is niet van toepassing met betrekking tot het vervoersbudget en de (rolstoel)taxikostenvergoeding. Laatstgenoemde voorzieningen gaan in op de eerste dag van de maand waarin het ondergetekende gespreksverslag bij de gemeente is binnengekomen.

  • 3.

    De ondersteuning-op-maat in het kader van de Jeugdwet gaat in op de in de verleningsbeschikking vermelde datum. Dit laat overigens onverlet dat de ondersteuning op maat wegens wachttijden feitelijk op een later tijdstip van start kan gaan.

  • 3.

    Als er sprake is van een spoedeisende situatie, dan wordt de ingangsdatum van de ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo en Jeugdwet gesteld op de datum van de melding, met dien verstande dat gedurende de periode, gelegen tussen de datum van de melding en de datum van het toekenningsbesluit, de voorziening uitsluitend in natura kan worden verstrekt.

  • 4.

    Als ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet voor een bepaalde periode is toegekend en de nieuwe aanvraag voor afloop van de indicatieperiode is ingediend, dan wordt de ingangsdatum van deze ondersteuning gesteld op de dag na afloop van de indicatieperiode.

  • 5.

    Als de aanvraag voor een ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet pas na afloop van de indicatieperiode wordt ingediend, dan wordt de ingangsdatum van de ondersteuning-op-maat gesteld op de datum van het toekenningsbesluit.

Artikel 2.7 Einddatum van ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo en Jeugdwet

Link met: Stap 4: Beslissing en artikel 2.4.1 Inhoud besluit

  • 1.

    Ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo, met uitzondering van de woningaanpassingen en hulpmiddelen, wordt verleend voor een periode van maximaal 5 jaar.

  • 2.

    Ondersteuning op- maat in het kader van de Wmo wordt verstrekt voor de maximale termijn van 5 jaar indien uit het onderzoek blijkt dat binnen 5 jaar geen veranderingen in uw situatie te verwachten zijn.

  • 3.

    Ondersteuning- op- maat in het kader van de Jeugdwet wordt verleend voor een periode van maximaal een jaar. Het vorenstaande is niet van toepassing op pleegzorg. Volgens een bestuurlijke afspraak tussen de VNG, Jeugdzorg Nederland en het Rijk (VWS) moeten wij pleegzorg standaard tot 21 jaar inzetten, tenzij het pleegkind aangeeft geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg.

  • 3.

    Wanneer ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo en de Jeugdwet wordt afgegeven aan een persoon die al beschikt over een andere maatwerkvoorziening(en), kunnen wij besluiten om de einddatum van deze ondersteuning te laten samenvallen met de andere lopende ondersteuningen-op-maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet.

  • 4.

    Gedurende de looptijd van een ondersteuning-op-maat in het kader van de Wmo of Jeugdwet kan deze tussentijds worden beëindigd, indien blijkt dat u geen aanspraak meer kunt doen op deze ondersteuning.

Artikel 2.8 Beslissing van ondersteuning-op-maat in het kader van de Participatiewet

Link met Stap 4: Beslissing en artikel 2.4.1 Inhoud besluit

Aanvraagprocedure voor voorzieningen

Een aanvraag kan worden gedaan door uzelf of uw werkgever. Hiervoor volgen wij de procedure van de integrale intake. Dit is beschreven in de artikelen 2.1., 2.2., 2.4.1, 2.5.1, 2.5.2 en 2.6 van de integrale verordening.

U ontvangt een besluit waarin wij aangeven

  • a.

    welke persoonlijke ondersteuning of overige voorziening wordt verstrekt;

  • b.

    wat de omvang is;

  • c.

    de duur en intensiteit van de ondersteuning;

  • d.

    de ingangsdatum van de ondersteuning of overige voorziening;

  • e.

    als de verstrekking afwijkt van de aanvraag, wat de reden is van afwijking; en

  • f.

    voor zover van toepassing, welke andere ondersteuning of voorziening relevant is, of kan zijn.

Als er een andere voorziening is die u helpt en dit de reden is van afwijzing geven wij dit aan in het besluit.

Hoofdstuk 3 Werk en participatie

Kernwaarden

  • U wordt zo goed mogelijk naar duurzaam en passend werk begeleid. Als betaald werk niet mogelijk is, onderzoeken we met je of er andere activiteiten zijn die je kan ondernemen en die een bijdrage leveren aan je persoonlijke ontwikkeling en aan de samenleving als geheel en waarmee stappen kunnen worden gezet richting betaald werk.

  • Betaald werk gaat voor onbetaald werk en door ons verstrekte inkomensondersteuning.

  • Wij hebben zorg voor kwetsbare groepen.

  • Wij maken de aansluiting tussen uitkering en werk gemakkelijker.

  • Jullie als ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk dat jullie kind naar school gaat.

  • Je kind heeft recht op onderwijs dat past bij hun talenten en mogelijkheden en aansluit bij jullie levensovertuiging en godsdienst.

  • Je kind moet veilig kunnen reizen naar de school die bij hem past.

3.1 De doelgroep

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk

Wij ondersteunen u op weg naar werk als u:

  • a.

    met een gemeentelijke uitkering niet op eigen kracht en met de hulp van het sociale netwerk, uitzendbureaus of andere organisaties de weg naar werk kan vinden.

  • b.

    geen hulp kan krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers. Per geval beoordelen wij welke vorm van ondersteuning wordt gegeven.

  • c.

    jonger bent dan 27 jaar en geen werk en geen havo of vwo-diploma of mbo-diploma vanaf niveau 2 hebt. Wij ondersteunen u in het vinden van een passende opleiding of passend werk, of leiden u naar hulpverlening of zorg.

Aanvullend geldt voor de inburgeringsplichtigen

Als inburgeringsplichtige vinden wij het van belang dat u zo snel mogelijk volwaardig mee kan doen aan de Nederlandse maatschappij, het liefst via betaald werk. Hierbij is het van belang dat u het voor u hoogst haalbare taalniveau (het liefst B1) taallessen volgt en het leren van de Nederlandse taal hand in hand gaat met participatie activiteiten zoals bijvoorbeeld een werkervaringsplaats.

Artikel 3.2 Beslissing van ondersteuning-op-maat

Link met Stap 4: Beslissing en artikel 2.4.1 Inhoud besluit

Aanvraagprocedure voor voorzieningen

Een aanvraag kan worden gedaan door uzelf of uw werkgever. Hiervoor volgen wij de procedure van de integrale intake. Dit is beschreven in de artikelen 2.1., 2.2., 2.4.1, 2.5.1, 2.5.2 en 2.6 van de integrale verordening.

U ontvangt een besluit waarin wij aangeven

  • a.

    welke persoonlijke ondersteuning of overige voorziening wordt verstrekt;

  • b.

    wat de omvang is;

  • c.

    de duur en intensiteit van de ondersteuning;

  • d.

    de ingangsdatum van de ondersteuning of overige voorziening;

  • e.

    als de verstrekking afwijkt van de aanvraag, wat de reden is van afwijking; en

  • f.

    voor zover van toepassing, welke andere ondersteuning of voorziening relevant is, of kan zijn.

Als er een andere voorziening is die u helpt en dit de reden is van afwijzing geven wij dit aan in het besluit.

 

Voor de inburgering geldt het volgende.

De brede intake wordt zo vroeg mogelijk afgenomen, zodat de inburgering snel kan starten Voor asielstatushouders is dat op het moment waarop een inburgeringsplichtige door het COA wordt toegewezen aan onze gemeente (de zogenaamde koppeling) en vaak nog verblijft in het AZC. Voor gezinsmigranten en overige migranten is dat op het moment van inschrijving in de BRP van de gemeente.

Artikel 3.3 Ondersteuning-op-maat

 

Artikel 3.3.1 Proefplaats

Link met 3.4.2 Proefplaats [PW, IOAW, IOAZ]

In de verordening is opgenomen:

  • 1.

    Wij kunnen u bij wijze van proef tijdelijk en met behoud van uitkering laten werken bij een werkgever. Hierbij houden wij rekening met uw vaardigheden en capaciteiten.

  • 2.

    Het doel van de proefplaats is om werkgevers te helpen een beeld te krijgen van uw geschiktheid voor het werk. De proefplaats wordt uitsluitend ingezet als er gerede twijfels zijn over uw geschiktheid voor het werk.

  • 3.

    Een voorwaarde is dat de proefplaats leidt tot een dienstverband van minimaal 6 maanden, als u geschikt blijkt te zijn voor het werk. Wij kunnen hiervan afwijken, indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval hiervoor aanleiding geven.

  • 4.

    De proefplaats is alleen mogelijk als de werkgever u goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Als de proefplaats niet wordt omgezet in een dienstverband, moet de werkgever uitleggen wat hij heeft gedaan om u te begeleiden.

  • 5.

    De proefplaats wordt zo kort mogelijk en niet langer dan nodig is, ingezet. Dit kan voor de duur van 2 maanden, met een mogelijke verlenging van maximaal 4 maanden.

  • 6.

    De proefplaats kan ook in het kader van de praktijkroute worden ingezet om te onderzoeken hoe productief u kunt zijn op de werkplek (loonwaarde) en of er nog een andere vorm van ondersteuning nodig is.

  • 7.

    Na de inzet van de proefplaats is het niet meer mogelijk forfaitaire loonkostensubsidie in te zetten.

  • 8.

    Op de proefplaats kunnen tegelijkertijd persoonlijke begeleiding of andere voorzieningen worden ingezet.

  • 9.

    Voor de inzet van de proefplaats wordt een plan van aanpak opgesteld. Hierin worden de afspraken met de werkgever (o.a over de aard van de werkzaamheden, werkduur, werktijden, aansprakelijkheidsverzekering, interne begeleiding en andere voorzieningen vastgelegd.

Tevens worden de voorwaarden voor verlenging van de proefplaats vastgelegd.

 

Aanvullend zijn de volgende regels van toepassing:

3.1.1 a Excessieve, bijkomende kosten

Wij verplichten u niet tot betaling van excessieve, bijkomende kosten die verbonden zijn aan de proefplaatsing en het daaropvolgende dienstverband.

3.3.1 b Eerder dienstverband

U heeft niet eerder bij de betreffende werkgever of diens rechtsvoorganger op een proefplaatsing gewerkt, tenzij sprake is van veranderde omstandigheden die een herhaalde proefplaatsing rechtvaardigen;

3.3.1 c Aansprakelijkheidsverzekering

De werkgever heeft een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten.

3.3.1 d Verlenging proefplaats

Wij verlenen toestemming voor een proefplaats van langer dan twee maanden tot een maximum van zes maanden als dat in het belang van uw re-integratie en noodzakelijk is op grond van de aard van de beperkingen, de afstand tot de arbeidsmarkt of de mate van complexiteit van het werk.

3.3.1 e Ziekte

Als de werkzaamheden op de proefplaats wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode buiten beschouwing gelaten.

3.3.1 f Weigering proefplaats en intrekking proefplaats

Toestemming voor proefplaatsing wordt geweigerd als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat u ook zonder proefplaatsing kan worden aangenomen voor dat werk.

Wij trekken de toestemming voor de proefplaats per de datum dat:

  • niet langer aan de voorwaarden van de proefplaats wordt voldaan;

  • de proefplaats als mislukt moet worden aangemerkt of;

  • u een dienstverband aanvaardt.

Artikel 3.3.2 Praktijkroute

Link met 3.4.2 Proefplaats

De Praktijkroute is een extra toegangsroute om mensen met een arbeidsbeperking in het doelgroepregister van de banenafspraak op te nemen.

De Praktijkroute houdt in dat mensen uit de doelgroep Participatiewet, van wie op de werkplek via een gevalideerde loonwaardemethodiek is vastgesteld dat zij een loonwaarde hebben lager dan 100%, zonder beoordeling door UWV in het doelgroepregister worden opgenomen. Zodra iemand op grond van de Praktijkroute is opgenomen in het doelgroepregister, telt de baan mee voor de banenafspraak en kunnen werkgevers bij ziekte aanspraak maken op de no-riskpolis. Daarnaast kan de werkgever aanspraak kan maken op het loonkostenvoordeel (LKV). UWV beoordeelt het recht hierop door het raadplegen van het doelgroepregister.

Werkwijze

  • Mensen worden op de werkplek beoordeeld, bij voorkeur tijdens een proefplaats. De Praktijkroute sluit daardoor beter aan op het arbeidsleven.

  • Een gemeente stelt via een gevalideerde loonwaardemethodiek op de werkplek de loonwaarde vast van een cliënt;

  • De gemeente bepaalt, zonder beoordeling door UWV, of een cliënt in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen;

  • Een cliënt komt in aanmerking voor een doelgroepsbepaling als blijkt dat hij of zij een loonwaarde heeft onder het wettelijk minimumloon (WML), dit wordt geregistreerd;

  • Het Inlichtingenbureau zet het bericht om in een signaal en stuurt het signaal door naar UWV;

  • UWV haalt het signaal op in het portaal van het Inlichtingenbureau en stuurt dit naar de afdeling en-/of medewerker die belast is met dit onderwerp.

Artikel 3.3.3 Beschut werk

Link met: 3.4.6 Beschut werk

Verhuizing

Bij verhuizing neemt de gemeente waarheen u verhuist de verplichtingen over. Er is echter een uitzondering.

Als u verhuist naar buurgemeenten Den Helder of Hollands Kroon blijven wij het jaar dat u verhuist nog verantwoordelijk voor uw beschut werk plaatsing. Bij start van het nieuwe jaar gaat dit over naar uw nieuwe gemeente. Andersom geldt dit natuurlijk ook: voor verhuizingen vanuit Den Helder of Hollands Kroon naar onze gemeente blijven de gemeenten Hollands Kroon dan wel Den Helder het jaar van de verhuizing nog de verantwoordelijke gemeente.

Artikel 3.3.4 Persoonlijke begeleiding bij werk - Interne werkbegeleiding

Link met: 3.4.7 Persoonlijke begeleiding bij werk

Wij kunnen u interne werkbegeleiding aanbieden. Een collega geeft dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer, zodat u in staat bent uw werkzaamheden uit te voeren. Dit is aantoonbaar meer dan de gebruikelijke begeleiding van een collega op uw werkplek.

Het doel hiervan is om u als werknemer te helpen uw werk goed te doen.

Hiervoor kunnen wij uw werkgever een training aanbieden voor meer medewerkers, zodat die interne werkbegeleiding voor meerdere inwoners die ondersteuning-op-maat krijgen kunnen bieden. Dit doen wij door de inzet van Harrie-traingen.

Wij spreken met uw werkgever af hoe deze wordt ingezet en leggen dit vast in een overeenkomst met uw werkgever.

Artikel 3.3.5 Persoonlijke begeleiding bij werk - Jobcoaching

Link met: 3.4.7 Persoonlijke begeleiding bij werk

In de verordening is de volgende definitie opgenomen.

  • 1.

    Wij kunnen u jobcoaching aanbieden. Een erkende deskundige geeft u methodische ondersteuning bij het vinden en behouden van werk.

  • 2.

    De voorwaarden voor de inzet van deze deskundige worden vastgelegd in beleidsregels.

Aanvullend zijn de volgende beleidsregels van toepassing:

3.3.7 a: Doelgroep en inzet jobcoach

Als gemeente kunnen wij de door ons gecontracteerde jobcoaches inzetten. Over het algemeen geldt dat bij complexere beperkingen een meer gespecialiseerde jobcoach in de specifieke problematiek van de cliënt/werknemer de jobcoachtaken op kan pakken. Deze jobcoaches worden als externe jobcoach aangeduid.

Het is eveneens mogelijk dat een werkgever een eigen interne jobcoach in dienst heeft die u kan begeleiden. Met name bij grotere werkgevers die meer mensen met een beperking in dienst hebben is dit het geval.

De jobcoach kan al betrokken zijn vanaf het moment uw zich meldt bij de gemeente of via een partner wordt aangemeld.

Komt u in aanmerking voor jobcoaching, dan stelt de jobcoach, samen met u en uw werkgever in het coachingsplan de coachingsdoelen vast. De doelen die gehanteerd worden zijn gelijk aan de doelen die het UWV heeft vastgesteld aan de jobcoaching, te weten:

  • het introduceren van de werknemer/client;

  • structureren van het werk;

  • inwerken en trainen van de werknemer/client;

  • opsporen en verhelpen van storingen in arbeidssituatie (bij calamiteit of crisis);

  • begeleiden werknemer/client op het werk (o.a. afspraken maken en bewaken);

  • begeleiding van de werknemer/client in de thuissituatie voor zover aan werk gerelateerd.

  • begeleiden van de direct leidinggevende in de omgang met de werknemer/client zodanig dat deze de begeleidende rol over kan nemen;

  • Evaluatie en coördinatie

3.3.7 b: Begeleidingsnoodzaak

Wij stellen de begeleidingsnoodzaak vast.

Onder begeleidingsnoodzaak wordt verstaan de aard, duur en intensiteit van de begeleiding die u nodig hebt om in een baan te kunnen functioneren. Het is aan de gemeente om vast te stellen welke begeleiding noodzakelijk is om te kunnen werken. De mate van begeleidingsnoodzaak is afhankelijk van de kwaliteit van de match, uw persoonlijke omstandigheden en de mate van structurele functionele beperking in relatie tot de taak. De begeleidingsinzet kan geminimaliseerd worden door het aanpassen van de werkplek en de taken naar uw mogelijkheden, het stellen van de juiste doelstellingen en de voortgang hierop monitoren.

Uitgangspunt bij jobcoaching is dat u binnen twee jaar na indiensttreding en/of na start van de jobcoaching bij een lopende dienstbetrekking geacht wordt uw werk zelfstandig te kunnen uitvoeren. Jobcoaching blijft een maatwerkvoorziening, indien nodig kan de termijn verlengd worden naar 3 jaar, dit enkel in uitzonderlijke gevallen.

3.3.7 c: Voorwaarden voor inzet en eisen aan jobcoach

De volgende voorwaarden stellen wij aan de jobcoach en het jobcoachtraject:

De jobcoach coacht u vanuit een integrale invalshoek. Alle leefgebieden hebben invloed op uw functioneren op het werk, hier heeft de jobcoach aandacht voor. Daarnaast moet u zich volledig veilig voelen bij een jobcoach en deze kunnen vertrouwen. Hiervoor is continuïteit, snelle beschikbaarheid, heldere communicatie, aandacht voor privacy en methodisch werken essentieel.

De volgende eisen aan de jobcoach zijn gesteld vanuit de inkoop.

Een jobcoach heeft minimaal hbo werk- en denkniveau, een jobcoachopleiding en ervaring op het gebied van jobcoaching. Daarnaast heeft de jobcoach kennis van specifieke doelgroepen met een arbeidsbeperking, de regionale arbeidsmarkt(ontwikkelingen) en de regionale sociale kaart. De jobcoach zorgt dat zijn kennis en vaardigheden actueel blijven en investeert hiervoor in na- en bijscholing. Om de kwaliteit te kunnen borgen, werken wij alleen met jobcoachorganisaties waarvan de individuele jobcoaches een actuele registratie hebben in het Register Loopbaancoach (voormalig Noloc Jobcoach) of het NVS-Beroepenregister voor jobcoaches. Daarnaast is het mogelijk om jobcoaching in te kopen bij organisaties die een Blik op werk of Oval Keurmerk hebben of een jobcoacherkenning van UWV hebben.

3.3.7 d Jobcoachregimes

Wij kennen de volgende jobcoachregimes:

Wij volgen het lichte en midden regime van het UWV 1 , met een maximum aantal uren per jobcoachperiode. Wij volgen niet het intensief regime, omdat dit passend is voor kandidaten die meer dan normale ondersteuning nodig hebben en behoren bij de doelgroep Beschut Werk.

Als voor u jobcoaching moet worden ingezet en u hebt al werkervaring in dezelfde werksoort, zal u waarschijnlijk voldoende hebben aan een licht regime. Bent u een nieuwe werknemer met weinig tot geen werkervaring en forse beperkingen, dan zal u eerder in het midden regime vallen.

Het bepalen van het regime blijft maatwerk en is grotendeels afhankelijk van de match op de werkvloer.

 

Wanneer we werken met het licht en midden regime, kan dit er als volgt uitzien. Bij onderstaande berekening gaan we uit van een arbeidsovereenkomst van minimaal 24 uur per week. Wanneer er meer of minder dan 24 uur per week wordt gewerkt, worden de uren naar rato vastgesteld.

 

 

Externe Jobcoaching

Licht

Midden

1e jaar

36 uur op jaarbasis

3 uur per maand

60 uur op jaarbasis

5 uur per maand

2e jaar

24 uur op jaarbasis

2 uur per maand

36 uur op jaarbasis

3 uur per maand

3e jaar, (enkel in uitzonderlijke gevallen)

12 uur op jaarbasis

1 uur per maand

18 uur op jaarbasis 1.5 uur per maand

3.3.7 e: In te zetten producten

Voor de inzet van jobcoaching zijn 2 producten ingekocht:

  • Route naar jobcoaching (92A05)

  • Jobcoaching (92A03)

In onderstaand schema wordt het onderscheid duidelijk. In de beschikking moet worden vermeld welk product wordt ingezet.

 

Route naar Jobcoaching

 

Proces Jobcoaching

Artikel 3.3.5 Loonkostensubsidie

Link met: 3.4 Voorzieningen

3.3.5 a: Werkproces

Samen met de werkgever kijken we goed of u goed past binnen het bedrijf.

Binnen 2 maanden na de start van het dienstverband onderzoekt een gecertificeerde medewerker uw loonwaarde op de werkplek. Dit gebeurt aan de hand van een onafhankelijke methodiek.

Er wordt gekeken naar uw productiviteit in vergelijking met die van collega’s op een vergelijkbare functie.

Samen met u en uw werkgever bespreken we de loonwaardebepaling.

Uw werkgever ontvangt een besluit met daarin de hoogte van de subsidie.

Uw werkgever moet voldoen aan alle verplichtingen die bij een regulier dienstverband van toepassing zijn.

Uw werkgever is verplicht iedere wijziging die van invloed kan zijn op de hoogte en duur van de loonkostensubsidie direct aan ons te melden.

Uw werkgever is verplicht mee te werken aan de afspraken over uw begeleiding en/of scholingsafspraken.

Dit besluit wordt genomen binnen 5 weken nadat de loonwaarde is vastgesteld of is vastgesteld dat er geen loonwaardemeting noodzakelijk is.

Uw werkgever betaalt uw salaris en uw werkgever ontvangt voor het niet-productieve deel loonkostensubsidie naar loonwaarde.

Het is ook mogelijk een loonwaardemeting af te nemen voorafgaand aan het dienstverband tijdens een proefplaats.

Als u nog niet opgenomen bent in het doelgroepregister banenafspraak dan melden wij u aan bij het UWV om opgenomen te worden in het register, behalve als het gaat om beschut werk.

3.3.5 b Administratief proces loonkostensubsidie

Wij verstrekken ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan uw (potentiële) werkgever.

Bij een aanvraag is de procedure als volgt:

Als uw werkgever de aanvraag doet, ontvangt deze een schriftelijke ontvangstbevestiging. Als u dit zelf doet, dan ontvangen u en uw werkgever deze.

Als u nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, zien wij dit als een aanvraag om vast te stellen of u behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie (zoals bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet).

Als deze aanvraag is gedaan na het begin van uw dienstbetrekking (artikel 10d, tweede lid, van de wet) wordt de vaststelling of u behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bepaald door middel van de Praktijkroute.

Binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag zetten wij een loonwaardemeting in, tenzij wij in overleg met uw werkgever iets anders afspreken (artikel 10d, vijfde lid, van de wet).

Bij het verstrekken van de loonkostensubsidie volgen wij het preferente proces loonkostensubsidie.

3.3.5 c: Forfaitaire loonkostensubsidie

De forfaitaire loonkostensubsidie bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon gedurende maximaal het eerste halfjaar van een dienstbetrekking. Dit kan niet worden verlengd. Gedurende deze periode wordt een loonwaardemeting uitgevoerd.

3.3.5 d: Loonwaardemeting

Bij reguliere loonkostensubside wordt de frequentie van de loonwaardemeting afgestemd op uw individuele omstandigheden en het perspectief op eventuele ontwikkelmogelijkheden. Hierbij wordt een flexibele termijn gehanteerd van maximaal eens per zes maanden en minimaal eens per vijf jaar. Als daartoe voldoende aanleiding is kan, zowel door uw werkgever als door uzelf, een schriftelijk verzoek voor tussentijdse aanpassing van de loonwaarde en daarmee tevens de hoogte van de loonkostensubsidie worden ingediend.

Als bij de reguliere loonkostensubsidie een wijziging van de loonwaarde wordt vastgesteld vindt de aanpassing van de loonkostensubsidie plaats met ingang van de dag waarop de loonwaardemeting heeft plaatsgevonden.

3.3.5 e: Verhuizing

Bij verhuizing wordt de loonkostensubsidie overgenomen door de gemeente waarheen u verhuist.

Een uitzondering hierbij is als u verhuist binnen de Kopgemeenten.

Wanneer u verhuist naar Den Helder of Hollands Kroon betalen wij het jaar van de verhuizing uw loonkostensubsidie. Bij start van het nieuwe jaar wordt dit overgenomen door uw nieuwe gemeente. Andersom geldt dit natuurlijk ook voor verhuizingen vanuit Den Helder of Hollands Kroon naar onze gemeente.

3.3.5 f Duurzaam aan het werk met loonkostensubsidie

Bent u ingeschreven in het doelgroepenregister en heb u een loonwaarde tussen de 30% en 70% of staat u op de wachtlijst voor Beschut Werk, dan komt u mogelijk in aanmerking voor de voorziening Duurzaam aan het werk met Loonkostensubsidie.

We willen dat iedereen een passende, betaalde en vaste baan krijgt.

Het aanbod bestaat uit 2 onderdelen: als eerste een traject van 9 tot 12 maanden om u te helpen terug te keren in het arbeidsproces en ritme. Hierna kan een betaalde baan worden aangeboden met uitzicht op een vaste aanstelling bij de Gemeenschappelijke Regeling Gesubsidieerde arbeid (GrGa), met werk binnen of buiten Probedrijven.

Artikel 3.3.6 Scholing

Link met: 3.4.10 Scholing

Er moet een noodzaak zijn om scholing in te zetten. Dit kan u aantonen doordat u aantoonbare inspanningen hebt verricht om aan het werk te komen.

De scholing moet aansluiten op uw mogelijkheden en uw kansen op de arbeidsmarkt vergroten.

De duur van het scholingstraject is maximaal 12 maanden.

De kosten van de scholing of opleiding bedragen maximaal € 2.500,00.

De werkelijk noodzakelijke kosten van vervoer en kinderopvang die een directe relatie hebben met de scholing komen voor een aanvullende vergoeding in aanmerking, zoals bepaald in artikel 3.4 deze beleidsregels.

Wij kunnen van bovenstaande afwijken als er heel bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn die uw kansen op werk duidelijk vergroten.

Artikel 3.3.7 Voorwaarden voor persoonlijke ondersteuning (interne werkbegeleiding en jobcoaching) en andere voorzieningen

Link met: 3.4.7 Persoonlijke begeleiding bij werk en 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

3.3.7 a Voorwaarden

Wij stellen de volgende voorwaarden om persoonlijke begeleiding of andere voorzieningen beschikbaar te stellen:

  • a.

    u behoort tot de doelgroep en bent minimaal achttien jaar oud, tenzij u VSO/PRO-onderwijs hebt gevolgd;

  • b.

    u kan zonder deze vorm van ondersteuning niet werken;

  • c.

    uw werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal zes maanden, met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week;

  • d.

    het is niet voor Arbo-taak waarvoor uw werkgever verantwoordelijk is;

  • e.

    het is geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van uw werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

  • f.

    er is geen sprake van een werkplekaanpassing die van de werkgever kan worden verlangd; en

  • g.

    de kosten van de voorziening(en) zijn proportioneel, dat wil zeggen dat de investering moet opwegen tegen de maatschappelijke opbrengsten omdat u aan het werk gaat.

3.3.7 b Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

Wij kunnen een intermediaire voorziening toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek bij een geheel of gedeeltelijk visuele of motorische beperking.

3.3.7 c Specifieke voorwaarden voor meeneembare voorzieningen

Wij kunnen een meeneembare voorziening toekennen, als dit voor u nodig is om te kunnen werken.

  • 2.

    Er is geen limitatieve lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een meeneembare voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.

  • 3.

    De meeneembare voorziening wordt in principe in bruikleen beschikbaar gesteld. In bijzondere gevallen kan het college besluiten de voorziening in eigendom te verstrekken.

Artikel 3.3.8 Kostencompensatie werkgevers

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Kostencompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)

Artikel 3.3.8 a De doelgroep

De doelgroep bestaat uit personen die:

  • I.

    vallen onder de doelgroep van de Participatiewet;

  • II.

    minimaal zes maanden geen regulier werk hebben uitgevoerd, én:

    • a)

      jonger zijn dan 24 jaar en geen startkwalificatie hebben;

    • b)

      ouder zijn dan 50 jaar;

    • c)

      alleenstaande ouder met één of meer ten laste komende kinderen; óf

    • d)

      vergunninghouder of oudkomer van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld of versterkt om zijn vooruitzicht op het verkrijgen van vast werk te verbeteren.

Artikel 3.3.8 b Voorwaarden kostencompensatie werkgever

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 kostencompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)

  • 1.

    Wij kennen een kostencompensatie toe indien:

    • de werkgever met de werknemer een dienstverband aangaat van ten minste een half jaar waarbij de werknemer voor de duur van het dienstverband niet meer afhankelijk is van een uitkering van de gemeente;

    • de werkgever een inwerk- en begeleidingsprogramma aanbiedt;

    • de werknemer actief meewerkt aan het inwerk- en begeleidingsprogramma; en

    • de werknemer naar verwachting op termijn (binnen een jaar) in staat is om zonder extra ondersteuning te werken in het dienstverband dat is aangegaan.

  • 2.

    De werkgever draagt er zorg voor dat er geen sprake is van verdringing van arbeid. Dat wil zeggen dat de werkgever in een periode van zes maanden voorafgaand aan de subsidieverlening, geen arbeidsovereenkomsten tot het verrichten van soortgelijke arbeid heeft beëindigd vanwege bedrijfseconomische redenen of voornemens is deze te beëindigen.

  • 3.

    De kostencompensatie kan op aanvraag worden toegekend, na overlegging van de arbeidsovereenkomst.

  • 4.

    De rechtmatigheid en doelmatigheid van de kostencompensatie wordt vooraf, tussentijds en achteraf gemonitord.

Artikel 3.3.8 c Vorm kostencompensatie

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 kostencompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)

Wij kennen de kostencompensatie toe als bijdrage in de volgende kosten:

  • her- om- of bijscholing of training;

  • coaching en begeleiding;

  • bevorderen mobiliteit van de werknemer;

  • uitrusting, gereedschap, werkkleding;

  • tijdelijk productieverlies door verminderde loonwaarde.

Artikel 3.3.8 d Hoogte kostencompensatie

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)

  • 1.

    Bij een dienstverband van ten minste een half jaar bedraagt de kostencompensatie maximaal € 1.500.

  • 2.

    Bij een dienstverband van ten minste een jaar bedraagt de kostencompensatie maximaal € 3.000.

Artikel 3.3.8 e Vaststelling hoogte kostencompensatie en uitbetaling kostencompensatie

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 Looncompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)

  • 1.

    De hoogte en het doel van de kostencompensatie worden, met inachtneming het bepaalde in de artikelen 3.1.1 en 3.1.4, vastgesteld in samenspraak met de werkgever en de begeleidende wijkteamconsulent.

  • 2.

    De compensatie van tijdelijk productieverlies door verminderde loonwaarde (artikel 3.1.3 sub e) wordt in één keer uitbetaald nadat de arbeidsovereenkomst ten minste een half jaar heeft geduurd, of naar rato wanneer de arbeidsovereenkomst eerder eindigt om in de werknemer gelegen redenen. Duurt de arbeidsovereenkomst langer dan een half jaar, dan wordt de kostencompensatie in meerdere termijnen uitbetaald.

  • 3.

    Bij de compensatie van overige kosten (artikel 3.1.3 sub a t/m d) wordt de kostencompensatie uitbetaald wanneer de kosten worden gemaakt.

Artikel 3.3.8 f Uitsluitingsgrond

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.8 kostencompensatie werkgever (tijdelijke loonkostensubsidie)

De kostencompensatie wordt door ons geweigerd, indien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden en verplichtingen, of de kostencompensatie niet noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling van de werknemer. De kostencompensatie wordt in ieder geval niet noodzakelijk geacht als de werkgever voor dezelfde persoon in dezelfde functie al kostencompensatie heeft ontvangen, of aanspraak kan maken op loonkostensubsidie volgens artikel 10c en 10d van de Participatiewet.

 

3.4 Reiskostenvergoeding en vervoersvoorziening in het kader van re-integratie

3.4 Begripsbepalingen

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    In de beleidsregels onder 3.4 wordt verstaan onder:

    • a.

      afstand: de afstand tussen de woonplaats van de uitkeringsgerechtigde en de locatie waar de arbeid wordt verricht c.q. de activiteiten in het kader van de voorziening gericht op arbeidsinschakeling, inburgering of tegenprestatie worden uitgevoerd, gemeten langs de kortste voor de klant voldoende begaanbare en veilige weg;

    • b.

      arbeid: arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet, dan wel het uitvoeren van arbeid als zelfstandige, dan wel het uitvoeren van arbeid op uitzendbasis;

    • c.

      locatie: de plaats waar de arbeid wordt verricht dan wel de plaats waar de activiteiten in het kader van de inburgering, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of de tegenprestatie worden uitgevoerd.

    • d.

      totale reisafstand: de afstand tussen de woonplaats van de klant en de locatie en vice versa, gemeten langs de kortste voor de klant voldoende begaanbare en veilige weg;

    • e.

      voorziening gericht op arbeidsinschakeling: de voorzieningen, genoemd in de artikelen 3.4 tot en met 3.4.15 van de integrale verordening sociaal domein gemeente Schagen.

Artikel 3.4 a Reiskostenvergoeding

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    Wij verstrekken een vergoeding voor de reiskosten die u maakt in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, een inburgeringstraject of de tegenprestatie, indien de afstand tussen uw woonplaats en de locatie ten minste 10 km bedraagt.

  • 2.

    Wij verstrekken een vergoeding voor de reiskosten die u maakt in verband met het verrichten van arbeid, indien:

    • a)

      de afstand tussen uw woonplaats en de locatie ten minste 10 km bedraagt; en

    • b)

      de inkomsten uit arbeid lager zijn dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Ingeval de afstand tussen uw woonplaats en de locatie minder dan 10 km bedraagt, verstrekken wij uitsluitend een vergoeding voor de reiskosten, indien:

    • a)

      u als gevolg van een ziekte of gebrek aantoonbaar niet in staat bent deze afstand te voet of per fiets te overbruggen; of

    • b)

      u vanwege zeer bijzondere in de persoon gelegen omstandigheden nog niet kunt fietsen.

  • 4.

    Wij bepalen de afstand tussen uw woonplaats en de locatie aan de hand van www. Routenet.nl op basis van de kortste route.

Artikel 3.4 b Hoogte van de reiskostenvergoeding

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    Ingeval u met het openbaar vervoer naar de locatie reist, verstrekken wij een vergoeding voor de reiskosten op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Wij stellen de hoogte van de reiskostenvergoeding vast op basis van de informatie die beschikbaar is op www.9292ov.nl en gaan daarbij in principe uit van de laagste vervoertarieven.

  • 2.

    Ingeval u met de auto, motor, scooter, brommer of een ander soortgelijk vervoermiddel naar de locatie reist, hanteren wij bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor de reiskosten een tarief van € 0,22 (onbelaste kilometervergoeding dd 1 januari 2024) per verreden kilometer. Wij stellen met inachtneming van artikel 3.4a.2, vierde lid, de afstand tussen uw woonplaats en de locatie vast.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid wordt in het geval van een inburgeringstraject onder de Wet inburgering 2013 alleen de totale reisafstand vergoed, indien de instantie waar u het inburgeringstraject volgt is gelegen in de driehoek Alkmaar, Den Helder en Hoorn. Indien u ervoor kiest een inburgeringstraject te volgen bij een instantie die buiten dit gebied ligt, dan komen de meerkosten van de reis naar de buiten dit gebied gelegen instantie voor uw rekening.

  • 4.

    Wij nemen bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 3.4a 2, eerste, tweede en derde lid, een door u ontvangen reiskostenvergoeding volledig in aanmerking.

Artikel 3.4 c Uitbetalen van reiskostenvergoeding

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    Wij betalen de reiskostenvergoeding maandelijks vooraf aan u uit.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid betalen wij ingeval arbeid wordt verricht, de reiskostenvergoeding maandelijks achteraf uit, nadat u een declaratie hebt ingediend voor de gemaakte reiskosten.

Artikel 3.4 d Duur van de reiskostenvergoeding

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    Wij verstrekken de vergoeding, bedoeld in artikel 3.1a.2, eerste lid, en derde lid, onder a, voor de duur van het inburgeringstraject, de tegenprestatie en de voorziening gericht op arbeidsinschakeling, met dien verstande dat tijdens (school)vakanties geen vergoeding wordt verstrekt.

  • 2.

    Wij verstrekken de vergoeding, bedoeld in artikel 3.1a 2, tweede lid, en derde lid, onder a,

    • a.

      ingeval u een arbeidsovereenkomst bent aangegaan voor bepaalde tijd:

      • voor de duur van deze arbeidsovereenkomst of aanstelling, indien de inkomsten uit arbeid lager zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm;

      • voor de duur van een periode van hooguit 1 jaar, indien de inkomsten uit arbeid gelijk of hoger zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm, doch lager dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm.

    • b.

      ingeval u als zelfstandige arbeid verricht:

      • voor de duur van het werk, indien de inkomsten uit arbeid als zelfstandige lager zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm;

      • voor de duur van een periode van hooguit 1 jaar, indien de inkomsten uit arbeid als zelfstandige gelijk of hoger zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm, doch lager dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm.

    • c.

      ingeval u arbeid op uitzendbasis verricht:

      • voor de duur van het uitzendwerk, indien de inkomsten uit arbeid lager zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm;

      • voor de duur van een periode van hooguit 1 jaar, indien de inkomsten uit arbeid gelijk of hoger zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm, doch lager dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm.

    • d.

      ingeval u een arbeidsovereenkomst bent aangegaan voor onbepaalde tijd:

      • voor de duur van de arbeidsovereenkomst, indien de inkomsten uit arbeid lager zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm;

      • voor de duur van een periode van ten hoogste 1 jaar, indien de inkomsten uit arbeid gelijk of hoger zijn dan de voor u geldende bijstandsnorm, doch lager dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Wij verstrekken de vergoeding, bedoeld in artikel 3.1a.2, derde lid, onderdeel b, voor een periode van ten hoogste 6 maanden.

Artikel 3.4 e Beëindiging reiskostenvergoeding

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

Wij kunnen de vergoeding, bedoeld in artikel 3.1a.2 in ieder geval beëindigen, indien:

  • a.

    u als gevolg van ziekte of ongeoorloofd verzuim langer dan een maand niet deelneemt aan het inburgeringstraject of de voorziening gericht op de arbeidsinschakeling dan wel langer dan een maand geen werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie verricht;

  • b.

    u als gevolg van ziekte of ongeoorloofd verzuim langer dan een maand geen arbeid verricht;

  • c.

    uw inkomsten uit arbeid gelijk of hoger zijn dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm.

Artikel 3.5 a Vervoersvoorziening

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    Een vervoersvoorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een:

    • a.

      fiets,

    • b.

      elektrische fiets,

    • c.

      aangepaste fiets,

    • d.

      scooter, bromfiets, snorfiets c.q. brommobiel of

    • e.

      auto die recentelijk APK is gekeurd.

  • 2.

    Een vervoersvoorziening kan ook bestaan uit een vergoeding voor een (rolstoel)taxi.

  • 3.

    Wij kennen een vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c, d of e toe, indien:

    • a)

      u arbeid hebt aanvaard voor de duur van ten minste 6 maanden en de inkomsten uit arbeid lager zijn dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm dan wel in aanmerking bent gebracht voor een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    • b)

      de afstand tussen uw woonplaats en de locatie waar de arbeid wordt verricht dan wel de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt uitgevoerd ten minste 10 km bedraagt;

    • c)

      de locatie waar de arbeid wordt verricht dan wel de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt uitgevoerd niet met het openbaar vervoer is te bereiken; en

    • d)

      u niet in het bezit is van een fiets, elektrische fiets of scooter/brommer; en

    • e)

      u - voor zover het betreft een vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, onder c- in het bezit bent van een rijbewijs AM.

    • f)

      Welke van de vervoersvoorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, of c, door ons wordt verstrekt, hangt af van de omstandigheden in het individuele geval, waaronder de afstand tussen uw woonplaats en de locatie en uw fysieke en/of psychische gesteldheid.

  • 4.

    Wij kennen een vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, onder e, toe, indien:

    • a)

      u arbeid hebt aanvaard voor de duur van ten minste 6 maanden en de inkomsten uit arbeid lager zijn dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm;

    • b)

      de afstand tussen uw woonplaats en de locatie waar de arbeid wordt verricht ten minste 10 km bedraagt;

    • c)

      het werk op onregelmatige tijden (‘s avonds, ’s nachts en in de weekenden) moet worden uitgevoerd en de werkgever op een dusdanig afgelegen locatie is gesitueerd, dat het naar ons oordeel uit oogpunt van veiligheid niet verantwoord is u het traject per (elektrische) fiets of brommer/scooter te laten afleggen; en

    • d)

      u in het bezit bent van een rijbewijs B.

  • 5.

    Wij kennen een vervoersvoorziening, bedoeld in het tweede lid toe, indien u vanwege sociale of medische redenen niet met openbaar vervoer of eigen vervoer kan reizen.

Artikel 3.5 b Hoogte van de financiële tegemoetkoming

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.11a. eerste lid, bedraagt bij de aanschaf van:

    • a.

      een fiets, maximaal € 500,-;

    • b.

      een elektrische fiets, maximaal € 1.250,-;

    • c.

      aangepaste fiets, maatwerk

    • d.

      een brommer/scooter, maximaal € 1.500,-;

    • e.

      een auto, maximaal € 3.000,-.

  • 2.

    De kosten van de motorijtuigenbelasting, Apk-keuring, WA- verzekering en andere verzekeringen komen voor uw rekening.

Artikel 3.5 c Vergoeding kosten reparatie fiets, elektrische fiets, scooter of brommer

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

Wij kunnen een vergoeding verstrekken voor de kosten van reparatie van de fiets, elektrische fiets, brommer, scooter of auto die u met de financiële tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.1a.7, hebt aangeschaft.

 

3.6 Beëindiging van een voorziening

Link met: 3.4.16 Beëindiging van een voorzieningen

Wij kunnen een voorziening beëindigen en geven in de verordening aan in welke gevallen dit mogelijk is. Deze bepaling is aanvullend op de mogelijkheid om uw uitkering te verlagen op grond van de wet en als u de afspraken die wij hebben gemaakt niet nakomt.

De voorzieningen beschut werk en loonkostensubsidie zijn uitgesloten, omdat als u een dienstverband hebt het arbeidsrecht daarop van toepassing is.

U bent verplicht wijzigingen in uw situatie aan ons door te geven (de zgn. inlichtingenverplichting). Als u bijvoorbeeld gebruik maakt van een voorziening en aan het werk gaat, zonder dat door te geven, kan deze gestopt worden. Er kan geconcludeerd worden dat de voorziening niet meer noodzakelijk is.

 

De Participatiewet kent geen terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Terugvordering doen wij op grond van het Burgerlijk Wetboek (onverschuldigde betaling).

Als u weigert de onnodig gemaakte kosten terug te betalen, gaan wij naar de daarvoor bevoegde rechter.

 

3.7 Premie en inkomstenvrijlating

Artikel 3.1b.1 Begripsbepaling

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

In de beleidsregels onder 3.1b wordt verstaan onder:

  • a.

    duurzaam: voor een langere tijd, namelijk een periode van ten minste 6 maanden;

  • b.

    duurzaam inkomen uit arbeid: de uitkeringsgerechtigde gedurende een periode van ten minste 6 maanden onafgebroken (parttime) inkomen uit arbeid ontvangt.

Artikel 3.1b.2 Stimuleringspremie (financieel compliment)

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

Als u in uw re-integratieproces een bijzondere prestatie verricht, kunnen wij ou eenmalig een premie toekennen van maximaal € 300,-- per jaar.

Artikel 3.1b.3 Inkomstenvrijlating regulier

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    U kan aanspraak maken op de vrijlating van inkomen indien:

    • a.

      u algemene bijstand of een uitkering uit de IOAW of IOAZ ontvangt;

    • b.

      u inkomsten uit (parttime) arbeid ontvangt;

    • c.

      de inkomsten uit (parttime) arbeid een duurzaam karakter hebben, of uitzicht op een duurzaam inkomen uit (parttime) arbeid bieden;

    • d.

      u 27 jaar of ouder bent; en

    • e.

      u de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebt bereikt.

  • 2.

    Vijfentwintig (25) procent van het inkomen uit (parttime) arbeid wordt niet tot uw middelen gerekend.

  • 3.

    De inkomsten uit (parttime) arbeid worden ten hoogste zes maanden niet tot de middelen gerekend.

  • 4.

    Het maximaal vrij te laten inkomen per maand bedraagt het bedrag zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onder n, van de Participatiewet, of artikel 8, tweede lid, van de IOAW, of artikel 8, derde lid, van de IOAZ.

  • 5.

    De vrijlating van inkomen wordt slechts éénmaal per uitkeringsperiode toegekend. Onder uitkeringsperiode wordt het volgende verstaan:

    • a.

      de periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking die korter dan dertig dagen is wordt voortgezet;

    • b.

      de situatie waarin de uitkering wordt hersteld, na een onderbreking wegens een verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, ongeacht de duur van die onderbreking;

    • c.

      de situatie waarin sprake is van aaneengesloten voortzetting van een uitkering die al in een andere gemeente werd verstrekt en/of de situatie waarin na wijziging van bijvoorbeeld de woon- of gezinssituatie de uitkering naar een andere norm wordt voortgezet.

Artikel 3.1b.4 Inkomstenvrijlating alleenstaande ouder

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    U kan aanspraak maken op de vrijlating van inkomen alleenstaande ouder indien:

    • a.

      u algemene bijstand of een uitkering uit de IOAW of IOAZ ontvangt;

    • b.

      u inkomsten uit (parttime) arbeid ontvangt;

    • c.

      de inkomsten uit (parttime) arbeid een duurzaam karakter hebben, of uitzicht op een duurzaam inkomen uit (parttime) arbeid bieden;

    • d.

      u 27 jaar of ouder bent;

    • e.

      u de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebt bereikt;

    • f.

      de periode van zes maanden, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de Participatiewet is verstreken; en

    • g.

      u alleenstaande ouder bent die de volledige zorg heft voor een tot uw last komend kind tot twaalf jaar.

  • 2.

    Twaalf en een halve (12,5) procent van het inkomen uit (parttime) arbeid wordt niet tot uw middelen gerekend.

  • 3.

    De inkomsten uit (parttime) arbeid worden ten hoogste dertig maanden niet tot de middelen gerekend.

  • 4.

    Het maximaal vrij te laten inkomen per maand bedraagt het bedrag zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onder r, van de Participatiewet, of artikel 8, tweede lid, van de IOAW, of artikel 8, derde lid, van de IOAZ.

  • 5.

    De vrijlating van inkomen wordt slechts éénmaal per uitkeringsperiode toegekend. Onder uitkeringsperiode wordt het volgende verstaan:

    • a.

      de periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking die korter dan dertig dagen is wordt voortgezet;

    • b.

      de situatie waarin de uitkering wordt gecontinueerd, na een onderbreking wegens een verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, ongeacht de duur van die onderbreking;

    • c.

      de situatie waarin sprake is van aaneengesloten voortzetting van een uitkering die al in een andere gemeente werd verstrekt en/of de situatie waarin na wijziging van bijvoorbeeld de woon- of gezinssituatie de uitkering naar een andere norm wordt voortgezet.

Artikel 3.1b.5 Overige bepalingen Inkomstenvrijlating

Link met: 3.4 Voorzieningen - werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoeding

  • 1.

    Er bestaat geen recht op vrijlating van inkomen indien een nieuwe uitkeringsperiode minder dan 6 maanden na de voorgaande uitkeringsperiode aanvangt.

  • 2.

    De vrijlating van inkomen is alleen van toepassing op inkomen uit (parttime) arbeid die na de ingangsdatum van de algemene bijstand of uitkering is aangevangen.

  • 3.

    De vrijlating van inkomen vangt aan op de in de toekenningsbeschikking genoemde datum.

  • 4.

    Vrijlating van inkomen geldt ook voor de volgende inkomsten:

    • a.

      doorbetaling van loon tijdens ziekte, ongeacht wie dit betaalt;

    • b.

      een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling.

  • 5.

    Inkomsten uit prostitutie of criminele activiteiten, alsmede verzwegen inkomsten worden geacht niet bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

  • 6.

    U dient een schriftelijk verzoek tot vrijlating van inkomen bij ons in te dienen en daarbij een bewijs van inkomen te overleggen.

3.8 Ontheffen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen en de tegenprestatie

Artikel 3 .1c.1 Algemeen geaccepteerde arbeid

Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt het volgende verstaan: het werk dat de werkzoekende in staat is om te verrichten. Van werkzoekende wordt verlangd dat dit het uitgangspunt is bij het zoeken naar en aanvaarden van werk.

  • 2.

    Bij de matching naar een baan is het uitgangspunt dat er gematcht wordt op werk waartoe u als werkzoekende in staat bent. Indien mogelijk kan er rekening gehouden worden met uw voorkeur.

  • 3.

    Indien er door u belemmeringen worden aangevoerd waardoor het zoeken naar werk en het accepteren van werk niet mogelijk is of wordt bemoeilijkt, wordt onderzoek gedaan naar deze belemmeringen. In eerste instantie wordt gezocht naar mogelijkheden om de belemmeringen (uitgezonderd van medische aard) door u zelf te laten oplossen, eventueel door een beroep te doen op hulpverlening. Wanneer dat niet mogelijk is of werkaanvaarding op korte of langere termijn in de weg staat, wordt een passend re-integratieaanbod gedaan op grond van artikel 10 van de Participatiewet. U wordt medegedeeld dat u verplicht bent om hieraan mee te werken.

  • 4.

    De aanwezigheid van schulden kan en mag het accepteren van werk niet in de weg staan. Aan het ontvangen van de uitkering wordt de verplichting verbonden om een aanvraag schuldhulpverlening in te dienen en mee te werken aan de schuldhulpverlening.

  • 5.

    Aard, omvang en duur van de arbeid zijn geen redenen om werk te weigeren.

  • 6.

    Geloofsovertuiging en principiële bezwaren kunnen geen belemmering zijn om algemeen maatschappelijk aanvaard werk te aanvaarden.

Artikel 3.1c.2 Alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar

Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Voor de alleenstaande ouder met een kind van jonger dan 5 jaar, die om vrijstelling van de arbeidsverplichting vraagt in verband met de zorg voor de kinderen, wordt artikel 9a van de Participatiewet toegepast.

  • 2.

    Gelet op de gedetailleerde regeling in de wet is het niet noodzakelijk om over dit onderwerp beleidsregels vast te stellen.

Artikel 3.1c.3 Alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar

Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Bij het opleggen van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar wordt nagegaan of:

    • a.

      passende kinderopvang (al dan niet professioneel) aanwezig is;

    • b.

      het werk – de omvang en zwaarte van dat werk – te combineren is met de zorg voor de kinderen.

Artikel 3.1c.4. Tijdelijke ontheffing op grond van medische, psychiatrische en psychosociale gronden

Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Als u medische en/of psychiatrische klachten ervaart waardoor u niet in staat bent om volledig of gedeeltelijk te werken, dan wordt u medisch gekeurd als een keuring naar onze mening noodzakelijk is. Ontheffing wordt gebaseerd op het medisch advies als dat aanwezig is.

  • 2.

    De psychosociale klachten en omstandigheden die u belemmeren om te werken, worden - zo mogelijk ondersteund met informatie van hulpverleners – vastgesteld. Aan de tijdelijke ontheffing wordt de verplichting verbonden om de ervaren belemmeringen te verminderen.

  • 3.

    Een ontheffing die mede noodzakelijk is in verband met schuldhulpverlening of WSNP, wordt altijd verleend op grond van een medisch advies.

Artikel 3.1c.5. De re-integratieverplichting

Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Tijdens het volgen van een inburgeringscursus die noodzakelijk is op grond van de Wet inburgering wordt de cursus aangemerkt als een re-integratieverplichting.

  • 2.

    In geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid of in de persoon gelegen omstandigheden waardoor de uitvoering van het re-integratieaanbod tijdelijk niet mogelijk is, wordt er niet gehandhaafd op het niet nakomen van de re-integratieverplichting. Er wordt beoordeeld of het re-integratieaanbod aangepast moet worden aan de mogelijkheden van de werkzoekende.

  • 3.

    In geval van ontheffing van de arbeidsverplichting wordt door ons beoordeeld op welke wijze invulling gegeven kan worden aan de re-integratieverplichting.

Artikel 3.1c.6 Ontheffen van de tegenprestatie

Link met : 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen

Indien door u wordt geclaimd dat u niet in staat bent om de tegenprestatie uit te voeren, is artikel 3.1c.4. van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.

 

3.9 Taaleis

Artikel 3.1d. 1 Begripsomschrijvingen

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    In de beleidsregels onder 3.1d wordt verstaan onder:

    • a.

      onderwijsinstelling: de instelling die op basis van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs is erkend voor het verzorgen van onderwijs in de vorm van (beroeps)opleidingen en waarvan het bevoegd gezag de deelnemers de gelegenheid geeft een examen af te leggen;

    • b.

      referentieniveau 1F: het fundamentele niveau taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid. Dit niveau is te vergelijken met taalniveau A2;

    • c.

      taalplan: het plan waarin de afspraken met betrekking tot het taaltraject, bedoeld in artikel 3.1d.11, eerste lid, en de trajecten, bedoeld in artikel 3.1d.11, derde lid, zijn opgenomen;

    • d.

      taaltoets: toets als bedoeld in artikel 18b, tweede, tiende en elfde lid, van de Participatiewet;

    • e.

      taaltraject: traject gericht op de verhoging van de taalvaardigheid in de Nederlandse taal, zijnde een opleidingstraject, of een cursus verzorgd door of onder de verantwoordelijkheid van een opleider;

    • f.

      zittend bestand: personen die van de gemeente bijstand op grond van de Participatiewet ontvangen.

Artikel 3.1d.2. Beheersen van de Nederlandse taal

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Wij mogen van de veronderstelling uitgaan dat u 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebt gevolgd, indien u blijkens de Basisregistratie Personen na 1 september 1963 bent geboren en tussen je zesde en vijftiende levensjaar ten minste acht jaar in Nederland hebt gewoond. Het vorenstaande lijdt uitzondering, ingeval uit het gesprek of dossier aanknopingspunten volgen dat u geen 8 jaar Nederlandstalig onderwijs hebt gevolgd.

  • 2.

    Onder ‘andere documenten’, bedoeld in artikel 18b, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet wet, kunnen in ieder geval worden geschaard:

    • a.

      een getuigschrift wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de vroegere Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de vroegere Wet op het hoger beroepsonderwijs;

    • b.

      een diploma voortgezet onderwijs (ook wel middelbaar onderwijs genoemd), uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • c.

      een diploma middelbaar beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      een diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de vroegere Wet op het leerlingwezen of de vroegere Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • e.

      het certificaat op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) of een verklaring van het regionaal opleidingscentrum (ROC) waaruit blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald (artikel 2.4 lid 1 Besluit Inburgering);

    • f.

      het certificaat voor oudkomers, zoals bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald (artikel 2.3 lid 1 onderdeel i Besluit Inburgering);

    • g.

      diploma staatsexamen NT2;

    • h.

      Belgisch diploma in het Nederlandstalig onderwijs in België met voldoende voor het vak Nederlands;

    • i.

      Surinaams diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

    • j.

      Nederlands-Antilliaans diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

    • k.

      certificaat Nederlandse Naturalisatietoets van Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint Maarten met voldoende voor het vak Nederlands.

Artikel 3.1d.3 Taaltoets bij aanvraag

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Indien u niet kunt aantonen dat u de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst, wordt een taaltoets afgenomen.

  • 2.

    Wij nemen binnen 8 weken na ontvangst van de bijstandsaanvraag een taaltoets af.

  • 3.

    Bij de eerste taaltoets word u getoetst op de vijf vaardigheden, zoals vermeld in artikel 18b, achtste lid, van de Participatiewet.

  • 4.

    Bij een opnieuw af te nemen taaltoets worden alleen de vaardigheden getoetst die u, op basis van de eerdere afgenomen taaltoets(en), onvoldoende beheerste.

Artikel 3.1d.4. Taaltoets zittend bestand

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Wij onderzoeken tijdens het eerstvolgende reguliere contactmoment dat na inwerkingtreding van deze beleidsregels met u plaatsvindt of u de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

  • 2.

    Indien u niet kunt aantonen dat u de Nederlandse taal voldoende beheerst, dan nemen wij binnen een door ons te bepalen termijn de taaltoets af.

  • 3.

    De leden 3 en 4 van artikel 3.1d.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.1d.5. Taaltoetsafnemer

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    De taaltoets wordt uitgevoerd door onderwijsinstelling ROC Kop van Noord-Holland.

  • 2.

    De taaltoetsen die door onderwijsinstelling ROC Kop van Noord-Holland als toetsinstrument worden ingezet, dienen te voldoen aan artikel 18b van de Participatiewet en aan het Besluit taaltoets Participatiewet.

  • 3.

    Onderwijsinstelling ROC Kop van Noord-Holland is verplicht zich te houden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 65 van de Participatiewet.

Artikel 3.1d. 6. Taaltoetsbeoordeling

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Wij wijzen onderwijsinstelling ROC Kop van Noord-Holland aan als toetsbeoordelaar, bedoeld in artikel 5 van het Besluit Taaltoets Participatiewet.

  • 2.

    Onderwijsinstelling ROC Kop van Noord-Holland dient ervoor zorg te dragen dat de personen die het resultaat van de taaltoets beoordelen voldoen aan de in artikel 5 van het Besluit Taaltoets Participatiewet gestelde kwalificatie-eisen.

  • 3.

    De uitkomst van de bij u afgenomen toets wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsschaal behorend bij het toetsinstrument, bedoeld in artikel 3.1d.5 lid 2. Deze beoordelingsschaal leidt tot een objectieve en didactisch verantwoorde interpretatie van de uitkomsten van de toets.

Artikel 3.1d.7. Toetsingswijze

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    De taaltoets wordt in een rustige, afgesloten ruimte in groepsverband afgenomen en onder zodanige omstandigheden dat fraude of niet waarheidsgetrouwe uitkomsten worden voorkomen. Daartoe worden in ieder geval de volgende voorwaarden in acht genomen:

    • er dient voldoende afstand tussen de tafels te zijn;

    • de vragenvolgorde van de toets dient variërend te zijn;

    • tijdens de taaltoets heb u niet de mogelijkheid om in contact te treden met derden, dan wel de gelegenheid om geluid- of beeldopnamen van de toetsactiviteiten te maken.

  • 2.

    De inzet van computers of andere hulpmiddelen bij onderdelen van de toets is toegestaan.

  • 3.

    Op uw verzoek dient rekening gehouden te worden met uw beperking(en) en kan de taaltoets afgenomen worden op een wijze die is aangepast aan uw beperking.

Artikel 3.1d.8. Uitzonderingen taaltoets

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

Wij nemen in afwijking van artikel 3.1d.3, eerste lid, en artikel 3.1d. 4, tweede lid, geen taaltoets af, indien:

  • a.

    vastgesteld wordt dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt;

  • b.

    u een wettelijk erkende opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een aangewezen diploma, certificaat of ander document, op mbo2-niveau of hoger;

  • c.

    tijdens een vorige uitkeringsperiode reeds een taaltoets is afgenomen waarvan de uitkomst is dat u de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst;

  • d.

    tijdens een vorige uitkeringsperiode reeds een taaltoets is afgenomen en is vastgesteld dat u de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, en dat op grond van in de persoon gelegen factoren is vastgesteld dat u niet is staat bent om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • e.

    u een uitkering had in een andere gemeente en u in die gemeente al een toets hebt afgelegd. De toetsresultaten en trajectafspraken worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid;

  • f.

    uit het door de u overgelegde curriculum vitae blijkt dat u gedurende een periode van ten minste 1 jaar een of meer functies hebt vervuld waarvoor een beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F is vereist dan wel noodzakelijk is om de functie(s) in kwestie naar behoren te kunnen uitvoeren;

  • g.

    de uitkering voor korte duur wordt verstrekt en vast staat wat de einddatum van de uitkering zal zijn.

Artikel 3.1d.9. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval indien:

  • a.

    sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • b.

    door een onderwijsinstelling is vastgesteld dat op grond van in de persoon gelegen factoren, u niet staat bent om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • c.

    u in het bezit bent van een tijdelijke ontheffing van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en c van de Participatiewet;

  • d.

    u volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bent als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • e.

    u in het bezit bent van een ontheffing op grond van de Wet inburgering.

Artikel 3.1d.10. Schriftelijke kennisgeving

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Indien uit de uitkomst van de toets, bedoeld in artikel 3.1d.3, blijkt dat u in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, stellen wij u binnen 4 weken na uitkomst van de taaltoets hiervan schriftelijk in kennis.

  • 2.

    Indien uit de uitkomst van de toets, bedoeld in artikel 3.1d.3,, blijkt dat u niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, dan stellen wij u hiervan binnen 8 weken na uitkomst van de taaltoets schriftelijk in kennis.

  • 3.

    Bij de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wordt de volgende procedure gevolgd:

    • u wordt uitgenodigd voor een gesprek;

    • tijdens dat gesprek wordt u op de hoogte gesteld van de uitslag van de taaltoets en aan u het besluit, waarin is vastgelegd dat het redelijk vermoeden aanwezig is dat de Nederlandse taal niet wordt beheerst, uitgereikt (schriftelijke kennisgeving);

    • tot slot wordt tijdens het gesprek met u de bereidverklaring op schrift gesteld en worden nadere afspraken gemaakt met betrekking tot het in te zetten traject om de Nederlandse taalvaardigheden te gaan leren, welke afspraken worden neergelegd in een taalplan.

Vanaf de datum van uitreiking van deze schriftelijke kennisgeving wordt bij u geacht het vermoeden aanwezig te zijn dat u de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst.

Artikel 3 1d.11. Aanbod verwerven vaardigheden Nederlandse taal

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1.

    Wij kunnen u een taaltraject aanbieden als:

    • u leerbaar bent;

    • voor u de kansen op de arbeidsmarkt op de korte termijn worden vergroot indien u de Nederlandse taal beter beheerst.

  • 2.

    De opleider die het traject, bedoeld in eerste lid, verzorgt, is werkzaam voor een bedrijf of instelling of beschikt als zelfstandige over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en is aantoonbaar geschikt voor het geven van taalonderwijs in de Nederlandse taal, wat blijkt uit:

    • a.

      een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat is voldaan aan:

      • o

        de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs;

      • o

        de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en waaruit blijkt dat de opleider bekwaam is in een van de taal- of letterkundige studierichtingen;

      • o

        de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 4.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en waaruit blijkt dat de opleider bekwaam is in een van de taal- of letterkundige studierichtingen;

    • b.

      een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven;

    • c.

      een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b van de Wet op het primair onderwijs, 118k van de Wet op het voortgezet onderwijs of 4.2.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaruit de geschiktheid voor het geven van taalonderwijs blijkt;

    • d.

      het als taaldocent werkzaam zijn voor een taalaanbieder die is aangesloten bij de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding of daar als zelfstandige bij zijn aangesloten;

    • e.

      het als taaldocent werkzaam zijn voor een taalaanbieder die in het bezit is van het keurmerk Blik op Werk of als zelfstandige taalaanbieder in het bezit zijn van dit keurmerk;

    • f.

      het als taaldocent werkzaam zijn voor een mbo-instelling; of

    • g.

      het bezit van een Certificaat Competent Docent NT2, afgegeven door de Beroepsvereniging van docenten Nederlands als Tweede Taal.

  • 3.

    Als aan u geen taaltraject, bedoeld in het eerste lid, wordt aangeboden, dan kunnen wij op basis van maatwerk, afspraken met u maken over de wijze waarop u gaat werken aan het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

  • 4.

    In een taalplan worden de afspraken vastgelegd met betrekking tot de wijze waarop u aan de verwerving van de vaardigheden in de Nederlandse taal gaat werken en de minimale inspanning die u hierbij moet leveren.

Artikel 3.1d.12. Relatie met Wet inburgering

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

Wanneer u begonnen bent met een leertraject in het kader van de Wet inburgering en u zich houdt aan de gemaakte afspraken als vastgelegd in het persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP), dan kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van uw kant, als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, onder a, van de Participatiewet.

Artikel 3.1d.13. Relatie met ROC-Kop van Noord-Holland (WEB formele aanbod)

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

Wanneer u begonnen bent met een taaltraject in het kader van de WEB bij ROC Kop van Noord-Holland, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van uw de kant, als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, onder a, van de Participatiewet.

Artikel 3.1d.14. Relatie met de re-integratie

Link met: 3.4 Voorzieningen- werk en artikel 3.4.15 Andere voorzieningen en vergoedingen

Wanneer u begonnen bent met een taaltraject in het kader van de re-integratie, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van uw kant, als bedoeld in artikel 18b, zes lid, onder a, van de Participatiewet.

 

3.2 Meedoen aan samenleving (dagbesteding, begeleiding, vervoersvoorzieningen en rolstoelen)

Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving

In de beleidsregels onder 3.2 wordt verstaan onder:

  • a.

    begeleiding: individuele ondersteuning gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voor kwetsbare inwoners. Het bewerkstelligen van verandering in gedrag en vaardigheden en het begeleiden bij achteruitgang hoort hier ook bij. Het signaleren van en acteren op veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt maakt onderdeel uit van dit product. Wanneer mogelijk en passend bij de cliënt kan gebruik worden gemaakt van beeldzorg. Waar mogelijk is de begeleiding erop gericht toe te werken naar een situatie waarin deze niet meer of in mindere mate nodig is en de cliënt gebruik kan maken van reguliere maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van participatie en zelfstandigheid met minder of zonder ondersteuning. De focus ligt hierbij op trainen en coachen. De begeleiding vindt plaats in de dagelijkse leefomgeving. Daar valt een werk(ervarings)plek ook onder.

  • b.

    begeleiding extra: de individuele ondersteuning is net als bij begeleiding gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Begeleiding extra wordt slechts ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan ernstige gedragsstoornissen en multi-probleemsituaties. Er is veelal sprake van langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijks leven. Nodig is over het algemeen methodische begeleiding gericht op verbetering/ontwikkeling. Doel is waar mogelijk activering en waar nodig stabilisatie en handhaving;

  • c.

    brandveilige stalling: een stalling die voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012;

  • d.

    elektrisch dan wel via een hulpmiddel aangedreven verplaatsingshulpmiddel: hieronder kunnen in ieder geval worden geschaard de scootmobiel en de elektrische rolstoel;

  • e.

    dagbesteding: het geven van een zinvolle daginvulling aan inwoners, die wordt aangeboden in een groep. Zingeving en zinbeleving staan hierbij centraal. De activiteiten dragen bij aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Dagbesteding sluit aan op wat iemand (nog) kan leren/ontwikkelen en/of bijdragen in de samenleving. Wanneer mogelijk is de dagbesteding gericht op overdracht richting arbeidsparticipatie. Stabiliseren van de situatie en begeleiding bij achteruitgang hoort ook bij dagbesteding. Het signaleren van en acteren op veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt maakt onderdeel uit van dit product;

  • f.

    kortdurend verblijf: dit verblijf is tijdelijk en bedoeld om de mantelzorger te ontlasten. Het kortdurend verblijf is planbaar. Uitgangspunt is dat de inwoner na verblijf elders weer naar huis gaat. Het kortdurend verblijf omvat bed, bad en brood en toezicht. De duur van het verblijf is 1,2 of 3 etmalen per week, met dien verstande dat in specifieke situaties een langere aaneengesloten periode mogelijk moet zijn. Dit laatste kan voor zover de maximale periode op jaarbasis (52 weken x 3 etmalen) niet wordt overschreden. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de locatie van het verblijf.

Artikel 3.2.2 Dagbesteding

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.1 Dagbesteding

  • 1.

    U komt in aanmerking voor dagbesteding, indien u beperkingen ondervindt bij uw zelfredzaamheid en/of participatie en hulp in het dagelijks leven nodig hebt voor herstel van/ stabiliseren van het evenwicht bij het functioneren.

  • 2.

    Bij dagbesteding worden de volgende resultaten op cliëntniveau onderscheiden:

    • zo lang mogelijk thuis wonen;

    • versterken van het netwerk;

    • het blijven of gaan participeren in de samenleving;

    • structuur aanbrengen in de dag;

    • sociale vaardigheden behouden en ontwikkelen;

    • voorkomen van eenzaamheid/verlichting sociaal isolement;

    • behouden van praktische, fysieke en cognitieve vaardigheden;

    • overbruggen van tijdelijke schooluitval en bieden van ondersteuning;

    • vervanging voor het volgen van onderwijs (bij vrijstelling);

    • opstap naar school of voorbereiding op re-integratie.

  • 3.

    Dagbesteding is ondersteuning in een groep en kent een waaier aan verschijningsvormen en zinvolle activiteiten. Algemeen uitgangspunt is dat activiteiten bijdragen aan de zelfredzaamheid en aansluiten op wat iemand (nog) kan (leren) en/of bijdragen aan de samenleving.

  • 4.

    Dagbesteding kan ook dienen als ondersteuning voor mantelzorgers, waardoor zij beter in staat blijven hun zorgtaken uit te voeren.

  • 5.

    Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de persoon actief wordt betrokken.

  • 6.

    Dagbesteding biedt mogelijkheden voor tijdsstructurering, zingeving en het aangaan van sociale contacten, waardoor bepaalde gedragsproblemen kunnen afnemen.

Artikel 3.2.3 Vervoer dagbesteding

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.2 Vervoer dagbesteding

  • 1.

    Het bieden van vervoer is verbonden aan dagbesteding voor zover de cliënt niet in staat is om zelf, met behulp van zijn netwerk of met vrijwillige inzet van en naar de dagbesteding te komen. In die gevallen neemt de aanbieder van de dagbesteding de organisatie van het vervoer op zich. Hierbij wordt aangesloten op de afspraken die gemaakt zijn met de cliënt wanneer de dagbesteding wordt ingezet.

  • 2.

    Het vervoer omvat het vervoer van en naar de locatie van de dagbesteding.

  • 3.

    Toezicht tijdens het vervoer wordt niet geïndiceerd.

Artikel 3.2.4 Begeleiding

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Begeleiding

  • 1.

    U komt in aanmerking voor begeleiding, indien u beperkingen ondervindt bij uw zelfredzaamheid en ondersteuning in het dagelijks leven nodig hebt om zelfstandig te kunnen leven.

  • 2.

    Begeleiding is gericht op het bevorderen van uw zelfredzaamheid en participatie zodat u zolang mogelijk in uw eigen leefomgeving kan blijven. Het doel van begeleiding is gericht op wat u nodig hebt voor het herstel van c.q. het stabiliseren van het evenwicht bij het functioneren bij een of meer van de volgende onderdelen:

    • het begeleiden bij uw zelfredzaamheid en/of participatie;

    • het stabiliseren van uw zelfredzaamheid en/of participatie;

    • het verbeteren van uw zelfredzaamheid en/of participatie; en/of

    • het ondersteunen van uw zelfzorg.

  • 3.

    De begeleiding wordt aangeboden in de vorm van Begeleiding en Begeleiding Extra.

  • 4.

    Bij begeleiding worden de volgende resultaten op cliëntniveau onderscheiden:

    • zo lang mogelijk veilig thuis wonen (met specifieke aandacht voor kinderen);

    • zelfstandig leren wonen (o.a. met beeldzorg);

    • structuur aanbrengen in de dag;

    • betekenisvolle rollen in het leven behouden en ontwikkelen;

    • versterken zelfmanagement;

    • sociale vaardigheden behouden en ontwikkelen;

    • voorkomen van eenzaamheid/verlichting sociaal isolement;

    • het blijven of gaan participeren in de samenleving;

    • werknemersvaardigheden ontwikkelen en versterken;

    • toeleiding naar dagbesteding, onderwijs en/of behandeling;

    • begeleiding bij werkfit maken als voorbereiding op toeleiding naar werk;

    • begeleiding bij het behouden van werk (jobcoaching);

    • het voorkomen van schulden;

    • versterken van het netwerk en het inzetten daarvan.

  • 5.

    Bij het vaststellen van de omvang van de begeleiding worden de volgende aspecten meegewogen:

    • welke activiteiten zijn nodig;

    • wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen;

    • hoe belast is de mantelzorg;

    • wat zijn de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan);

    • hoeveel tijd kosten deze activiteiten en met welke frequentie (hoeveel keer per week) moeten deze worden uitgevoerd;

    • zijn de activiteiten planbaar of niet;

    • is er toezicht nodig, en zo ja in welke mate.

Artikel 3.2.5 Gebruikelijke hulp

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.4 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Alle begeleiding van de cliënt door de ouder, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 2.

    Als het gaat om een chronische aandoening is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp, wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

  • 3.

    Er gelden de volgende uitzonderingen op gebruikelijke hulp:

    • a.

      voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

    • b.

      voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, deze eigen mogelijkheden en/of voorzieningen hiertoe dienen te worden aangewend.

Artikel 3.2.6 Vervoer algemene uitgangspunten

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen

  • 1.

    Verplaatsen is noodzakelijk om in redelijke mate mensen te ontmoeten, contacten te onderhouden, boodschappen te doen en deel te nemen aan activiteiten. Voor iedere Nederlander is het normaal om kosten te maken voor zijn vervoer. Voor personen die een inkomen hebben op of rondom het sociaal minimum is dit niet anders. Een bijstandsuitkering is namelijk opgebouwd uit een aantal componenten, waaronder een voor het vervoer. Mensen met een beperking kunnen zich niet altijd zo gemakkelijk verplaatsen als mensen zonder beperkingen. Waar een persoon zonder beperking op de fiets stapt, moet de persoon met een beperking hiervoor bijvoorbeeld gebruik maken van de 60+ bus. Dit is bovengebruikelijk vervoer. De gemeente biedt voor dit bovengebruikelijke vervoer een vervoersvoorziening.

  • 2.

    Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen die worden ondervonden bij het zich lokaal verplaatsen. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen bij verplaatsingen in een straal van maximaal 25 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert.

  • 3.

    Om beperkingen en vervoersbehoeften inzichtelijk te maken, onderscheiden we 3 soorten afstanden:

    • a)

      de korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (kinderen naar school brengen of de dichtstbijzijnde winkels bezoeken);

    • b)

      de middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen een straal van 25 kilometer rond de woning (bijvoorbeeld naar een ziekenhuis of uitgaanscentra);

    • c)

      de lange afstanden: vervoer naar bestemmingen die liggen buiten de straal van 25 kilometer rond de woning (vervoer naar bestemmingen die liggen buiten het verzorgingsgebied ofwel het bovenregionale vervoer).

  • 4.

    Bij de aanvraag om een vervoersvoorziening worden de volgende factoren meegewogen:

  • a)

    leeftijd

Er bestaat een relatie tussen de leeftijd van de belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. Bij de beoordeling van een vervoersvoorziening wordt daarmee rekening gehouden. Zo bestaat er een groot verschil in verplaatsingsgedrag van dat van een kind, dat van een volwassene en dat van een oudere. Naar mate de leeftijd toeneemt, neemt de vervoersbehoefte eerst toe, en op latere leeftijd weer af.

Bij kinderen onder de 5 jaar wordt geacht dat zij geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben omdat de ouders hen meenemen. Kinderen van 5 tot en met 11 jaar kunnen een zelfstandige vervoersbehoefte hebben over de middellange afstand. Zij hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte over de lange afstand. Zij worden geacht bij het vervoer begeleid te worden. Kinderen van 12 jaar en ouder en volwassenen hebben een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • b)

    verplaatsingsmotieven

Voor motieven voor vervoer komen in aanmerking de dingen die men normaliter van dag tot dag pleegt te doen, zoals boodschappen doen, winkelen, sport, hobby, bezoeken van bijeenkomsten, meedoen met maatschappelijke, culturele en religieuze activiteiten, bezoek huisarts, specialist of ziekenhuis, bezoek familie en vrienden. Hiermee wordt de vervoersbehoefte in kaart gebracht. Gekeken wordt naar de levensstijl van de persoon met beperkingen, waarbij de levensstijl van personen zonder beperkingen als referentiekader wordt gebruikt, of het dagelijkse leven zoals dat vóór de beperkingen werd geleid. Van de persoon met beperkingen wordt wel verlangd dat deze zijn verplaatsingspatroon enigermate aan de beperkingen aanpast.

Artikel 3.2.7 Vervoersbudget

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen

  • 1.

    U komt in aanmerking voor een vervoersbudget, indien u problemen ervaart op het gebied van vervoer die u niet op eigen kracht kunt oplossen en hierdoor voor uw verplaatsingen in de rond uw woonplaats gelegen regio een bovengebruikelijk beroep moet doen op personen uit uw sociale netwerk of een algemene voorziening.

  • 2.

    Het vervoersbudget, genoemd in het eerste lid, is bedoeld om de bovengebruikelijke vervoerskosten van maximaal 2000 of 1500 km (voor wie beschikt over bijvoorbeeld een scootmobiel of aangepaste fiets) per jaar deels te compenseren.

  • Indien er meer wordt gereisd dan 1500 dan wel 2000 km, dan komt dit voor uw eigen rekening.

  • 3.

    Wij kunnen bewoners van een Wlz-instelling in aanmerking brengen voor een lager vervoersbudget.

Artikel 3.2.8 (Rolstoel)taxikostenvergoeding

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen

Indien u voor uw verplaatsingen in de rond jouw woonplaats gelegen regio geen netwerk van personen, diensten en voorzieningen om jou heen hebt waarop u een beroep kunt doen en hierdoor voor deze verplaatsingen bent aangewezen op de diensten van een commerciële vervoerder, kan u in plaats van het vervoersbudget in aanmerking worden gebracht voor een (rolstoel)taxikostenvergoeding. Deze vergoeding kan ook worden toegekend ingeval u wel een netwerk van personen diensten en voorzieningen om u heen hebt, maar vanwege in de persoon gelegen beperkingen door jou hierop geen beroep kan worden gedaan.

Artikel 3.2.9 Weekendvervoer

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen

  • 1.

    Wij kunnen jou als u verblijft in een Wlz-instelling een vervoersvoorziening voor bovenregionaal weekendvervoer naar ouders of familieleden toekennen, indien er sprake is van een dreigende vereenzaming.

  • 2.

    Met de vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, dien u in de gelegenheid te worden gesteld maximaal tien keer per jaar een bezoek te brengen aan jouw ouders of familieleden. Deze vervoersvoorziening is uitsluitend bedoeld voor het vervoer van jou van de Wlz-instelling naar de woning van jouw ouders of familieleden en vice versa.

  • 3.

    Wij bepalen de afstand tussen de Wlz-instelling waar u verblijft en de woning van jouw ouders of familieleden aan de hand van www.routenet.nl op basis van de kortste route.

  • 4.

    De vervoersvoorziening, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • een financiële tegemoetkoming van € 0,24 per verreden kilometer, indien de cliënt per auto wordt vervoerd;

    • een taxikostenkostenvergoeding, indien de cliënt vanwege in de persoon gelegen beperkingen per rolstoeltaxi moet worden vervoerd.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming en de taxikostenkostenvergoeding, bedoeld in het vierde lid, worden vooraf uitbetaald. Wij kunnen steekproefsgewijs controleren of u deze financiële tegemoetkoming en/of taxikostenvergoeding hebt uitgegeven aan het doel waarvoor deze zijn verstrekt.

  • 6.

    Recreatief vervoer voor Wlz-bewoners vanuit de woning van de ouders of het familielid valt niet onder de compensatieplicht.

Artikel 3.2.10 Vervoersvoorzieningen over de korte en/of middellange afstand

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen

  • 1.

    Indien u ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebt van langdurige aard, waardoor u - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat bent zelfstandig een korte en/of middellange afstand te overbruggen, kunnen wij jou in aanmerking brengen voor een vervoersvoorziening over de korte afstand (scootmobiel of driewielfiets).

  • 2.

    U komt niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening over de korte afstand, indien reeds ondersteuning -op- maat is verleend met hetzelfde gebruiksdoel.

Artikel 3.2.11 Stalling van een elektrisch c.q. via een hulpmotor aangedreven verplaatsingshulpmiddel

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.3 Contact met anderen

  • 1.

    Als een elektrisch dan wel via een hulpmotor aangedreven verplaatsingshulpmiddel is toegekend, vindt levering van dit middel aan jou niet plaats voordat uit onderzoek ter plaatse is gebleken dat een brandveilige stalling aanwezig of realiseerbaar is.

  • 2.

    Er bestaan verschillende mogelijkheden voor het realiseren van een stalling. Allereerst zal gekeken worden of een stallingsmogelijkheid in de woning aanwezig of realiseerbaar is. Is deze niet aanwezig of realiseerbaar, dan zal gekeken worden naar mogelijkheid b (een algemene voorziening per complex), vervolgens naar mogelijkheid c (een algemene voorziening per verdieping of unit) en als laatste naar mogelijkheid d (een individuele voorziening bij de woning).

  • 3.

    Indien er geen brandveilige stalling aanwezig is, vergoeden wij de kosten voor de aanleg van een stallings- en oplaadmogelijkheid.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid worden de kosten voor aanleg van stallings- en oplaadmogelijkheid niet vergoed door ons, indien u woonachtig bent in een wooncomplex dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen dan wel ouderen of waar uitgaande van het verhuurbeleid inmiddels veelal ouderen wonen. Er mag vanuit worden gegaan dat in dergelijke wooncomplexen al een stallings- en oplaadmogelijkheid in de gemeenschappelijke ruimten is aangelegd of dat deze voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 3.2.12 Rolstoel

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.4 Rolstoel

U kunt voor een rolstoel in aanmerking komen, indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het regelmatig zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken; en

  • b.

    de hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere voorliggende voorzieningen of andere wettelijke regelingen geen adequate oplossing bieden; en

  • c.

    een algemene voorziening niet aanwezig is.

Artikel 3.2.13 Sportvoorziening (waaronder sportrolstoel)

Link met: 3.6 Meedoen aan de samenleving en artikel 3.6.4 Rolstoel

  • 1.

    Sporten is belangrijk om te blijven participeren. Wanneer het voor jou zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel.

  • 2.

    U komt in aanmerking voor een sportvoorziening, indien:

    • a.

      u regelmatig en frequent sport;

    • b.

      het voor jou zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervan aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport; en

    • c.

      een rolstoelvoorziening voor dagelijks gebruik niet voldoet.

  • 3.

    De sportvoorziening bestaat uit een forfaitaire vergoeding die maximaal eens keer per drie jaar wordt verstrekt.

  • 4.

    In het (financieel) Besluit Maatschappelijke ondersteuning Schagen zijn regels gesteld over de hoogte van de in het derde lid genoemde forfaitaire vergoeding.

3.3 Vervoer naar school (leerlingenvervoer)

Artikel 3.3.1 Berekening van de afstand per fiets

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.2 Onderzoek

Indien het vervoer per fiets betreft, wordt bij de toetsing van de aanvraag de kortste, veilige route gemeten via de www.routeplanner.fietsenbond.nl. Aangezien onze gemeente beschikt over een uitstekend fietsnetwerk, wordt voor de berekening van de afstand van huis naar school de kortste route per fiets aangehouden. Als de afstand tussen de woning en school zes kilometer of korter is, wordt er bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai meegestuurd ter onderbouwing van de weigering.

Artikel 3.3.2 Berekening van de afstand per auto

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.2 Onderzoek

Wij kunnen jullie als ouders toestemming verlenen om jullie kind zelf met de auto naar school te brengen. Als aanspraak bestaat op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, krijgen jullie een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto. De afstand wordt gemeten via routenet.nl op basis van de kortste route.

Artikel 3.3.3 Vaststellen van de reistijd

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7 .2 Onderzoek

Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van de Reisinformatiegroep bv via 0900-9292 of www.9292.nl. Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer wordt de vervoerder geraadpleegd.

Artikel 3.3.4 Vaststellen kosten openbaar vervoer

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.2 Onderzoek

Het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis van de door de Reisinformatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292 of www.9292.nl.

Artikel 3.3.5 Tijdstip en termijn van uitbetaling

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.5 Ingangsdatum en duur van de tegemoetkoming

  • 1.

    De vergoeding voor het eigen vervoer (auto, fiets of bromfiets) en de bijdrage voor het openbaar vervoer worden in twee termijnen uitbetaald: In september de eerste termijn over de laatste maanden van het kalenderjaar en In januari de tweede termijn voor de resterende maanden in het volgende kalenderjaar tot aan de zomervakantie.

  • 2.

    Indien jouw financiële situatie hiertoe aanleiding geeft, kunnen wij besluiten voor jou een ander betalingsritme aan te houden. U dient hiertoe bij ons een schriftelijk, met redenen omkleed, verzoek in te dienen. U dient voorts jouw verzoek te onderbouwen met objectieve en verifieerbare gegevens.

Artikel 3.3.6 Lestijden

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.1 Tegemoetkoming

  • 1.

    Leerlingen die naar het voortgezet (speciaal) onderwijs worden vervoerd door het vervoersbedrijf, worden direct na afloop van de laatste les vervoerd, indien tussen het tijdstip waarop de laatste les eindigt en het tijdstip waarop de leerling door de taxibus, waarin deze is ingedeeld, wordt opgehaald een tijdspanne zit die twee lesuren en een aansluitende pauze overstijgt.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde leerlingen worden apart door het vervoersbedrijf vervoerd, indien het lesrooster van de leerling in kwestie zodanig is dat er tussen de aanvang van de schooltijd en het tijdstip waarop de eerste les van de desbetreffende leerling conform zijn of haar lesrooster aanvangt een tijdspanne zit die twee lesuren en een aansluitende pauze overstijgt.

Artikel 3.3.7 Buitenschoolse opvang

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.1 Tegemoetkoming

Wij hebben de zorgplicht voor het vervoer tussen huis en school en terug, maar zijn niet verplicht om het vervoer naar Buitenschoolse Opvang (BSO) te vergoeden. Het komt echter regelmatig voor dat ouders vragen hun kind van of naar de BSO of ander opvangadres te halen of te brengen. Wij gaan hier als volgt mee om:

  • de ouders van een kind dat met een taxi(busje) naar school gaat, mag naast het woonadres eenmalig één ander adres opgeven waar het kind buiten schooltijd opgevangen wordt op vaste dagen in de week;

  • het opvangadres moet in alle redelijkheid bereikbaar zijn en mag op maximaal 2 kilometer afstand liggen van de woning van de leerling;

  • de rit van de taxibus wordt zodanig ingedeeld dat de medepassagiers zo min mogelijk last hebben van de eventueel extra te rijden kilometers;

  • het vervoer tussen het opvangadres en de woning in voormelde zin wordt niet verzorgd.

Artikel 3.3.8 Beoordeling noodzaak aangepast vervoer op basis van beperking

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.3.1 Voorwaarden en artikel 3.7.4.1 tegemoetkoming

  • 1.

    Als jullie als ouders aanspraak willen maken op aangepast vervoer, dan kunnen wij jullie bij de indiening van de aanvraag verzoeken bewijsstukken te overleggen waarin wordt onderbouwd waarom voor jullie kind aangepast vervoer noodzakelijk is. Dit kunnen zijn:

    • een verklaring van een arts, specialist of andere deskundige over de aard van de handicap van de leerling. Deze verklaring kan gevraagd worden bij de aanvraag voor elke eerste aanvraag. Daarnaast zal bij de overstap naar een ander schooltype of bij de overgang van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs een dergelijke verklaring moeten worden overgelegd; en

    • een verklaring van de Commissie Toelating Onderwijsvoorziening ingeval van primair onderwijs, de Commissie Toelaatbaarheid Passend Onderwijs ingeval van voortgezet onderwijs, de Commissie van Onderzoek van de instelling ingeval van cluster 1 of 2 of van de ambulant begeleider van de school, waaruit blijkt welke vorm van vervoer voor de leerling wenselijk is.

  • 2.

    Wij behouden ons het recht voor om een medisch advies op te vragen bij een door ons gecontracteerd adviesbureau, indien wij van mening zijn dat bovengenoemde verklaringen onvoldoende zijn onderbouwd. Dit onderzoek richt zich op de mate van zelfredzaamheid van jullie kind. In sommige gevallen kan ook een advies worden gevraagd over de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Het is mogelijk een proefperiode in te stellen waarin de leerling zelfstandig reizen uitprobeert. De kosten van dit medische advies zijn voor onze rekening.

Artikel 3.3.9 Inkomenstoetsing

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.2 Bijzondere regeling naar basisschool

Wanneer een drempelbedrag of een inkomensafhankelijke bijdrage:

  • Bij de vaststelling van de draagkracht van jullie als ouders wordt het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het schooljaar/peiljaar gehanteerd. Hiervoor hebben wij het verzamelinkomen van jullie als ouders nodig. Hiervoor kunnen jullie een inkomstenverklaring (IB60 / IBRI) bij de belastingdienst opvragen. Drempelbedrag: jullie als ouders hoeven dit alleen in te dienen, wanneer jullie onder het gecorrigeerde verzamelinkomen zitten van het betreffende peiljaar (schooljaar 2020 /2021 bedraagt het bedrag 27.000). Wanneer jullie hieronder zitten of jullie kind gaat naar een SBO of basisschool, dan hoeven jullie geen drempelbedrag te betalen.

  • Een inkomensafhankelijke bijdrage: wanneer een leerling, vanwege bijvoorbeeld een richting, naar een basisschool gaat en de reisafstand meer is dan 20 kilometer, dan moeten jullie als ouders een inkomensafhankelijke bijdrage betalen ( zie hieronder de bedragen voor schooljaar 2020 /2021).

Verzamelinkomen Eigen bijdrage per schooljaar

€ 0 - 35.000 Nihil

€ 35.000 - 42.000 150

€ 42.000 - 48.500 630

€ 48.500 - 55.000 1.180

€ 55.000 - 62.500 1.725

€ 62.500 - 69.000 2.270

€ 69.000 en verder voor elke extra € 5.500,-: 5050 erbij

 

Bij een structurele inkomensdaling van minimaal 15% kan het peiljaar worden verlegd en van een ander moment worden uitgegaan. Verlegging van het peiljaar vindt niet plaats bij inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.

Met deze inkomensdaling kan op zijn laatst rekening worden gehouden op het moment dat het betreffende schooljaar start. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling, kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast. Om peiljaarverlegging dient schriftelijk te worden verzocht.

Bovenstaande bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Deze worden jaarlijks voor aanvang van het nieuwe schooljaar (mei/juni) door de VNG verstrekt.

3.3.10 Hoofdverblijf

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.3.1 Tegemoetkoming

De hoofdregel is dat de ouders een aanvraag indienen in de gemeente waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Inschrijving in de gemeente is hierbij niet doorslaggevend. In gevallen van crisisopvang kan op deze hoofdregel een uitzondering worden gemaakt, als de leerling:

  • van het leerlingenvervoer gebruik maakt in de voorgaande woongemeente,

  • een korte periode (maximaal zes maanden) verblijft in de gemeente Schagen,

  • de oude school blijft bezoeken, en

  • na die korte periode terugkeert naar de woongemeente.

Onder crisisopvang wordt in dit verband het volgende verstaan: opvang voor mensen die in noodsituaties verkeren. Voor hen is per direct tijdelijke opvang nodig. In die periode wordt onderzocht welke hulp daarna moet worden ingezet.

Artikel 3.3. 11 Co-ouderschap

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.3.1 Tegemoetkoming

Co-ouders zijn ouders, al dan niet gescheiden, die niet bij elkaar wonen. Zij kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te blijven verzorgen en opvoeden. Er is sprake van co-ouderschap, indien zowel de moeder als de vader in een regelmatige afwisseling de zorg voor het kind of de kinderen heeft. Bij co-ouderschap kan er recht zijn op bekostiging van leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling bij de betreffende ouder verblijft. De beide ouders moeten afzonderlijk een aanvraag indienen voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft. Het vorenstaande lijdt uitzondering ingeval beide co-ouders woonachtig zijn in dezelfde gemeente. In dat geval dienen de co-ouders gezamenlijk een aanvraag in te dienen.

Artikel 3.3. 11 Begeleiding

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 3.7.4.1 Tegemoetkoming

Indien een leerling om medische redenen begeleiding nodig heeft, zijn jullie als ouders verantwoordelijk voor deze begeleiding (hiervoor kan over het algemeen een vergoeding voor worden verkregen op basis van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg). Door ons zal vanuit het leerlingenvervoer een zitplaats voor de begeleider beschikbaar worden gesteld. De bekostiging van de begeleiding is als volgt. De begeleider krijgt enkel betaald wanneer deze gezamenlijk met de leerling in het busje zit (in de ochtend met de leerling naar de school en in de middag met de leerling naar huis). Indien nodig wordt de begeleider gebracht of opgehaald van het desbetreffende station. De kosten om hier te komen zijn voor rekening van de begeleider. In de praktijk kan het zijn dat de vervoerder richting het huis van de begeleider rijdt. Meerijden is geen enkel probleem. Alleen kunnen de kosten hiervoor niet op ons worden verhaald.

Hoofdstuk 4 Gezond en veilig opgroeien

Kernwaarden:

  • Uw kind moet gezond en veilig kunnen opgroeien. Jullie als ouders zijn daarvoor verantwoordelijk.

  • Vanaf 18 jaar bent u hier zelf ook verantwoordelijk voor.

  • Wij ondersteunen als dat nodig is en stemmen dit af met de betrokkenen, waarbij jullie eigen mogelijkheden en die van het eigen sociale netwerk voorgaan. Onder ‘jullie’ verstaan we ouders en kind.

  • Wij hebben extra zorg voor kwetsbare inwoners.

  • Vrij toegankelijke ondersteuning gaat voor ondersteuning-op-maat.

Artikel 4.1 De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van uw ouder(s) en van uw sociale netwerk

Link met: artikel 4.2. Verantwoordelijkheid ouders

Om te kunnen bepalen of inzet van ondersteuning-op-maat in het kader van de Jeugdwet noodzakelijk is, moeten wij de volgende stappen zetten:

  • 1.

    vaststellen wat de hulpvraag van u en uw ouders is;

  • 2.

    vaststellen of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn;

  • 3.

    vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is voor u om, rekening houdend met uw leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

  • 4.

    onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van uw ouder(s) en van uw sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.

Bij het bepalen of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van uw ouder(s) en van uw sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning te kunnen bieden (stap 4), gaat het om het bepalen van de zogenoemde ‘eigen kracht’. Wij hoeven met andere woorden geen ondersteuning-op-maat te verlenen als u of uw ouders de problemen zelf kunnen oplossen. De eigen kracht van u en uw ouders staat dus voorop. Pas als jullie er niet zelf uitkomen, moeten wij ondersteuning bieden. In het kader van de eigen kracht speelt de gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp een rol. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en begeleiding die alle ouders aan hun kind (behoren te) geven. Bovengebruikelijke hulp is (voor het kind noodzakelijke) zorg en begeleiding die boven de normale dagelijkse zorg en begeleiding uitstijgt, die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In het Afwegingskader gebruikelijke hulp Jeugdwet gemeente Schagen wordt nader uitgewerkt aan de hand van welke maatstaven wordt bepaald of hulp gebruikelijk of bovengebruikelijk is.

Artikel 4.2 Vervoer van en/of naar een individuele voorziening

Link met artikel 4.4. Ondersteuning-op-maat

  • 1.

    Bij het bepalen of ondersteuning-op-maat, in de vorm van een vervoersvoorziening naar een dichtstbijzijnde toegankelijke individuele voorziening jeugdhulp, noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, hanteren wij het volgende afwegingskader:

    • a.

      een vervoersvoorziening is alleen van toepassing, indien het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige aan wie een ondersteuning-op-maat in het kader van de Jeugdwet is toekend;

    • b.

      indien dit het geval is, wordt vervolgens nagegaan of en in hoeverre de ouders het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp zelf kunnen regelen (eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid);

    • c.

      als ouders het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening zelf niet of niet volledig kunnen regelen, wordt nagegaan of er iemand uit het sociale netwerk is die wat kan betekenen in het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp;

    • d.

      indien de inzet van het sociaal netwerk niet of onvoldoende mogelijk is, dan wordt nagegaan welke vervoersvoorziening voor de jeugdige het meest passend is.

  • 2.

    Als uw ouders in verband met hun financiële situatie het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening niet zelf kunnen regelen, dan is er mogelijk sprake van onvoldoende eigen kracht. Bij de beoordeling of hiervan sprake is hanteren wij de volgende formule: (aantal maanden) x (aantal keren per week) x (aantal weken per maand) x (aantal km enkele reis) x 0,25 (= wegingsfactor). De variabele onderdelen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van uw ouders. Is de uitkomst van deze berekening gelijk aan of groter dan 250, dan kunnen uw ouders aanspraak maken op een vervoersvoorziening.

  • 3.

    Ingeval de uitkomst van de in derde lid genoemde formule lager is dan 250, dan kunnen uw ouders geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening, tenzij uit een berekening van de financiële draagkracht van uw ouders blijkt dat hun financiële situatie niet houdbaar is zonder (financiële) ondersteuning door ons. Wij stellen de financiële draagkracht van uw ouders vast aan de hand van de rekentool van het NIBUD Het persoonlijk budgetadvies.

  • 4.

    Toekenning van een individuele vervoersvoorziening betekent niet automatisch dat u en/of uw ouders individueel vervoer ontvangt. Het vervoer kan collectief georganiseerd zijn.

Artikel 4.3 Leeftijdsgrens 18-/18+

Link met: artikel 4.5 Overgang naar volwassenheid (18- naar 18 +)

  • 1.

    Jeugdhulp valt onder de Jeugdwet. In de Jeugdwet geldt een leeftijdsgrens van 18 jaar. Na de 18e verjaardag valt de hulp onder andere wetgeving, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg. Op het moment dat u 18 jaar wordt, kunnen zich twee situaties voordoen:

    • a.

      Als u nog een overgangsrecht op jeugdhulp hebt en diezelfde ondersteuning op grond van een andere wet (Zvw, Wlz, of Wmo 2015) kan worden verleend, zijn wij niet meer jeugdhulpplichtig. Afhankelijk van de specifieke vorm van zorg, zal u als meerderjarige het zorgtraject kunnen voortzetten op grond van een andere wet: de Zvw, de Wlz of de Wmo 2015. De Jeugdwet (en daarmee ook het overgangsrecht op grond van die wet) is niet meer op u van toepassing.

    • b.

      Als het een vorm van jeugdhulp betreft die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet (dit zal dan gaan om ‘jeugdzorg’, niet zijnde jeugd- GGZ of jeugd-LVB), dan blijven wij wel verantwoordelijk voor het voortzetten van de jeugdhulp op grond van de beschikking. Mocht na afloop van de looptijd van het indicatiebesluit nog aanvullende ‘jeugdzorg’ nodig blijken te zijn, dan zullen wij dit tot uiterlijk je 23e verjaardag moeten voortzetten. Voor noodzakelijke hervatting binnen een half jaar geldt hetzelfde. Voor gesloten jeugdhulp geldt een uitzondering: maximaal 18 jaar + 6 maanden (artikel 6.1.2, vierde lid, Jeugdwet).

  • 2.

    Als u langdurige pleegzorg ontvangt, dan eindigt deze pleegzorg automatisch op de leeftijd van 21 jaar, tenzij u eerder hebt aangegeven geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg.

Hoofdstuk 5 Wonen in een veilige en gezonde leefomgeving

Kernwaarden

  • Als u een beperking en/of langdurige psychosociale problemen hebt, moet u zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen in uw eigen omgeving.

  • Wij hebben extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • Wij maken de ondersteuning makkelijk bereikbaar.

 

5.1 Een geschikte woning

Artikel 5.1.1 Begripsbepalingen

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning

In de beleidsregels onder 5.1 wordt verstaan onder:

  • a.

    aan- en uitbouw: bij aanbouw wordt een bouwwerk aan de gevel van een bestaand pand gebouwd. Bij aanbouw gaat het om een compleet nieuwe constructie. Bij uitbouw wordt een bestaande ruimte in een woning, bijvoorbeeld de keuken of woonkamer, vergroot, waardoor er meer ruimte beschikbaar komt. Bij uitbouw gaat het niet om een nieuwe constructie.

  • b.

    toegelaten instelling: Zorginstellingen hebben een erkenning van de overheid nodig om zorg te geven die vergoed wordt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of het basispakket van de zorgverzekering. Deze instellingen heten 'toegelaten instellingen'.

  • c.

    woning:

    • een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

    • een woonwagen als bedoeld in de Woningwet;

    • een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

    • een verblijf van een binnenschip.

  • d.

    woningaanpassing: het begrip woningaanpassing wordt gebruikt ter aanduiding van zowel een bouwkundige ingreep (d.w.z. een verbouwing) als een woontechnische ingreep in of aan een woonruimte (d.w.z. het aanbrengen van speciale voorzieningen, bijvoorbeeld een traplift in de woning zonder aantasting van het gebouw). Losse voorzieningen, zoals een tillift of een douchestoel vallen hier niet onder.

Artikel 5.1 2 Uitsluitingsbepaling

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning

De beleidsregels van 5.1 zijn niet van toepassing op voorzieningen aan:

  • a.

    hotels/pensions;

  • b.

    trekkerswoonwagens;

  • c.

    kloosters;

  • d.

    tweede woningen;

  • e.

    vakantiewoningen;

  • f.

    kamerverhuur.

Artikel 5.1.3 Woonvoorzieningen

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning

  • 1.

    Een woonvoorziening is gericht op het opheffen en verminderen van belemmeringen die u als een persoon met beperkingen bij het normale gebruik van uw woning ondervindt en kan bestaan uit:

    • a.

      financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (woningaanpassing);

    • c.

      niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening;

    • e.

      financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting;

    • f.

      financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving;

    • g.

      uitraasruimte.

  • 2.

    Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden. Hulpmiddelen ten behoeve van professionele verzorging zijn uitgesloten.

  • 3.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een woonvoorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 4.

    Bij het bepalen of u als een persoon met een beperking al dan niet in aanmerking komt voor een woonvoorziening en bij het selecteren van een noodzakelijke voorziening spelen de volgende factoren een rol:

    • a)

      de aanwezigheid van alternatieve oplossingen;

    • b)

      ernst en omvang van de beperkingen;

    • c)

      het ziekteverloop/de prognose;

    • d)

      de noodzaak van de voorziening(en);

    • e)

      de intensiteit van het gebruik van de voorziening(en);

    • f)

      bouwkundige situatie.

  • 5.

    Als een aanvraag om een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt ingediend, dan onderzoeken wij eerst of u kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning. Dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het beslissingsmodel primaat verhuizing. Dit beslissingsmodel is als bijlage bij deze integrale beleidsregels gevoegd. Indien uit voornoemd onderzoek blijkt dat een verhuizing naar een adequate of makkelijker aan te passen woning te realiseren is en dit de goedkoopst adequate oplossing is, wijzen wij een aanvraag om een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening af.

  • 6.

    Met bepalen van de aard en omvang van de te verstrekken woningaanpassing gelden de volgende uitgangspunten:

    • a)

      het niveau sociale woningbouw geldt als bovengrens van de geboden oplossing. Dit betekent dat wordt gekozen voor een sobere doch doelmatige oplossing;

    • b)

      voor het kwaliteitsniveau van de aanpassingen wordt aangesloten bij de eisen zoals deze in het Bouwbesluit zijn geformuleerd;

    • c)

      aanpassingen aan de eisen van de tijd kunnen geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening van de bewoner dan wel de eigenaar van de woning komen.

Artikel 5.1.4 Sanering huidige vloerbedekking en gordijnen

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning

U kunt wanneer er sprake is van een aantoonbare allergie voor huisstofmijt en dit aantoonbare beperkingen met zich meebrengt, in aanmerking komen voor sanering van de huidige vloerbedekking en gordijnen in de slaapkamer. Bij uitzondering kunnen ook de huidige vloerbedekking en gordijnen in de woonkamer worden gesaneerd, indien u bijvoorbeeld aantoonbaar een groot deel van de dag in de woonkamer doorbrengt (moet doorbrengen). Sanering van gestoffeerde meubels en dergelijke komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze hoeven niet acuut te worden vervangen en kunnen op termijn, passend binnen uw budget, worden vervangen.

Artikel 5.15 Bezoekbaar maken woning

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.1 Geschikte woning

Indien u uw hoofdverblijf hebt in een in de gemeente gelegen toegelaten instelling kan één woning waar u regelmatig op bezoek komt bezoekbaar gemaakt worden. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet.

 

5.2 Beleidsregels inzake een schone en leefbare woning

5.2.1 Begripsbepalingen

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.2 Een schone en leefbare woning

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    praktische thuisondersteuning: deze ondersteuning is gericht op het zelf structureren en het op orde houden van het eigen huishouden;

  • b.

    schoonmaakondersteuning en signalering: schoonmaakondersteuning is gericht op het schoon en leefbaar maken van het huis en signalering is gericht op relevante veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden, de sociale omgeving, alsmede de vereenzaming van de cliënt. Relevante veranderingen zijn in dit verband veranderingen die kunnen leiden tot wijzigingen in de omvang van de verleende ondersteuning;

  • c.

    schoon en leefbaar huis: onder een schoon huis wordt verstaan een schone huiskamer, een schone als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte, een schone keuken, een schone douche en toilet en een schone gang. De woning moet op een aanvaardbaar niveau schoon zijn, dat wil zeggen dusdanig schoon is dat zij niet vervuilt. Dit kan betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan uw persoonlijke verwachtingen of uw eigen manier van schoonmaken. De ondersteuning wordt nooit ingezet voor de buitenkant van de woning, waaronder de tuin, de schuur, de stoep en de ramen aan de buitenzijde. Het begrip leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om gevaar voor de gezondheid te voorkomen;

  • d.

    toegelaten instelling: zorginstellingen hebben een erkenning van de overheid nodig om zorg te geven die vergoed wordt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) of het basispakket van de zorgverzekering. Deze instellingen heten 'toegelaten instellingen'.

Artikel 5.2.2 Schoonmaakondersteuning en signalering

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.2 Een schone en leefbare woning

  • 1.

    Als u niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met hulp van mantelzorgers of met hulp van andere personen uit uw sociale netwerk uw woning schoon en leefbaar kunt houden, komt u in aanmerking voor schoonmaakondersteuning en signalering.

  • 2.

    Schoonmaakondersteuning omvat de volgende activiteiten:

    • a.

      licht huishoudelijk werk: opruimen, afwassen, vaatwasser in- en uitruimen, stof afnemen (heuphoogte of hoog laag), beddengoed rechttrekken en huishoudelijke afval opruimen;

    • b.

      zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, schrobben, ramenlappen (binnenkant), dweilen, sanitair en keuken schoonmaken, bedden verschonen;

    • c.

      de was doen en strijken: het sorteren en wassen van kleding, was in de wasmachine doen, in- en uitruimen wasdroger, het ophangen en afhalen van de was, het vouwen en opbergen van het wasgoed en het strijken van kleding;

    • d.

      Signalering bestaat uit het opmerken van, dan wel aandacht hebben voor:

      • 1.

        relevante veranderingen van uw gezondheidssituatie;

      • 2.

        relevante veranderingen van uw leefomstandigheden, onder andere door het controleren van houdbaarheidsdata van producten in de koelkast;

      • 3.

        relevante verandering van uw sociale omgeving;

      • 4.

        vereenzaming.

Signalen van de zorgverlener worden neergelegd bij zijn of haar leidinggevende, waarna adequate actie wordt ondernomen.

  • 3.

    Wij stellen de noodzaak en omvang van de schoonmaakondersteuning en signalering vast op basis van het ‘Normeringsoverzicht Hulp bij het huishouden’ en het ‘Afwegingskader gebruikelijke hulp bij het huishouden’. Beide documenten zijn als bijlagen bij deze beleidsregels gevoegd.

  • 4.

    In het geval van uw overlijden wordt schoonmaakondersteuning en signalering, ongeacht of deze maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verleend, gecontinueerd tot zes weken na het overlijden. Het vorenstaande is niet van toepassing ingeval er sprake is van een eenpersoonshuishouden.

Artikel 5.2.3 Praktische thuisondersteuning

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.2 Een schone en leefbare woning

  • 1.

    Indien u niet in staat bent op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met hulp van mantelzorgers of met hulp van andere personen uit uw sociale netwerk een gestructureerd huishouden te voeren, komt u in aanmerking voor praktische thuisondersteuning.

  • 2.

    Praktische thuisondersteuning omvat in ieder geval de volgende activiteiten:

    • a.

      het proactief signaleren en in de gaten houden van veranderingen van uw zelfredzaamheid, gezondheidssituatie, uw leefomstandigheden, en uw sociale omgeving (indien nodig informeert de aanbieder ons hierover);

    • b.

      het ondersteunen (coachen) van u bij het oefenen met het aanbrengen van (dag)structuur en/of het voeren van regie over eigen huishouden en/of de dagelijkse organisatie van het huishouden. Hieronder wordt verstaan:

      • de ondersteuning bij het organiseren, het plannen van huishoudelijke taken, het regelen van lichte administratieve ondersteuning (verzamelen/openen van de post en indien nodig zorgdragen voor een structurele ondersteuning);

      • maaltijdverzorging: opstellen boodschappenlijstje en ervoor zorgen dat de boodschappen in huis komen (bestellen boodschappen via bezorgservice van de (lokale) supermarkt), ondersteuning bij en of het zelf klaarmaken van broodmaaltijd en warme maaltijd of magnetronmaaltijd en zo nodig lichte ondersteuning bieden bij het nuttigen van de maaltijd;

      • afstemming met ander ondersteuningsaanbod indien aanwezig;

      • het helpen benutten en uitbreiden van de mogelijkheden van het sociaal netwerk, met als doel blijvende inzet te realiseren vanuit dat netwerk, waardoor praktische thuisondersteuning deels kan worden afgebouwd. Hierbij is er oog voor (dreigende) overbelasting van de mantelzorgers.

  • 3.

    Wij stellen de noodzaak en omvang van de praktische thuisondersteuning vast op basis van het ‘Normeringsoverzicht Hulp bij het huishouden’ en het ‘Afwegingskader gebruikelijke hulp bij het huishouden´. Beide documenten zijn als bijlagen bij deze beleidsregels gevoegd.

  • 4.

    In het geval van uw overlijden wordt de praktische thuisondersteuning, ongeacht of deze maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verleend, gecontinueerd tot zes weken na het overlijden. Het vorenstaande is niet van toepassing in het geval er sprake is van een eenpersoonshuishouden.

Artikel 5.2.4 Beschermd wonen

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen en artikel 5.2.3 Beschermd wonen

  • 1.

    U kunt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      u een psychiatrische aandoening hebt;

    • b.

      u 18 jaar of ouder bent;

    • c.

      u door uw beperkingen niet zelfstandig kunt wonen en als gevolg van uw psychiatrische aandoening een mogelijk gevaar voor uzelf en anderen vormt;

    • d.

      u niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen;

    • e.

      er sprake is van regiobinding conform de Handreiking en beleidsregels Landelijke toegang beschermd wonen 2016; en

    • f.

      dak- en thuislozenopvang of klinische behandeling niet voorliggend is en u niet voldoet aan de criteria voor de Wet langdurige zorg.

  • 2.

    Het mogelijke gevaar voor u of voor anderen, genoemd in het eerste lid, sub c, van dit artikel, ontstaat doordat u in het dagelijkse bestaan niet in staat bent een adequaat oordeel te vormen. U hebt vaak regieproblemen, mist vaardigheden of remmingen om u staande te houden in een zelfstandige woonomgeving, overziet de consequenties van het eigen handelen niet en/of bent niet in staat om op relevante momenten hulp in te roepen.

  • 3.

    Wanneer niet direct een plaats beschermd wonen beschikbaar is, wordt aan u passende overbruggingszorg geboden.

  • 4.

    De aanvraag om beschermd wonen wordt ingediend bij en beoordeeld door het college van de centrumgemeente, in dit geval de gemeente Den Helder.

Melding en vooronderzoek ten behoeve van de beoordeling door de centrumgemeente wordt door een van onze wijkteams uitgevoerd.

Artikel 5.2.6 Kortdurend verblijf

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen

  • 1.

    Onder kortdurend verblijf wordt verstaan een tijdelijk verblijf van u in een instelling of in een gezin bedoeld om de mantelzorger(s) te ontlasten. Het kortdurend verblijf is in de regel planbaar. Uitgangspunt is dat de u na verblijf elders weer naar huis gaat. Het kortdurend verblijf omvat bed, bad, brood en toezicht.

  • 2.

    U komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien:

    • -

      ontlasting van de persoon die (boven)gebruikelijke hulp levert aan u (de mantelzorger) noodzakelijk is;

    • -

      andere vormen van overname van de zorgtaken van de mantelzorger niet toereikend zijn;

    • -

      u niet in aanmerking komt voor een opname op grond van de Wet langdurige zorg;

    • -

      u geen beroep kunt doen op een vorm van respijtzorg op grond van uw aanvullende zorgverzekering.

  • 3.

    De duur van het kortdurend verblijf is 1,2 of 3 etmalen per week, met dien verstande dat in specifieke situaties een langere aaneengesloten periode mogelijk moet zijn. Dit laatste kan voor zover de maximale periode op jaarbasis (52 weken x 3 etmalen) niet wordt overschreden.

Artikel 5.2.6 Vervoer kortdurend verblijf

Link met: 5.2 Zelfstandig en veilig wonen

U bent zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de locatie van het kortdurend verblijf.

 

5.3 Mantelzorg

Artikel 5.3. Maatwerk mantelzorgers

Link met : 5.3 Mantelzorg en artikel 5.3.1 ondersteuning mantelzorger

  • 1.

    De mantelzorger wil gezien, gewaardeerd en ontlast worden. Dit is een glijdende schaal: door de mantelzorger in beeld te brengen, is het mogelijk deze vervolgens te waarderen. Ook het ontlasten van de mantelzorger kan gezien worden als een indirecte vorm van waardering. De behoefte van iedere mantelzorger is verschillend. Om de mantelzorger daadwerkelijk te ontlasten is maatwerk noodzakelijk. De consulenten van het wijkteam zijn in staat om een afweging te maken welke ondersteuning daadwerkelijk noodzakelijk is, zodat uw zelfredzaamheid wordt bevorderd en u zo lang mogelijk thuis kunt wonen.

  • 2.

    De consulenten van het wijkteam krijgen het mandaat om maatwerk te leveren en de benodigde ondersteuning in te zetten. Hierbij wordt, zoals gebruikelijk is, eerst gekeken naar het eigen netwerk van de inwoner, de inzet van algemene voorzieningen (waaronder met name ook zorgvrijwilligers) en daarna pas de professionele ondersteuning. Maatwerk betekent in dit verband dat de consulent in beeld heeft welke behoefte er ligt en een professionele afweging maakt wat in iedere situatie passende ondersteuning is.

Hoofdstuk 6 De vorm van ondersteuning

Kernwaarden:

  • -

    Wij maken de ondersteuning makkelijk bereikbaar.

6.1 Krediethypotheek

Artikel 6.1.1 Vestigen krediethypotheek

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

Voor zover met inachtneming van artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet en artikel 50 lid 1 en 2 van de Participatiewet, bijstand verleend wordt in de vorm van een lening, wordt aan de bijstand de verplichting verbonden om mee te werken aan het vestigen van het recht van hypotheek ter meerdere zekerheid voor de aan de lening verbonden aflossingsverplichting tenzij:

  • a.

    de overwaarde in de woning, na toepassing van de vrijlating op grond van artikel 34 lid 2 onder d, niet meer bedraagt dan € 5.000,--

  • b.

    de verwachting is dat de bijstandsverlening kort duurt en/of het bruto bedrag aan verleende bijstand minder bedraagt dan € 5.000,--. Aan de te verlenen bijstand in de vorm van een lening wordt, indien dit in redelijkheid verlangd kan worden, de voorwaarde verbonden om de woning te verkopen.

Artikel 6.1.2 Geldlening

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

De geldlening, bedoeld in artikel 6.1.1 lid 1, is ten hoogste de waarde van de woning in het economische verkeer bij vrije oplevering verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet. Voor de waardebepaling van de woning wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.

De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek en de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende.

Artikel 6.1.3 Voorwaarden geldlening

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in artikel 6.1.4 van deze beleidsregel, tezamen met de bedingen zoals gebruikelijk in een hypotheekakte.

Artikel 6.1.4 Aflossing

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 2.

    Over de eerste tien jaren na aanvang van de aflossing wordt de maandelijkse aflossing ten hoogste bepaald op 1/120e deel van het bedrag van het openstaande saldo van de lening, tenzij op verzoek van belanghebbende een hogere aflossing wordt overeengekomen.

  • 3.

    Het bedrag van de aflossing wordt met inachtneming van lid 2 van dit artikel bepaald door de hoogte van het inkomen in die zin dat het aflossingsbedrag in ieder geval 35 procent bedraagt van het netto inkomen voor zover dit de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat.

  • 4.

    Op verzoek van belanghebbende kan de aflossing periodiek of incidenteel lager vastgesteld worden in verband met de tot zijn last komende bijzondere kosten. Het bijzondere bijstandsbeleid van de gemeente Schagen is uitgangspunt voor de beoordeling van de noodzaak van de kosten.

  • 5.

    Indien er na 10 jaar aflossen een saldo resteert, wordt de aflossing voortgezet onder toepassing van lid 3 en 4 van dit artikel.

  • 6.

    Er wordt geen aflossing gevergd indien de hoogte van het inkomen dat niet toelaat. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering ter hoogte van de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm ontvangt en ook niet kan beschikken over andere middelen zoals bedoeld in artikel 31 van de Participatiewet.

Artikel 6.1.5 Heronderzoek aflossing

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van drie jaren vastgesteld.

Eens per drie jaar, of vaker indien (eventueel te verwachten) omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt een onderzoek ingesteld naar de financiële situatie van belanghebbende en overige omstandigheden, met het doel om de aflossingscapaciteit vast te stellen en het bedrag van de aflossing lager dan wel hoger vast te stellen.

Door belanghebbende kan een verzoek tot wijziging van het aflossingsbedrag worden ingediend in geval van wijziging van zijn financiële en/of overige omstandigheden.

Artikel 6.1.6 Incasso

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Bij het uitblijven van de aflossing wordt een herinnering en daarna, bij het verder uitblijven van de aflossing, een aanmaning verzonden. Bij hervatten van de aflossingsverplichting blijft dit zonder gevolgen tenzij er sprake is van in totaal een achterstand van meer dan 3 aaneengesloten maanden.

  • 2.

    Indien belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van de aflossing, wordt op grond van artikel 58 lid 1 onder b van de Participatiewet besloten tot terugvordering en is het openstaande saldo van de lening ineens opeisbaar. Na uitblijven van betaling wordt een dwangbevel verzonden. Dit dwangbevel heeft een executoriale titel.

  • 3.

    Op verzoek van belanghebbende wordt een opgave verstrekt van de stand van de geldlening.

Artikel 6.1.7 Verkoop van de woning

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond afgelost voor zover de opbrengst daartoe toereikend is.

  • 2.

    Bij verkoop van de woning kunnen wij wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard dan wel wegens werkaanvaarding elders door u, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat het bedrag volledig ingezet wordt voor de aankoop van een andere woning.

  • 3.

    Indien bij verkoop van de woning, al dan niet na vererving, op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 6.1.8 Nieuwe aanvraag na beëindiging

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.

 

6.2 Bbz 2004

Artikel 6.2.1. Begripsbepalingen

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

In de beleidsregels onder 6.2 wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • b.

    Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • c.

    De wet: Participatiewet .

  • d.

    Bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Participatiewet;

  • e.

    Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 38 Bbz 2004.

  • f.

    Bijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van het Bbz en de Participatiewet die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag “om niet” en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand.

  • g.

    Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van de artikel 24 en 26 Bbz 2004.

  • h.

    Levensvatbaarheidsonderzoek: een onderzoek dat antwoord geeft op de vraag of de zelfstandige uit het bedrijf of zelfstandig beroep een inkomen zal verwerven dat samen met het overige inkomen naar verwachting toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.

  • i.

    Ondernemingsplan: een document waarin de plannen van een onderneming concreet zijn gemaakt. Voorts bevat het plan de doelstellingen, missie en visie van de onderneming, een planning, de kansen en eventuele uitdagingen van de ondernemer.

Artikel 6.2.2. Aanvraag en advies

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Wij vragen geen advies van een externe partij, indien:

    • -

      u als zelfstandige, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, c of d van het Bbz uitsluitend algemene bijstand op grond van het Bbz aanvraagt;

    • -

      u als zelfstandige, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b of c, van het Bbz naast een aanvraag om algemene bijstand op grond van het Bbz een aanvraag ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van het Bbz indient, welke behoefte aan bedrijfskapitaal een bedrag van € 5.000,- niet overstijgt.

  • 2.

    Aanvragen in het kader van het Bbz, bedoeld in het eerste lid, dienen te worden onderbouwd met een eenvoudig ondernemingsplan. U bent verplicht bij het opstellen van genoemd ondernemingsplan gebruik te maken van een door ons college vastgestelde format.

  • 3.

    Alle andere aanvragen in het kader van het Bbz worden, onderbouwd met een uitgebreid ondernemingsplan, ter advisering voorgelegd aan een door ons gecontracteerde externe partij. U als aanvrager bent verplicht bij het opstellen van genoemd ondernemingsplan gebruik te maken van een door ons vastgestelde format.

  • 4.

    In geval van bezwaar of beroep kunnen wij een second opinion aanvragen bij een andere dan in het derde lid genoemde derde partij.

Artikel 6.2.3. Eisen levensvatbaarheidsonderzoek

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    De in artikel 6.2.2, derde lid, genoemde partij verricht een levensvatbaarheidsonderzoek dat uitmondt in een advies. Dit advies dient gegevens te bevatten over:

    • a.

      de persoon van de aanvrager;

    • b.

      de financiële situatie van de aanvrager;

    • c.

      het bedrijf of beroep dat de aanvrager uitoefent of wil uitoefenen;

    • d.

      de historische situatie en aanleiding en oorzaak van de aanvraag;

    • e.

      ondernemerscapaciteiten;

    • f.

      bedrijfsvoering; en

    • g.

      bedrijfseconomische analyse.

  • 2.

    De bevindingen van het in het eerst lid bedoelde onderzoek dienen te leiden tot conclusies over:

    • a.

      het perspectief en de eventuele tekortkomingen van de ondernemer en hoe deze tekortkomingen te ondervangen zijn;

    • b.

      de bijstand en krediet die de ondernemer nodig heeft;

    • c.

      de voorwaarden en zekerheden om bij kredietverstrekkingen vast te leggen;

    • d.

      noodzakelijke begeleiding of scholing; en

    • e.

      eventuele aandachtspunten.

Artikel 6.2.4. Begeleiding startende ondernemers

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

Aan u als persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bbz, wordt, indien dit naar ons oordeel noodzakelijk is, gedurende een periode van maximaal één jaar begeleiding aangeboden door ons dan wel door een door ons aangewezen externe partij.

Artikel 6.2.5 Doelgroep voorbereidingsperiode

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

Een voorbereidingsperiode wordt niet aangeboden ingeval u:

  • a.

    de mogelijkheid heeft binnen een jaar werk in loondienst te krijgen, waardoor uitstroom uit de uitkering mogelijk is;

  • b.

    u in een schuldensituatie bevindt die de start van een eigen bedrijf of beroep feitelijk onmogelijk maakt, toegelaten bent tot de WSNP of de sanering korter dan een jaar geleden is afgesloten;

  • c.

    in staat van surseance van betaling of faillissement verkeert en het faillissement voortduurt;

  • d.

    niet beschikt over de benodigde vakkennis en vakvaardigheden;

  • e.

    zodanige belemmeringen hebt dat zelfstandig ondernemerschap in de toekomst naar verwachting niet mogelijk is.

Artikel 6.2 6. Begeleiding tijdens voorbereidingsperiode

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

Aan u als een persoon, bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bbz, kan begeleiding worden aangeboden door ons of een door ons aangewezen externe partij. De bijstand in de kosten van de begeleiding tijdens de voorbereidingsperiode bedraagt ten hoogste € 3.000,-.

Artikel 6.2 7. Voorbereidingskrediet

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    De in artikel 29 van het Bbz bedoelde bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten bedraagt ten hoogste € 3.000,-.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening.

  • 3.

    Als u in aansluiting op de voorbereidingsperiode:

    • a.

      geen bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een bedrag om niet, tenzij u niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de wet, of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.

    • b.

      een bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een rentedragende geldlening. Voor de hierover berekende rente wordt aansluiting gezocht bij het in artikel 15 van het Bbz genomen rentepercentage.

Artikel 6.2.8 Onderzoek naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Wij zijn bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

  • 2.

    Wij zijn bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar ons oordeel aanleiding bestaat.

Artikel 6.2.9 Onderzoeken ter zake van bijstand en bedrijfskapitaal

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Wij verrichten het heronderzoek, voor zover de heronderzoekstermijnen niet in het Bbz zijn vastgelegd, binnen 12 maanden:

    • a.

      na de ingangsdatum van de uitkering; of indien de uitkering met terugwerkende kracht is toegekend,

    • b.

      na de aanvraagdatum van de uitkering;

    • c.

      na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte heronderzoek werd genomen; of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond,

    • d.

      na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in jouw dossier het laatst verrichte heronderzoek werd afgesloten.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onderzoeken wij, ingeval van verlening van algemene bijstand aan u als een persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Bbz (de beginnend zelfstandige), of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is:

    • a.

      12 maanden na aanvang van de bijstandsverlening en daarna telkens na een periode van twaalf maanden;

    • b.

      bij de toekenning van algemene bijstand om redenen van medische en sociale aard, bedoeld in artikel 23, eerste lid, tweede volzin, van het Bbz en vervolgens telkens na een periode van 12 maanden.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vindt de definitieve vaststelling van het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep door ons, bedoeld in artikel 12 van het Bbz, uiterlijk binnen 12 maanden na afsluiting van het boekjaar waarin de algemene bijstand voor levensonderhoud is verleend, plaats.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid vindt de ambtshalve kwijtschelding van de verschuldigde rente en de terugbetaling van de reeds betaalde rente door ons, bedoeld in artikel 21 van het Bbz, binnen 12 maanden na afsluiting van het boekjaar t+ 1 en binnen 12 maanden na afsluiting van boekjaar t + 2 plaats.

  • 5.

    Wij nemen op basis van het beëindigingsonderzoek uiterlijk 12 maanden na de laatste maand waarin betaling van de uitkering heeft plaatsgevonden een besluit met betrekking tot de wederzijds tussen ons en uw resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.

Artikel 6.2.10 Heronderzoeken debiteuren

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Wij verrichten het debiteurenonderzoek, in die gevallen dat de heronderzoekstermijn niet in het Bbz is vastgelegd, binnen twaalf maanden:

    • a.

      na de datum waarop de vordering is ontstaan;

    • b.

      na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd genomen: of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond;

    • c.

      na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in uw dossier het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd afgesloten.

  • 2.

    Ten aanzien van vorderingen waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden, kunnen wij toepassing van het eerste lid achterwege laten zolang de belanghebbende zijn verplichtingen nakomt.

Artikel 6.2.12 Woonkostentoeslag

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Voor zover u als zelfstandige bent aangewezen op bijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz houden wij bij de vaststelling van de bijstand rekening met een woonkostentoeslag in verband met het hebben van een eigen woning die u in gebruik heeft voor eigen bewoning, als de hoogte van de woonkosten daartoe aanleiding geven.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde woonkostentoeslag wordt toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden en wordt in principe “om niet” verleend.

  • 3.

    Na het verstrijken van deze periode van 12 maanden beoordelen wij of verlenging van de woonkostentoeslag noodzakelijk is.

Artikel 6.2.13 . Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Wij kunnen aan u als persoon die bijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz ontvangt en die als zelfstandige een arbeidsongeschiktheidsverzekering aanhoudt dan wel wil afsluiten, bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 2.

    De bijzondere bijstand, bedoeld in het eerste lid, wordt in principe om niet verleend en bedraagt ten hoogste €300,- per maand.

Artikel 6.2.14 Boekhouder of accountant

Link met: 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Wij kunnen aan u als persoon die bijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz ontvangt bijzondere bijstand voor de kosten van een boekhouder of accountant verlenen als dit noodzakelijk is voor het vaststellen van de jaarrekening of eindbalans en/of het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting.

  • 2.

    De bijzondere bijstand voor de in het eerste lid genoemde kosten wordt verleend in de vorm van een rentedragende lening en bedraagt ten hoogste €2.000,- inclusief btw.

6.3 Lage woonlasten en commerciële huur Participatiewet

6.3.1. Begripsbepalingen

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

In de beleidsregels onder 6.3 wordt onder de volgende begrippen het volgende verstaan:

  • a.

    woning: een woning, woonwagen, stacaravan of woonschip met een eigen toegang, waarbij de was- en kookgelegenheid en het toilet niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners van het pand;

  • b.

    hoofdbewoner: de belanghebbende die de woning bewoont en verplicht is de huur te betalen of de eigenaar van de woning die de woning bewoont en de hypotheekrente en/of zakelijke lasten verschuldigd is;

  • c.

    Rekenhuur: het bedrag van de minimale rekenhuur per maand waarvoor op grond van de Wet op de huurtoeslag recht kan bestaan op huurtoeslag.

Artikel 6.3.2 Verlaging van de normbijstand in verband met woonsituatie

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

De normen op grond van artikel 21 en 22 van de Participatiewet worden verlaagd met:

  • a.

    de rekenhuur als de woning een huurwoning is waarvoor u als hoofdbewoner geen huur verschuldigd bent;

  • b.

    30% van de rekenhuur als de woning een huurwoning is waarvoor u als hoofdbewoner minder dan € 160,-- huur per maand verschuldigd bent;

  • c.

    30% van de rekenhuur als u als hoofdbewoner de woning in eigendom hebt en de woning niet belast is met hypotheek;

  • d.

    de rekenhuur als u geen woning bewoont.

Artikel 6.3.3 Commerciële huurprijs voor onderhuur en kostgangerschap en korting van inkomsten

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Een minimale commerciële huurprijs voor de verhuur van een deel van een woning is de rekenhuur.

  • 2.

    Voor de korting van inkomsten uit onderhuur wordt op de uitkering van de hoofdbewoner een bedrag van € 75,-- per maand afgetrokken van de overeengekomen huurprijs.

  • 3.

    Een minimale commerciële huurprijs voor kostgangerschap is het bedrag genoemd in lid 1 van dit artikel verhoogd met een bedrag van minimaal € 150,-- per maand indien de warme maaltijden onderdeel uitmaken van de overeengekomen prijs en minimaal € 75,-- per maand indien de warme maaltijden zijn uitgesloten van de overeengekomen prijs.

  • 4.

    Voor de korting van inkomsten uit kostgangerschap blijven de bedragen voor de maaltijden buiten beschouwing en wordt van het resterende bedrag € 65,-- per maand afgetrokken van de overeengekomen prijs.

    • a.

      De onderverhuurder of kostgever die een huurwoning bewoont en die op grond van de huurovereenkomst met zijn verhuurder verplicht is om toestemming te vragen voor verhuur van een deel van de woning, is verplicht om de schriftelijke toestemming van de verhuurder in te leveren.

    • b.

      De onderhuurder of kostnemer is eveneens verplicht de schriftelijke toestemming, bedoeld in sub a van dit artikel in te leveren.

    • c.

      Als de schriftelijke toestemming bedoeld in sub a en b van dit artikel ontbreekt, wordt uitgegaan van de kostendelersnorm, omdat er geen sprake is van een uitzondering op grond van artikel 22a lid 4 van de Participatiewet.

  • 5.

    Bij een overeengekomen prijs die lager is dan het minimale bedrag genoemd in lid 1 en 3 van dit artikel, wordt uitgegaan van de kostendelersnorm omdat er geen sprake is van een uitzondering bedoeld in artikel 22a lid 4 van de Participatiewet, tenzij ter plaatse in de woning onderzoek is gedaan en met behulp van de rekentool voor berekening kamerhuur op de website www.huurdersinfo.nl is vastgesteld dat er sprake is van een commerciële huurprijs.

6.4 Vermogen Participatiewet

Artikel 6.4.1 De waarde van de bezittingen in het economische verkeer bij vrije oplevering (artikel 34 lid 1 Participatiewet)

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    De waarde van de auto wordt vastgesteld op de inkoopwaarde op grond van de ANWB koerslijst. Er wordt van uitgegaan dat een auto van ouder dan 7 jaar geen waarde heeft.

  • 2.

    De waarde van motoren en caravans wordt vastgesteld aan de hand van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands goederen.

  • 3.

    De waarde van de woning wordt vastgesteld op de WOZ-waarde (zie beleidsregel krediethypotheek).

Artikel 6.4.2 Niet als vermogen in aanmerking nemen (artikel 34 lid 2 onder a Participatiewet)

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    De scooter en fiets worden beschouwd als algemeen gebruikelijk. De waarde wordt niet tot het vermogen gerekend.

  • 2.

    Een positief saldo op bank- en spaarrekening wordt maximaal vrijgelaten tot het bedrag dat gelijk is aan de bijstandsuitkering per maand exclusief vakantietoeslag.

Artikel 6.4.3 Vaststelling van vermogen na verhuizing vanuit andere gemeente

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Als u als aanvrager voorafgaand aan een aanvraag een uitkering ontving in een andere gemeente dan wordt – ook na een onderbreking van de bijstand van minder dan 30 dagen – het vermogen vastgesteld als gebruikelijk bij een aanvraag.

  • 2.

    Als u als aanvrager voorafgaand aan een aanvraag een uitkering ontving van ons en de uitkering wordt met minder dan 30 dagen onderbroken dan is er sprake van voortzetting van de bijstand en hoeft het vermogen niet opnieuw te worden vastgesteld (zie artikel 45 lid 3 van de Participatiewet).

Artikel 6.4. 4 Vaststelling van vermogen bij wijziging van alleenstaande ouder naar alleenstaande

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Op moment van wijziging van de gezinssituatie van alleenstaande ouder naar alleenstaande wordt het vermogen en de mogelijke vermogenstoename opnieuw vastgesteld aan de hand van de actuele situatie.

  • 2.

    Als aantoonbaar is dat er door de ouder geld gespaard is tijdens de uitkering dan moet dat gespaarde bedrag buiten beschouwing blijven bij de nieuwe vermogensvaststelling.

Artikel 6.4.5 Toename van vermogen tijdens de uitkering

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Bij een vermogenstoename die binnen de grens van de mogelijke toename van het vermogen blijft, wordt de uitkering ongewijzigd voortgezet. Er wordt een beschikking verzonden met de mededeling dat de resterende mogelijke toename verlaagd is. Het bedrag van de mogelijke nieuwe toename wordt in de beschikking opgenomen.

  • 2.

    Bij een vermogenstoename die tot een overschrijding van de grens van de mogelijke vermogenstoename leidt, wordt de uitkering beëindigd. Voordat tot beëindiging wordt overgegaan, wordt het vermogen opnieuw vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie. Alleen bij een feitelijk positief vermogen, wordt de uitkering beëindigd.

6.5 Normwijziging bij verblijf in een inrichting

Artikel 6.5.1 Ingangsdatum wijziging norm bij opname

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Na opname in een inrichting wordt de norm gewijzigd naar de norm voor verblijf in een inrichting met ingang van de 1e van de maand nadat u een volle maand opgenomen bent geweest.

  • 2.

    Bij verlaten van de inrichting wordt de norm gewijzigd naar de norm van een zelfstandig wonende met ingang van de dag van ontslag.

 

6.6 Bijstand aan minderjarigen

Artikel 6.6.1 Weggelopen minderjarigen die zelfstandig wonen (alleenstaand, alleenstaande ouders, echtparen of daarmee gelijkgesteld)

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Een minderjarige die zich bij ons meldt voor een uitkering zal verwezen worden naar het wijkteam. Alleen in geval van zeer dringende redenen kan er bijstand verleend worden. Na een gesprek met de jongere zal allereerst bekend moeten worden of er een beroep gedaan kan worden op de jeugdhulpverlening en zo nee waarom niet. Vervolgens zal nagegaan moeten worden met welke hulpverleners er contact is en zal er informatie over de situatie ingewonnen moeten worden bij de hulpverleners. Als de jongere daar geen toestemming voor geeft, betekent het feitelijk dat er geen bijstand verleend kan worden. De jongere kan geen goed argument aanvoeren voor het weigeren van contact met een hulpverlener. Ook contact met de ouders is belangrijk. Het verhaal van de jongere is één kant van het verhaal. Er zullen jongeren zijn die niet willen dat er contact met de ouders wordt opgenomen, omdat zij bijvoorbeeld niet willen dat de verblijfplaats bekend wordt. De jongere kan daarvoor redenen hebben, maar dat moet dan wel met een geloofwaardig verhaal worden onderbouwd. Voordat bij wijze van hoge uitzondering tot bijstandsverlening wordt overgegaan, zal de gehele situatie goed in beeld gebracht moeten worden. De leeftijd van de jongere speelt natuurlijk ook nog een rol. Bijstandsverlening aan een jongere die bijna 18 is, is iets anders dan aan een jongere van 16 jaar.

  • 2.

    Bijstand wordt verleend als algemene bijstand en is gelijk aan de norm voor een jongere van 21 jaar die zelfstandig woont. Een eventuele bijdrage van de ouders aan de minderjarige in de kosten van levensonderhoud wordt in mindering gebracht op de norm.

  • 3.

    Ouders zijn onderhoudsplichtig voor minderjarige kinderen. De bijstand moet zoveel mogelijk worden verhaald. Als dat niet mogelijk is vanwege ernstig verstoorde verhoudingen dan wordt er voorlopig afgezien van verhaal vanwege dringende redenen.

Artikel 6.6.2 Minderjarigen die bij hun ouders wonen, maar waarvan de ouders niet legaal in Nederland verblijven

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    De vraag of sprake is van dringende redenen moet in dit geval worden bezien in het licht van artikel 3, lid 1 en lid 2, en artikel 27, lid 3, van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Daarin staat kort gezegd dat de Nederlandse staat zich verbonden heeft om het kind te verzekeren van bescherming en zorg, waarbij rekening wordt gehouden met de rechten en plichten van de ouders. Allereerst moet worden nagegaan of de ouders, of het kind zelf, middelen hebben om te voorzien in de primaire levensbehoeften. Het enkele feit dat het kind legaal verblijf houdt in Nederland en de ouders niet, geeft nog geen recht op bijstand. De CrvB heeft in een zaak waarin de moeder (zonder verblijfsrecht) zwarte inkomsten had en geen inzicht gaf in haar financiële situatie, geoordeeld dat er geen recht op bijstand was voor het kind. Er is sprake van een acute noodsituatie als er geen of onvoldoende inkomsten zijn en het kind ook niet verzekerd is voor ziektekosten.

  • 2.

    Het is redelijk om bij het bepalen van de hoogte van de uitkering uit te gaan van het normbedrag voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar. De bijstand wordt verstrekt als normbijstand. Punt is echter dat de norm laag is omdat er vanuit wordt gegaan dat ouders onderhoudsplichtig zijn en bijdragen aan het onderhoud van het kind. Als de ouders geen inkomsten hebben, kan dat niet het geval zijn. De bijstand kan dan worden verhoogd. Het bedrag van de aanvulling moet individueel worden bepaald en is afhankelijk van de situatie van het gezin waarin het kind woont. Tot de primaire levensbehoefte van het kind hoort onderdak, water, voeding en warmte. Als daarin voorzien is, doordat het kind bij de ouders woont, dan moet de aanvullende bijstand daarop worden afgestemd.

6.7 Giften en schadevergoedingen

Artikel 6.7.1. Begripsbepaling

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

In de beleidsregels onder 6.7 wordt verstaan onder:

gift: een bijdrage met een onverplicht karakter. Boodschappen voor de algemene basisbehoeften van het bestaan ontvangen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk van belanghebbende, worden aangemerkt als een gift in voormelde zin.

Artikel 6.7.2. Giften

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Voor alle giften wordt een drempelbedrag van € 1.200,- per kalenderjaar gehanteerd.

  • 2.

    Een gift of giften die het drempelbedrag overstijgen, worden tot de middelen van de belanghebbende gerekend.

Artikel 6.7.3. Giften voor bijzondere kosten

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Giften van instellingen en personen worden niet als middelen voor de bijstand aangemerkt, voor zover deze worden verstrekt voor kosten waarvoor anders bijzondere bijstand verstrekt had kunnen worden.

  • 2.

    Giften van instellingen en personen worden niet als middelen voor de bijstand aangemerkt, voor zover deze voor vanuit medisch oogpunt wenselijke kosten worden verstrekt. Dit, voor zover de levensstandaard hierdoor niet wordt verhoogd.

  • 3.

    Giften van werkgevers voor werknemers worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend, voor zover deze onbelast zijn.

  • 4.

    Voor giften als bedoeld in bovenstaande leden geldt wel een meldingsplicht.

  • 5.

    Giften als bedoeld in bovenstaande leden tellen niet mee voor het drempelbedrag zoals bedoeld in artikel 6.7. 2 van deze beleidsregels.

Artikel 6.7.4. Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Een gift die wordt verstrekt in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag, en die niet meer bedraagt dan de voor de belanghebbende geldende maandelijkse netto bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld), wordt niet in aanmerking genomen als middel.

  • 2.

    Het gedeelte van de gift dat de maandelijkse bijstandsnorm als bedoeld in bovenstaand lid overschrijdt, telt mee voor de opbouw van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 6.7 2, lid 1 van deze beleidsregels.

  • 3.

    Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag dienen gemeld te worden.

Artikel 6.7.5 Giften in verband met schulden

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    Een gift die wordt ontvangen ter afbetaling van een problematische schuld, ontstaan in een periode voor aanvang van de bijstandsverlening, wordt niet in aanmerking genomen als middel.

  • 2.

    Er is sprake van een problematische schuld als op het moment van aanvang van de bijstandsverlening een negatief vermogen is vastgesteld en er een terugbetalingsverplichting rust op deze schuld, waarvan de termijn is overschreden.

  • 3.

    Voor giften als bedoeld in bovenstaande leden geldt wel een meldingsplicht.

Artikel 6.7.6. Schadevergoeding

Link met: artikel 6.2 Ondersteuning in geld

  • 1.

    De schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor materiële schade wordt niet als vermogen aangemerkt, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade.

  • 2.

    Schadevergoeding die is bedoeld ter compensatie van het verlies van arbeidsvermogen, wordt aangemerkt als inkomen voor de periode waarop de vergoeding betrekking heeft.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het vermogen na ontvangst van een immateriële schadevergoeding wordt buiten beschouwing gelaten: het bedrag genoemd in artikel 34, lid 3, onderdeel a van de Participatiewet.

  • 4.

    Indien de immateriële schadevergoeding meer bedraagt dan de vrijlating zoals genoemd in het vorige lid, wordt 2/3 deel van het meerdere van het bedrag van de immateriële schadevergoeding in aanmerking genomen als vermogen.

6.8 Het pgb

Artikel 6.8.1 Begripsbepalingen

Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb)

In de beleidsregels onder 6.8 wordt verstaan onder:

  • a.

    kostprijs van een maatwerkvoorziening of individuele voorziening: de prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier en de daarin begrepen onderhoudskosten;

  • b.

    pgb: persoonsgebonden budget.

Artikel 6.8.2 Budgetplan

Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.1 Voorwaarden

  • 1.

    Indien u aanspraak kan maken op een hulpmiddel, schoonmaakondersteuning en signalering, praktische thuisondersteuning, begeleiding, dagbesteding of kortdurend verblijf, kunt u aangeven of u deze voorziening in natura of in de vorm van een pgb wilt ontvangen. Ingeval u de voorziening in de vorm een pgb wenst te ontvangen, dan dient u een budgetplan aan te leveren.

  • 2.

    In het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, moet het volgende zijn opgenomen:

    • a.

      uw motivatie waarom u de voorziening als een pgb geleverd wenst te krijgen;

    • b.

      op welke wijze de diensten die tot de voorziening behoren, bijdragen aan uw participatie en zelfredzaamheid;

    • c.

      welke resultaten met de van derden te betrekken diensten wordt beoogd;

    • d.

      de wijze waarop de kwaliteit van de diensten wordt gewaarborgd.

  • 3.

    Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen zijn op grond van de Jeugdwet bevoegd om een individuele voorziening voor jeugdhulp in te zetten. Ditzelfde geldt voor een gecertificeerde instelling. Bij de inzet van jeugdhulp door een arts of gecertificeerde instelling kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een pgb. De arts of gecertificeerde instelling dient de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb te bespreken met u en uw ouders. Wanneer u en uw ouders voor een pgb willen kiezen, moeten jullie een aanvraag indienen bij ons. Wij zorgen ervoor dat de aanvraag in behandeling wordt genomen.

Artikel 6.8.3 Kwaliteitseisen

Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.1 Voorwaarden

  • 1.

    De diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen behorende tot de ondersteuning-op-maat die u met inzet van het pgb van derden betrekt, dienen:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te zijn;

    • b.

      te voldoen aan de professionele standaard;

    • c.

      te zijn afgestemd op uw reële behoefte en op andere vormen van zorg en ondersteuning die u ontvangt;

    • d.

      te worden verstrekt met respect voor de rechten van u als cliënt.

  • 2.

    U dient in het budgetplan inzichtelijk te maken dat aan de in het eerste lid genoemde kwaliteitseisen is voldaan.

Artikel 6.8.4 De aan het pgb verbonden voorwaarden

Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.1 Voorwaarden

  • 1.

    Als u een voorziening als pgb ontvangt, dient u te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      u moet het pgb besteden aan het doel waarvoor het is verstrekt;

    • b.

      u mag het pgb niet besteden aan een voorziening die algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      u mag uit het pgb geen administratiekosten en feestdagenuitkering betalen;

    • d.

      u mag uit het pgb geen administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers betalen;

    • e.

      u mag het beheer van het pgb niet uitbesteden aan de persoon of het bedrijf dat de ondersteuning feitelijk levert.

  • 2.

    U dient de uitgaven van het pgb volledig te verantwoorden, hetgeen impliceert dat door ons geen verantwoordingsvrij bedrag wordt gehanteerd.

Artikel 6.8.5 Weigering pgb

Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.1 Voorwaarden

Wij kunnen een pgb weigeren:

  • a.

    voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de voorziening in natura. Als de kosten hoger zijn dan de kosten van een voorziening in natura, zal het pgb nooit hoger zijn dan 100% van de kostprijs van de goedkoopst adequate ondersteuning-op-maat in natura.

  • b.

    als een pgb eerder is herzien of ingetrokken omdat:

    • u onjuiste of onvolledige gegevens hebt verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • u niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden;

    • het pgb niet of voor een ander doel is gebruikt.

  • c.

    als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zolang het onderzoek voor een voorziening nog niet is afgerond en er op basis hiervan nog geen besluit is genomen over de noodzaak, aard en omvang van de voorziening. De voorziening in natura kan nadien, als er voldoende rust is om een budgetplan te maken, worden omgezet in een pgb.

Artikel 6.8.6 Geen Pgb aan personen uit sociaal netwerk bij specialistische jeugdhulp

Link met: 6.3 Persoonsgebonden budget (pgb) en artikel 6.3.2 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk

Bij een indicatie voor ondersteuning-op-maat, in de vorm van specialistische jeugdhulp, is het niet toegestaan om het pgb te besteden aan uw ouder(s) en/of andere personen uit uw sociaal netwerk. Dit staat los van de vraag of zij daartoe beroepshalve gekwalificeerd zijn. Voor specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen met voldoende professionele afstand om zo objectief en onafhankelijk te kunnen handelen. Uw ouders en/of personen uit het sociaal netwerk hebben deze professionele afstand niet, omdat zij vanuit hun hoedanigheid (te veel) betrokken zijn bij u.

 

6.9 Eigen bijdrage

Artikel 6.9.1 Eigen bijdrage

Link met 6.4 Wat is de bijdrage in de kosten

  • 1.

    Voor de kosten in de volgende voorzieningen in het kader van de Wmo is geen eigen bijdrage verschuldigd:

    • een rolstoel;

    • de vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten;

    • vervoersbudget, als bedoeld in artikel 3.6.3, tweede lid, onder a, van de Integrale Verordening Sociaal Domein Schagen;

    • (rolstoel)taxivergoeding, als bedoeld in artikel 3.6.3, tweede lid, onder b, van de Integrale Verordening Sociaal Domein Schagen.

  • 2.

    Als u de leeftijd van achttien jaar nog niet hebt bereikt, dan is op grond van artikel 3.8 lid 4 sub e van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage in de kosten van een voorziening verschuldigd. Het vorenstaande lijdt uitzondering ingeval een voorziening of pgb is verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige. Op grond van artikel 6.4 van de Integrale Verordening Sociaal Domein Schagen is de bijdrage in de kosten van voornoemde maatwerkvoorziening of pgb verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Geen bijdrage in de kosten van een Wmo-ondersteuning-op maat is verschuldigd, indien:

    • u in een schuldsaneringsregeling zit op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen;

    • u in een minnelijke schuldregeling zit op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of in een stabilisatietraject dat aan voornoemde minnelijke regeling voorafgaat; of

    • op uw inkomen op correcte wijze beslag is gelegd en u zich bij ons heeft gemeld voor schuldhulpverlening.

  • 4.

    De ingangsdatum van de bijdrageperiode waarover geen bijdrage verschuldigd is, wordt gesteld op de eerste dag van de bijdrageperiode die volgt op de bijdrageperiode waarin het college het besluit als bedoeld in het eerste lid bij het CAK bekend heeft gemaakt.

  • 5.

    De periode waarover een bijdrage in de kosten van een voorziening in het kader van de Wmo is verschuldigd, ziet bij de navolgende voorzieningen op de datum van toekenning van de voorziening tot het moment waarop de kostprijs van deze voorziening is bereikt:

    • a.

      een vervoersvoorziening over de korte en middellange afstand die in de vorm van een pgb is verstrekt;

    • b.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • c.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van één woning;

    • e.

      een niet- bouwkundige of een niet-woontechnische woonvoorziening.

  • 6.

    De periode waarover een bijdrage in de kosten van een Wmo-ondersteuning-op maat is verschuldigd, ziet bij de navolgende voorzieningen op de datum van toekenning van de maatwerkvoorziening tot het moment waarop de gebruiksduur van de voorziening in kwestie is verstreken:

    • a.

      een vervoersvoorziening over de korte en middellange afstand die in natura is verstrekt;

    • b.

      schoonmaakondersteuning en signalering;

    • c.

      praktische thuisondersteuning;

    • d.

      begeleiding;

    • e.

      dagbesteding;

    • f.

      kortdurend verblijf;

    • g.

      beschermd wonen.

Hoofdstuk 7 Inkomen en schulden

Kernwaarden:

  • Wij zetten ons in om armoede en schulden te voorkomen.

  • Wij zorgen voor een financieel vangnet.

7.1 Bijzondere bijstand

Artikel 7.1.1 Voorwaarden bijzondere bijstand

Link met: 7.2 Bijzondere bijstand en artikel 7.2.1 Vangnet

  • 1.

    Aan het recht op bijzondere bijstand zijn de volgende voorwaarden gesteld:

    • a.

      u heeft noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • b.

      deze kosten doen zich daadwerkelijk voor;

    • c.

      deze kosten vloeien voort uit bijzondere omstandigheden; en

    • d.

      deze kosten kunnen volgens ons niet worden voldaan uit:

      • de bijstandsnorm (artikel 5 onderdeel c Participatiewet;

      • de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 Participatiewet);

      • de individuele studietoeslag (artikel 36b Participatiewet);

      • het vermogen (artikel 34 Participatiewet); en

      • het inkomen (artikel 32 Participatiewet) voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

  • 2.

    Voor het recht op bijzondere bijstand gelden ook de algemene voorwaarden voor bijstand die zijn neergelegd in paragraaf 2.2 van de Participatiewet (onder meer voorliggende voorziening en territorialiteitsbeginsel).

Artikel 7.1.2 Gebonden bevoegdheid en beoordelingsruimte

Link met: 7.2 Bijzondere bijstand en artikel 7.2.1 Vangnet

Wij hebben geen vrije bevoegdheid (discretionaire bevoegdheid) bij het verlenen van bijzondere bijstand, maar een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat als voldaan is aan de wettelijke voorwaarden, wij verplicht zijn bijzondere bijstand te verlenen De vragen in artikel 7.1.1, eerste lid, onder a, b en c moeten altijd door ons worden beantwoord. Pas als blijkt dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, komen wij toe aan beantwoording van de vraag in artikel 7.1.1, eerste lid, onder d. De rechter zal zonder terughoudendheid moeten toetsen hoe wij de vragen in artikel 7.1.1, eerste lid, onder a, b en c hebben beantwoord. Bij de beantwoording van de in artikel 7.1.1, eerste lid, onder d, genoemde vraag hebben wij beoordelingsruimte. Dit betekent dat wij zelf kunnen bepalen welk deel van het inkomen en vermogen als draagkracht wordt aangemerkt. De rechter zal de wijze waarop wij deze vraag hebben beantwoord slechts terughoudend mogen toetsen. Dit betekent dat de rechter slechts toetst of de manier waarop wij genoemde vraag hebben beantwoord in redelijkheid heeft kunnen leiden tot het besluit.

Artikel 7.1.3 Handboek Bijzondere Bijstand Schagen 2019

Link met: 7.2 Bijzondere bijstand en artikel 7.2.1 Vangnet

  • 1.

    In het Handboek Bijzondere Bijstand worden in ieder geval beleidsregels gesteld over:

    • a.

      welk deel van het inkomen en vermogen als draagkracht wordt aangemerkt;

    • b.

      in hoeverre artikel 31 lid 2 (vrijgelaten middelen) en artikel 34 lid 2 Participatiewet (vrijgelaten vermogen) al dan niet op de bijzondere bijstand van toepassing zijn;

    • c.

      de wijze waarop de draagkrachtperiode wordt vastgesteld;

    • d.

      in welke situaties bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.

  • 2.

    In het eerste lid genoemde Handboek wordt ook aangegeven welke kostensoorten wel en welke niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

7.2 Studietoeslag

Artikel 7.2.1 Begrippen

Link met 7.3 Studietoeslag

In deze paragraaf opgenomen beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

  • b.

    WSF: Wet studiefinanciering 2000

  • c.

    WTOS: Hoofdstuk 4 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Artikel 7.2.2 Structurele beperking

Link met : 7.3 Studietoeslag

  • 1.

    Structurele medische beperking: een fysieke en/of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.

  • 2.

    Structureel: als er binnen een periode van (12 maanden) na de aanvraag geen herstel of verbetering is te verwachten in de medische beperking, zodanig dat belanghebbende wel in staat is om naast de studie te werken en daar inkomen mee te verdienen.

  • 3.

    Er is in ieder geval geen sprake van een structurele medische beperking bij:

    • a.

      mantelzorg;

    • b.

      een gebroken been;

    • c.

      kortdurende beperkingen;

    • d.

      beperkingen die niet dusdanig ernstig zijn dat iemand naast de studie niet meer kan werken.

Artikel 7.2.3 Voorwaarden studietoeslag

Link met : 7.3 Studietoeslag

Er bestaat recht op studietoeslag als u:

  • a.

    als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat bent naast de studie inkomsten te verwerven;

  • b.

    studiefinanciering ontvangt op grond van de WSF of een tegemoetkoming krijgt op grond van de WTOS. Het levenlanglerenkrediet van de WSF valt niet hieronder;

  • c.

    geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong.

Artikel 7.2.4. Aanvraag studietoeslag

link met : 7.3 Studietoeslag

  • 1.

    U verstrekt bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      een bewijs van het ontvangen van studiefinanciering op grond van de WSF of een

    • b.

      tegemoetkoming op grond van de WTOS;

    • c.

      bij stage: een kopie van de stageovereenkomst waaruit de hoogte van de stagevergoeding blijkt.

  • 2.

    U kan bij de aanvraag een deskundigenverklaring verstrekken waarin staat waarom u niet kan werken naast de studie.

Artikel 7.2.5 Toekennen en uitbetalen studietoeslag

link met : 7.3 Studietoeslag

  • 1.

    Als door ons is vastgesteld dat recht op studietoeslag bestaat, wordt de studietoeslag toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop u de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt studietoeslag met terugwerkende kracht ook toegekend over een periode die is gelegen voor de dag waarop u de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend als:

    • a.

      u daarom verzoekt; en

    • b.

      u over deze periode voldoet aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt studietoeslag niet met terugwerkende kracht toegekend over een periode die is gelegen:

    • a.

      voor 1 april 2022;

    • b.

      5 jaar voorafgaand aan de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 4.

    De studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

  • 5.

    De studietoeslag die met terugwerkende kracht wordt toegekend, wordt na toekenning als een bedrag ineens uitbetaald.

Artikel 7.2.6 Beëindiging studietoeslag

link met : 7.3 Studietoeslag

De studietoeslag wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het recht op studietoeslag niet langer bestaat.

Artikel 7.2.7 Hoogte studietoeslag

link met : 7.3 Studietoeslag

  • 1.

    De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag van de Participatiewet.

  • 2.

    Als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de studietoeslag geldt in de maand waarin een belanghebbende jarig wordt, het bedrag dat hoort bij de leeftijd die belanghebbende op de verjaardag heeft bereikt.

  • 3.

    Als u ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels (beleidsregels van paragraaf 7.2) een studietoeslag ontvangt die is toegekend op grond van de oude wettelijke regeling, dan blijft u deze studietoeslag - die hoger is dan de in het eerste lid bedoelde bedragen- ontvangen tot het moment waarop geen recht meer bestaat op studietoeslag.

Artikel 7.2.8 Medisch advies

link met : 7.3 Studietoeslag

  • 1.

    Wij zijn verplicht een medisch advies te vragen aan een onafhankelijke deskundige voor de beoordeling of sprake is van een structurele medische beperking.

  • 2.

    Wij vragen het medisch advies aan bij de door ons gecontracteerde externe partner.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kunnen wij alleen in de navolgende situaties een medisch advies achterwege laten als:

    • a.

      direct duidelijk is dat er recht bestaat op studietoeslag gelet op de ernst/aard van de structurele medische beperking;

    • b.

      vaststaat dat door u geen studiefinanciering op grond van de WSF of tegemoetkoming op grond van de WTOS wordt ontvangen;

    • c.

      u recht heeft op een Wajong uitkering;

    • d.

      u werkt naast de studie, niet zijnde een stage.

Artikel 7.2.9 Nieuw medisch advies bij zicht op verbetering

link met : 7.3 Studietoeslag

Wanneer het eerste medisch advies daartoe aanleiding geeft, bepalen wij dat binnen een bepaalde periode een nieuw medisch advies zal worden gevraagd om te beoordelen of u nog steeds niet in staat bent om naast de studie te werken.

 

7.3 Individuele Inkomenstoeslag

Artikel 7.3.1 Wijze waarop rekening wordt gehouden met uw mogelijkheden om uw inkomen te verbeteren

Link met: 7.4 Individuele inkomenstoeslag en artikel 7.4.1 Doelgroep

  • 1.

    Als u ontheven bent van de arbeidsverplichting op grond van de Participatiewet, de Ioaw en de Ioaz, heeft u geen mogelijkheid om uw inkomen te verbeteren.

  • 2.

    Als u een uitkering heeft op grond van Wajong, de Wia, de WAO en de ZW en volledig arbeidsongeschikt bent, heeft u geen mogelijkheid om uw inkomen te verbeteren.

  • 3.

    Als u gebruik maakt van de schuldhulpverlening en waarvoor is vastgesteld dat u niet in staat bent om uw inkomen te verbeteren, heeft u ook voor het recht op de individuele inkomenstoeslag geen mogelijkheid om uw inkomen te verbeteren.

  • 4.

    Voor degene die niet genoemd wordt in lid 1, 2 of 3 van dit artikel, wordt de mogelijkheid om het inkomen te verbeteren op grond van de individuele situatie beoordeeld.

Artikel 7.3.2 Wijze waarop rekening gehouden wordt met uw inspanningen om uw inkomen te verbeteren

Link met: 7.4 Individuele inkomenstoeslag en artikel 7.4.1 Doelgroep

  • 1.

    U heeft geen recht op een individuele inkomenstoeslag, indien in het jaar voorafgaand aan de datum waarop recht bestaat op individuele inkomenstoeslag een besluit is genomen waarmee:

    • uw uitkering op grond van de Participatiewet, de Ioaw en Ioaz is verlaagd in verband met het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen;

    • uw uitkering op grond van de werknemers- en volksverzekeringen is verlaagd in verband met het niet nakomen van arbeids- en re-integratieverplichtingen.

  • 2.

    U heeft geen recht op een individuele inkomenstoeslag, indien in het jaar voorafgaand aan de datum waarop recht bestaat op individuele inkomenstoeslag een besluit is genomen waarmee de schuldhulpverlening is beëindigd of gewijzigd en waarvoor de oorzaak gelegen is in het feit dat u niet voldoende gedaan heeft om uw inkomen te verbeteren.

  • 3.

    U heeft geen recht op een individuele inkomenstoeslag, indien in het jaar voorafgaand aan de datum waarop recht bestaat op individuele inkomenstoeslag het WSNP- traject door uw toedoen is afgebroken.

  • 4.

    Voor degene die niet in lid 1, 2 of 3 van dit artikel genoemd wordt, wordt de mate waarin hij zich ingespannen heeft om het inkomen te verbeteren op grond van de individuele situatie beoordeeld.

7.4 Schuldhulpverlening

Artikel 7.4.1 Begrippen

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 Samenwerking en toegang en artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

  • 1.

    In de beleidsregels onder 7.4 wordt verstaan onder:

    • a.

      betalingsregeling: bij overeenkomst tussen schuldenaar en schuldeiser(s) vastgestelde regeling, waarin wordt bepaald dat de vastgestelde vordering(en) volledig wordt/worden terugbetaald in een vooraf vastgesteld aantal termijnen;

    • b.

      budgetbeheer: geheel van activiteiten in het kader van beheren van de inkomsten van de belanghebbende en het in overeenstemming met het vastgestelde budgetplan verrichten van betalingen;

    • c.

      budgetcoaching: geheel van activiteiten om de belanghebbende te leren op een verantwoorde wijze met zijn inkomen om te gaan;

    • d.

      crisisinterventie: het geheel van maatregelen dat noodzakelijk is om een crisis af te wenden;

    • e.

      diagnose-instrument: een wetenschappelijk gefundeerd assessmentinstrument op basis van een vragenlijst en een vaardighedentest die door u worden ingevuld. Het instrument meet gedrag en vaardigheden, bereidheid tot gedragsverandering, zelfregie en overtuiging, evenals aanwezige risicofactoren en mogelijke zelfoverschatting van belangrijke vaardigheden;

    • f.

      duurzame financiële dienstverlening: geheel van activiteiten met als doel het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de belanghebbende, waarbij is vastgesteld dat het bestaande schuldprobleem door of in bij u gelegen omstandigheden (nog) niet kan worden opgelost; als dit evenwicht is bereikt en naar verwachting duurzaam is, kan de dienstverlening worden stopgezet;

    • g.

      informatie en advies: het geven van informatie en advies over het zelfstandig bereiken van duurzaam financieel evenwicht zonder gebruik te maken van de producten stabilisatie, duurzame financiële dienstverlening, schuldregeling, budgetbeheer, budgetcoaching, begeleiding naar de WSNP en crisisinterventie. Onder informatie en advies wordt ook verstaan de doorverwijzing naar derden;

    • h.

      intake: de fase waarin uw gegevens, waaronder uw inkomen, uitgaven, vermogens- en schuldposities, worden geïnventariseerd. Deze geïnventariseerde gegevens, de uitkomsten van een eventueel in zetten diagnose-instrument, alsmede het verslag van het keukentafelgesprek, vormen de input voor de analyse en het advies tot het volgen van een of meer vervolgstappen in het schuldhulpverleningsproces. Dit advies moet voorzien zijn van een plan van aanpak;

    • i.

      keukentafelgesprek: een laagdrempelig gesprek waarin u uw (financiële) situatie weergeeft en geïnformeerd wordt over de schuldhulpverlening en de rechten en plichten. Daarnaast wordt tijdens dit gesprek de hulpvraag vastgesteld en uw zelfredzaamheid getoetst. Wanneer u tijdens het keukentafelgesprek aangeeft een aanvraag voor schuldhulpverlening te willen indienen, maakt het keukentafelgesprek onderdeel uit van de intake;

    • j.

      kredietbank: Stichting Kredietbank Nederland;

    • k.

      nazorg: geheel van activiteiten, dat plaatsvindt na de succesvolle beëindiging van schuldhulpverlening en dat gericht is op het voorkomen van recidive;

    • l.

      netto besteedbaar inkomen: het netto inkomen (het inkomen dat overblijft nadat van het bruto-inkomen belasting en premies zijn afgetrokken) minus de verwervingskosten, voor zover deze niet dan wel niet volledig zijn vergoed.

    • m.

      NVVK: (oorspronkelijk de afkorting voor Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet) de vereniging van schuldhulpverlening en sociaal bankieren;

    • n.

      problematische schuldsituatie: een situatie waarin van een natuurlijk persoon redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of waarin hij heeft opgehouden te betalen;

    • o.

      recidive: hernieuwde aanvraag van dezelfde aanvrager;

    • p.

      schuldregeling: bemiddeling (voor een problematische schuldsituatie waarbij een betalingsregeling niet mogelijk blijkt) door de schuldhulpverlenersorganisatie tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling tegen finale kwijting voor de totale schuldenlast te bewerkstelligen;

    • q.

      saneringskrediet: een van de twee soorten van een schuldregeling, te weten een krediet dat wordt verstrekt door de kredietbank en is gericht op het aflossen van een schuld. Bij een saneringskrediet wordt door middel van een krediet (een percentage van) de totale schuldenlast afgekocht tegen finale kwijting;

    • r.

      schuldbemiddeling: een van de twee soorten van een schuldregeling, te weten een overeenkomst tussen cliënt en schuldeiser(s) waarin wordt afgesproken dat de totale schuldenlast gedeeltelijk wordt terugbetaald in termijnen naar draagkracht tegen finale kwijting;

    • s.

      schuldpreventie: is een mix van maatregelen, activiteiten en voorzieningen die erop gericht zijn dat mensen financieel vaardig worden en zich zo gedragen dat zij hun financiën op orde houden;

    • t.

      stabilisatie: geheel van activiteiten met als doel het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van belanghebbende; als dit doel is bereikt kan een betalingsregeling of schuldregeling worden opgestart;

    • u.

      verwervingskosten: kosten die een persoon moet maken bij het verrichten van arbeid, waaronder in ieder geval is begrepen de reiskosten voor woon-werkverkeer en de kosten van kinderopvang;

    • v.

      wet: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

    • w.

      WSNP: Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (als bedoeld in Titel III van de Faillissementswet);

  • 2.

    Begrippen die in deze beleidsregels voorkomen en niet nader worden toegelicht, hebben dezelfde betekenis als in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, Algemene wet bestuursrecht, Gemeentewet, Faillisementswet, Participatiewet en de modules van de NVVK.

Artikel 7.4.2 2 Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegangen artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.8.3 Besluit

  • 1.

    Als u een inwoner bent van 18 jaar of ouder kunt u zich tot ons wenden voor schuldhulpverlening.

  • 2.

    Wij kunnen als u een inwoner bent van 12 tot 18 jaar maatregelen treffen in het kader van schuldpreventie.

Artikel 7.4.3 Aanvraag tot schuldhulpverlening

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegangen artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

  • 1.

    Indien u zich wendt tot ons voor schuldhulpverlening, dan vindt binnen 4 weken een keukentafelgesprek plaats, waarin onder meer de hulpvraag wordt vastgesteld. In geval van een bedreigende situatie of een situatie waarin minderjarige inwonende kinderen zijn betrokken vindt dit keukentafelgesprek binnen drie werkdagen respectievelijk 2 weken plaats.

  • 2.

    Een keukentafelgesprek zal eveneens binnen 4 weken plaatsvinden nadat u in bent gegaan op een aanbod van ons voor een gesprek die wij hebben gedaan naar aanleiding van een signaal over betalingsachterstanden die wij van een schuldeiser hebben ontvangen.

  • 3.

    Binnen een week na het in het eerste lid genoemde keukentafelgesprek verstrekken wij aan u een verslag van de uitkomsten van voornoemd gesprek.

  • 4.

    U tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon met wie u het gesprek hebt gevoerd.

  • 5.

    Wanneer wij tijdens het keukentafelgesprek tot de conclusie komen dat uw schuldprobleem met een eenmalig advies kan worden opgelost, kunnen wij volstaan met een beknopt verslag.

  • 6.

    Wanneer wij tijdens het keukentafelgesprek tot de conclusie komen dat ter oplossing van uw schuldprobleem schuldhulpverlening van gemeentewege noodzakelijk is, dan zullen wij binnen 8 weken na het keukentafelgesprek een beschikking afgeven zoals hieronder is omschreven in artikel 7.4.4. Het plan van aanpak kan achterwege blijven indien uw aanvraag tot schuldhulpverlening alsnog wordt geweigerd. Als u tijdens het keukentafelgesprek aangeeft dat u afziet van een traject schuldhulpverlening zullen wij geen beschikking afgeven.

  • 7.

    Indien uw omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan een crisisinterventie of uitgebreider informatie- en adviesgesprek leiden tot een intake.

  • 8.

    Voor zover informatie noodzakelijk en relevant is voor het kunnen opstellen van een plan van aanpak, zoals bedoeld in artikel 7.4.4 lid 6, zullen wij dit intern hiervoor verwerken als dit reeds beschikbaar was vanwege de uitvoering van de Jeugdwet, de Participatiewet, of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015. Wij kunnen in individuele gevallen dus gebruik van onze bevoegdheid zoals bedoeld is in artikel 8d van de wet.

  • 9.

    Wij maken, gelet op artikel 8 lid 2 van de wet gecombineerd met artikel 17 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening, geen gebruik van onze bevoegdheid om bij de BKR het gegeven te registreren dat u schuldhulpverlening ontvangt. Wel zullen wij later in het traject bij de BKR moeten registreren als er een schuldregeling wordt opgestart. De grondslag daarvan ligt in dat geval in een privaatrechtelijke overeenkomst.

Artikel 7.4.4 Aanbod van schuldhulpverlening

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegangen artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

  • 1.

    Wij verlenen schuldhulpverlening aan u, indien wij schuldhulpverlening noodzakelijk achten. De noodzaak voor schuldhulpverlening wordt in een beschikking vastgelegd.

  • 2.

    Het aanbod van schuldhulpverlening kan bestaan uit het volgende product of producten:

    • a)

      (uitgebreid) informatie- en advies;

    • b)

      schuldhulpverleningstraject met als mogelijke onderdelen:

      • duurzame financiële dienstverlening

      • stabilisatie

      • schuldbemiddeling, inclusief eventueel dwangakkoord

      • saneringskrediet, inclusief eventueel dwangakkoord

      • betalingsregeling (traject beheersbare schulden)

      • budgetbeheer

      • budgetcoaching

      • begeleiding naar de WSNP

      • crisisinterventie

      • Nazorg.

  • 3.

    Welk product of combinatie van producten kan worden aangeboden is van meerdere factoren afhankelijk en kan dus per situatie verschillen. De factoren die een rol kunnen spelen zijn:

    • aard en zwaarte van de schulden;

    • psychosociale situatie;

    • uw houding en gedrag;

    • uw financiële vaardigheden en de mate van leerbaarheid;

    • eerder gebruik van schuldhulpverlening.

  • 4.

    Ter oplossing van een problematische schuldensituatie staan ons twee instrumenten ter beschikking, namelijk de schuldbemiddeling en het saneringskrediet. Het saneringskrediet wordt uitsluitend ingezet, indien u op het moment dat u zich tot ons wendt voor schuldhulpverlening een inkomen hebt dat lager is dan 120% van de voor u geldende bijstandsnorm en die, gelet op uw leeftijd, opleidingsniveau, gezondheidstoestand, afstand tot de arbeidsmarkt, werkervaring en de mate van uw employability, geen reëel perspectief hebt om gedurende de aflosperiode van 36 maanden met arbeid een netto besteedbaar inkomen te verdienen dat hoger is dan 130% van de voor u geldende bijstandsnorm. Voor het saneringskrediet is een maximumbedrag ingesteld van € 5.000,- .

  • 5.

    Wij kunnen aan de stabilisatie, betalingsregeling, schuldbemiddeling en het saneringskrediet de voorwaarde verbinden dat u medewerking verleent aan budgetcoaching, budgetbeheer of beschermingsbewind.

  • 6.

    In het plan van aanpak dat onderdeel uitmaakt van de beschikking, wordt het aanbod van schuldhulpverlening gemotiveerd en aangegeven wat de doorlooptijd en het beoogde doel van het betreffende schuldhulpverleningstraject is.

  • 7.

    Bij de inzet van de in lid 2 genoemde producten conformeren wij ons aan de richtlijnen en voorwaarden van de NVVK.

Artikel 7.4.5 Budgetbeheer

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegang,artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

  • 1.

    Budgetbeheer kan onderdeel uitmaken van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 7.4.4 lid 6.

  • 2.

    Voor budgetbeheer kan ook separaat een aanvraag worden ingediend vanwege preventie als er geen sprake is van een verder traject voor schuldhulpverlening.

  • 3.

    Wij beoordelen in het geval als bedoeld onder lid 2 in de eerste plaats de noodzaak van het budgetbeheer en of dit een passende voorziening is.

  • 4.

    Voor het beslissen of wij de kosten van het budgetbeheer betalen maken wij de volgende afweging: Tijdens een WSNP, en ook tijdens een schuldregeling, is conform artikel 295 Faillissementswet een het Vrij Te Laten Bedrag (hierna: VTLB) beschikbaar voor levensonderhoud en vaste lasten. Het VTLB wordt vastgesteld op de wettelijke beslagvrije voet, vermeerderd met diverse correcties afhankelijk van de situatie van werk/inkomen en bepaalde lasten. Als er sprake is van budgetbeheer, en dit noodzakelijk en passend is, dan kunnen de kosten van het budgetbeheer worden gecorrigeerd in de berekening van het VTLB als de gemeente deze kosten niet financiert. Als er fictief wel wordt gecorrigeerd voor de kosten van het budgetbeheer in de berekening van het VTLB, en er dan evengoed sprake zou zijn van een afloscapaciteit in een al dan niet fictieve schuldregeling, dan zullen de kosten van het budgetbeheer niet door ons worden betaald. Indien het wel of niet corrigeren van de kosten van het budgetbeheer in de berekening van het VTLB niet of nauwelijks invloed heeft op de hoogte van de afloscapaciteit in een al dan niet fictieve schuldregeling, dan kunnen de kosten wel door ons worden betaald. Indien de hoogte van uw netto inkomen met of zonder het corrigeren van de kosten van het budgetbeheer in de berekening van het VTLB lager is dan het VTLB dan betalen wij de kosten van het budgetbeheer.

  • 5.

    Los van de afwegingen die volgen uit het derde lid en het vierde lid betalen wij de kosten van het budgetbeheer alleen als dit wordt uitgevoerd of gaat worden uitgevoerd door budgetbeheerders die door de gemeente Schagen zijn gecontracteerd. De betreffende samenwerking met deze gecontracteerde aanbieders volgt uit een aanbestedingsprocedure. Tijdens de intake leggen wij samen met u vast bij welke budgetbeheerder u zich kunt aanmelden indien wij uw aanvraag waarschijnlijk gaan toekennen.

  • 6.

    Als wij de kosten van het budgetbeheer niet betalen, kan dit evengoed onderdeel gaan uitmaken van het plan van aanpak. U zal dan echter zelf moeten zorgen voor de betaling van de kosten, maar wij corrigeren de kosten dan in de berekening van het VTLB zodra er een schuldregeling wordt opgestart.

  • 7.

    Als in een geval als bedoeld onder lid 2 er geen noodzaak is voor budgetbeheer, dit geen passende voorziening is, en/of wij de kosten van het budgetbeheer gelet op lid 4 niet zullen betalen, zullen wij de aanvraag weigeren. U kan dan evengoed wel gebruik maken van budgetbeheer, met dien verstande dat u dan zelf moet zorgen voor de betaling van de kosten.

Artikel 7.4.6 Verplichtingen

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 Samenwerking en toegang,artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

  • 1.

    U doet aan ons op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening. Van een onverwijlde informatieverstrekking als bedoeld in voormelde zin is sprake als u binnen 10 werkdagen nadat het voor de schuldhulpverlening relevante feit en/of omstandigheid zich heeft voorgedaan ons hierover informeert.

  • 2.

    U bent verplicht aan ons de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van schuldhulpverlening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het nakomen van gemaakte afspraken in het kader van schuldhulpverlening;

    • b.

      het beschikken over een basisbankrekening;

    • c.

      geen nieuwe schulden aangaan;

    • d.

      het zich houden aan alle bepalingen en voorwaarden als genoemd in het plan van aanpak en in de overeenkomsten tot schuldregeling;

    • e.

      het actief deelnemen aan een cursus of cursussen, financiële coaching en training die gericht zijn op het voorkomen van (nieuwe) schulden;

    • f.

      zoveel mogelijk afloscapaciteit creëren door het verruimen van inkomen, inzetten van beschikbaar vermogen en het minimaliseren van uitgaven, en deze afloscapaciteit te gebruiken ter delging van de schulden;

    • g.

      mee te werken aan de uitvoering van het diagnose-instrument;

    • h.

      het ondertekenen van een plan van aanpak.

Artikel 7.4.7 Weigeren verzoek

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegang,artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

Wij weigeren de schuldhulpverlening, indien:

  • a.

    u verplichtingen als bedoeld in artikel 7.4.6, eerste en tweede lid, niet of onvoldoende bent nagekomen;

  • b.

    u meerdere keren, zonder geldige reden, niet verschijnt op een afspraak met de schuldhulpverlener;

  • c.

    er geen sprake is van een stabiel inkomen op minimaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

  • d.

    u niet bereid bent de beschikbare aflossingscapaciteit in middelen en vermogen te gebruiken voor delging van uw schulden;

  • e.

    u niet heeft aangetoond gemotiveerd te zijn om de onderliggende oorzaak van de schulden te willen oplossen, bijvoorbeeld door niet de naar ons oordeel benodigde hulpverlening te zoeken en te aanvaarden.

  • f.

    U zich ernstig misdraagt ten opzichte van medewerkers die zijn belast met de uitvoering van schuldhulpverlening;

  • g.

    u in staat bent om uw schulden zelf te regelen;

  • h.

    u zich meldt voor schuldhulpverlening binnen 3 jaar na afwijzing van de WSNP, tenzij de afwijsreden van de WSNP- aanvraag ten tijde van een nieuwe aanvraag niet meer van toepassing is;

  • i.

    u geen stabiele woon- of leefsituatie hebt en er geen zicht is op een verbetering van de situatie binnen 3 maanden;

  • j.

    u een gezamenlijke huishouding voert met een niet rechtmatig in Nederland verblijvende partner en/of kinderen;

  • k.

    u bezig bent met een echtscheidingsprocedure en de echtscheiding nog niet staat opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie;

  • l.

    u in staat van faillissement verkeert dan wel de WSNP van toepassing is verklaard op u;

  • m.

    er overige omstandigheden zijn waardoor een traject schuldhulpverlening in redelijkheid onuitvoerbaar is.

Artikel 7.4.8 Beëindiginggronden

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegang,artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

Wij besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening, indien:

  • a.

    u niet of in onvoldoende mate hebt voldaan aan één of meerdere verplichtingen als genoemd in artikel 7.4.6, eerste en tweede lid;

  • b.

    u door de rechter tot de WSNP bent toegelaten, met uitzondering van budgetbeheer en budgetcoaching indien dit noodzakelijk is;

  • c.

    het besluit is genomen op grond van gegevens die nadien blijken onjuist te zijn en, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;

  • d.

    u bent komen te overlijden;

  • e.

    u niet langer inwoner bent van de gemeente Schagen en er nog geen schuldbemiddeling of betalingsregeling tot stand is gekomen;

  • f.

    u zich misdraagt ten opzichte van medewerkers die zijn belast met de uitvoering van schuldhulpverlening;

  • g.

    u in staat bent om uw schulden zelf te regelen dan wel in staat de schulden zelfstandig te beheren;

  • h.

    de geboden hulp, gelet op uw persoonlijke omstandigheden, niet (langer) passend is;

  • i.

    u zich niet naar vermogen inspant om de onderliggende oorzaak van de schuldenproblematiek op te lossen;

  • j.

    u zelf verzocht heeft om het traject schuldhulpverlening te beëindigen;

  • k.

    het beoogde doel is bereikt:

  • l.

    u uw beschikbare aflossingscapaciteit niet wilt gebruiken voor de aflossing van schulden;

  • m.

    u meerdere keren, zonder geldige reden, niet verschijnt op een afspraak met de schuldhulpverlener;

  • n.

    er overige omstandigheden blijken waardoor een verder traject schuldhulpverlening in redelijkheid onuitvoerbaar is.

Artikel 7.4 9 Nazorg

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegang,artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

  • 1.

    Wij bepalen na afloop van de schuldhulpverlening het aanbod en de duur van de nazorg.

  • 2.

    De vorm waarin de gemeente nazorg aanbiedt, is gebaseerd op een analyse van het daaraan voorafgaande traject, de onderliggende problematiek en de verdere prognose.

  • 3.

    De verplichtingen, zoals neergelegd in artikel 7.4.5 van deze beleidsregels, blijven gedurende de nazorg onverminderd van toepassing.

Artikel 7.4.10 Recidive

Link met : 7.9 Schuldhulpverlening, 7.9.1 samenwerking en toegang,artikel 7.9.2 schuldhulpverlening en 7.9.3 Besluit

  • 1.

    Wij doen geen aanbod tot schuldhulpverlening, indien minder dan zes maanden voorafgaand aan het verzoek de schuldhulpverlening is geweigerd of voortijdig beëindigd:

    • a.

      op grond van artikel 7.4.6 onder a en b;

    • b.

      op grond van artikel 7.4.7 onder a, b, en/of h en er nog geen schuldregeling dan wel betalingsregeling tot stand is gekomen.

  • 2.

    Wij doen geen aanbod tot schuldhulpverlening, indien minder dan drie jaar voorafgaand aan het verzoek de schuldhulpverlening voortijdig is beëindigd op grond van artikel 7.4.7 onder a, h en er al sprake was van een schuldregeling dan wel betalingsregeling. Wij doen evenmin een aanbod tot schuldhulpverlening, indien minder dan drie jaar voorafgaand aan het verzoek de schuldhulpverlening op uw verzoek is beëindigd en er al sprake was van een schuldregeling dan wel betalingsregeling .

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid van dit artikel kunnen wij wel een aanbod tot schuldhulpverlening doen, indien iedere vorm van verwijtbaarheid bij de beëindiging of weigering ontbrak of als u in een acute noodsituatie verkeert.

  • 4.

    Wij doen geen aanbod tot schuldhulpverlening, indien u binnen drie jaar voorafgaand aan het verzoek tot schuldhulpverlening een traject in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen hebt doorlopen.

Hoofdstuk 8 Afspraken tussen inwoners en gemeente

Kernwaarden:

  • Wij zien u als volwaardige partner.

  • U bent zelf verantwoordelijk, wij ondersteunen als dat nodig is.

  • U geeft de informatie die nodig is.

8.1 Terugvordering, invordering en verhaal Participatiewet, Ioaw, Ioaz

Artikel 8.1.1 Begripsbepalingen

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    In de beleidsregels onder 8.1 wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • d.

      Wet Suwi: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen

    • e.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      bijstand: de uitkering ingevolgde de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

    • g.

      verwijtbare vordering: een vordering die het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, artikel 13 lid 1 van de IOAW en artikel 13 lid 1 van de IOAZ.

Artikel 8.1.2 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij maken gebruik van de navolgende bevoegdheden:

 

Participatiewet

Herzien en intrekken

De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de bijstand over te gaan, zoals opgenomen onder artikel 54 lid 3 (tweede volzin) en 4 van de Participatiewet.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de bijstand over te gaan zoals opgenomen onder artikel 58 lid 2 onder a tot en met f en artikel 59 van de Participatiewet.

Invordering

De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 60 lid 2, 3, 4 en 5 en 6 artikel 60a lid 4 van de P-wet.

 

IOAW

Herzien en intrekken

De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAW.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 lid 2, 3 en 4, 5 en 6 en artikel 26 lid 2 van de IOAW.

Invordering

De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 28 lid 1, 3, 5, 6 en 7 van de IOAW.

 

IOAZ

Herzien en intrekken

De bevoegdheid om tot herziening en intrekking van uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAZ.

Terugvordering

De bevoegdheid om tot terugvordering van de uitkering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 25 lid 2, 3, 4, 5 en 6 en artikel 26 lid 2 van de IOAZ.

Invordering

De bevoegdheid om tot invordering over te gaan zoals opgenomen onder artikel 28 lid 1, 3, 5, 6 en 7 van de IOAZ.

Artikel 8.1.3 Herziening en intrekking

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij herzien of trekken een besluit tot toekenning van bijstand in op de wijze zoals dat in de in artikel 8.1. 2 genoemde wetten is opgenomen.

  • 2.

    Op grond van dringende redenen kunnen wij van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit afzien.

Artikel 8.1.4 Terugvordering

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij gaan over tot terugvordering van bijstand op de wijze zoals dat in de in artikel 8.1.2 genoemde wetten is opgenomen.

Artikel 8.1.5 Afzien van terugvordering of invordering

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij zien af van het nemen van een terug- en invorderingsbesluit, als de niet-verwijtbare vordering gelijk aan of lager is dan € 50,- en er ten laste van u geen andere vorderingen openstaan.

  • 2.

    Van terugvordering of invordering wordt geheel of gedeeltelijk afgezien, indien er sprake is van dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor de belanghebbende. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot voor u onaanvaardbare financiële of sociale consequenties.

  • 3.

    Er kan ook van terug- of invordering worden afgezien voor kosten die voor het dwangbevel in rekening worden gebracht en voor kosten zoals deze door de deurwaarder in rekening worden gebracht.

Artikel 8.1.6 Hoorrecht van de belanghebbende

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Voordat een besluit tot herziening c.q. intrekking van het recht op bijstand dan wel een besluit tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand wordt genomen, bieden wij u de mogelijkheid om uw zienswijze kenbaar te maken.

  • 2.

    Het horen kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      u al eerder in de gelegenheid bent gesteld uw zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      u aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 8.1.7 Brutering van de vordering

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Indien een vordering is ontstaan door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, wordt de ten onrechte verstrekte bijstand altijd bruto teruggevorderd. Ook wordt de bijstand verhoogd met de afgedragen loonheffing, als er sprake is van achteraf ontvangen middelen of bijstand die in de vorm van een belaste lening is verstrekt (bijstand in de vorm van een geldlening bij aanspraak op vermogen).

  • 2.

    Van brutering wordt afgezien indien:

    • a.

      het ontstaan van de vordering u niet is aan te rekenen;

    • b.

      de vordering is ontstaan in de periode november en/of december van een vorig boekjaar, waarbij het besluit tot terugvordering in de maand januari of februari van het opvolgende jaar aan u is toegestuurd, waardoor u in redelijkheid niet in de gelegenheid kon worden gesteld om de vordering netto te voldoen.

  • 3.

    Indien u de netto vordering, zoals bedoeld onder b. echter niet binnen zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit betaalt, wordt de vordering alsnog verhoogd met de afgedragen loonheffing.

Artikel 8.1.8 Kwijtschelding na schuldenregeling

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij kunnen op uw verzoek tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand overgaan als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat u niet zal kunnen voortgaan met het betalen van uw schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder onze medewerking, en

    • c.

      onze vordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2.

    Het vorenstaande is niet van toepassing bij:

    • a.

      verwijtbare vorderingen, waarbij sprake is van opzet of grove schuld;

    • b.

      vorderingen die een bestuurlijke boete betreffen, waarbij sprake is van opzet of grove schuld, of

    • c.

      vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt voor zover zij niet op deze goederen verhaald kunnen worden.

  • 3.

    Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering treedt niet eerder in werking voordat de schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 4.

    Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering wordt ingetrokken als:

    • a.

      de schuldenregeling niet binnen twaalf maanden na het nemen van het besluit tot stand is gekomen;

    • b.

      u niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldenregeling;

    • c.

      u onjuiste of onvolledige gegevens hebt verstrekt, en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid; of

    • d.

      binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

Artikel 8.1.9 Kwijtschelding na voldoen aan de aflossingsverplichting

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij zien ambtshalve van verdere terugvordering af, indien u:

    • a.

      gedurende 3 jaar (36 maanden) op uw geldlening of niet verwijtbare vordering hebt afgelost, of gedurende 10 jaar (120 maanden) op uw verwijtbare vordering hebt afgelost;

    • b.

      gedurende 3 jaar (geldlening of niet verwijtbare vordering) of 10 jaar (verwijtbare vordering) niet volledig aan de aflossingsverplichting hebt voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet;

    • c.

      gedurende 10 jaar geen betalingen hebt verricht en het niet aannemelijk is dat u deze op enig moment nog gaat verrichten; of

    • d.

      een bedrag van ten minste 50% van de rest som ineens voldoet.

  • 2.

    Het vorenstaande is niet van toepassing bij:

    • a.

      vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, voor zover de vorderingen niet op die goederen verhaald kunnen worden; en

    • b.

      vorderingen die een bestuurlijke boete betreffen, waarbij sprake is van opzet of grove schuld.

  • 3.

    Hetgeen in het eerste lid is bepaald ten aanzien van verwijtbare vorderingen, is niet van toepassing op verwijtbare vorderingen waarvan het besluit tot terugvordering is genomen voor 1 januari 2013. Ten aanzien van verwijtbare vorderingen die dateren van voor 1 januari 2013 geldt een termijn 5 jaar (60 maanden).

  • 4.

    Met een verwijtbare vordering wordt voor de toepassing van dit artikel en artikel 8.1. 8 gelijkgesteld, een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub b van de Participatiewet (teruggevorderde geldlening) en een vordering op grond van artikel 58 lid 2 sub f van de Participatiewet (later ontvangen middelen).

Artikel 8.1.10 Verrekening bijstand

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Als u bijstand ontvangt van de gemeente Schagen, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60 lid 3 van de Participatiewet en artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    Als u bijstand van een andere gemeente, een uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een uitkering van de Sociale verzekeringsbank ontvangt, wordt de vordering of geldlening in maandelijkse termijnen met deze bijstand of voornoemde uitkering verrekend. Deze verrekening vindt plaats op grond van artikel 60a. van de Participatiewet (pseudo-verrekening).

  • 3.

    Bij vorderingen uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering op grond van de Participatiewet en vorderingen op grond van een bestuurlijke boete of een geldlening bedraagt het in te houden bedrag 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4.

    Bij vorderingen uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering op grond van de IOAZ- of IOAW- of vorderingen op grond van een bestuurlijke boete wordt het aflossingsbedrag bepaald op 5% van de bruto uitkeringsgrondslag.

  • 5.

    Als de bijstand op enig moment wordt beëindigd, wordt aan u verzocht om de verschuldigde aflossingen zelf te blijven voldoen.

  • 6.

    Als de bijstand wordt beëindigd, wordt de reservering van het vakantiegeld met de vordering verrekend.

  • 7.

    Als u een vordering op ons hebt, dan verrekenen wij deze met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 van de Participatiewet, artikel 25, tweede en derde lid, van de IOAW en artikel 25, tweede en derde lid, van de IOAZ.

Artikel 8.1.11 Vaststellen aflossingscapaciteit

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Als u geen bijstand ontvangt en verzoekt om een aflossingsregeling kan hiermee worden ingestemd als de vordering in 36 maanden afgelost kan zijn, en het aflossingsbedrag minimaal € 50,- per maand bedraagt.

  • 2.

    Als de vordering niet in 36 maandelijkse termijnen kan zijn afgelost, wordt een onderzoek ingesteld naar uw aflossingscapaciteit, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat dit onderzoek zich toespitst op de vraag of u in staat bent maandelijks een bedrag af te lossen dat gelijk is aan 5% van de voor u geldende bijstandsnorm. Daarbij worden uw financiële- en persoonlijke omstandigheden in acht genomen. Alleen ingeval u maandelijks minder dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm aflost of niets aflost wordt éénmaal per 3 jaar respectievelijk éénmaal per jaar een onderzoek ingesteld naar eventuele wijzigingen in uw financiële en persoonlijke situatie.

  • 3.

    Als u niet meewerkt aan een onderzoek naar uw financiële en persoonlijke situatie, wordt het aflossingsbedrag ambtshalve vastgesteld op 5% van de van voor u geldende bijstandsnorm. Ook kan in dat geval onder toepassing van artikel 60 lid 6 Participatiewet direct beslag worden gelegd op uw inkomen.

Artikel 8.1.12 Uitstel van de aflossingsverplichting

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Als u gedurende een bepaalde periode niet in staat bent om aan uw aflossingsverplichting te voldoen, kunnen wij de aflossingsverplichting gedurende deze periode opschorten.

Artikel 8.1.13 Afgifte dwangbevel

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Bij verzuim van betaling of het niet naleven van de aflossingsregeling, wordt u ten minste éénmaal telefonisch en éénmaal schriftelijk aangemaand. Als u dan nog niet aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een dwangbevel afgegeven (artikel 4:116 Awb).

Artikel 8.1.14 Kosten van aanmaning en invordering

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Vanuit het oogpunt van doelmatigheid worden er geen kosten in rekening gebracht voor het verzenden van een aanmaning.

  • 2.

    Voor het versturen van een dwangbevel wordt € 50,- aan kosten in rekening gebracht.

  • 3.

    Als de invordering wordt overgedragen aan de deurwaarder, komen de kosten van deze deurwaarder volledig voor uw rekening.

Artikel 8.1.15 Wettelijke rente

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Uit doelmatigheidsoverwegingen wordt geen wettelijke rente bij u in rekening gebracht, als u verzuimt tot betaling van het verschuldigde over te gaan. Dit geldt niet voor rente die is verschuldigd op grond van het Bbz 2004.

Artikel 8.1.16 Overdragen invordering

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij verzoeken de deurwaarder om de invordering over te nemen, als blijkt dat u niet bereid bent de vordering op minnelijke wijze te voldoen en er geen vereenvoudigd beslag op het inkomen mogelijk is.

  • 2.

    Oninbare vorderingen (bij verblijf in het buitenland) kunnen worden overgedragen aan een daarin gespecialiseerd bedrijf of organisatie.

Artikel 8.1.17 Overlijden van de belanghebbende

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Als u overlijdt, wordt het restant van de vordering buiten invordering gesteld, tenzij een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen of iemand anders hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering is.

Artikel 8.1.18 Bevoegdheid tot verhaal

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 61 Participatiewet.

Artikel 8.1.19 Nihilbeding

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kunnen wij toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.

Artikel 8.1. 20 Starten verhaalsonderzoek

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Zodra wij een beschikking tot toekenning van bijstand hebben gegeven, wordt onderzocht of, en zo ja tot welk bedrag, de bijstand kan worden verhaald.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zien wij van een verhaalsonderzoek af, indien is te voorzien dat binnen 3 maanden na het opstarten van vorenbedoeld onderzoek de wettelijke onderhoudsplicht komt te vervallen.

Artikel 8.1.21 Afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij stellen de verhaalsbijdrage op nihil als:

  • a.

    de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand;

  • b.

    de onderhoudsplichtige bijstand ontvangt, of een inkomen uit arbeid ontvangt dat gelijk is aan de voor hem geldende bijstandsnorm;

  • c.

    de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of in staat van faillissement is gestel;

  • d.

    er sprake is van een door de rechtbank opgelegde alimentatieverplichting, waarbij de draagkracht berekend is op basis van de Trema-normen en het alimentatievonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 12 maanden;

  • e.

    er sprake is van zwaarwegende dringende redenen. Deze redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van het opleggen van een verhaalsbijdrage voor de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde. De gemeente Schagen kan in dat geval geheel afzien van het verhalen van de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening;

  • f.

    de onderhoudsplichtige in het kader van een schuldregelingstraject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een schuldbemiddelingsovereenkomst met de gemeente of een ander NVVK-lid heeft gesloten.

Artikel 8.1. 22 Afzien van wijziging van de reeds opgelegde verhaalbijdrage

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij handhaven de eerder opgelegde verhaalsbijdrage als:

  • a.

    uit een herberekening van de draagkracht blijkt dat het positieve verschil met de reeds opgelegde verhaalsbijdrage lager is dan € 50,- per maand; of

  • b.

    uit een herberekening van de draagkracht blijkt dat het negatieve verschil met de reeds opgelegde verhaalsbijdrage niet meer bedraagt dan € 50,- per maand.

Artikel 8.1.23 Verhaal in rechte

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Als een onderhoudsplichtige de opgelegde verhaalsbijdrage niet of niet behoorlijk voldoet, wordt aan de Rechtbank verzocht om deze bij beschikking vast te stellen.

Artikel 8.1.24 Alimentatiebeschikking wordt niet nagekomen

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij maken gebruik van de in artikel 55 van de Participatiewet neergelegde bevoegdheid om u als alimentatiegerechtigde die een beroep doet op bijstand, te verplichten om de door de rechter vastgestelde alimentatie te doen invorderen. Als een alimentatieplichtige niet aan zijn alimentatieverplichting voldoet, dan bent u als alimentatiegerechtigde uit hoofde van die verplichting gehouden het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) op te dragen de verschuldigde alimentatie te innen.

Artikel 8.1.25 Termijn heronderzoeken

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Als er een verhaalsbijdrage is opgelegd, doen wij eens in de 3 jaar onderzoek naar wijzigingen in de financiële- of sociale omstandigheden van een onderhoudsplichtige.

  • 2.

    Als er geen verhaalsbijdrage is opgelegd (deze is op nihil gesteld) en de onderhoudsplichtige betaalt geen alimentatie, stellen wij eenmaal per jaar een nieuw onderzoek in naar wijzigingen in de financiële- of sociale omstandigheden van een onderhoudsplichtige.

Artikel 8.1. 26 Mogelijkheden van kwijtschelding verhaalsbijdrage

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Kwijtschelding van een achterstand in de betaling van (gecedeerde)alimentatie is niet mogelijk. Uit het oogpunt van efficiënt debiteurenbeheer, kan in individuele gevallen hiervan worden afgeweken.

  • 2.

    Kwijtschelding van een opgelegde verhaalsbijdrage is mogelijk. Hierbij zijn de artikelen 8.1. 8 en 8.1.9 van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.1.27 Indexering verhaalsbijdragen en alimentatie

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij verhogen de door de Rechtbank vastgestelde alimentatie en verhaalsbijdrage jaarlijks met het wettelijk vastgestelde indexeringspercentage. Indien een verhaalsbijdrage (nog) niet door de Rechtbank is vastgesteld, wordt deze verhoging niet toegepast.

 

8.2 Terug- en invordering Bbz 2004

Artikel 8.2.1. Algemeen

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de Participatiewet;

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet;

  • c.

    het terugvorderen van bedrijfskapitaal zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet.

Artikel 8.2.2. Terugvordering

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Bijstand of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels. Terugvordering van bijstand en bedrijfskapitaal verstrekt op grond van het Bbz 2004 vindt plaats op grond van artikel 58 Participatiewet, artikel 12 lid 2 sub c, artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 Bbz 2004.

Artikel 8.2.3 Terugvordering van ten onrechte verleende bijstand

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij vorderen de kosten van bijstand terug van u voor zover deze bijstand:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      ingevolge artikel 52 van de Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

    • d.

      anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover u dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • f.

      u naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet beschikt of kunt beschikken;

    • g.

      bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door u vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 2.

    De door ons gedane afdracht van loonheffing bij de toepassing van artikel 12 lid 2 Bbz 2004 wordt teruggevorderd.

  • 3.

    Terugvordering als bedoeld onder het eerste lid onder e van dit artikel, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 8.2.4 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij stellen het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kunnen dit terugvorderen indien:

    • a.

      bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39 lid 2 sub a (Bbz 2004 );

    • b.

      er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf (art. 39 lid 2 sub b Bbz 2004 ); of

    • c.

      er sprake is van faillissement of surseance (art. 39 lid 2 sub c Bbz 2004).

  • 2.

    Wij kunnen het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling, aflossing en rente terugvorderen indien:

    • a.

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004

    • b.

      De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente¬ en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

    • c.

      De zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente.

Artikel 8.2.5 Terugvordering van gezinsleden

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Onverminderd het bepaalde in artikel 8.2.2 en 8.2.3 van deze beleidsregels worden de kosten van bijstand en bedrijfskapitaal, indien de bijstand of bedrijfskapitaal aan een gezin had moeten worden verleend, van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd.

Artikel 8.2.6 Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen wij besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 8.2.7 Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Bbz-vorderingen hebben een duidelijk ander karakter, omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen die bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.

  • 1.

    Uitgangspunt is dat u de vordering ineens binnen de gestelde termijn van 6 weken, zoals gesteld in 4:87 Awb moet voldoen.

  • 2.

    Op schriftelijk verzoek van u kan de vordering in termijnen worden voldaan.

  • 3.

    Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:

    • a)

      Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud.

      • 1.

        Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door ons. Wij nemen aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Bij de vaststelling van de eerste termijn van terugbetaling wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

      • 2.

        Bij levensonderhoud dat terugbetaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door ons vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 8.2.7 lid 3 sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

    • b)

      Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat. Wij beoordelen of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Wij beoordelen of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).

    • c)

      Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging. Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt is artikel 43a tot en met d Bbz 2004 van toepassing.

    • d)

      Bij het bestaan van zekerheden. Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Wij beoordelen of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemmen hier de incasso op af.

    • e)

      Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

  • 4.

    Een onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt periodiek en signaal gestuurd uitgevoerd. Indien er sprake is van een bestaand bedrijf/zelfstandig beroep bij de zelfstandige, dan is deze periode een periode van 12 maanden.

  • 5.

    De kosten van bijstand worden ingevorderd bij dwangbevel als niet aan de vastgestelde betalingsverplichting wordt voldaan. De invordering wordt dan overgedragen aan de deurwaarder.

  • 6.

    In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder zoals vermeld in dit artikel, wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten en met de wettelijke rente. De invorderingskosten worden vastgesteld op maximaal 15% van de openstaande vordering.

Artikel 8.2.8 Afzien van invordering in verband met gering bedrag

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Wij zien af van (verdere) terugvordering, indien het nog terug te vorderen bedrag gelijk aan of lager is dan € 50,-. Indien wij meerdere vorderingen op u hebben, dan geldt het minimumbedrag van € 50,- voor het (rest)saldo van alle vorderingen tezamen.

Artikel 8.2.9 Ambtshalve kwijtschelding bijstand

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij besluiten ambtshalve tot kwijtschelding indien u:

    • a.

      gedurende 60 maanden uw aflossingsverplichting voor de teruggevorderde bijstand onafgebroken en naar draagkracht bent nagekomen en er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan; bij onderbreking van het terugbetalingsgedrag kan de periode met 3 jaar worden verlengd.

    • b.

      gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig hebt afgelost op een vordering en de nog openstaande vorderingen minder bedragen dan € 50,-.

    • c.

      gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering hebt gedaan en het niet aannemelijk is dat u deze op enig moment alsnog gaat verrichten en er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

  • 2.

    De in het eerste lid onder c genoemde termijn bedraagt tien jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 3.

    Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • 4.

    Wij gaan niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

Artikel 8.2.10 Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

  • 1.

    Wij besluiten ambtshalve tot kwijtschelding in de volgende gevallen:

    • a.

      Geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 en 43 a t/m d Bbz 2004. Indien deze gevallen zich niet voordoen, dan zijn deze beleidsregels van toepassing.

    • b.

      Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan, mits er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan en alle zekerheden zijn uitgewonnen.

    • c.

      Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden, mits er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan en alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Wij gaan niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

Artikel 8.2.11 Kwijtschelding rente

Link met 8.3 Terugvordering uitkering en artikel 8.3.1 Terugvordering en incasso

Artikel 21 lid 1 Bbz 2004 geeft aan dat de op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente ambtshalve wordt kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand, bedoeld in artikel 10, is verleend. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.

Als er in het eerste en/of het twee boekjaar volgend op het jaar van aanvraag algemene bijstand is verstrekt, en blijkt dat uw totale inkomen in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kunnen wij besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen genoemd in artikel 3 Bbz 2004.

 

8.3 Herziening, intrekking en terugvordering Wmo 2015

Artikel 8.3.1 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening, artikel 8.4.1 Beëindiging voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

Wij maken gebruik van de navolgende bevoegdheden:

  • a.

    de bevoegdheid om tot herziening dan wel intrekking van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo over te gaan zoals opgenomen in artikel 2.3.10, eerste lid, van de Wmo;

  • b.

    de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk de geldswaarde te vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb zoals opgenomen in artikel 2.4.1, eerste lid, van de Wmo .

Artikel 8.3.2 Herziening en intrekking

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening, artikel 8.4.1 Beëindiging voorziening

  • 1.

    Een besluit als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo wordt herzien of ingetrokken op de wijze zoals dat in de Wmo is opgenomen.

  • 2.

    Op grond van dringende redenen kan door ons van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit worden afgezien.

Artikel 8.3.3 Afzien van terug- en invordering

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

  • 1.

    Wij zien geheel of gedeeltelijk van het vorderen van de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb af, indien:

    • a.

      het te vorderen bedrag gelijk aan of lager is dan € 50,- en er ten laste van u geen andere vorderingen openstaan; of

    • b.

      hiertoe dringende reden aanwezig zijn. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor u.

  • 2.

    Er kan ook van vordering worden afgezien van de kosten die voor het dwangbevel in rekening worden gebracht, alsook van de kosten zoals deze door de deurwaarder of het incassobureau in rekening worden gebracht.

Artikel 8.3.4 Medewerking schuldregeling / Kwijtschelding schulden

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

  • 1.

    Wij kunnen op verzoek van u of een verzoek dat door een derde namens u is ingediend tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van het teruggevorderde bedrag overgaan als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat u niet zal kunnen voortgaan met het betalen van uw schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder onze medewerking, en

    • c.

      onze vordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2.

    Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering treedt niet eerder in werking voordat de schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 3.

    Wij trekken het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering in als:

    • a.

      de schuldenregeling niet binnen twaalf maanden na het nemen van het besluit tot stand is gekomen;

    • b.

      u niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldenregeling; of

    • c.

      u onjuiste of onvolledige gegevens hebt verstrekt, en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4.

    Wij zien van verdere terugvordering af, indien u:

    • a.

      gedurende 3 jaar (36 maanden) op uw vordering hebt afgelost;

    • b.

      gedurende 3 jaar niet volledig aan uw aflossingsverplichting hebt voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet;

    • c.

      gedurende 3 jaar geen betalingen hebt verricht en het niet aannemelijk is dat u deze op enig moment nog gaat verrichten; of

    • d.

      een bedrag van ten minste 50% van de rest som ineens voldoet.

Artikel 8.3.5 Schakelbepaling

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

De artikelen 8.1.6, 8.1.11, 8.1.12, 8.1.13, 8.1.14, 8.1.15, 8.1.16, en 8.1.17 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

8.4 Herziening, intrekking en terugvordering jeugdhulp

Artikel 8.4.1 Gebruikmaken van diverse bevoegdheden

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

Wij maken gebruik van de navolgende bevoegdheden:

  • a.

    de bevoegdheid om tot herziening dan wel intrekking van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget of individuele voorziening over te gaan zoals opgenomen in artikel 8.1.4, eerste lid, van de Jeugdwet.

  • b.

    de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk de geldswaarde te vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb zoals opgenomen in artikel 8.1.4, derde lid, van de Jeugdwet.

Artikel 8.4.2 Herziening en intrekking

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

  • 1.

    Een beslissing aangaande een pgb of individuele voorziening wordt herzien of ingetrokken op de wijze zoals in de Jeugdwet is opgenomen.

  • 2.

    Op grond van dringende redenen kunnen wij van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit afzien.

Artikel 8.4.3 Afzien van terug- en invordering

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

  • 1.

    Wij kunnen afzien van geheel of gedeeltelijk de geldswaarde te vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb, indien:

    • a.

      het te vorderen bedrag gelijk aan of lager is dan € 50,- en er ten laste van de jeugdige of zijn ouders geen andere vorderingen openstaan; of

    • b.

      hiertoe dringende redenen aanwezig zijn. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de jeugdige of zijn ouders.

  • 2.

    Er kan ook van terug- of invordering worden afgezien voor kosten die voor het dwangbevel in rekening worden gebracht en voor kosten zoals deze door de deurwaarder of het incassobureau in rekening worden gebracht.

Artikel 8.4.4 Medewerking schuldregeling / Kwijtschelding schulden

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

  • 1.

    Wij kunnen op verzoek van u of een verzoek dat door een derde namens u is ingediend tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van het teruggevorderde bedrag overgaan als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat u niet zal kunnen voortgaan met het betalen van uw schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle schulden niet tot stand komt zonder onze medewerking Schagen, en

    • c.

      onze vordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke preferentie van onze vordering(en).

  • 2.

    Het besluit tot geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering treedt niet eerder in werking voordat de schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 3.

    Wij trekken het besluit tot het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de vordering in als:

    • a.

      de schuldenregeling niet binnen twaalf maanden na het nemen van het besluit tot stand is gekomen;

    • b.

      u niet of niet voldoende meewerkt aan de schuldenregeling; of

    • c.

      u onjuiste of onvolledige gegevens hebt verstrekt, en de verstrekking van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4.

    Wij zien van verdere terugvordering af, indien u:

    • a.

      gedurende 3 jaar (36 maanden) op uw vordering hebt afgelost;

    • b.

      gedurende 3 jaar niet volledig aan uw aflossingsverplichting hebt voldaan, maar de achterstallige aflossingen over deze periode alsnog ineens voldoet;

    • c.

      gedurende 3 jaar geen betalingen hebt verricht en het niet aannemelijk is dat u deze op enig moment nog gaat verrichten; of

    • d.

      een bedrag van ten minste 50% van de rest som ineens voldoet.

Artikel 8.4.5 Schakelbepaling

Link met: 8.4 Beëindiging en terugvordering voorziening en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

De artikelen 8.1.6, 8.1.11, 8.1.12, 8.1.13, 8.1.14, 8.1.15, 8.1.16, en 8.1.17 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

8.5 Terug- en invordering van een tegemoetkoming in het kader van het leerlingenvervoer

Artikel 8.5.1 Afzien van terug- en invordering

Link met 3.7 Vervoer naar school en artikel 8.4.2 Terugvordering voorziening

  • 1.

    Wij maken gebruik van onze bevoegdheid om tegemoetkomingen in het kader van het leerlingenvervoer die ten onrechte of een tot te hoog bedrag zijn verstrekt, terug te vorderen.

  • 2.

    Wij zien af van terugvordering, indien:

    • a.

      het terug te vorderen bedrag gelijk aan of lager is dan € 50,-; of

    • b.

      hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Dringende redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terug- of invordering voor u. Het gaat hier om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij terug- of invordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor u.

  • 3.

    Wij zien af van verdere invordering, indien het in te vorderen bedrag lager is dan € 750,-.

8.6 Matigen boete Participatiewet, Ioaw, Ioaz en Bbz 2004

Artikel 8.6. 1. Onverwijld doorgeven van inlichtingen

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

Onder het begrip “onverwijld” mededeling doen van alle feiten en omstandigheden – zoals genoemd in het eerste lid van artikel 17 van de Participatiewet wordt verstaan dat de feiten en omstandigheden binnen 7 werkdagen na de datum van wijziging moeten worden doorgegeven.

Artikel 8.6.2. Schriftelijke waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

Bij schending van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 18a onder lid 3 van de Participatiewet wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete tenzij:

  • a.

    er sprake is van een gegrond vermoeden dat de inlichtingenplicht met opzet is geschonden.

  • b.

    het niet reageren en/of niet verstrekken van inlichtingen heeft geleid tot beëindiging van de uitkering.

Artikel 8.6.3. Hoogte van de boete

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

De hoogte van de maximumgrens is afhankelijk van de hoogte van het benadelingsbedrag. Als het benadelingsbedrag lager is dan € 11.600,- geldt namelijk een ander regime dan in gevallen waarin het benadelingsbedrag hoger is dan € 11.600,-. Een en ander is hieronder schematisch uitgewerkt:

Benadelingsbedrag is lager dan € 11.600,-

Categorie verwijtbaarheid

Maximale hoogte van de boete

Opzet

100% van benadelingsbedrag

Grove schuld

75% van benadelingsbedrag

Normale verwijtbaarheid

50% van benadelingsbedrag

Verminderde verwijtbaarheid

25% van benadelingsbedrag

 

Het benadelingsbedrag is hoger dan € 11.600,-

Categorie verwijtbaarheid

Maximale hoogte van de boete

Opzet

€ 87.000,-

Grove schuld

€ 8.700,-

Normale verwijtbaarheid

€ 5.800

Verminderde verwijtbaarheid

€ 2.900,-

Artikel 8.6.4. Verlaging van de boete bij te laat maar uit eigen beweging doorgeven van inlichtingen

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

  • 1.

    De boete wordt verlaagd indien u de inlichtingen niet of onjuist hebt verstrekt, maar de inlichtingen uit eigen beweging alsnog verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd. Inlichtingen die u verstrekt in het kader van een controle op de naleving van de inlichtingenverplichting, vallen hier niet onder.

  • 2.

    De verlaging van de boete is afhankelijk van de duur dat de inlichtingen zijn verzwegen.

De boete wordt verlaagd met:

  • -

    75% indien de inlichtingen binnen drie maanden zijn doorgegeven;

  • -

    50% indien de inlichtingen binnen 6 maanden zijn doorgegeven;

  • -

    25% indien de inlichtingen later dan 6 maanden zijn doorgegeven.

  • -

    De boete kan niet lager zijn dan € 150,--.

Artikel 8.6.5. Niet verstrekken van inlichtingen bij het indienen van de aanvraag

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

  • 1.

    Als bij het indienen van de aanvraag gegevens niet worden geleverd en daarvoor een hersteltermijn wordt geboden, wordt geen waarschuwing of boete gegeven, omdat niet verwacht kan worden dat u als aanvrager precies op de hoogte bent van de gegevens die aangeleverd moeten worden en er derhalve geen grond is voor het opleggen van een boete.

  • 2.

    2.Als achteraf - na toekenning van de uitkering - blijkt dat er gegevens zijn verzwegen of onjuiste gegevens zijn verstrekt bij het indienen van de aanvraag, wordt een waarschuwing of boete opgelegd.

Artikel 8.6.6. Verstrekken van inlichtingen tijdens de uitkering, maar niet op de juiste wijze of aan de goede medewerker

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

  • 1.

    Inlichtingen die door u mondeling of telefonisch worden doorgegeven aan een medewerker van onze gemeente die werkzaam is bij het team Toegang of in één van de wijkteams en inlichtingen die schriftelijk – op welke wijze dan ook – worden doorgegeven aan ons, worden aangemerkt als “te zijn ontvangen”.

  • 2.

    Wij zijn ervoor verantwoordelijk dat de informatie terecht komt bij de afdeling en/of medewerker die verantwoordelijk is voor de verwerking en/of aanvulling van de informatie.

  • 3.

    In de situatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel is er geen grond voor het opleggen van een boete, omdat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Wel kan er sprake zijn van terugvordering van teveel verstrekte bijstand op grond van artikel 58 lid 2 van de Participatiewet.

Artikel 8.6.7. Te laat verstrekken van inlichtingen in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek tijdens de uitkering

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

Voor het na afloop van de hersteltermijn reageren en/of het verstrekken van inlichtingen na afloop van de hersteltermijn en voordat de uitkering wordt beëindigd, wordt een waarschuwing of boete opgelegd rekening houdend met artikel 18a lid 3 en 4 van de Participatiewet en artikel 8.6.1 van deze beleidsregel.

Het alsnog reageren na afloop van de hersteltermijn is geen spontane melding zoals bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregel.

Artikel 8.6.8 Schending van de inlichtingenplicht over bijstand voor de kosten van levensonderhoud die op grond van de Bbz worden verstrekt in de vorm van een lening.

Link met: artikel 8.1.2, tweede lid, De rol van de inwoner

Voor het niet tijdig of niet inleveren van de administratie zoals bedoeld in artikel 38 lid 2 van het Bbz 2004 , wordt een waarschuwing opgelegd of een boete van ten hoogste € 150,--.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Bijzondere omstandigheden

Wij handelen overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor u gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 9.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Integrale beleidsregels sociaal domein gemeente Schagen 2024/1.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2024.

  • 2.

    Met ingang van de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde beleidsregels worden de Integrale beleidsregels sociaal domein gemeente Schagen, vastgesteld dd. 30 maart 2021.

Schagen, 14 mei 2024

Burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris,

E. van der Bruggen

de burgemeester,

M.J.P. van Kampen-Nouwen