Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Alphen aan den Rijn

Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlphen aan den Rijn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlagen 1-5 bij Nadere regels SD AadR

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

25-04-2024

gmb-2024-192822

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn

Het college van burgemeester en wethouders;

 

Gelet op de Verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn, artikel 156 van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

B E S L U I T vast te stellen de:

 

Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn

(bijgewerkt tot en met de wijziging van 19 maart 2024 )

 

 

 

Inhoud

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

 

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Artikel 2. Vervallen.

Artikel 3. Vervallen.

Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders

Artikel 5. Vervallen.

Artikel 6. Vervallen.

Artikel 7. Uitbetaling pgb

Artikel 8. Algemeen

Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid

Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie

Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit

Artikel 12. Uitstel van betaling

Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen

Artikel 14. Rente en kosten

Artikel 15. Algemeen

Artikel 16. Kwijtschelding van vorderingen en afzien van terugvorderingen die niet het gevolg zijn van schenden inlichtingenplicht

Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling

 

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 18. Maatwerkvoorziening noodzakelijke vervoerskosten Jeugdwet

Artikel 19. Woningsanering

Artikel 20. Primaat verhuizen

Artikel 21. Verhuiskosten

Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken

Artikel 24. Vervoerskosten

Artikel 25. Sportvoorziening

Artikel 25a. Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 25b. Begeleiding

Artikel 26. Vervallen.

Artikel 26a. Werkervaringstraject/stage

Artikel 26b. Vervallen.

Artikel 26c Vervallen.

Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag

Artikel 28.Overige kosten

 

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet

 

Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo

Artikel 29. Vervallen.

Artikel 30. Vervallen.

Artikel 31. Vervallen.

 

Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet

Artikel 32. Aanvullende voorwaarden

Artikel 33. Algemeen

Artikel 34. Draagkrachtperiode

Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte

Artikel 36. Vaststelling draagkracht

Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen

Artikelen 38 t/m 41 zijn vernummerd tot artikelen 53 t/m 56

Artikel 42. Voorwaarden

Artikel 43. Duurzame huishoudelijke apparaten

Artikel 44. Betaling van de bijdrage

Artikel 45. Aanspraak

Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek)

Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten

Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand

Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden

Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie

Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal

Artikel 48b. Zekerheidstelling

Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten

Artikel 48d. Voorwaarde in hypotheekakte of akte van pandrecht

Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente

Artikel 48f. Verkoop woning

Artikel 48g. Opnieuw recht

Artikel 48h. Tijdstip indiening aanvraag en voorschotverlening

 

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 49. Begrippen

Artikel 49a. Uitvoering

Artikel 49b. Aanvraag schuldhulpverlening

Artikel 49c. Producten schuldhulpverlening

Artikel 49d. Adviesgesprek

Artikel 49e. Budgetcoaching (zonder problematische schulden)

Artikel 49f. Schuldregeling

Artikel 49g. Intakefase

Artikel 49h. Voortraject (Duurzame Financiële Dienstverlening DFD)

Artikel 49i. Budgetbeheer en coaching

Artikel 49j. Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)

Artikel 49k. Verplichtingen

Artikel 49l. Afwijzing of beëindiging schuldhulpverlening

Artikel 49m. Uitsluiting schuldhulpverlening

Artikel 50. Sociaal medische indicatie kinderopvang

Artikel 51. Vervallen.

Artikel 51a. Vervallen.

Artikel 51b. Vervallen.

Artikel 51c. Vervallen.

Artikel 51d. Vervallen.

Artikel 52a. Begrippen

Artikel 52b. Doelgroep

Artikel 52c. Berekening hoogte bijdrage gemeente

Artikel 52d. Uitbetaling van de bijdrage van de gemeente

Artikel 53. Vervallen.

Artikel 54. Kosten schoolgaande kinderen

Artikel 55. Deelname sportieve en culturele activiteiten

Artikel 56. Vervallen.

 

Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 57. Citeertitel

Artikel 58. Inwerkingtreding

 

Bijlage 1: Resultaten huishoudelijke hulp (Vervallen)

Bijlage 2: Normenkader huishoudelijke hulp

Bijlage 3: Resultaatgebieden Begeleiding

Bijlage 4: Afwegingskader gebruikelijke hulp en eigen kracht

Bijlage 5: Afwegingskader financiële draagkracht bij maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp (Vervallen)

Artikelsgewijze toelichting

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begrippen

Alle begrippen uit de verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn zijn ook van toepassing op deze nadere regels. In deze nadere regels wordt verstaan onder:

a. begeleiding: activiteiten waarmee een inwoner ondersteund wordt bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven.

b. vervallen

c. dagbesteding: een vorm van groepsbegeleiding die programmatisch en methodisch georganiseerd wordt, een welomschreven doel heeft en vraagt om een actieve betrokkenheid van de inwoner en gericht is op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden en bevorderen van zelfredzaamheid.

d. dagdeel: een dagdeel is vier uur.

e. eenmalig pgb: een budget dat eenmalig wordt verstrekt voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel.

f. integraal plan: een integraal plan zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening.

g. kortdurend verblijf: verblijf in een instelling gedurende maximaal drie dagen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een inwoner met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, die aangewezen is op permanent toezicht, als dat nodig is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg verleent.

h. persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.

i. persoonsgebonden budget (pgb): een pgb als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wmo of artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een inwoner, dat hem in staat stelt de ondersteuning, die in de vorm van een maatwerkvoorziening verstrekt is, van derden te betrekken.

j. professional: een begeleider die taken op MBO/HBO niveau uitvoert, waarbij hij algemene deskundigheid en brede kennis van ondersteuning of jeugdhulp heeft.

k. specialist: een begeleider die taken op HBO/WO-niveau uitvoert, waarbij hij diepgaande kennis op een specifiek terrein van ondersteuning of jeugdhulp heeft.

l. verordening: verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn.

 

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

 

Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorziening via een pgb

 

Artikel 2. Voorwaarden pgb

Vervallen.

 

Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

Vervallen.

 

Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders

Professionele aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de door het college gecontracteerde professionele aanbieders. De kwaliteitseisen zijn als bijlages 3 en 4 opgenomen in de verordening. De kwaliteitseisen kunnen bij aanvang of verlenging van het pgb worden getoetst door onder andere een werkbezoek.

 

Artikel 5. Hoogte pgb

Vervallen.

 

Artikel 6. Tarief pgb

Vervallen.

 

Artikel 7. Uitbetaling pgb

1. Een pgb wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitbetaald aan de zorgaanbieder.

2. Een eenmalig pgb wordt vooralsnog door de gemeente uitbetaald aan de leverancier.

 

Paragraaf 2.2 Terugvordering

 

Artikel 8. Algemeen

1. De begrippen die in de nadere regels over terugvordering gebruikt worden en die niet nader omschreven worden, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Verordening.

2. De bepalingen in deze paragraaf van de nadere regels zijn naast de terugvordering van een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW/IOAZ en Bbz 2004 ook van toepassing op een boete en een bijdrage op basis van de Wet kinderopvang en de kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp).

 

Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid

1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

a. het herzien dan wel intrekken van het recht op een uitkering, indien de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend;

b. het invorderen en bruteren van te veel of ten onrechte verleende uitkering.

2. Van het bepaalde in lid 1 sub b wordt afgezien als het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,00 er geen andere terugvorderingen openstaan én de terugvordering niet meer verrekend kan worden met de periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud inclusief vakantiegeld.

 

Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie

1. In afwijking van artikel 9 lid 1 vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering, pgb of maatwerkvoorziening niet terug, voor zover deze uitkering, pgb of maatwerkvoorziening ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

 

2. In afwijking van artikel 9 aanhef en onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel verstrekt zou zijn als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.

3. Een terugvordering wordt niet gebruteerd als de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet voldaan is in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Paragraaf 2.3 Invordering

 

Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit

1. Als de belanghebbende een uitkering ontvangt van de gemeente voor de kosten van levensonderhoud, dan wordt de vordering, in overeenstemming met de artikelen 60 van de Participatiewet en 28 van de IOAW/IOAZ, verrekend met deze uitkering.

2. Rekening houdend met de beslagvrije voet, wordt bij verrekening de afloscapaciteit vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of netto grondslag IOAW/IOAZ.

3. Als verrekening van de vordering niet (meer) mogelijk is, dan wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld (het restant van) de vordering volledig te voldoen binnen zes weken of, wanneer betaling in één keer niet mogelijk is, in maandelijkse termijnen met in achtneming van de wettelijk geldende beslagvrije voet.

4. Vervallen.

5. Vervallen.

 

Artikel 12. Uitstel van betaling

1. Het college kan uitstel van betaling verlenen als de belanghebbende daar om vraagt, omdat hij van mening is de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

2. Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor een periode korter dan drie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.

3. Als een zelfstandige op grond van het Bbz 2004 een lening voor bedrijfskrediet verstrekt heeft gekregen, is artikel 41 Bbz 2004 van toepassing.

 

Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen

Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.

 

Artikel 14. Rente en kosten

Als het college de vordering overdraagt aan het incassobureau of de deurwaarder, dan wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en kosten van invordering. Voor de hoogte van kosten van invordering wordt aangesloten bij de artikelen 4:113 en 4:120 van de Awb.

 

Paragraaf 2.4 Kwijtschelding

 

Artikel 15. Algemeen

Kwijtschelding is niet mogelijk bij:

a. boetevorderingen waarbij sprake is van opzet of grove schuld en fraudevorderingen waarbij een boete is opgelegd of aangifte is gedaan;

b. vorderingen die gedekt worden door pand of hypotheek voor zover die vorderingen op die zaken verhaald kunnen worden;

c. bijstand welke verstrekt is in de vorm van een lening;

d. vorderingen die zijn ontstaan, omdat belanghebbende later met betrekking tot dezelfde periode over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

 

Artikel 16. Kwijtschelding van vorderingen en afzien van terugvorderingen die niet het gevolg zijn van schenden inlichtingenplicht.

1. Het college kan na een schriftelijk verzoek van de belanghebbende een vordering geheel of gedeeltelijk kwijtschelden als de belanghebbende:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft, maar het achterstallige bedrag over die periode, met de daarover eventueel verschuldigde rente en kosten, alsnog voldoet;

c. gedurende tien jaar geen betalingsverplichtingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment gaat verrichten.

2. Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub c. wordt genomen na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.

 

Paragraaf 2.5 Samenhang handhaving op grond van de inburgeringswet en Participatiewet

 

Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling

1. Het college werkt altijd mee aan een schuldregeling als te voorzien is dat de belanghebbende zijn schulden niet kan betalen en zonder dit besluit geen schuldregeling tot stand komt.

2. Het college kan bij een schuldregeling een vordering alleen kwijtschelden tegen finale kwijting als:

a. er geen sprake is van schenden inlichtingenplicht;

b. Er sprake is van schenden inlichtingenplicht waarbij géén sprake is van opzet of grove schuld of het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht waarbij geen boete is opgelegd of aangifte is gedaan.

3. Het college kan bij meewerken aan een schuldregeling een boetevordering

kwijtschelden tegen finale kwijting als deze boete niet het gevolg is van opzet of

grove schuld en er geen sprake is van recidive.

4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:

a. binnen twaalf maanden geen schuldregeling tot stand komt die voldoet aan de in lid 1 gestelde eisen;

b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen niet nakomt of als er onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt zijn.

Artikel 17a. Samenhang handhaving op grond van de inburgeringswet en Participatiewet

1. Wanneer een inburgeringsplichtige een bijstandsuitkering (Participatiewet) ontvangt en zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 8 eerste lid onder a Participatiewet. De gemeente legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de wet op.

2. Wanneer een inburgeringsplichtige die een bijstandsuitkering ontvangt zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken in het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, legt de gemeente bij voorkeur een boete op grond van de wet op. De gemeente verlaagt in dat geval voor dezelfde gedraging de bijstandsuitkering niet.

3. Bij de keuze tussen i) handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering en ii) handhaving op grond van de wet via een boete weegt de gemeente ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor de inburgeringsplichtige, naar haar oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.

4. Wanneer een gedraging leidt tot een overtreding van de Participatiewet en artikel 18 of 18 b van de Participatiewet laat de gemeente geen ruimte om af te zien van verlaging van de bijstand, dan legt de gemeente een maatregel op en geen boete op grond van de wet.

5. In de brief (beschikking) aan de inburgeringsplichtige vermeldt de gemeente of er een boete op grond van de wet wordt opgelegd of dat de uitkering wordt verlaagd op grond van de Participatiewet.

 

Artikel 17b. Verrekening boete met bijstandsuitkering

De gemeente kan de bestuurlijke boete die op grond van de wet aan de inburgeringsplichtige is opgelegd, verrekenen met de algemene bijstandsuitkering. Onder verrekenen wordt in dit artikel verstaan verrekenen zoals geregeld in artikel 4.93 van de Awb. De gemeente houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5 procent van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

 

Paragraaf 3.1 Maatwerkvoorzieningen Jeugdwet

 

Artikel 18. Maatwerkvoorziening noodzakelijke vervoerskosten Jeugdwet

1. Het college kan een jeugdhulpvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet alleen verstrekken wanneer sprake is van jeugdhulp in de vorm van dagbehandeling, dagbesteding, leerwerktrajecten, observatiegroepen en onderwijs-zorgcombinaties.

2. De maximale km-vergoeding per rit wordt berekend op basis van de kortste route volgens Routenet.

3. Wanneer de jeugdhulpvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet alleen bedoeld is om ouders of verzorgers te ontlasten, dan is de duur ervan maximaal drie maanden of zoveel korter als in het besluit wordt aangegeven.

4. Een vervoersvoorziening als bedoeld in lid 1 wordt niet verstrekt indien:

a. een andere vervoersvoorziening voorliggend is;

b. het vervoer betreft naar een jeugdhulpvoorziening die enkel bedoeld is om de ouders of verzorgers te ontlasten;

c. de jeugdige, al dan niet na begeleiding of training, in staat is zelfstandig te reizen;

d. het vervoer op avonden, het weekend en/of algemeen erkende feestdagen betreft;

e. het 18+ vervoer betreft;

f. gelijkwaardige jeugdhulp dichterbij mogelijk is.

 

Paragraaf 3.2 Maatwerkvoorzieningen Wmo

 

Artikel 19. Woningsanering

1. Het college kan onder de volgende voorwaarden een vergoeding verstrekken voor een woningsanering:

a. er moet een acute noodzaak voor een woningsanering vastgesteld zijn, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt;

b. de woningsanering moet binnen één jaar nadat voor de eerste keer allergie voor huisstof of huisstofmijt vastgesteld is, aangevraagd zijn;

c. bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking mag geen sprake geweest zijn van een (verwachte) noodzaak tot vervanging en mag de huidige woning niet eerder door de inwoner gesaneerd zijn op grond van de Wmo of andere wet- en regelgeving.

2. Als voldaan is aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, dan kunnen de volgende voorzieningen verstrekt worden:

a. vervanging vloerbedekking woonkamer en één slaapkamer voor maximaal

€ 35 per vierkante meter (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en btw);

b. vervanging raambekleding woonkamer voor maximaal € 400;

c. vervanging raambekleding één slaapkamer voor maximaal € 150.

3. De afschrijvingstermijnen bij woningsanering zijn als volgt:

a. het artikel is nieuwer dan 1 jaar: 7/7 van bovengenoemde kosten;

b. het artikel is tussen de 1 en 2 jaar oud: 6/7 van bovengenoemde kosten;

c. het artikel is tussen de 2 en 3 jaar oud: 5/7 van bovengenoemde kosten;

d. het artikel is tussen de 3 en 4 jaar oud: 4/7 van bovengenoemde kosten;

e. het artikel is tussen de 4 en 5 jaar oud: 3/7 van bovengenoemde kosten;

f. het artikel is tussen de 5 en 6 jaar oud: 2/7 van bovengenoemde kosten;

g. het artikel is tussen de 6 en 7 jaar oud: 1/7 van bovengenoemde kosten.

 

Artikel 20. Primaat verhuizen

1. Als de kosten voor een woningaanpassing hoger zijn dan € 7.500, dan geldt het primaat verhuizen.

2. Als een woning volledig aanpasbaar is, maar de kosten hiervan het primaat overstijgen, dan is het mogelijk de van toepassing zijnde verhuiskostenvergoeding eenmalig uit te keren. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner met een beperking de woning volledig aan laat passen, er worden geen andere woonvoorzieningen meer verstrekt anders dan die ook in een geschikte woning nodig zouden zijn geweest.

 

Artikel 21. Verhuiskosten

1. De vergoeding voor verhuis- en stofferingskosten wordt als volgt vastgesteld:

a. € 1100 voor de verhuizing;

b. € 1100 voor de stoffering van woonkamer en keuken;

c. € 550 voor de stoffering van elke slaapkamer.

2. Kosten van tijdelijke huisvesting op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van:

a. bij zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de Wet op de huurtoeslag;

b. bij niet-zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub b van de Wet op de huurtoeslag.

 

Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

1. Verstrekking van een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening vindt plaats:

a. in natura als de betreffende woonvoorziening in bruikleen verstrekt is;

b. als pgb als onderdeel van het te verstrekken pgb voor de betreffende woonvoorziening;

c. als pgb als de woonvoorziening eerder op basis van de verordening of hiermee vergelijkbare voorafgaande wetgeving in eigendom verstrekt is.

2. Voor de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering van woonvoorzieningen die als pgb verstrekt zijn, kan jaarlijks een bedrag verstrekt worden van maximaal 7% van het verstrekte pgb.

 

Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken

Als de noodzaak voor aanpassing van de keuken en/of badkamer is komen vast te staan en de huidige keuken en/of badkamer nog niet afgeschreven zijn, dan kan er een vergoeding worden verstrekt.

 

Artikel 24. Vervoerskosten

1. Het college kan onder de volgende voorwaarden een autokostenvergoeding verstrekken:

a. de inwoner gebruikt de auto aantoonbaar meer dan 2000 kilometer per jaar;

b. er zijn geen andere (voorliggende) voorzieningen die de vervoersbeperking van de inwoner kunnen oplossen.

2. Alles boven de 2000 kilometer kan tot maximaal 2000 kilometer vergoed worden, hierbij geldt een kilometertarief van € 0,30 per kilometer, de maximale jaarlijkse vergoeding komt hierdoor uit op € 600.

3. Het college kan onder de volgende voorwaarden een autokostenvergoeding verstrekken aan inwoners met een vervoersbeperking, waarbij het CVV (collectief en/of individueel) geen adequate oplossing biedt en geen andere oplossingen mogelijk zijn:

a. het gaat om wezenlijke contacten en;

b. tegenbezoek van deze contacten is onmogelijk.

4. Afhankelijk van de vervoersbehoefte kan aan de in lid 3 genoemde inwoners maximaal € 600 per jaar aan vergoeding verstrekt worden.

5. Een inwoner waarbij het CVV een adequate oplossing biedt, kan per kalenderjaar in aanmerking komen voor maximaal 1800 kilometers.

 

Artikel 25. Sportvoorziening

1. Een sportvoorziening wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt en bedraagt maximaal € 4000 inclusief aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering.

2. Als nog geen sprake is van actieve sportbeoefening, dan kan de inwoner een vergoeding van maximaal € 4000 ontvangen voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden.

3. De inwoner kan alleen een vergoeding voor de huur van de sportvoorziening ontvangen als de gecontracteerde leveranciers van de gemeente de sportvoorziening niet tijdelijk kunnen leveren.

 

Artikel 25a. Huishoudelijke hulp

1. Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken aan inwoners met een beperking bij het voeren van een huishouden.

2. Als de maatwerkvoorziening verstrekt wordt in de vorm van zorg in natura, dan vindt de hulp plaats binnen resultaatgebieden zoals omschreven in artikel 11a van de verordening en op basis van bijlage 1 en 2 die bij deze nadere regels is opgenomen.

3. Als de maatwerkvoorziening verstrekt wordt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), dan worden de te behalen resultaten omgerekend naar uren op basis van bijlage 1 en 2 die bij deze Nadere regels zijn opgenomen.

 

Artikel 25b. Begeleiding

1. Het college kan een algemene voorziening en/of een maatwerkvoorziening begeleiding verstrekken aan inwoners die een beperking hebben bij hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

2. Dit kan zowel in de vorm van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening natura of een pgb.

3. De resultaatgebieden voor deze ondersteuning staan in bijlage 3 die bij deze nadere regels is opgenomen.

 

Paragraaf 3.3 Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ

 

Artikel 26. Reiskosten

Vervallen.

 

Artikel 26a. Werkervaringstraject/stage

1. Een werkervaringstraject/stage kan worden aangeboden als deze naar het oordeel van het college bijdraagt om de vooraf gestelde leerdoelen te bereiken en bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

2. Een werkervaringstraject/stage duurt 6 maanden en kan in individuele gevallen verlengd worden met maximaal 6 maanden.

3. Het doel van een werkervaringstraject/stage is het opdoen van werkervaring/vakkennis, het opdoen van arbeidsritme en/of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

4. Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van een werkervaringstraject/stage en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

 

Artikel 26b. Proefplaatsing

Vervallen.

 

Artikel 26c. Jobcoaching

Vervallen.

 

Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag

1. Het college verstrekt aan doelgroepouders als bedoeld in artikel 1.13 van de Wkkp, in aanvulling op de door de Belastingdienst te verstrekken kinderopvangtoeslag, een bijdrage voor de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang.

2. Daarnaast komt in aanmerking voor vergoeding, de kosten voor tussenschoolse opvang als het voor arbeidsinschakeling noodzakelijk is dat kinderen van de belanghebbende hiervan gebruik maken.

 

Artikel 28.Overige kosten

1. Voor vergoeding komen in aanmerking, de kosten die de belanghebbende moet maken om werk te kunnen aanvaarden of die noodzakelijk zijn voor arbeidsinschakeling.

2. De in lid 1 bedoelde kosten:

a. zijn, naar het oordeel van het college, noodzakelijk en aantoonbaar en kunnen in redelijkheid niet ten laste van de belanghebbende gebracht worden;

b. kunnen niet vergoed worden vanuit een voorliggende voorziening;

c. bedragen maximaal de goedkoopst adequate oplossing.

 

Artikel 29 Aanvullende voorwaarden en beoordeling maatwerkvoorziening Ondersteuning met wonen en Opvang

1. Het college beoordeelt in het kader van de landelijke toegankelijkheid voor de cliëntgroep Ondersteuning met wonen en Opvang:

a. in hoeverre de gemeente de meest aangewezen gemeente is om de huisvesting te verlenen;

b. in hoeverre sprake de benodigde opvang en/of ondersteuning onderdeel is van de specialistische maatschappelijke zorg.

2. De specialistische maatschappelijke zorg omvat:

- Specialistische opvang- en woonvoorzieningen: 24/7 uurs aanwezige opvang of wonen met ondersteuning aan inwoners met GGZ problematiek i.c.m. verslaving, gedragsproblematiek, licht verstandelijke beperking en/of somatische problematiek.

- Traject woonbegeleiding ouder-kind: 24-uurs oproepbare en/of aanwezig ondersteuning aan jongvolwassen ouders (of zwangere) met GGZ problematiek, al dan niet met bijkomende problematiek.

- Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling: ondersteuning aan inwoners met problematiek op het gebied van GGZ, al dan niet i.c.m. een licht verstandelijke beperking, die na het volgen van een detox-traject behoefte hebben aan een nazorgtraject in geclusterde setting gericht op omgang met hun verslavingsgevoeligheid.

- Opvang voor inwoners die zich buiten kantoortijden melden én in het kader van de koude- en hitteregeling

3. Indien sprake is van specialistische maatschappelijke zorg als bedoeld in lid 2, dan behandelt gemeente Leiden de aanvraag. Gemeente Leiden is namens de gemeenten van Holland Rijnland verantwoordelijk voor de uitvoering van de specialistische maatschappelijke zorg.

4. Op basis van het gesprek over de hulpvraag maakt het college per leef- en resultaatgebied als bedoeld in lid 5 een inschatting over de intensiteit van de ondersteuning die nodig is

5. Het college kent de volgende leef- en resultaatsgebieden:

a. Activering leefgebieden:

1) Zelfzorg en gezondheid: gericht op het versterken van de vaardigheden van Inwoner ten aanzien van fysieke en mentale gezondheid (voeding, gedrag, gebruik verdovende middelen) en persoonlijke hygiëne. Er wordt onderscheid gemaakt tussen psychische en lichamelijke gezondheid.

2) Geldzaken: gericht op het verkrijgen van een stabiele financiële situatie met een toereikend inkomen voor levensonderhoud.

3) Sociaal en persoonlijk functioneren: gericht op het verkrijgen van wederkerige verbindingen, een betrokken leefomgeving, steun van anderen en het tegengaan van eenzaamheid.

b. Sociaal beheer: gaat om de mate van aanwezigheid van begeleiding overdag (tussen 07:00 en 23:00) op afroep, op gezette tijden binnen een woonvoorziening of doorlopend:

- Trede 1: ondersteuning die op afroep (binnen 30 minuten aanwezig) of gedurende de week en in het weekend overdag op gezette tijden een oogje in het zeil houdt, poolshoogte neemt bij cliënten die zelfstandig wonen of in een geclusterde woonvoorziening en op deze momenten aanspreekbaar is voor vragen van cliënten, 7 dagen per week. Deze trede is alleen van toepassing in de Rijnstreek wanneer een woning bestemt voor de taak Opvang (tijdelijk) ingezet wordt voor OMW.

- Trede 2: ondersteuning die op afroep en op vaste tijden gedurende de dag (meestal ’s ochtends en ’s avonds) aanwezig is op een locatie, aanspreekbaar is voor bewoners en ondersteuning biedt bij het (samen)wonen, 7 dagen per week.

- Trede 3: ondersteuning die gedurende de hele dag (7.00 tot 23.00 uur), aanwezig is op een locatie, aanspreekbaar is voor bewoners en ondersteuning biedt bij het (samen)wonen, 7 dagen per week.

c. Veiligheid (mate van aanwezigheid in de nacht, tussen 23:00 en 07:00): gaat om de mate van oproepbaarheid/aanwezigheid van begeleiding in de nacht en weekenden (tussen 23:00 en 07:00):

- Trede 1: oproepbare ondersteuning (binnen 30 minuten aanwezig) in de nacht, 7 dagen per week

- Trede 2: aanwezigheid direct oproepbare zorgprofessional in de nacht (slapend), 7 dagen per week

- Trede 3: aanwezigheid wakkere wacht; zorgprofessional die toezicht houdt, 7 dagen per week.

d. Huisvesting: gericht op het verzorgen van de kosten van het wonen (huisvestingslasten, nutsvoorzieningen) en hotelmatige kosten (voeding, schoonmaak, was).

6. Het college legt de optelsom van de intensiteiten, de doelen die hieraan gekoppeld zijn en de duur van de benodigde opvang en/of ondersteuning vast in een integraal plan.

 

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet

 

Geen nadere regels.

 

Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo

 

Paragraaf 5.1 Regels voor bijdragen Wmo en kostprijs maatwerkvoorzieningen

 

Artikel 29. Bijdrage algemene voorziening

Vervallen.

 

Artikel 30. Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb

Vervallen.

 

Paragraaf 5.2 Mantelzorgwaardering

 

Artikel 31. Mantelzorgwaardering

Vervallen.

 

Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet

 

Paragraaf 6.1 Individuele inkomenstoeslag

 

Artikel 32. Aanvullende voorwaarden

1. Personen die op de datum van aanvraag of gedurende de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag door het rijk bekostigd onderwijs volgen/volgden, worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben en komen niet voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking.

2. Een belanghebbende komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag een maatregel opgelegd is wegens schending van de arbeids- of re-integratieplicht.

3. Indien de belanghebbende gedurende drie maanden na oplegging van de maatregel de gewenste gedragsverandering ten uitvoer heeft gebracht, kan het college individueel afwijken van lid 2 van dit artikel.

4. Het college kan bijstandsgerechtigden na de eerste toekenning van de individuele inkomenstoeslag, bij ongewijzigde omstandigheden, na 12 maanden opnieuw een individuele inkomenstoeslag toekennen.

 

Paragraaf 6.2 Draagkracht

 

Paragraaf 6.2.1 Vaststelling draagkracht

 

Artikel 33. Algemeen

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

a. het vast te stellen deel van het inkomen, en

b. het vast te stellen deel van het vermogen.

 

Paragraaf 6.2.2 Draagkracht naar inkomen

 

Artikel 34. Draagkrachtperiode

1. De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van twaalf maanden.

2. Als er sprake is van toekenning van periodieke bijzondere bijstand kan van lid 1 worden afgeweken, waarbij het college de draagkrachtperiode gelijkstelt aan de toekenningsperiode, met een minimum van 3 maanden en een maximum van 18 maanden.

3. De ingangsdatum van de draagkrachtperiode is de eerste dag van de maand waarin de aanvraag op basis van artikel 35 van de Participatiewet ingediend wordt of een voorziening als bedoeld in artikel 12 van de verordening toegekend wordt.

4. Als bijzondere bijstand met terugwerkende kracht verleend wordt, dan kan in afwijking van lid 3, de ingangsdatum van de draagkrachtperiode bepaald worden op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.

 

 

Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte

1. Bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het netto inkomen per maand, exclusief vakantietoeslag, keer twaalf.

2. Als de belanghebbende en zijn eventuele partner een vast inkomen hebben, dan wordt bij de berekening uitgegaan van het meest recente maandinkomen. Als de belanghebbende een gezamenlijke huishouding voert, dan gaat de gemeente uit van het gezamenlijk inkomen van belanghebbende en diens partner.

3. Als de belanghebbende en/of zijn eventuele partner over een wisselend inkomen beschikken, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag bijzondere bijstand dan wel het toekennen van de voorziening.

4. Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden op basis van artikel 31 lid 2 Participatiewet en niet voor de draagkrachtberekening meegenomen worden zijn:

a. de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet en;

b. de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

5. De draagkrachtruimte wordt vastgesteld door op het inkomen het volgende in mindering te brengen:

a. 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 sub c van de Participatiewet onder aftrek van de vakantietoeslag als genoemd in artikel 19 lid 3 van de Participatiewet en;

b. eventuele buitengewone lasten die gelet op de persoonlijke situatie van de belanghebbende noodzakelijk zijn, waarvoor geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening en geen bijzondere bijstand verleend wordt.

6. Onder de buitengewone lasten genoemd in lid 5 onder b wordt in ieder geval verstaan:

a. de gemiste huurtoeslag en zorgtoeslag ten gevolge van het inkomen.

b. het boetebedrag van de bestuurlijke premie CAK.

c. het ingehouden bedrag executoriaal of vereenvoudigd beslag.

d. De CAK bijdrage bij verblijf in een instelling.

 

Artikel 36. Vaststelling draagkracht

1. De draagkracht wordt vastgesteld op 35% van de draagkrachtruimte.

2. Als bijzondere bijstand aangevraagd wordt voor de algemene kosten van het bestaan, dan is de draagkracht 100%.

3. Algemene kosten van het bestaan als bedoeld in lid 2 zijn kosten waarvan men gewoonlijk geacht wordt deze zelf te betalen, ook vanuit een inkomen op bijstandsniveau. Onder deze kosten wordt in ieder geval verstaan: woonkosten en inrichtingskosten.

4. Vervallen.

5. Als sprake is van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht maandelijks verrekend.

6. Bij toekenning van periodieke en incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht eerst verrekend met de periodieke kosten, blijft er draagkracht over wordt deze verrekend met de incidentele bijzondere bijstand.

7. De draagkracht kan bij periodieke bijzondere bijstand in de volgende situaties worden aangepast:

a. als het inkomen met tenminste 10% wijzigt;

b. bij wijziging van het vermogen, de woon- en/of gezinssituatie welke van invloed is op de draagkrachtberekening.

 

Paragraaf 6.2.3 Draagkracht naar vermogen

 

Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen

1. Het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht aangemerkt.

2. Het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet wordt niet als draagkracht aangemerkt.

3. Een auto, motor, scooter of brommer tot een waarde van € 3000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.

4. Bij een verhuizing naar Alphen aan den Rijn vanuit een gemeente waarmee Alphen aan den Rijn voor de uitvoering van de Participatiewet een dienstverleningsovereenkomst heeft afgesloten, stelt het college het vermogen niet opnieuw vast indien de samenstelling van het huishouden niet wijzigt als gevolg van deze verhuizing.

 

Paragraaf 6.3 Voorzieningen voor kinderen

(artikelen 38 tot en met 41 verplaatst naar paragraaf 7.5 en vernummerd tot artikelen 53 tot en met 56)

 

Paragraaf 6.4 Bijdrage duurzame huishoudelijke apparaten

 

Artikel 42. Voorwaarden

1. De aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage van de gemeente voor de aanschaf of vervanging van duurzame huishoudelijke apparaten als:

a. het inkomen in de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvraag gemiddeld niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag en;

b. het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten bedrag als genoemd in artikel 34 van de Participatiewet en;

c. gedurende drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een zelfstandig huishouden gevoerd is.

2. Als een bijdrage verstrekt is voor de aanschaf van een duurzaam huishoudelijk apparaat, dan kan voor dit zelfde duurzame huishoudelijke apparaat voor een periode van 7 jaar na verstrekking niet nogmaals een bijdrage worden verstrekt. Voor een computer is bovengenoemde periode 5 jaar.

3. Er bestaat géén recht op een bijdrage voor de aanschaf van een computer zoals genoemd in artikel 43 lid 2 wanneer aanvrager ten laste komende kinderen heeft vanaf 7 jaar die het basisonderwijs volgen. In dat geval kan aanvrager een aanvraag indienen voor een gezinscomputer bij de stichting Leergeld.

4. In afwijking van lid 1 sub a wordt het inkomen gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor:

a. de persoon in fase 2 en 3 van een minnelijk schuldhulpverleningstraject of van de persoon die deelneemt aan een traject wettelijke schuldsanering gedurende dit traject.

b. de persoon op wiens inkomen beslag ligt.

5. In geval bij een gezamenlijke huishouding een van beide personen een traject SHV of WSNP volgt of op het inkomen van een van beide personen beslag ligt, dient het gezamenlijke inkomen te voldoen aan het gestelde in lid 1.

 

Artikel 43. Duurzame huishoudelijke apparaten

1. De bijdrage van de gemeente kan verstrekt worden voor duurzame huishoudelijke apparaten die noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouden.

2. Duurzame huishoudelijke apparaten zoals bedoeld in het eerste lid zijn: een wasmachine, stofzuiger, koelkast, kookplaat, televisie en een computer.

3. Per huishouden kan jaarlijks een bijdrage voor duurzame huishoudelijk apparaten toegekend worden. Voor de vaststelling van de maximale bijdrage worden de bedragen van het Nibud gehanteerd. De jaarlijkse totale maximale vergoeding is gelijk aan de maximale bijdrage voor de wasmachine zoals deze geïndexeerd is in de maand januari van het aanvraagjaar.

 

Artikel 44. Betaling van de bijdrage

1. De bijdrage duurzame huishoudelijke apparaten wordt door de gemeente betaald na overleg van de (pro-forma) nota en wordt overgemaakt aan de belanghebbende of rechtstreeks aan de leverancier.

2. Wanneer de bijdrage niet aan de leverancier wordt betaald, dient het originele betaalbewijs overgelegd te worden.

 

Paragraaf 6.5 Collectieve zorgverzekering – bijzondere bijstand zorgkosten

 

Artikel 45. Aanspraak

1. Een persoon heeft recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering van Zorg en Zekerheid en op een bijdrage hierin van het college als:

a. het gezamenlijk inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag;

b. het vermogen niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

c. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Participatiewet.

2. Bij een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld verstrekt het college een bijdrage die gelijk is aan 100% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering en 70% van de premie voor de aanvullende topverzekering.

3. Bij een inkomen hoger dan 110% maar niet hoger dan 130% verstrekt het college een bijdrage die gelijk is aan 50% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering en 40% van de premie voor de aanvullende top verzekering.

4. In afwijking van lid 1 sub a en lid 3 wordt het inkomen van de persoon in fase 2 en 3 van een minnelijk schuldhulpverleningstraject of van de persoon die deelneemt aan een traject wettelijke schuldsanering gedurende dit traject gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek)

1. Jaarlijks vindt een toetsing plaats of de deelnemer, die geen bijstand ontvangt, aan de gestelde voorwaarden voor voortzetting van de deelname aan de collectieve zorgverzekering voldoet.

2. De collectieve zorgverzekering eindigt per 1 januari van het kalenderjaar, nadat de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voor deelname als bedoeld in artikel 45 lid 1 voldoet.

3. In afwijking van lid 2 eindigt de collectieve zorgverzekering op de datum waarop de deelnemer niet meer ingeschreven staat als inwoner van de gemeente volgens de Basisregistratie Personen (BRP) of de uitkering beëindigd is wegens fraude.

4. Bij beëindiging van de collectieve zorgverzekering vervalt het recht op de tegemoetkoming/bijdrage in de premie van de collectieve aanvullende zorgverzekering.

 

Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten

1. Een persoon kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor hierna te noemen zorgkosten als:

a. hij niet deelneemt aan de collectieve zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid omdat hij nog elders verzekerd is; óf

b. hij niet kan deelnemen aan de collectieve zorgverzekering vanwege een betalingsachterstand bij de zorgverzekeraar en hij een traject minnelijke schuldbemiddeling of wettelijke schuldsanering volgt.

2. De bijzondere bijstand zoals bedoeld in het eerste lid betreft niet uitstelbare kosten van de tandarts, een bril of lenzen en fysiotherapie waarvoor een vergoeding mogelijk is volgens de collectieve aanvullende zorgverzekering.

3. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de maximale bedragen op grond van de collectieve aanvullende standaard verzekering bij Zorg en Zekerheid.

4. De draagkrachtregels op grond van paragraaf 6.2 zijn bij een aanvraag voor deze kosten van toepassing.

5. De bijzondere bijstand aan de persoon genoemd in het eerste lid sub a wordt slechts verstrekt tot uiterlijk het eerstvolgende kalenderjaar en aan de persoon genoemd in het eerste lid sub b tot uiterlijk de datum waarop men (weer) kan deelnemen aan de collectieve aanvullende zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid.

 

Artikel 46b. Maatwerk bij verlening van bijzondere bijstand

1. Als naar oordeel van het college dringende omstandigheden aanwezig worden geacht om de alleenstaande of het gezin financiële ondersteuning te bieden, terwijl de kosten om deze financiële ondersteuning te verstrekken niet of niet geheel aangemerkt kunnen worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet, kan er ook sprake zijn van een noodzaak tot verlening van bijzondere bijstand als door deze bijzondere bijstand:

a. hogere maatschappelijke kosten voor de gemeente in de toekomst worden voorkomen;

b. een doorbraak wordt geforceerd in de omstandigheden van de persoon of het gezin of de situatie van de persoon of het gezin significant verbetert en de zelfredzaamheid daardoor wordt vergroot;

c. escalatie van de problematiek, waar de persoon of het gezin mee wordt geconfronteerd, wordt opgelost dan wel wordt voorkomen.

2. Als maatwerk in de vorm van bijzondere bijstand nodig is, dient aan tenminste twee van de drie voorwaarden, zoals genoemd in het eerste lid, te worden voldaan.

3. De te verstrekken bijzondere bijstand is aanvullend op de middelen waarover belanghebbende de beschikking heeft om in de betreffende kosten te voorzien en richt zich op de goedkoopste adequate voorziening.

4. De in het eerste lid bedoelde bijzondere bijstand kan ook betrekking hebben op kosten die gerekend worden tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, waarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt.

5. De bijzondere bijstand wordt zo mogelijk in natura verstrekt.

 

Artikel 46c. Draagkrachtbepalingen voor de verlening van maatwerk

1. Als bijzondere bijstand noodzakelijk is op grond van artikel 46b wordt geen toepassing gegeven aan de draagkrachtbepalingen genoemd in artikel 34 tot en met 37.

2. In afwijking van het eerste lid:

a. wordt een bedrag aan liquide middelen gelijk aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, zoals bedoeld in artikel 5 lid c Participatiewet inclusief vakantiegeld, vrijgelaten om te kunnen voorzien in de dagelijkse kosten van het levensonderhoud.

b. worden de middelen, zoals genoemd in artikel 31 tweede lid van de Participatiewet, tot de middelen van belanghebbende gerekend.

c. wordt de vermogensgrens, zoals genoemd in artikel 34 tweede lid onder b van de Participatiewet, op nul gesteld.

 

Artikel 46d. Verplichtingen verbonden aan de bijstand die als maatwerk wordt versterkt

1. Het voorkomen dat belanghebbende binnen afzienbare tijd weer terugvalt in de situatie voor aanvang van de bijstandsverlening, zoals het accepteren van begeleiding in het beheer van de financiën;

2. Beheersing van de Nederlandse taal of specifieke computervaardigheden die nodig zijn om de financiën te kunnen beheren;

3. Begeleiding die voor belanghebbende van belang wordt geacht om een stabiele situatie te bereiken of in stand te houden.

 

Paragraaf 6.6 Overige bepalingen bijzondere bijstand

 

Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand

1. Bijzondere bijstand wordt overeenkomstig artikel 44 lid 1 van de Participatiewet niet verleend voor kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.

2. Van lid 1 kan worden afgeweken, als de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal één maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag en de kosten nog niet zijn betaald. Deze uitzonderingsbepaling is niet van toepassing op een aanvraag duurzame huishoudelijke apparaten zoals bedoeld in artikel 43 van de Nadere regels.

3. Bij een aanvraag duurzame huishoudelijke apparaten, zoals bedoeld in artikel 43 van de Nadere regels, kan van lid 1 worden afgeweken, als de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal één maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

 

Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden

1. De persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan op grond van de individuele situatie gedurende een periode van maximaal 6 maanden, te rekenen vanaf aanvang detentie, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand in de kosten van de huur, gas, elektriciteit, water en inboedelverzekering.

2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bij aanvang van de detentie duidelijk is dat de periode van vrijheidsbeneming langer zal duren dan 6 maanden.

3. De gemeente betaalt de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de verhuurder, verzekeraar en/of de leverancier van gas, elektriciteit en water.

4. De bijzondere bijstand op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en indien mogelijk in termijnen verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd, zodra belanghebbende uit detentie is.

5. Als belanghebbende over de periode genoemd in het eerste lid een huurtoeslag van de belastingdienst ontvangt, welke redelijkerwijs in deze periode niet voor de betaling van de huur kon worden aangewend, dan wordt de bijzondere bijstand tot het bedrag van de huurtoeslag zo mogelijk in één keer terugbetaald als aflossing van de leenbijstand.

 

Paragraaf 6.7 Overige bepalingen Participatiewet

 

Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie

1. Gelet op artikel 27 van de Participatiewet wordt de uitkering verlaagd als een woning bewoond wordt waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur, dan wel kosten van de eigen woning, verbonden zijn.

2. De verlaging bedraagt 20% van de van toepassing zijnde norm op grond van artikel 20 en 21 van de Participatiewet.

 

Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal

1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstand als bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet.

2. In de situaties van onderhoudsplicht zoals bedoeld in artikel 62 van de Participatiewet wordt geen verhaal van bijstand toegepast, maar wordt aan de uitkering op grond van artikel 55 van de Participatiewet één of meer van de volgende verplichtingen verbonden:

a. bij de rechtbank alimentatie eisen tot de grens van de onderhoudsplicht voor belanghebbende en/of minderjarig(e) kind(eren). Onder deze verplichting wordt ook het vragen van een voorlopige voorziening begrepen;

b. het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) inschakelen als de onderhoudsplichtige de door de rechtbank opgelegde alimentatie niet betaalt;

c. zich volledig in te zetten om de verplichtingen genoemd in lid 2 sub a en b maximaal te realiseren.

3. Het college kan (tijdelijk) van verhaal afzien als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen, sprake is van bijzondere omstandigheden of dringende redenen. Voor het opleggen van de verplichtingen op grond van het tweede lid is dit van overeenkomstige toepassing.

 

Paragraaf 6.7.1 Bijstand onder verband van krediethypotheek of pandrecht

 

Artikel 48b. Zekerheidstelling

1. Als bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet wordt deze verleend onder zekerheidstelling van hypotheek of pandrecht. Als de geldlening naar verwachting lager is dan € 6.500,- is zekerheidstelling niet nodig.

2. Het college verleent aan de bijstand bedoeld in het eerste lid de verplichting dat belanghebbende meewerkt aan het vestigen van de krediethypotheek of het pandrecht.

 

Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten

1. De geldlening, bedoeld in artikel 48b is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet.

2. Voor de vaststelling van de waarde, als bedoeld in het eerste lid, gaat het college uit van de meest recente beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) en stelt het college na de datum van aanvang de uitkering elke drie jaar opnieuw vast.

3. De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, de inschrijving van het pandrecht en overige bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verleend.

 

Artikel 48d. Voorwaarde in hypotheekakte of akte van pandrecht

1. Aan de geldlening worden in elk geval de voorwaarden verbonden genoemd in de artikelen 48e en 48f.

2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of de akte van pandrecht.

 

Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente

1. Aflossing van de geldlening vindt in maandelijkse termijnen plaats na beëindiging van de uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet.

2. Het maandbedrag van de aflossing wordt vastgesteld op 50% van de draagkrachtruimte zoals bedoeld in artikel 35 van deze nadere regels. Deze aflossingsbepaling kan worden toegepast bij geldleningen waarvan de zekerheidstelling vóór inwerkingtreding van deze nadere regels heeft plaatsgevonden én deze bepaling een gunstigere werking heeft.

3. Wanneer vastgesteld is dat belanghebbende geen afloscapaciteit heeft, vindt jaarlijks onderzoek plaats naar zijn financiële situatie en wordt beoordeeld of aflossing mogelijk is.

4. Als belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

 

Artikel 48f. Verkoop woning

1. Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 48e bijgeschreven rente, direct opeisbaar. De aflossing vindt binnen redelijke termijn plaats.

2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het vermogen als bedoeld in artikel 34 tweede lid onder d van de Participatiewet volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

3. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en eventuele rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

 

Artikel 48g. Opnieuw recht

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

 

Paragraaf 6.7.2 Bijstand ex-gedetineerde jongeren

Artikel 48h. Tijdstip indiening aanvraag en voorschotverlening

1. De persoon die uit detentie komt en jonger is dan 27 jaar kan, als hij niet beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien, eerder dan de periode genoemd in artikel 41 lid 4 van de Participatiewet een aanvraag voor algemene bijstand indienen.

2. Aan de persoon genoemd in het eerste lid kan indien nodig direct een voorschot worden verstrekt in de kosten van levensonderhoud. Dit voorschot wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en indien mogelijk verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd.

 

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

 

Paragraaf 7.1 Regels schuldhulpverlening

 

Artikel 49. Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. Adviesgesprek: een of meer gesprekken met klanten waarin advies wordt gegeven over de financiële situatie van de klant.

b. Budgetcoaching (zonder problematische schuldsituatie): het begeleiden van klanten met als doel om financiële kennis en vaardigheden bij te brengen zodat ze weer zelfstandig hun eigen geldzaken kunnen beheren.

c. Voortraject: is het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van iemand met schulden als een schuldregeling (nog) niet mogelijk lijkt. Met de inzet van het Voortraject zorgt de schuldhulpverlener dat iemands financiële omstandigheden niet verder verslechteren. Het doel van het voortraject is om de inwoner toe te leiden naar een schuldbemiddelingstraject

d. Intakefase: het proces dat start als een positieve beschikking is gegeven na beoordeling van de aanvraag waarin ernaar gestreefd wordt inkomsten en uitgaven van de klant in evenwicht te brengen en te houden. Het doel van de intakefase is om de inwoner toe te leiden naar een schuldbemiddelingstraject.

e. Schuldregeling: het traject waarbij betalingsafspraken gemaakt worden tussen de klant en de schuldeisers. De klant zal gedurende maximaal 18 maanden zijn schuldeisers afbetalen volgens de berekening van het Vrij te laten Bedrag. De schuldeisers verlenen kwijting van de overgebleven schuld na 18 maanden aflossing of na uitbetaling van het saneringskrediet.

f. Budgetbeheer en budgetcoaching (met problematische schulden). Het tijdelijk overnemen van de financiën en het betalen van (een deel van) de vaste lasten van de klant. Gedurende het budgetbeheer wordt budgetcoaching ingezet zodat financiële kennis en vaardigheden aangeleerd worden. Daarna kan de klant weer zelfstandig zijn eigen geldzaken beheren.

g. Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen, zoals bedoeld in de Faillisementswet.

 

Artikel 49a. Uitvoering

De uitvoering van de verschillende vormen van schuldhulpverlening vindt plaats conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de modules Budgetbeheer, Budgetcoaching, Schuldregeling en Betalingsregeling.

 

Artikel 49b. Aanvraag schuldhulpverlening

Schuldhulpverlening wordt óf mondeling aangevraagd óf aangevraagd door het inleveren van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier. Door middel van een beschikking wordt belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing op de aanvraag.

 

Artikel 49c. Producten schuldhulpverlening

Producten die de gemeente aanbiedt zijn onder meer:

1. Adviesgesprek

2. Budgetcoaching voor inwoners zonder problematische schulden

3. voortraject

4. intakefase

5. schuldregeling

6. budgetbeheer en budgetcoaching (met problematische schulden)

7. verklaring Wsnp

 

Artikel 49d. Adviesgesprek

1. Een inwoner kan advies vragen over zijn/haar financiële situatie.

2. Voor een adviesgesprek hoeft geen aanvraagformulier ingevuld te worden.

3. Na afronding van het adviesgesprek (de adviesgesprekken) kan de gemeente het advies schriftelijk toesturen per e-mail of post.

 

Artikel 49e Budgetcoaching (zonder problematische schulden)

1. Het college voert budgetcoaching voor inwoners zonder problematische schulden uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de module Budgetcoaching.

2. Het college zet deze vorm van budgetcoaching alleen in bij inwoners zonder problematische schulden.

 

Artikel 49f Schuldregeling

1. Het college voert de dienstverlening schuldregeling uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de module Schuldregeling.

2. Indien er zich een andere mogelijkheid voordoet om de problematische schulden op te lossen, dan is deze mogelijkheid voorliggend aan de inzet van een schuldregeling.

3. Privé-schulden worden meegenomen als de schuld aannemelijk is. Hiervoor moet worden aangetoond dat de schuldeiser een betaling heeft verricht voor belanghebbende en dat hij deze schuld terug moet betalen.

 

Artikel 49g Intakefase

 

Het college voert de intakefase uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de

module Intake

a. de intakefase start na de aanmelding en het afgeven van de toelatingsbeschikking met het plan van aanpak op hoofdlijnen.

b. tijdens de intakefase wordt er bekeken welke instrumenten, ondersteuning, activiteiten en gegevens nodig zijn om de inwoner te helpen om een duurzaam financieel evenwicht te bereiken

 

Artikel 49h Voortraject (Duurzame Financiële Dienstverlening DFD)

1. Het college voert het Voortraject (Duurzame Financiële Dienstverlening DFD) uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de module Duurzame Financiële Dienstverlening

2. Het traject als bedoeld in lid 1 duurt in beginsel zes maanden.

 

Artikel 49i. Budgetbeheer en budgetcoaching

1. Het college voert budgetbeheer en budgetcoaching uit conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de modules Budgetbeheer en Budgetcoaching.

2. Budgetbeheer wordt ingezet voor maximaal 24 maanden.

3. Indien na 24 maanden het beëindigen van het budgetbeheer niet raadzaam is, kan het college besluiten budgetbeheer te verlengen.

4. Budgetbeheer wordt alleen ingezet in combinatie met budgetcoaching.

5. In afwijking van lid 1 en 2 kan beschermingsbewind worden geadviseerd of als voorwaarde worden opgelegd, wanneer belanghebbende niet leer- of coachbaar blijkt.

6. Budgetcoaching wordt alleen ingezet als vastgesteld is dat belanghebbende leer- en coachbaar is.

7. Budgetbeheer wordt alleen ingezet in combinatie met een schuldregeling.

 

Artikel 49j. Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)

Indien geen akkoord kan worden bereikt met alle schuldeisers of indien vanwege een andere reden de schuldbemiddeling niet kan starten of mislukt, dan kan op verzoek van de belanghebbende een verzoekschrift worden ingediend bij de Rechtbank om voor de Wsnp in aanmerking te komen.

 

Artikel 49k. Verplichtingen

1. Belanghebbende is verplicht om naast de verplichtingen zoals vastgelegd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode en de modules van de NVVK alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens de schuldhulpverlening.

2. De medewerking bestaat onder andere uit:

a. het nakomen van afspraken, aanvullende voorwaarden en verplichtingen, zoals het aanvragen van beschermingsbewind;

b. de verplichting om zich in te spannen om werk te vinden of te behouden, dan wel het inkomen te verhogen, waarbij de inspanning hiertoe aangetoond moet worden;

c. geen nieuwe schulden maken of aangaan en alle lopende vaste lasten iedere maand op tijd betalen;

d. alle extra inkomsten en vermogen te melden en te reserveren voor de schuldeisers.

e. meewerken aan budgetbeheer en budgetcoaching.

 

Artikel 49l. Afwijzing of beëindiging schuldhulpverlening

1. Als de gemeente redelijkerwijs niet de verwachting heeft dat de schuldhulpverlening gestart kan worden of succesvol afgerond zal worden, dan kan schuldhulpverlening worden afgewezen of beëindigd.

2. Schuldhulpverlening kan onder andere worden afgewezen of beëindigd indien:

a. het inkomen nog niet op orde is;

b. belanghebbende heeft aangegeven te gaan scheiden, maar waarbij de scheiding nog niet is uitgesproken of wel dat sprake is van ontbinding geregistreerd partnerschap en dit nog niet heeft plaatsgevonden;

c. eerst een passende woonsituatie moet worden gevonden;

d. een ex-onderneming op naam van belanghebbende staat, die nog niet financieel is afgehandeld, bijvoorbeeld doordat nog geen belastingaangifte is gedaan;

e. een alimentatieplicht door de rechter is opgelegd die niet passend is in het budget;

f. er niet-saneerbare vorderingen zijn die eerst betaald moeten worden;

g. het feitelijke verblijfadres niet gelijk is aan het in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen adres;

h. de schuldhulpverlening/Wsnp succesvol is afgerond;

i. een schriftelijk verzoekt om beëindiging wordt ingediend;

j. belanghebbende is overleden;

k. niet of niet voldoende is voldaan aan de verplichtingen zoals opgenomen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode en de modules van de NVVK) en in deze beleidsregels of aan overige opgelegde verplichtingen;

l. belanghebbende zich ten opzichte van de medewerkers, belast met de uitvoering van de schuldhulpverlening, misdraagt;

m. tijdens het schuldhulpverleningstraject frauduleuze handelingen worden verricht;

n. er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

o. er sprake is van een faillissement;

p. er sprake is van een gewijzigde situatie die van invloed is op de schuldhulpverlening waardoor deze niet kan worden voortgezet of niet langer passend of noodzakelijk is;

q. de gestelde doelen zijn gerealiseerd.

3. Als er bij een afwijzing of beëindiging van de schuldhulpverlening zorgen zijn over de (psycho-sociale) gezondheidssituatie van belanghebbende of als er een gezin met inwonende minderjarige kinderen bij betrokken is, dan kan er een zorgmelding bij het Meldpunt zorg en overlast worden gedaan.

 

Artikel 49m. Uitsluiting schuldhulpverlening

1. Als de schuldhulpverlening of de Wsnp voortijdig is beëindigd door aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van (nieuwe) schuldhulpverlening.

2. Als binnen de uitsluitingstermijn van drie jaar toch aanspraak wordt gemaakt op schuldhulpverlening, dan kan schuldhulpverlening toegekend worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college kan aan die toekenning aanvullende voorwaarden/verplichtingen verbinden waarmee belanghebbende voorafgaand akkoord dient te gaan.

3. Als de schuldhulpverlening en/of de Wsnp is beëindigd, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van schuldhulpverlening.

Paragraaf 7.2 Regels Sociaal medische indicatie kinderopvang

 

Artikel 50. Sociaal medische indicatie kinderopvang

1. Het college kan een bijdrage verstrekken in de kosten van kinderopvang als ouder(s) vanwege lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperkingen problemen ondervinden bij de opvang en zorg van hun kind tot de leeftijd van 10 jaar.

2. Voor de bijdrage genoemd in lid 1 gelden de volgende regels:

a. de inkomenstabel en het maximale tarief zoals de Belastingdienst hanteert wordt toegepast;

b. voor zover recht bestaat op de kinderopvangtoeslag op grond van artikel 1.6 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) is er geen recht op een bijdrage op grond van dit artikel;

c. voor kinderen in de leeftijd tot 4 jaar wordt uitgegaan van dagopvang en komen maximaal 6 dagdelen of maximaal 33 uur per week voor vergoeding in aanmerking;

d. voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 10 jaar wordt uitgegaan van Buitenschoolse opvang en komen maximaal 3 dagdelen per week voor vergoeding in aanmerking, waarbij tijdens de schoolvakanties op deze dagen volledige dagopvang;

e. uitgesloten zijn ouders met een kind met een indicatie voor- en vroegschoolse educatie (VVE);

f. Vervallen.

 

Paragraaf 7.3 Regels Blijverslening

Vervallen.

Artikel 51. Begrippen

Vervallen.

 

Artikel 51a. De aanvraag voor een Blijverslening

Vervallen.

 

Artikel 51b. Toewijzing aanvraag Blijverslening

Vervallen.

 

Artikel 51c. Intrekkingsgronden

Vervallen.

 

Artikel 51d. Voorwaarden waaronder een Blijverslening wordt verstrekt

Vervallen.

Paragraaf 7.4 Regels voor kosten peuteropvang

 

Artikel 52a. Begrippen

1. Begrippen die in deze paragraaf worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) en aanverwante regelingen.

2. Peuteropvang: kinderopvang volgens artikel 1.1 Wkkp, waarbij dit voor maximaal 8 uur per week en 40 weken in het jaar wordt aangeboden, verdeeld over twee dagdelen per week.

 

Artikel 52b. Doelgroep

1. Aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage van de gemeente in de kosten van peuteropvang voor een ten laste komend kind als:

a. het een kind betreft in de leeftijd van 2 tot 4 jaar.

b. vervallen;

c. vervallen;

d. uitgesloten zijn ouders die vallen onder de doelgroep kinderopvangtoeslag volgens artikel 1.6 Wkkp voor zover zij het aantal uren kinderopvangtoeslag ontvangen zoals bedoeld in artikel 52a lid 2;

e. uitgesloten zijn ouders met een kind met een indicatie voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en een sociaal- medische indicatie voor kinderopvang zoals bedoeld in artikel 50 van deze regels.

2. Indien de voorzieningen zoals genoemd onder lid 1 sub d en sub e onvoldoende soelaas bieden, is er de mogelijkheid tot individualisering in besluitvorming.

 

Artikel 52c. Berekening hoogte bijdrage gemeente

1. Bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage van de gemeente wordt dezelfde berekening gehanteerd als gebruikt voor kinderopvangtoeslag via de Wkkp artikel 1.8 en 1.9 en het daarop gebaseerde Besluit kinderopvangtoeslag.

2. Het maximaal aantal uren waarvoor de bijdrage van de gemeente wordt verleend bedraagt 8 uur per week en 40 weken in het jaar, verdeeld over twee dagdelen per week.

3. De bijdrage van de gemeente wordt verstrekt voor de gehele periode, totdat het kind 4 jaar oud is, zolang het kind gebruik blijft maken van de peuteropvang.

 

Artikel 52d. Uitbetaling van de bijdrage van de gemeente

Na overleg van de (pro forma) nota of getekende overeenkomst, wordt de bijdrage peuteropvang van de gemeente, periodiek, rechtstreeks door de gemeente aan de kinderopvangorganisatie betaald.

 

Paragraaf 7.5 Voorzieningen voor kinderen

 

Artikel 53. Voorwaarden

Vervallen.

 

Artikel 54. Kosten schoolgaande kinderen

1. Voor de kosten van schoolgaande kinderen kan een aanvraag worden ingediend bij de stichting Leergeld. De stichting Leergeld verstrekt de voorzieningen in natura.

2. De gemeente regelt bij overeenkomst met de stichting Leergeld voor welke kosten van schoolgaande kinderen een voorziening kan worden verstrekt.

 

Artikel 55. Deelname sportieve en culturele activiteiten

1. Kinderen kunnen jaarlijks deelnemen aan een sportieve óf een culturele activiteit.

2. Deelname aan een sportieve of culturele activiteit vindt plaats via het Jeugddeelnamefonds Alphen.

 

Artikel 56. Betaling van de bijdrage

Vervallen.

 

Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten

Geen nadere regels.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

 

Artikel 57. Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn.

 

 

Artikel 58. Inwerkingtreding

Deze wijziging van de Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2024.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn op 3 februari 2015 en gewijzigd bij besluit van 29 september 2015 (1ste wijziging) en 10 november 2015 (2de wijziging) en 8 november 2016 (3e wijziging), 7 november 2017 (4de wijziging), 14 november 2017 (5de wijziging),13 maart 2018 (6de wijziging) en 20 november 2018 (7de wijziging) en 15 oktober 2019 (8ste wijziging) en 1 januari 2020 (9e wijziging) en 9 november 2021 (10e wijziging), 8 november 2022 (11e wijziging), 19 maart 2024 (12e wijziging).

de secretaris

K. van Veen

de burgemeester,

mr. drs. J.W.E. Spies