Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels terug- en invordering bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Bergen op Zoom 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Bergen op Zoom |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-05-2024 | nieuwe regeling | 19-03-2024 | BW24-00139 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom;
• artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
• artikelen 53a, lid 6, 58, 59 en 60 van de Participatiewet (PW);
• artikelen 23, lid 3 en 43, lid 2 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);
• de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
Overwegende dat de gemeente beleid over de uitvoering van levensvatbaarheidsonderzoeken en de invulling van de bevoegdheid in artikel 43, lid 2 Bbz 2004 dient vast te leggen;
• de Bbz een bijzondere regeling van de Participatiewet is ten behoeve van ondernemers;
• de Bbz met ingang van 1 januari 2020 is gewijzigd waardoor het college, overeenkomstig de bevoegdheden in de Participatiewet, meer beleidsvrijheid heeft waar het onder meer de terugvordering van uitkeringen en kredietverstrekkingen betreft;
• een uitkering op grond van de Bbz gericht is op het verwerven van inkomsten uit eigen bedrijf en in eerste instantie in de vorm van een geldlening wordt verstrekt;
• het bijzondere karakter van de uitkering op grond van de Bbz ten opzichte van de Participatiewet-uitkering een belangrijke overweging is om aparte beleidsregels voor terug- en invordering op te stellen;
BESLUIT VAST TE STELLEN DE BELEIDSREGELS UITVOERINGSPRAKTIJK TERUG- EN INVORDERING BIJSTANDSVERLENING ZELFSTANDIGEN gemeenten Bergen op Zoom, Steenbergen en Woensdrecht
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven in het volgende lid hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht, Participatiewet en Bbz-2004.
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;
b. Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
c. Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekte bijstand op grond van de artikelen 20 en 24 respectievelijk de artikelen 22 en 26 van het Bbz 2004;
d. Belanghebbende: degene aan wie bijstand, leenbijstand of een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal is of wordt verstrekt;
e. Bijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet en het Bbz 2004, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet, en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand;
f. Boekjaar: de periode van 12 maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd;
g. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente];
h. Jaarnorm: de tot een bedrag per boekjaar omgerekende som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 van de Participatiewet, verhoogd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van Zorgverzekeringswet en de verleende bijzondere bijstand;
j. Zelfstandige: zelfstandige zoals bedoeld in artikel 1, onder b, Bbz 2004.
Hoofdstuk 2 Onderzoek en toekenning bijstand
Artikel 2. Uitvoeren onderzoek beginnende zelfstandigen
1. Het college onderzoekt binnen 6 maanden na verzoek om bijstand of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, zo lang als sprake is van bijstandverlening.
2. Voor zover de feiten en omstandigheden daar naar het oordeel van het college om vragen kan tussentijds een heronderzoek worden verricht.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
1. Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit conform artikel 54 van de wet.
2. Het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de wet.
3. Het terugvorderen van bijstand of bedrijfskapitaal zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de wet.
Artikel 4. Terugvordering bijstand
In aanvulling op artikel 58 Participatiewet en artikel 12 van het Bbz 2004 geldt:
Indien de verleende bijstand (geldlening) vermeerderd met het in het betreffende boekjaar behaalde netto inkomen meer is dan de jaarnorm, vordert het college de bijstand ter grootte van het verschil terug en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet.
Artikel 5. Terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)
1. Het college vordert het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 24 en 26 van het Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terug, indien de termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente, zoals genoemd in artikel 41 lid 2 van het Bbz 2004, is verlopen, of als anderszins blijkt dat de belanghebbende is opgehouden aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
2. Het college zal tot terugvordering overgaan, als de belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal dat is verstrekt op grond van artikel 26 van het Bbz 2004, indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 van het Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.
3. Als de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan worden de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
4. Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente.
Artikel 6. Aflossing lening voor bedrijfskapitaal na beëindiging onderneming of zelfstandig beroep
Als bij niet verwijtbare beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening voor bedrijfskapitaal resteert, en deze niet met toepassing van het eerste lid van artikel 43 van het Bbz 2004 onder hypothecair verband is verleend, wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos gemaakt.
Artikel 7. Afzien van terugvordering
1. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, of het terug te vorderen bedrag te gering is, kan het college, conform art. 58 lid 8 PW, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2. Een besluit om af te zien van terugvordering wordt ingetrokken als op een later moment blijkt dat de debiteur willens en wetens onjuiste of onvolledige gegevens heeft gedeeld en het delen van juiste en volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 8. Betalingsverplichting en aflossingscapaciteit
1. Het college mag als verplichting om te betalen in een keer de betaling van de volledige vordering opleggen of een maandelijkse aflossingstermijn vaststellen, en daar nadere voorwaarden aan verbinden.
2. Indien een betalingsregeling niet tot stand kan komen, wordt de aflossing vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm:
a. Plus 50% van het meerdere (netto) inkomen;
b. Maar maximaal het bedrag dat berekend met de rekenmodule beslagvrije voet is in te vorderen, met daarin meegeteld de vakantietoeslag.
3. Het college kan de hoogte van een eerder vastgestelde verplichting om af te lossen verhogen of wijzigen als de veranderde situatie van de debiteur daar aanleiding voor geeft, of als daarmee wordt bereikt dat de belanghebbende de vordering via minnelijke weg blijft betalen.
4. Het college voert periodiek of op basis van signalen onderzoek uit naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden.
Artikel 9. Uitstel van betaling
1. Het college kan zelf of op schriftelijk verzoek van de belanghebbende uitstel van de betalingsverplichting verlenen voor de duur van ten hoogste een jaar. Dit kan alleen als de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven en de zelfstandige dit onderbouwt met bewijsstukken.
2. Het college kan deze periode tweemaal met ten hoogste een jaar verlengen.
3. Het college trekt het besluit tot uitstel van betaling in wanneer:
a. Op een later tijdstip blijkt dat de belanghebbende willens en wetens onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en op basis van de juiste of volledige gegevens een ander besluit zou zijn genomen; en/of
b. De gronden voor verlening van het uitstel zijn komen te vervallen.
Artikel 10. Kwijtschelding bijstand
1. Het college kan besluiten tot kwijtschelding bijstand indien de belanghebbende:
a. Gedurende vijf jaar zijn aflossingsverplichting voor de teruggevorderde bijstand onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen; bij onderbreking de terugsbetalingsverplichting kan de periode met maximaal drie jaar worden verlengd.
b. Gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op een vordering en de nog openstaande vorderingen minder bedragen dan € 250,00.
c. Gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten.
d. De in onderdeel a. genoemde termijn bedraagt 10 jaar bij verwijtbare vorderingen.
2. Als voorwaarde voor kwijtschelding geldt dat er geen sprake is van vermogen, zoals bedoeld in artikel 34 Participatiewet, waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.
3. Het college kan tot kwijtschelding van algemene bijstand overgaan, als de belanghebbende een bedrag, overeenkomend met ten minste 70% van de restschuld, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, in één keer aflost.
4. Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.
5. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder a of d alleen genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.
Artikel 11. Kwijtschelding lening bedrijfskapitaal
1. Het college kan besluiten om, buiten hetgeen is bepaald in de artikelen 42, 43 en 43a tot en met 43d Bbz 2004, op verzoek of uit eigen beweging tot kwijtschelding over te gaan, als:
a. Ten minste 10 jaar zijn verstreken sinds de verstrekking van het bedrijfskapitaal; en
b. Er geen sprake is van vermogen, zoals bedoeld in artikel 34 Participatiewet, waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan; en
c. Alle zekerheden zijn uitgewonnen.
2. Het college kan ook besluiten om tot kwijtschelding over te gaan, als de belanghebbende een bedrag, overeenkomend met ten minste 70% van de restschuld, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, in één keer aflost.
3. Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.
Artikel 12. Kwijtschelding van de vordering in verband met een schuldregeling
1. Het college ziet gedeeltelijk af van (verdere) invordering als duidelijk is dat een schuldregeling alleen tot stand kan komen op voorwaarde, dat zij hier ook aan deelneemt en gedeeltelijk afziet van invordering. De voorwaarden hiervoor zijn:
a. Er moet sprake zijn van een problematische schuldensituatie;
b. De medewerking is vereist voor het tot stand komen van de schuldregeling;
c. Gelijke verdeling met schuldeisers van gelijke rang. Het college kan zich voor teruggevorderde bijstand als preferente schuldeiser opstellen;
d. Het gedeelte van de lening of de vordering dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, blijft buiten het akkoord.
2. De medewerking wordt weer ingetrokken als achteraf blijkt dat:
a. Er geen schuldregeling tot stand is gekomen binnen de daarvoor gestelde termijn;
b. De verplichtingen van de schuldregeling niet juist worden nagekomen;
Artikel 13. Relatie met overige beleidsregels
Indien deze Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 afwijken van hetgeen is bepaald in algemene beleidsregels aangaande de Participatiewet, dan prevaleren de Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.
1. Het college kan ten gunste van de aanvrager afwijken van deze beleidsregels voor die gevallen waarin onverkort toepassen van de regeling zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid
2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) geeft zelfstandigen financiële steun en begeleiding om een bedrijf te starten of door een moeilijke periode te helpen. Het Bbz bevordert duurzame uitstroom uit een bijstandsuitkering en voorkomt instroom in de bijstand, onder meer met leningen voor bedrijfskapitaal. Om de uitvoering van het Bbz te kunnen verantwoorden en betaalbaar te houden moeten die leningen ook worden afgelost.
Per 1 januari 2020 is het Bbz gewijzigd en meer in overeenstemming gebracht met de uitgangspunten van de Participatiewet (PW), rekening houdende met het feit dat het gaat om een specifieke groep, namelijk zelfstandigen. Tevens is de financieringssystematiek vernieuwd.
Het karakter van de Bbz-vorderingen en een overzichtelijk terugvorderingsbeleid zijn redenen om voor het Bbz 2004 aparte beleidsregels voor terug- en invordering op te stellen. Vorderingen op grond van het Bbz 2004 hebben een ander karakter dan vorderingen op grond van de PW, IOAW en IOAZ. Zo is er bij het verlenen van bijstand op grond van de PW, IOAW en IOAZ reeds bij de toekenning vastgesteld dat er op dat moment te weinig middelen waren of dat er te weinig inkomen was om volgens de bestaande regelgeving in het levensonderhoud te voorzien. Bij het Bbz 2004 wordt de bijstand toegekend in de vorm van een geldlening, als periodieke uitkering (algemene en bijzondere bijstand) en/of bedrijfskapitaal. De bijstand is gericht op het verwerven van inkomen in het eigen bedrijf. Op dat moment is namelijk nog niet bekend of er daadwerkelijk sprake zal zijn van inkomen en wat de hoogte hiervan zal zijn. De toekenning is immers gebaseerd op prognoses. Ook kan er sprake zijn van vermogen, dat niet eerst te gelde hoeft te worden gemaakt, omdat het bijvoorbeeld voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Bij invordering van Bbz-vorderingen kan dit vermogen wel een rol gaan spelen.
Met deze beleidsregels wordt ook inzichtelijk gemaakt hoe de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoeken inclusief de frequentie daarvan is ingevuld.
Alleen die artikelen die nadere toelichting wenselijk maken worden hier vermeld.
Artikel 2. Uitvoeren onderzoek beginnende zelfstandigen
In lid 1 is bepaald wanneer en hoe vaak het levensvatbaarheidonderzoeken bij beginnende zelfstandigen wordt uitgevoerd, zodat de ontwikkelingen van de onderneming goed gemonitord kunnen worden.
In lid 2 is aangegeven dat bij het uitvoeren van de levensvatbaarheidsonderzoeken ook de rechtmatigheid van de verstrekte algemene bijstand wordt onderzocht. Budgettaire overwegingen, het tijdig stopzetten van bijstand aan een niet levensvatbaar bedrijf, spelen eveneens een rol bij de keuze voor deze frequentie. Met deze systematiek wordt aangesloten bij de regionale en landelijke toegepaste werkwijze.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van het verschil van het totaal van het netto-inkomen en de verleende algemene bijstand, voor zover dat verschil boven de jaarnorm uitkomt. Deze bevoegdheid is geregeld in artikel 12, tweede lid, onder c, van het Bbz.
Artikel 5. Terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)
Als de zelfstandige niet aan zijn verplichtingen tot het aflossen van de lening voor bedrijfskapitaal en rente kan voldoen, nadat de maximale uitsteltermijn als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Bbz is verstreken, heeft het college de bevoegdheid om de gelden terug te vorderen. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 41, vierde lid van het Bbz. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik.
Het debiteurenbeleid van de gemeente is erop gericht dat afspraken worden nageleefd en dat er tijdig wordt ingegrepen als de situatie daar om vraagt. De belanghebbenden worden zowel mondeling als schriftelijk bevraagd als er wat aan de hand is. Maatwerk en vertrouwen zijn weliswaar het uitgangspunt, maar in geval van niet reageren op een derde schriftelijke aanmaning en het trachten telefonisch in contact te komen met belanghebbende, wordt aangenomen dat de belanghebbende is opgehouden aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
Als blijkt dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen van aflossing van het bedrijfskapitaal en rente te kunnen voldoen, is het college bevoegd om vanaf de vervaldatum de achterstallige rente- en aflossingsbedragen terug te vorderen (de vervaldatum is de datum na de maximale uitsteltermijn en/of van beëindiging van het bedrijf of het zelfstandige beroep). Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 41, vijfde lid van het Bbz. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik. Ook over het opeisbare deel van de lening blijft het Bbz renteverplichting staan. De eventuele wettelijke rente in geval van een toerekenbare tekortkoming ziet zowel op de lening zelf als op de Bbz rente.
Terugvordering vindt plaats bij de partner(s) of medevennoten ten behoeve van wier onderneming het bedrijfskapitaal wordt vertrekt en personen die zich zicht garant hebben gesteld voor de bedrijfsfinanciering.
Artikel 6. Aflossing lening voor bedrijfskapitaal na beëindiging onderneming of zelfstandig beroep
Aan de aflossing van de lening voor bedrijfskapitaal is een rentepercentage gekoppeld. Echter nadat het bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd en voor de lening geen zekerheid in de vorm van een hypotheek is gevestigd, kan de aflossing van het resterende deel van de lening renteloos worden gemaakt. Dit is geregeld in artikel 43, tweede lid van het Bbz. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid. De voorwaarde die het college hieraan stelt is dat de beëindiging de belanghebbende niet te verwijten is. Eventuele achterstallige rente wordt nog wel teruggevorderd.
Nadat het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos is gemaakt, bedraagt de aflossing gedurende een periode van vijf jaar na beëindiging 50% van het netto inkomen boven de bijstandsnorm (artikel 43 lid 2 Bbz).
Artikel 7. Afzien van terugvordering
Dit artikel verwijst naar een dringende reden als bedoeld in artikel 58 lid 8 PW. Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt dat sprake is van dringende redenen als terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet dan gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties leidt. Daarnaast kan de hoogte van het terug te vorderen bedrag (lager dan € 100) i.c.m. de kosten van de terugvordering een reden zijn om af te zien van terugvordering. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbend(n) moet worden beoordeeld.
Artikel 8. Betalingsverplichting en aflossingscapaciteit
Uitgangspunt is dat de belanghebbende de vordering ineens binnen de gestelde termijn van 6 weken, zoals gesteld in 4:87 Awb moet voldoen. Beoordeeld moet worden of artikel 43 Bbz 2004 van toepassing is. Dat is het geval als er bij de bedrijfsbeëindiging, naar het oordeel van het college, geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Is artikel 43 Bbz 2004 van toepassing (niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging) dan wordt een betaalverplichting vastgesteld na jaarlijkse heronderzoeken conform de regels van artikel 43 lid 2 Bbz 2004. Bij het niet nakomen van de betaalverplichting wordt na twee aanmaningen de gerechtelijke incasso opgestart. Op schriftelijk verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.
Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in de hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos.
Bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging is artikel 43 Bbz 2004 niet van toepassing. Er is bijvoorbeeld sprake van verwijtbaar handelen/een verwijtbare bedrijfsbeëindiging als het bedrijf moet worden beëindigd door ernstige fouten of ernstige nalatigheid van de zelfstandige. (Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verwijtbaar hoge privéonttrekkingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau). Ook als er geen noodzaak voor beëindiging is, kan er sprake zijn van verwijtbaarheid.
Na terugvordering wordt de wettelijke rente toegepast op hoofdsom plus renteachterstand. Indien niet in een keer wordt terugbetaald binnen 6 weken na de terugvordering wordt de gerechtelijke incasso opgestart. Indien eerder een deel van het bedrijfskapitaal is teruggevorderd omdat een deel van de verstrekking niet overeenkomstig de bestemming is besteed (artikel 39) wordt slechts voor een deel artikel 43 toegepast. Voor het eerder teruggevorderde deel kan een betalingsregeling getroffen worden, inhouding op een eventuele uitkering plaatsvinden of de gerechtelijke incasso opgestart worden wanneer niet meegewerkt wordt aan aflossing.
Artikel 10. Kwijtschelding bijstand
Uitgangspunt is dat schulden worden afgelost. Het is echter uit doelmatigheidsoogpunt niet wenselijk om een vordering in verband met levensonderhoud tot in lengte van jaren te laten voortbestaan. Kwijtschelding kan ambtshalve of op verzoek worden verleend. Het initiatief ligt in eerste instantie bij de belanghebbende zelf. Als hij aan de voorwaarden voldoet, wordt de kwijtschelding ook verleend. Het college kan, zie ook artikel 7, ook op basis van eigen (efficiency)overwegingen al dan niet tot (gedeeltelijke) kwijtschelding of afzien van terugvordering overgaan.
Een kortere terugvorderingsperiode is te rechtvaardigen als de belanghebbende van zijn kant al hetgeen heeft gedaan om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen of er een Msnp of Wsnp traject (van 18 maanden) loopt. In geval de vordering door toedoen van de belanghebbende is ontstaan, geldt een langere aflossingsperiode (zie het gestelde onder sub d). Vanuit een bedrijfsmatig efficiënte debiteurenadministratie bezien is het weinig zinvol om een vordering in stand te houden die zeer laag is dan wel oninbaar blijkt. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de hand in geval de belanghebbende met onbekende bestemming is vertrokken. Hierop zien de bepalingen onder lid 1 sub b. respectievelijk sub c. Alvorens tot kwijtschelding wordt overgegaan zal altijd nog een prognose van de verhaalsmogelijkheden worden opgemaakt. In geval van enig relevant vermogen is kwijtschelding van het restantbedrag van de vordering niet aan de orde. Dit geldt eveneens in geval van een dwanginvordering).
Een vordering kan (deels) worden kwijtgescholden, als ten minste 80% van de hoofdvordering en bijkomende kosten wordt betaald. Het betreft hier een individuele afweging van het college en hier wordt terughoudend mee omgegaan. Als uitgangspunt geldt dat een vordering geheel dient te worden terugbetaald.
Artikel 11. Kwijtschelding lening bedrijfskapitaal
Voor leningen bedrijfskapitaal geldt dat deze volledig worden terugbetaald. Voorafgaande aan de verstrekking van het bedrijfskapitaal wordt een analyse gemaakt in hoeverre de belanghebbende zijn aflossingsverplichtingen kan nakomen. Dit is onderdeel van de levensvatbaarheidstoets. Indien er twijfels zijn over de kredietwaardigheid van het bedrijf, wordt er geen dan wel een lager bedrijfskrediet verstrekt.
In verband met de gewijzigde financieringssystematiek van bedrijfskredieten is dit des te belangrijker omdat de gemeente grotendeels eigenrisicodrager is. Betalingsverplichtingen dienen strikt te worden nageleefd. Als er een probleem is, wordt dit bespreekbaar gemaakt. Desalniettemin kan het toch gebeuren dat de belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Onder omstandigheden moet het dan mogelijk zijn om tot kwijtschelding over te gaan. Hierbij wordt voor de termijnstelling aangesloten bij het bepaalde in de artikel 58 lid 7 PW. Onder zekerheden worden verstaan recht van hypotheek en pandrecht.
Artikel 12. Kwijtschelding van de vordering in verband met een schuldregeling
Het college werkt mee aan een schuldregeling of aan een akkoord voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of dit bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen (artikel 42 Bbz). Wanneer een bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd en betrokkene een beroep doet op schuldsanering wordt in beginsel meegewerkt als gewaarborgd is dat de vorderingen aan de gemeente naar rato worden afgelost, en dat betrokkene al zijn middelen aanwendt voor de aflossingen van de schulden. Het niet meewerken zou kunnen leiden tot een dwangakkoord, uitgesproken door de Rechtbank. Hieraan is de gemeente verplicht gehoor te geven. Om schuldregelingen kansrijker te maken kan het college genoegen nemen met hetzelfde uitkeringspercentage als andere schuldeisers, in plaats van het dubbele percentage dat normaal wordt gehanteerd.
Bij een schuldsanering waar sprake is van een bestuurlijke boete of een fraudevordering waarbij waarvoor bestuurlijke boete is opgelegd of waar aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, wordt met de schuldsanering meegewerkt, maar wordt de fraudevordering niet kwijtgescholden, maar na de periode van de schuldsanering verder ingevorderd.
Artikel 13. Relatie met overige beleidsregels
De werking van deze beleidsregels heeft voorrang ten opzichte van de algemene beleidsregels op het gebied van de Participatiewet. Dit is vanwege de aard van de vorderingen op het gebied van leenbijstand en leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal, de wijze waarop de vorderingen tot stand komen, alsmede de beginselplicht tot terugbetaling die hieruit voortvloeit.
In gevallen waarin strikte toepassing van deze beleidsregels tot onredelijk zwaarwegende gevolgen voor de belanghebbende leidt, kan het college in afwijking van deze beleidsregels besluiten. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan financiële omstandigheden, aangezien de belanghebbende te allen tijde de bescherming van de beslagvrije voet geniet.
In voorkomende niet in deze beleidsregels beschreven situaties, neemt het college een besluit. Het college probeert dan zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij hetgeen in deze beleidsregels is bepaald met inachtneming van de individuele situatie van de belanghebbende.
Datum inwerkingtreding van de beleidsregels is bepaald op de dag na bekendmaking ervan.