Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heiloo

Verordening Fysieke Leefomgeving Heiloo 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeiloo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Fysieke Leefomgeving Heiloo 2024
CiteertitelVerordening Fysieke Leefomgeving Heiloo 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Aansluitverordening Heiloo 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  4. artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994
  5. artikel 22.4 van de Omgevingswet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-05-2024nieuwe regeling

22-04-2024

gmb-2024-198875

Z23 155437 / D727910

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving Heiloo 2024

De raad van de gemeente Heiloo:

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 5 maart 2024;

 

gezien het advies van de algemene raadscommissie d.d. 8 april 2024;

 

gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 22.4 van de Omgevingswet;

 

b e s l u i t:

 

de Verordening Fysieke Leefomgeving Heiloo 2024 vast te stellen

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Heiloo: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet;

  • c.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • e.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • f.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • g.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • h.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo;

  • j.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • k.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig in hoofdstuk 6 als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1°.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, cultuurlandschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2°.

      terrein of structuur welke van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1o;

  • l.

    gemeentelijke aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in eigendom bij de gemeente is.

  • m.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig in hoofdstuk 6 als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel k;

  • n.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • o.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • p.

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • q.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • r.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • s.

    houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • t.

    iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

  • u.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • v.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • w.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat afdeling 5.1 uitsluitend van toepassing is op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • x.

    kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • y.

    monument: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • z.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • aa.

    omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 Omgevingswet;

  • bb.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • cc.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • dd.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • ee.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • ff.

    particuliere aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in particulier eigendom is;

  • gg.

    rechthebbende: een rechthebbende als genoemd in hoofdstuk 2, 4 en 7 die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • hh.

    rijksmonument: onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Erfgoedwet vastgestelde registers

  • ii.

    rioolaansluitleiding: rioolleiding tussen een gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en het gebouw waar afvalwater vrijkomt;

  • jj.

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Heiloo 2023, of diens rechtsopvolgers;

  • kk.

    vellen: het verwijderen van een houtopstand, waaronder ook wordt verstaan het rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • ll.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • mm.

    voorziening voor het beheer van afvalwater: openbaar vuilwaterriool, openbaar hemelwaterstelsel, openbaar ontwateringstelsel, andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater of zuiveringsvoorziening;

  • nn.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • oo.

    Wet Milieubeheer: Wet milieubeheer zoals die luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Regels over het gebruik van wegen, kamperen en gebruik openbare wateren

Afdeling 2.1 Veranderen van een weg

Artikel 2:1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren indien:

    • a.

      de beoogde activiteit schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      de beoogde activiteit een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      de beoogde activiteit afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

  • 5.

    Op een aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:2 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie overgelegd.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:7 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      indien de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast;

    • c.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • d.

      indien het uiterlijk aanzien van de omgeving op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • e.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • f.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning, voor zover deze niet is aan te merken als omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 2.2 Hinderlijke objecten op de weg

Artikel 2:3 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • 1°.

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • 2°.

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • 3°.

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijs kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen, met inbegrip van kinderwagens, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen;

    • e.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Heiloo 2023, of diens rechtsopvolger;

    • f.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27 van de Algemene plaatselijke verordening Heiloo 2023, of diens rechtsopvolger;

    • g.

      standplaatsen;

    • h.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4.

    De weigeringsgrond,

    • a.

      bedoeld in het derde lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      bedoeld in het derde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken;

    • c.

      bedoeld in het derde lid, onder c, is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 5.

     

    • a.

      Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod als gesteld in het eerste lid niet geldt;

    • b.

      Het college kan nadere regels stellen voor een veilig en doelmatig gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van de in sub a bedoelde categorieën;

    • c.

      Het college kan wegen en weggedeelten aanwijzen waar het plaatsen van de onder sub a bedoelde voorwerpen niet of slechts beperkt is toegestaan;

    • d.

      Het is verboden een voorwerp als bedoeld onder sub a. op de weg te plaatsen als in strijd wordt gehandeld met de onder sub b bedoelde nadere regels of met een aanwijzing als bedoeld onder sub c.

  • 6.

    Op een aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:5 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 2:6 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

     

Afdeling 2.3 Parkeerexcessen

Artikel 2:7 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg of weggedeelte een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:8 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2:9 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg binnen de bebouwde kom;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:10 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 2:13 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1.

    Het is verboden een fiets of een bromfiets te plaatsen buiten fietsenrekken of overige fietsparkeervoorzieningen indien:

    • a.

      daardoor de openbare weg voor weggebruikers in ernstige mate versperd wordt;

    • b.

      daardoor de veiligheid of de vrijheid van het verkeer gehinderd wordt;

    • c.

      daardoor het uitzicht voor het verkeer gehinderd wordt;

    • d.

      daardoor schade of hinder ontstaat;

    • e.

      daardoor hulpdiensten belemmerd worden.

  • 2.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden:

    • a.

      fietsen of bromfietsen langer dan 28 dagen op dezelfde locatie op de weg te laten staan;

    • b.

      fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeren, op de weg te laten staan.

 

Afdeling 2.4 Kamperen

Artikel 2:14 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod als vermeld in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      het plaatsen van een of enkele kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein;

    • b.

      het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen door groepen, uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, sportieve, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte periode van maximaal drie aaneengesloten dagen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

      • 1°.

        er toestemming is van de rechthebbende op het terrein;

      • 2°.

        er voldoende verlichting is op het terrein;

      • 3°.

        er voldoende begeleiding aanwezig is;

      • 4°.

        geen geluidoverlast wordt veroorzaakt;

      • 5°.

        geen schade wordt toegebracht aan de flora en fauna op het terrein;

      • 6°.

        in verband met brandpreventie tussen de kampeermiddelen onderling en tevens tot bouwwerken een ruimte wordt vrij gehouden van minstens 3 meter;

      • 7°.

        er per 500 m2 ten minste 2 handbrandblusapparaten met een minimale inhoud van 6 liter aanwezig zijn, die verspreid over het terrein en goed zichtbaar voor direct gebruik beschikbaar zijn;

      • 8°.

        het college, de brandweer en politie tijdig van de activiteiten in kennis worden gesteld en eventuele aanwijzingen hunnerzijds onmiddellijk worden opgevolgd;

      • 9°.

        er voldoende sanitaire voorzieningen aanwezig zijn;

      • 10°.

        na afloop het terrein in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht en schoongemaakt;

      • 11°.

        al de redelijkerwijs mogelijke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden schade lijden als gevolg van het gebruik van het terrein;

    • c.

      het plaatsen van kampeermiddelen tijdens het nachtvissen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

      • 1°.

        er geen schade wordt toegebracht aan flora en fauna;

      • 2°.

        er geen geluidoverlast wordt veroorzaakt;

      • 3°.

        geen kampvuren worden aangelegd;

      • 4°.

        afval in de tent wordt bewaard en na afloop niet wordt achtergelaten.

Artikel 2:15 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 2:14, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen.

     

Afdeling 2.5 Bescherming openbare wateren en waterstaatswerken

Artikel 2:16 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:17 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen.

Artikel 2:18 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 3 Regels over het riool

Artikel 3:1 Normadressaat

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en door de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht, tenzij anders is bepaald. Diegenen dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3:2 Oogmerken

De regels in artikel 3:3 tot en met 3:7 zijn gesteld met het oog op het beschermen van:

  • a.

    de gezondheid;

  • b.

    het milieu;

  • c.

    de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater.

Artikel 3:3 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een particuliere aansluitleiding aanlegt of wijzigt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3:2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een perceel zodanige voorzieningen aan de particuliere aansluitleiding worden getroffen dat iedere belemmering van het goed functioneren van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater en de rioolaansluitleiding wordt voorkomen;

    • b.

      de doelmatige werking van de rioolaansluitleiding, naburige aansluitingen en de voorzieningen voor het beheer van afvalwater worden beschermd.

Artikel 3:4 Totstandbrenging en wijziging perceelaansluiting

Als voor het perceel al een rioolaansluitleiding aanwezig is voor huishoudelijk afvalwater, hemelwater, grondwater of bedrijfsafvalwater, wordt geen aanvullende rioolaansluitleiding voor hetzelfde afvalwater gerealiseerd.

Artikel 3:5 Meldplicht aanleg of wijziging perceelaansluiting

  • 1.

    Het is verboden een rioolaansluiting tot stand te brengen of bij de erfgrens de aansluiting op het particuliere terrein te wijzigen zonder dit ten minste zes weken en ten hoogste een jaar voor het begin ervan te melden en af te stemmen met de rioolbeheerder van de gemeente. De gemeente geeft aan waar de rioolaansluiting komt, zorgt voor de aanleg van het gemeentelijke deel van de leiding (tot aan de erfgrens) en geeft aan welk soort water in ontvangst wordt genomen. Aan het maken van een gemeentelijke rioolaansluiting zijn kosten verbonden. Deze kosten zijn vastgelegd in artikel 4 van de Verordening eenmalig rioolaansluitrecht Heiloo 2023, of diens rechtsopvolgers.

  • 2.

    Voor het melden van een wens tot wijziging van de rioolaansluiting of een nieuwe aansluiting is een formulier beschikbaar op de gemeente website.

Artikel 3:6 Informatieplicht beëindiging perceelaansluiting

Als het gebruik van een rioolaansluitleiding definitief wordt beëindigd, wordt het college hierover uiterlijk zes weken na de beëindiging geïnformeerd.

Artikel 3:7 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3:3 en 3:4.

  • 2.

    Maatwerkvoorschriften kunnen in ieder geval worden gesteld over:

    • a.

      het tot stand brengen van de rioolaansluitleiding;

    • b.

      het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de rioolaansluitleiding;

    • c.

      sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende;

    • d.

      de periode waarin een aansluiting voor de afvoer van bronneringswater gerealiseerd wordt.

Artikel 3:8 Eigendom aansluitleiding

  • 1.

    De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluitleiding ligt ter plaatse van de erfgrens.

  • 2.

    Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater een rioolwaterpomp is vereist, dan ligt de grens, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van de aansluiting op de pompput, als de pomp in eigendom van de gemeente is en hij op het particuliere perceel ligt. Als de pomp in eigendom van de particulier is, dan begint het gemeentelijke eigendom bij de erfgrens.

Artikel 3:9 Beheer, onderhoud, renovatie en vervanging

  • 1.

    Het beheer, onderhoud, de renovatie of vervanging van de gemeentelijke aansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het werkzaamheden betreft als gevolg van een onjuist gebruik van de particuliere aansluitleiding.

  • 2.

    Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het lozen van stoffen die verstoppingen in de aansluitleiding of de voorzieningen voor het beheer van afvalwater kunnen veroorzaken;

    • b.

      het lozen van stoffen die de constructie van de aansluitleiding kunnen aantasten;

    • c.

      het lozen van afvalwater op een niet daarvoor bedoelde voorziening voor het beheer van afvalwater.

  • 3.

    De kosten voor het onderhoud van de particuliere aansluitleiding komen voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 3:10 Verstopping of andere storing

  • 1.

    Bij een verstopping of een andere storing toont de eigenaar of gebruiker aan of het een probleem betreft in de particuliere aansluitleiding of in de gemeentelijke aansluitleiding.

  • 2.

    Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de gemeentelijke aansluitleiding, dan neemt de eigenaar of gebruiker contact op met de gemeente en stelt diegene de gemeente in de gelegenheid voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden.

  • 3.

    Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de particuliere aansluitleiding, dan zorgt de rechthebbende of gebruiker ervoor dat deze wordt verholpen.

  • 4.

    Gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid komen voor rekening van de eigenaar of gebruiker. Ligt de oorzaak bij de gemeente, dan vergoedt de gemeente de gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid tot maximaal € 200,-.

Hoofdstuk 4 Regels over natuur en milieu

Afdeling 4.1 Bewaren van houtopstanden

Artikel 4:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op Bomenlijst.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:7 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:2 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

 

Afdeling 4.2 Behoud van natuur en milieu

Artikel 4:3 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 4:4 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard of ander rijdier.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden of andere rijdieren:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 4:5 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:6 Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 4:7 Verspreiden van reclamemateriaal

Degene die op of aan de weg reclamemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht dit op te ruimen indien het reclamemateriaal in de omgeving van de plaats van uitreiking door het publiek wordt weggeworpen.

Hoofdstuk 5 Geluid-, licht- en overige hinder

Afdeling 5.1 Geluid- en lichthinder

Artikel 5:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 217a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid is, voor wat betreft het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 219a, en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 – de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    • e.

      tabel

       

      7.00 – 19.00 uur

      19.00 – 23.00 uur

      23.00 – 7.00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      80 dB(A)

      75 dB(A)

      70 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      60 dB(A)

      55 dB(A)

      50 dB(A)

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 217a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 – uiterlijk een half uur voor het einde van de festiviteit te worden beëindigd.

  • 8.

    De geluidnormen als bedoeld in het zesde lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

Artikel 5:2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zeven incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zeven incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van melding.

  • 4.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid is, voor wat betreft het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 – de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in onder sub e opgenomen tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen;

    • b.

      de in onder sub e opgenomen tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      De geluidnorm als vermeld in het tabel is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

    • e.

      tabel

       

      7.00 – 19.00 uur

      19.00 – 23.00 uur

      23.00 – 7.00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      80 dB(A)

      75 dB(A)

      70 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      60 dB(A)

      55 dB(A)

      50 dB(A)

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 – uiterlijk een half uur voor het einde van de festiviteit te worden beëindigd.

  • 8.

    De geluidnormen als bedoeld in het zesde lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

Artikel 5:3 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de onder sub e opgenomen tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen;

    • b.

      de onder sub e opgenomen tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

       

      7.00 - 19.00 uur

      19.00 - 23.00 uur

      23.00 - 7.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van tien uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 5:1 en 5:2.

     

Afdeling 5.2 Overige hinder

Artikel 5:4 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 5:5 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 6 Regels over erfgoed

Artikel 6:1 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 6:2 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Heiloo.

  • 3.

    Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet of dat is aangewezen op grond van de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 6:3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 6:5 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 6:8 tot en met 6:12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:4 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 6:5 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een redengevende omschrijving (motivering van de cultuurhistorische waarden) en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3.

    De gemeentelijke monumentenlijst geeft tevens aan dat een monument geheel dan wel alleen voor specifiek omschreven onderdelen onder de werking van de verordening valt.

  • 4.

    Een overzicht van aangewezen monumenten wordt gepubliceerd op de website van de gemeente.

Artikel 6:6 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 6:2, tweede en derde lid, alsmede artikel 6:3 en artikel 6:4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 6:7 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, is artikel 6:2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 van de Erfgoedwet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 3.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 6:8 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4.

    Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 6:9 Extra indieningsvereiste

In het belang van de aanvraag kan, als dat in evenredigheid is met de omvang van het plan, een bouwhistorische rapportage van de aanvrager worden gevraagd.

Artikel 6:10 Termijn advies

Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Heiloo.

Artikel 6:11 Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 6:12 Intrekken van de vergunning

De omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Artikel 6:13 Omgevingsvergunning voor beschermd rijksmonument

Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een beschermd rijksmonument aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Heiloo.

Artikel 6:14 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6:8 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6:8;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 6:8, derde lid.

Hoofdstuk 7 Regels over standplaatsen

Artikel 7:1 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen aan het innemen van een standplaats.

  • 3.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 en het derde lid kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de verkeersvrijheid of verkeersveiligheid;

    • b.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      indien een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6.

    Het college kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:7, de vergunning intrekken indien:

    • a.

      de standplaatshouder in geval van ziekte de standplaats gedurende de resterende looptijd van de vergunning niet meer zal innemen;

    • b.

      de standplaatshouder zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

    • c.

      de standplaatshouder gedurende een periode van twee achtereenvolgende maanden geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning.

  • 7.

    De vergunning voor een standplaats vervalt:

    • a.

      twee maanden na overlijden of onder curatelestelling van de standplaatshouder;

    • b.

      indien de standplaatshouder niet meer voldoet aan één of meer van de gestelde eisen;

    • c.

      op verzoek van de standplaatshouder.

  • 8.

    Op aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 7:2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Hoofdstuk 8. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8:1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:3 of 4:5 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 8:2 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen in hoofdstuk 2,4,5 en 7 en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen en overtreding van artikel 6:8, eerste en tweede lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 8:3 Toezicht

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens in hoofdstuk 3 zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

  • 3.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens in hoofdstuk 6 zijn belast:

    • a.

      Met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1:1, onder l, onderdeel 1o; de daartoe aangewezen ambtenaar/ambtenaren van de gemeente Heiloo;

    • b.

      Met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1:1, onder l, onderdeel 2o; de daartoe aangewezen ambtenaar/ambtenaren van de gemeente Heiloo.

  • 4.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met het toezicht als bedoeld in het eerste lid belasten.

  • 5.

    Onverminderd het eerste en vierde lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 gegeven voorschriften.

Artikel 8:4 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 8:5 Intrekking verordening

De Aansluitverordening Heiloo 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 8:6 Wijzigen verordeningen

  • 1.

    De Erfgoedverordening 2015 gemeente Heiloo wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      artikel 1, onder a, sub 1, onder b, c, d, f en r, de artikelen 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, artikel 18, onder a, b en c, artikel 19, de zinsnede ‘artikel 10, lid 1 en 2 en’ en artikel 20, eerste lid, onder a komen te vervallen.

  • 2.

    De Algemene Plaatselijke Verordening Heiloo 2023 wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:21, artikel 4:1, de definities ‘collectieve festiviteit’, ‘gevoelige gebouwen’, ‘gevoelige terreinen’, ‘houder van een inrichting’, ‘incidentele festiviteit’ en ‘onversterkte muziek’, de artikelen 4:2, 4:3, 4:5, 4:9, 4:10, 4:11, 4:12, 4:13, 4:15, 4:17, 4:18, 4:19, 5:3, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:12, 5:17, 5:18, 5:19, 5:24, 5:25, 5:28, 5:32, 5:33, 5:34 en 5:34a komen te vervallen.

Artikel 8:7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening als bedoeld in artikel 8:5 of de artikelen als bedoeld in artikel 8:6, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 8:8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 8:9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving Heiloo 2024.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Heiloo in de openbare raadsvergadering van 22 april 2024.

G. A. Beeksma

griffier

M. ten Bruggencate

voorzitter