Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Valkenswaard

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieValkenswaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-05-2024nieuwe regeling

21-03-2024

gmb-2024-191806

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024

 

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a)

      Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen.

    • b)

      Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • c)

      Beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024.

    • d)

      Besluit: Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024.

    • e)

      Bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015.

    • f)

      Budgetplan: Door cliënt en/of zijn vertegenwoordiger opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed en met een concrete invulling van de te verlenen ondersteuning.

    • g)

      Collectieve voorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar door meerdere personen tegelijk gebruikt kan worden.

    • h)

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de cliënt in de basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres.

    • i)

      Huisgenoot: iedere persoon met het hoofdverblijf op hetzelfde adres als de cliënt.

    • j)

      Ingezetene: cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in gemeente Valkenswaard.

    • k)

      Mantelzorg: is onbetaalde en vaak langdurige zorg voor zieke familieleden of vrienden.

    • l)

      Mantelzorger: een persoon die mantelzorg biedt en waarmee de zorg ontvanger een sociale relatie heeft.

    • m)

      Melding: melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

    • n)

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet.

    • o)

      Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.

    • p)

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt, en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit WMO 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2.: Doelgroep van deze verordening

  • 1.

    Deze verordening richt zich op personen:

    • a)

      Die ingezetene zijn.

    • b)

      Die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en daar ondersteuning voor nodig hebben.

    • c)

      Die, al dan niet hun hoofdverblijf in Gemeente Valkenswaard hebben, als mantelzorger ondersteuning bieden aan een ingezetene van Gemeente Valkenswaard.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid richt de verordening zich wat betreft opvang en beschermd wonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.2.2. van de wet op ingezetenen van Nederland die in Valkenswaard ondersteuning zoeken.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding

  • 1.

    De melding kan door of namens de cliënt bij het college worden gedaan.

  • 2.

    De melding kan mondeling, schriftelijk, telefonisch dan wel digitaal plaatsvinden.

  • 3.

    In geval van spoedeisende gevallen zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, zal het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening treffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt dat hij een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet, op kan stellen. Wil een cliënt een persoonlijk plan indienen dan dient de cliënt dit binnen 7 dagen na de melding te overhandigen aan het college.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op onafhankelijke, kosteloze cliëntondersteuning. Het belang van de cliënt is hierbij uitgangspunt.

  • 2.

    Het college wijst cliënten erop dat ze gebruik kunnen maken van een kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuner.

Artikel 2.3 Onderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle noodzakelijke cliëntgegevens die bij de gemeente bekend zijn. Vervolgens maakt het college een afspraak voor het gesprek met de cliënt of diens vertegenwoordiger. Waar mogelijk zijn ook de mantelzorger of mantelzorgers, en desgewenst familie of een onafhankelijk cliëntondersteuner, bij het gesprek aanwezig.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt alle overige noodzakelijke gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn. Uiteraard gaat dit om gegevens en bescheiden waarover de cliënt redelijkerwijs kan beschikken. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument, als bedoeld in Artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3.

    Indien de cliënt naar gemeente Valkenswaard is verhuisd of onder de bevoegdheid van een andere afdeling binnen de gemeente komt te vallen dan is toegewezen consulent bevoegd noodzakelijke informatie op te vragen bij de vorige gemeente c.q. afdeling waar al eerder een maatwerktraject is opgestart ten behoeve van een correcte afhandeling van de nieuwe melding.

  • 4.

    Het college onderzoekt zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding, en voor zover nodig:

    • a)

      De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b)

      Het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c)

      De mogelijkheden om op eigen kracht, of met algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d)

      De mogelijkheden om met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e)

      De behoefte aan maatregelen om de mantelzorger van de cliënt te ondersteunen;

    • f)

      Of het gebruik van algemene voorzieningen, van voorliggende voorzieningen of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten leidt tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie. Zo kan een beroep op een individuele maatwerkvoorziening vermeden worden;

    • g)

      De mogelijkheden om met voorliggende voorzieningen of met zorgverzekeraars en zorgaanbieders, als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h)

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i)

      welke bijdragen in de kosten de cliënt, met toepassing van het bepaalde bij of op grond van hoofdstuk 6 van deze verordening, verschuldigd zal zijn;

    • j)

      de mogelijkheden om te kiezen voor een persoonsgebonden budget, waarbij de cliënt wordt ingelicht over de voor- en nadelen van die keuze;

  • 5.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.1 lid 4 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 6.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 7.

    Het college kan een, door hem daartoe aangewezen adviesinstantie, om advies vragen als dit van belang is voor het onderzoek van de aanvraag om een maatwerkvoorziening

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd

  • 2.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijftien werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon met wie hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 3.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij ook aangeven waarom hij niet akkoord is.

Artikel 2.5 De aanvraag

  • 1.

    De cliënt of diens vertegenwoordiger moet de aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk of elektronisch indienen bij het college.

  • 2.

    Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend door middel van een ondertekend plan van aanpak, dat getekend is voor gezien dan wel voor akkoord.

Artikel 2.6 Medewerking cliënt, diens huisgenoten en/of vertegenwoordiger

  • 1.

    Bij de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening is het college, onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, in ieder geval bevoegd om:

    • a.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers, op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de cliënt, en bij gebruikelijke hulp diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Cliënt, diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers zijn verplicht medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

Artikel 2.7 Rechten en plichten

  • 1.

    Het college wijst de cliënt op de consequenties van het doen van een melding. Het doen van een melding brengt met zich dat het college en andere bij de verstrekking van maatwerkvoorziening betrokken actoren persoonsgegevens verwerkt met inachtneming van hoofdstuk 5 van de WMO 2015 en de Algemene Verordening Gegevensverwerking.

  • 2.

    Een cliënt wordt ingelicht over zijn rechten en plichten zoals de mogelijkheid tot het betalen van bijdrage, de mogelijkheden voor een persoonsgebonden budget en hoe een aanvraag kan worden gedaan.

Artikel 2.8 Nadere regels over procedure

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

Artikel 3.1 Verantwoordelijkheid college

  • 1.

    Het college ondersteunt:

    • a.

      Ingezetenen in het nemen van eigen verantwoordelijkheid;

    • b.

      En draagt zorg voor de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen;

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen.

Artikel 3.2 Advisering

Het college kan een, door hem daartoe aangewezen adviesinstantie, om advies vragen als dit van belang is voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 3.3 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura, pgb of financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Als sprake is van een ( mogelijke) te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      Wat de ingangsdatum, frequentie en duur van de verstrekking is;

    • c.

      Hoe de voorziening wordt verstrekt en, indien van toepassing,

    • d.

      Welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      De rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden;

    • f.

      Op welk moment de voorziening en het te behalen resultaat worden geëvalueerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend, zoals beschreven in het budgetplan;

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      Wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      Wat de ingangsdatum, frequentie en de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      De rechten en plichten die aan het ontvangen van het pgb zijn verbonden;

    • g.

      Op welk moment de voorziening en het te behalen resultaat worden geëvalueerd.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      De hoogte van de financiële tegemoetkoming;

    • b.

      Voor welk resultaat de tegemoetkoming kan worden aangewend;

    • c.

      Wat de ingangsdatum en eventuele duur is van de verstrekking;

    • d.

      De wijze van de verantwoording van de besteding;

    • e.

      De rechten en plichten die aan het ontvangen van de financiële tegemoetkoming zijn verbonden;

    • f.

      Op welk moment de voorziening en het te behalen resultaat wordt geëvalueerd.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen inzake hetgeen opgenomen in lid 4 van deze bepaling.

     

Paragraaf 3.1: Algemene criteria en weigeringsgronden inzake maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.4 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het onderzoeksverslag als uitgangspunt om de aanspraak op een maatwerkvoorziening te beoordelen.

  • 2.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      Deze langdurig noodzakelijk is om de inwoner in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

    • b.

      Deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is.

    • c.

      Huishoudelijke ondersteuning en begeleiding kunnen wel voor een kortere periode kunnen worden toegekend.

  • 3.

    In aanvulling op lid 2 van dit artikel vertrekt het college een maatwerkvoorziening als de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie. Er is in deze gevallen sprake van noodzaak omdat de cliënt geen gebruik kan maken van:

    • a.

      Eigen kracht en/of;

    • b.

      Gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      Mantelzorg en/of;

    • d.

      Hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      Algemene voorzieningen en/of;

    • f.

      Voorliggende voorzieningen.

  • 4.

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg;

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk; of

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geeft het college het primaat aan de collectieve voorzieningen.

  • 6.

    Indien cliënt gebruik maakt van een maatwerkvoorziening die niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in de wet WMO dan wordt deze voorziening beëindigd en kan cliënt een nieuw melding maken, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening.

Artikel 3.5. Algemene aanvullende criteria maatwerkvoorziening

In aanvulling op artikel 3.4 hanteert het college voor een maatwerkvoorziening, gericht op het versterken of behoud van de zelfredzaamheid of participatie de volgende criteria:

  • 1.

    De cliënt heeft adequaat, binnen de eigen mogelijkheden, geanticipeerd op de aanwezige beperkingen of op de gevolgen van de diverse levensfases waar een ieder mee te maken krijgt of kan krijgen;

  • 2.

    Indien er niet voldaan is aan de criteria van lid 1 en de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar is dan kan cliënt toch in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als blijkt dat er van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden om maatregelen te treffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

Artikel 3.6 Algemene weigeringsgronden

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • 1.

    Als de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

  • 2.

    Als de cliënt geen ingezetene is.

  • 3.

    Als cliënt zijn verblijf heeft in een WLZ instelling en minder dan 14 dagen per maand thuis is.

  • 4.

    Als deze niet hoofdzakelijk op de cliënt gericht is.

  • 5.

    Wanneer de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, toereikend en passend is.

  • 6.

    Als de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt of diens huisgenoot niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet en artikel 2.3 van deze verordening

  • 7.

    Als de maatwerkvoorziening of de noodzaak daarvan voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar is of voorzienbaar was.

  • 8.

    Indien de noodzaak tot ondersteuning in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 9.

    Als deze gezien de beperkingen van de cliënt, niet veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of anti-revaliderend werkt.

Artikel 3.7 Aanvullende Weigeringsgronden ten behoeve van voorzieningen

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      Tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      Als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Als het een voorziening betreft die de cliënt na melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 3.

    Als het een voorziening betreft die cliënt voor de melding reeds heeft aangeschaft en waarvan

Artikel 3.8 Agressie

Het college kan nadere regels opstellen inzake consequenties bij agressie tegen gemeente consulenten, zorgaanbieders en/of leveranciers.

 

Paragraaf 3.2.: Aanvullende criteria en weigeringsgronden ten behoeve van wonen en vervoer.

Artikel 3.9 Aanvullende criteria ten behoeve van wonen

  • 1.

    Het is de verantwoordelijkheid van cliënt om tijdig en op eigen initiatief maatregelen te treffen in kader van het behouden van de zelfredzaamheid

  • 2.

    Indien uit onderzoek blijkt dat verhuizen de meest passende oplossing is voor cliënt dan geldt hiervoor in beginsel het primaat van verhuizen.

  • 3.

    Een cliënt die kan verhuizen en in aanmerking komt voor een verhuisvoorziening, maar besluit niet te verhuizen en in eigen beheer zijn woning adequaat aanpast, kan voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen die maximaal €10.000,- bedraagt.

Artikel 3.10 Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van wonen

  • 1.

    Als de noodzaak van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarvoor, op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was. Dit is het geval als:

    • a.

      Als de reden van de verhuizing niet is gelegen in het opheffen van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

    • b.

      Als cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning terwijl dit redelijkerwijs wel van hem kon worden gevraagd, tenzij daar schriftelijk toestemming is gegeven door het college.

  • 2.

    Als de woning dusdanig vervuild is, waardoor hulp bij het huishouden niet mogelijk is.

Artikel 3.11 Aanvullende weigeringsgronden ten behoeve van het wonen

  • 1.

    De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de woning als:

    • a.

      Voor zover het voorzieningen betreft in niet-noodzakelijke gebruiksruimten.

    • b.

      De ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud.

    • c.

      De cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning ten behoeve waarvan de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

    • d.

      De voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd of als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • e.

      Ten behoeve van woonruimten die niet bestemd zijn voor permanente bewoning zoals pensions, hotels en vakantie- en recreatiewoningen.

    • f.

      Als cliënt woont in een woning c.q. appartement die naar aard en doel geschikt mag worden geacht dan dient de cliënt de verhuurder aan te spreken indien de naar redelijkheid te verwachten voorzieningen ontbreken in de woning.

    • g.

      deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, tenzij deze noodzakelijk zijn om de eigen woning te bereiken en cliënt niet woonachtig is in een woning cq appartement die naar aard en doel geschikt mag worden geacht.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.1 van de wet en lid 1 onder c van dit artikel kan een cliënt, die geen ingezetene van de gemeente Valkenswaard is, in aanmerking komen voor een buitenwettelijke voorziening voor het bezoekbaar maken van één woning indien:

    • a.

      De cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz- instelling.

    • b.

      Het bezoekbaar maken nodig is om te kunnen participeren en het niet mogelijk is participatie op andere wijze te bewerkstelligen; en

    • c.

      De aan te passen woning in de gemeente Valkenswaard staat; en

    • d.

      Het gaat om het in staat stellen om bij de echtgenoot, ouders of kinderen op bezoek te gaan.

  • 3.

    Onder bezoekbaar maken als bedoeld in lid 2 wordt uitsluitend verstaan dat de cliënt de woning, de woonkamer en een toilet behorende bij het hoofdverblijf kan bereiken.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 3.12 Aanvullende criteria omvang vervoersvoorziening

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de wet en elders in de verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen indien de cliënt het openbaar vervoer niet kan gebruiken.

  • 2.

    Een te verstrekken maatwerkvoorziening ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen stelt de cliënt in staat zich lokaal te verplaatsen tot maximaal 2000 kilometer per jaar.

  • 3.

    Een collectieve of PGB voorziening ten behoeve van het zich lokaal verplaatsen voorziet in het vervoer in een straal van 25 kilometer rondom het woonadres.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit artikel.

 

Paragraaf 3.3 Beschermd wonen en maatschappelijke opvang

Artikel 3.13 Beschermd wonen

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben als gevolg van psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Ondersteuning in de vorm van beschermd wonen, wordt toegekend door centrumgemeente Eindhoven. De regels zijn vastgelegd in de Verordening Sociaal Domein van de gemeente Eindhoven

Artikel 3.14 Maatschappelijke opvang

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Dit als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.

  • 2.

    Ondersteuning in de vorm van maatschappelijke opvang, wordt toegekend door centrumgemeente Eindhoven. De regels zijn vastgelegd in de Verordening Sociaal Domein van de gemeente Eindhoven.

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN FINANCIELE TEGEMOETKOMING

Artikel 4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt in overeenstemming met Artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget wanneer:

    • a.

      De cliënt op eigen kracht, of met behulp van zijn sociale netwerk of vertegenwoordiger, voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. De cliënt is in staat de taken die verbonden zijn aan het persoonsgebonden budget op verantwoorde wijze uit te voeren.

    • b.

      Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt geweigerd wanneer:

    • a.

      De cliënt, of één van zijn ouders of voogden wanneer hij jonger is dan achttien jaar, uitstel van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

    • b.

      De cliënt, of één van zijn ouders of voogden wanneer hij jonger is dan achttien jaar, in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen terecht is gekomen. Dit geldt ook wanneer er een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • c.

      De cliënt het beheren van het persoonsgebonden budget laat uitvoeren door een persoon die de ondersteuning levert;

    • d.

      De weigeringsgronden van hoofdstuk 3 van deze verordening zijn onverkort van toepassing.

  • 3.

    Een persoonsgebonden budget voor een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt wordt alleen verstrekt wanneer het persoonsgebonden budget aantoonbaar leidt tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning.

  • 4.

    Het PGB mag niet worden besteed aan:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers.

    • b.

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie.

    • c.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb.

  • 5.

    het PGB bevat geen vrij besteedbaar deel, feestdagenuitkering en/of feestdagentoeslag.

  • 6.

    Een aanvrager kan voor de aanvraag en afhandeling van het PGB gebruik maken van gewaarborgde zorg c.q. hulp.

  • 7.

    Het college stelt nadere regels vast inzake de procedure voor het aanvragen van een persoonsgebonden budget en het format dat cliënt of diens vertegenwoordiger dient te gebruiken.

Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college stelt de hoogte van het pgb vast op basis van de door de cliënt ingediende budgetplan voor de benodigde ondersteuning, voor zover dit blijft binnen de grenzen van de maximale pgb-tarieven, zoals genoemd in deze paragraaf voor de betreffende vorm van ondersteuning.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      Professionals, tot deze groep behoren:

      • i.

        Professionals werkzaam zijn bij en voor een geregistreerde zorgorganisatie/instelling die ingeschreven staat in het Handelsregister (conform Artikel 5 Handelsregisterwet 2007). Deze professionals beschikken over de relevante diploma’s en mogen de taken en werkzaamheden uit het pgb uitvoeren.

      • ii.

        Professionals die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en beschikken over een beschikking geen loonheffingen (BGL). Daarnaast moeten ze ingeschreven staan in het Handelsregister (conform Artikel 5 Handelsregisterwet 2007) om de taken en werkzaamheden uit het pgb te mogen uitvoeren. Ook moeten ze over diploma’s beschikken die relevant zijn voor de uitoefening van deze taken.

    • b.

      Zorgverleners die behoren tot het sociaal netwerk van cliënt en die niet voldoen aan de onder a genoemde punten.

    • c.

      Zorgverleners niet behorende tot art 4.2 lid 2 onder a genoemde professional en niet behorende tot het sociale netwerk van de cliënt.

  • 3.

    Het college stelt nadere criteria op om te bepalen of er sprake is van professionele ondersteuning door een organisatie of zelfstandige zonder personeel, informele zorg en sociaal netwerk/naaste familie. Hierbij sluit het college waar mogelijk aan bij de kwaliteitscriteria die worden gesteld aan aanbieders.

  • 4.

    Voor zover de cliënt door de verstrekking van een pgb kosten bespaart voor een in zijn situatie algemeen gebruikelijk te achten product, kan het college besluiten die kosten in mindering te brengen op het pgb.

  • 5.

    Voor de vaststelling van de hoogte van het pgb worden de volgende tarieven gehanteerd:

    • a.

      Voor professionals zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 2 sub a nr i van deze verordening wordt een tarief van 90% van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura die tevens toereikend is

    • b.

      Voor professionals zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 2 sub a nr ii van deze verordening wordt een tarief van 100% van de kostprijs van de voorziening in nature gecompenseerd zoals vastgesteld in de inkoopbeschikking.

    • c.

      Voor zorgverleners als bedoeld in artikel 4.2 lid 2 sub b van deze verordening wordt maximaal het maximale geldende CAO tarief vergoed

    • d.

      Voor zorgverleners als bedoeld in artikel 4.2 lid 2 sub c van deze verordening geldt hetzelfde tarief als bij sub b van dit lid.

    • e.

      Vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het tarief dat hiervoor wordt gehanteerd bij zorg in natura bij de gecontracteerde zorgaanbieders;

    • f.

      De hoogte van de vergoeding van een hulpmiddel op basis van het PGB is maximaal 70% van een vergelijkbare en goedkoopste voorziening in natura. Dit is inclusief verzekering en reparatie. Na de afschrijftermijn kan bij blijvende geschiktheid de cliënt in aanmerking komen voor een vergoeding van een WA verzekering en kosten van reparatie indien deze kosten de waarde van de voorziening niet overtreffen.

  • 6.

    Het college stelt het pgb voor overige immateriële en materiële maatwerkvoorzieningen vast op maximaal de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, waarbij het college er zorg voor draagt dat de cliënt met het pgb in staat is kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

  • 7.

    Het college kan het pgb in ieder geval lager vaststellen dan de kostprijs van een materiele maatwerkvoorziening in natura, als in de kostprijs salariskosten zijn begrepen en de cliënt gebruik maakt van ondersteuning in het informele circuit.

  • 8.

    Mocht er bij de vaststelling van de hoogte van de PGB er twee tarieven van toepassing zijn, doordat er sprake is van een professional die een familieband deelt met cliënt, dan geldt het primaat van het tarief dat geldt voor zorgverleners die geen professional zijn zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 5 sub c van deze verordening.

  • 9.

    Mocht er sprake zijn van een tweede handsvoorziening dan wordt het maximale pgb tarief berekend op basis van de resterende levensduur van de voorziening.

  • 10.

    Het college stelt nadere criteria op om te bepalen of er sprake is van professionele ondersteuning door een organisatie of zelfstandige zonder personeel, informele zorg en sociaal netwerk/naaste familie. Hierbij sluit het college waar mogelijk aan bij de kwaliteitscriteria die worden gesteld aan aanbieders.

Artikel 4.3 Financiële tegemoetkoming

Het college stelt nadere regels voor het vaststellen van de financiële tegemoetkoming in kader van woningaanpassingen en autoaanpassingen.

HOOFDSTUK 5 JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING

Artikel 5.1 Jaarlijkse blijk van waardering

Het college bepaalt in het mantelzorgbeleid hoe de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten eruitziet. Ook bepaalt het college hoe mantelzorgers hiervoor in aanmerking kunnen komen.

Artikel 5.2 nadere regels

Het college stelt nadere regels vast inzake het voorkomen van overbelasting onder mantelzorgers.

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE

Artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, algemene voorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening en algemene voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdrage, bedoeld in artikel. 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs met als maximum door de overheid vastgestelde bedrag per maand voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de wet geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

Artikel 6.2 Compensatie algemeen gebruikelijke kosten

  • 1.

    De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene of maatwerkvoorziening voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.

  • 2.

    De compensatie, bedoeld in het vorige lid, wordt door het college vastgesteld op basis van objectieve criteria.

  • 3.

    De aanbieder informeert de cliënt over de verschuldigdheid en hoogte van de bijdrage.

Artikel 6.3 Kostprijs van een voorziening

  • 1.

    De kostprijs bij een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de voorziening in natura betrekt van de aanbieder, inclusief bijkomende kosten.

  • 2.

    Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De bijdrage in de kosten mag niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 6.4 Compensatie aanhoudende meerkosten

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Het college zal hierover nadere regels stellen.

  • 2.

    Deze tegemoetkoming kan inkomensafhankelijk zijn.

Artikel 6.5 Bijdrage CVV

  • 1.

    Voor het gebruik van het CVV als maatwerkvoorziening wordt een bijdrage gevraagd ter hoogte van het door de provincie Noord-Brabant en gemeente Valkenswaard vastgestelde tarief voor gebruik openbaar vervoer. Het gaat hierbij om een instaptarief en kilometertarief.

  • 2.

    In afwijking van het genoemde in lid 1 wordt in de ochtend tussen 7.00 uur en 9.00 uur het door de provincie Noord-Brabant en de gemeente Valkenswaard, vrije reizigers tarief gevraagd.

  • 3.

    De cliënt mag een sociaal begeleider meenemen. Deze betaald het door de provincie Noord-Brabant en gemeente Valkenswaard vastgestelde tarief.

  • 4.

    De gemeente kan een bijdrage vragen voor het ter beschikking stellen van een pas voor het CVV.

HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 7.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

Een ontvanger van een maatwerkvoorziening doet onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

Artikel 7.2 Beëindiging

Het college kan een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen wanneer:

  • a.

    Niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of op grond van de wet of de verordening;

  • b.

    De cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen of ziekenhuis;

  • c.

    De cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

  • d.

    De cliënt is overleden;

  • e.

    De cliënt is geen ingezetene meer van de gemeente;

  • f.

    De samenstelling van het gezin van de cliënt is gewijzigd.

Artikel 7.3 Herziening en intrekking

Het college kan een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken wanneer:

  • a.

    Niet (meer) is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of op grond van de wet of deze verordening.

  • b.

    Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat een andere beslissing zou zijn genomen als de juiste gegevens bekend waren geweest.

  • c.

    De cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

Artikel 7.4 Terugvordering

Wanneer een toegekende aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken op grond van artikel 7.3 kan het college:

  • a.

    Het bedrag dat als gevolg van toerekenbare handelen ten onrechte is ontvangen terugvorderen; dit kan zowel bij cliënt als bij zorgaanbieder. In de zorgovereenkomst wordt hiertoe een derdenbeding opgenomen.

  • b.

    De geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

Artikel 7.5: Schade

Schade - als gevolg van verwijtbaar gedrag van belanghebbende - aan een ontvangen voorziening c.q. hulpmiddel kan worden verhaald op belanghebbende.

HOOFDSTUK 8 VOORKOMING FRAUDE, BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 8.1 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat een cliënt langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.10 lid 1 sub a van de wet heeft ingetrokken, en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 8.2: Onderzoek rechtmatigheid

  • 1.

    Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en PGB indien er een vermoeden bestaat van fraude, misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de verstrekte of nog te verstrekken voorziening.

  • 2.

    Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

    • a.

      Samenwerking zoeken met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

    • b.

      Het aanwijzen van toezichthouders;

    • c.

      Aanbieders worden verplicht gesteld kosteloos hun medewerking te verlenen aan onderzoeken door of namens het college;

    • d.

      Het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

    • e.

      Beperking van de looptijd van de toekenning van een maatwerkvoorziening, zodat periodiek kan worden bezien of de toekenning aan de cliënt, alsmede zijn pgb-budget, nog past bij zijn individuele situatie;

    • f.

      Een grondige toets bij de toegang tot individuele en maatschappelijke ondersteuning:

    • g.

      Op de pgb-vaardigheid van de cliënt of degene die de cliënt daarvoor wenst in te schakelen;

    • h.

      Op de kwaliteit van de invulling van het door de cliënt te overleggen budgetplan, mede met het oog op de te bereiken resultaten;

    • i.

      Monitoring van het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten;

    • j.

      Het opstellen van een pgb-vergoedingenlijst waarin opgenomen is welke kosten wel en niet uit het pgb betaald mogen worden;

Artikel 8.3: Fraude door zorgaanbieder

Het college kan de aanvraag voor een maatwerkvoorziening of PGB weigeren indien de zorg wordt ingekocht bij een aanbieder waarbij eerder fraude is geconstateerd of waarbij twijfels zijn over de integriteit van de aanbieder. Hiervan is sprake als de aanbieder:

  • a.

    Betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

  • b.

    Veroordeeld is voor strafbare feiten die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

  • c.

    Een bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boete opgelegd heeft gekregen;

  • d.

    Bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of een dwangsom;

  • e.

    In/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten;

  • f.

    Zich intimiderend gedraagt of zich anderszins niet professioneel opstelt of als er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie;

  • g.

    Niet dan wel onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek door de gemeente waardoor het recht op de maatwerkvoorziening niet op voldoende wijze kan worden vastgesteld.

Artikel 8.4 Opschorting betaling uit het Pgb

  • 1.

    Het college kan het Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan het Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 8.5 Nadere regels

Het college kan over het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER

Paragraaf 9.1 Kwaliteit

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De aangeboden zorg in de vorm van een maatwerkvoorziening moet in iedere geval veilig, doeltreffend, doelmatig, gebruiksvriendelijk en cliëntgericht zijn.

    • a.

      Jaarlijks een onafhankelijk cliëntervaringsonderzoek door een derde te laten uitvoeren.

    • b.

      Erop toe te zien dat beroepskrachten bij het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • c.

      Voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt af te stemmen.

    • d.

      Voorzieningen op andere vormen van zorg af te stemmen.

  • 2.

    Voor aanbieders van begeleiding geldt dat ze in samenspraak met de cliënt een plan op moeten stellen met de te bereiken doelstellingen en resultaten op het gebied van zelfredzaamheid en participatie.

  • 3.

    Het college controleert steekproefsgewijs of de in lid 2 omschreven doelstellingen en resultaten worden bereikt.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels op met kwaliteitseisen welke gelden voor zorgaanbieders die zorg verlenen op basis van deze verordening.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding

  • 1.

    Om de verhouding tussen de prijs van een dienst door een derde, als gesteld in Artikel 2.6.4 van de wet, en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van deze dienst, te waarborgen, stelt het college vast:

    • a.

      Een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van de overeenkomst met derde; of

    • b.

      Een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        Een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        De vaste prijs, bedoeld onder a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      Volgens de eisen aan de kwaliteit van de dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in lid 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      Rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college kan de vaste prijs of de reële prijs onder andere op de volgende kostprijselementen baseren

    • a.

      De kosten van de beroepskracht;

    • b.

      Redelijke overheadskosten;

    • c.

      Kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      Reis- en opleidingskosten;

    • e.

      Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      Overige kosten als gevolg van de door gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    De keuze voor bepaalde kostprijselementen zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel is mede afhankelijk voor de soort aanbieder. Het college kan nadere regels opstellen om dit verder te specificeren.

  • 5.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is op het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 6.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in de eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

 

Paragraaf 9.2 Klachtafhandeling

Artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag

  • 1.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor klachtenafhandeling heeft.

Artikel 9.4 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder

  • a.

    Cliënten kunnen klachten hebben over de gedragingen van de aanbieders. Daarom moeten aanbieders regelingen treffen om deze klachten te kunnen behandelen. Deze regeling geldt voor alle voorzieningen die door aanbieders worden verstrekt.

  • b.

    Los van andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders.

Paragraaf 9.3 Aanbieder

Artikel 9.5 Medezeggenschap

  • 1.

    Als dat nodig is, regelt het college dat de aanbieder een regeling voor medezeggenschap heeft. Zo hebben cliënten inspraak in voorgenomen besluiten die voor hen belangrijk zijn.

  • 2.

    Los van andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

Artikel 9.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder. Het college wijst ook een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident direct aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 10 INSPRAAK EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 10.1 Inspraak

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 2.1.3 lid 3 Wmo 2015, in overeenstemming met de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dat kan wanneer toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Verhogen/verlagen bedragen

Het college kan de, in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit maatschappelijke ondersteuning, geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 11.3 Inwerkingtreding

Deze gewijzigde verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2024

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018 wordt ingetrokken.

  • 2.

    De cliënt houdt recht op een doorlopende voorziening die op grond van die verordening, en daaraan voorafgaande verordeningen met de daarbij behorende rechten en plichten, is verstrekt. Dat recht behoudt hij totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de gewijzigde verordening, worden afgehandeld krachtens deze Gewijzigde Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018;

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018, wordt beslist met inachtneming van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024.

Artikel 11.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad, op 21 maart 2024.

De griffier,

De voorzitter,

Toelichting bij Verordening maatschappelijke ondersteuning Valkenswaard 2024

In de toelichting zal er nader toelichting worden gegeven op verschillende bepalingen in deze verordening.

 

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Algemeen gebruikelijke voorziening

Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip ‘’algemeen gebruikelijk’’ is reeds geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die:

  • in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld zijn;

  • die niet duurder zijn dan vergelijkbare producten.

  • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

 

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.

 

Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de inwoner algemeen gebruikelijk is.

 

Collectieve voorziening

Een maatwerkvoorziening kan ook een collectieve voorziening zijn (bijvoorbeeld collectief vervoer). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2013-2014, 33841, nr. 3, p.99) staat onder andere dat het bij een maatwerkvoorziening kan gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Bij een collectieve voorziening is eveneens sprake van afstemming op behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt.

 

Hoofdverblijf

Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede ‘’dan wel zal staan ingeschreven’’ verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met betrekkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.

 

Huisgenoot

Iedereen met hetzelfde hoofdverblijf kan als huisgenoot worden aangemerkt, met uitzondering van de kamerhuurder en de kostganger. Deze uitzondering geldt alleen als er sprake is van een commerciële relatie tussen de kamerhuurder/kostganger en de hoofdbewoner(s). Als er een familierelatie bestaat en er is geen sprake van een commerciële relatie is er ook geen sprake van kamerverhuur of kostganger schap.

 

Voorliggende voorziening

Dit is een voorziening die voorgaat op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg). Een voorliggende voorziening kan ook een algemene voorziening of algemeen gebruikelijke voorziening zijn, zoals hierboven beschreven.

 

Artikel 1.2 Doelgroep van deze verordening

In deze bepaling is het doelgroep van de verordening opgenomen. Enkel cliënten die voldoen aan het doelgroep criteria komen in aanmerking voor een voorziening zoals bedoeld in de wet en deze verordening.

 

Voor lid 2 geldt nog het volgende: maatschappelijke opvang en beschermd wonen wordt uitgevoerd door gemeente Eindhoven. Er was de intentie om dit te decentraliseren, maar dat is uitgesteld. Hierdoor blijft het beleid van gemeente Eindhoven onverkort van toepassing op het gebied van maatschappelijke opvang en beschermd wonen.

 

Hoofdstuk 2: Procedure regels

 

Artikel 2.1 Melding

Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. De melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet kan echter alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.

 

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4 lid 1 onder a en lid 2 van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen omdat het belangrijk is om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14,33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning moeten realiseren. Bij deze voorziening krijgen burgers informatie en advies en worden zij geholpen bij het verkrijgen van maatschappelijke ondersteuning. Ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes

 

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning.

 

Artikel 2.3 Onderzoek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het gesprek is een onderdeel van het onderzoek. Artikel 2.3.2 lid 4 van de wet benoemt de elementen die het college moet onderzoeken, zoals de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt. Het vijfde lid voegt daaraan toe dat het college een eventueel persoonlijk plan van de cliënt bij het artikel betrekt. Het college zal de cliënt informeren dat hij tijdens het gesprek iemand mag meenemen.

 

Lid 3

Deze bepaling stelt de gemeente instaat om noodzakelijke informatie op te vragen bij de vorige gemeente inzake het maatwerktraject dat de cliënt reeds ontvangen heeft in deze gemeente. Dit heeft als doel om het (voor)traject in gemeente Valkenswaard efficiënt te kunnen doorlopen en de overgang soepel te laten verlopen voor cliënt.

 

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

Deze bepalingen zijn opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en zijn overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 5 van de wet opgenomen.

 

Artikel 2.5 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient schriftelijk of elektronisch ingediend te worden met een door de cliënt ondertekend onderzoeksverslag.

 

Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten en/of vertegenwoordigers

Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Om te kunnen beoordelen of gebruikelijke hulp toegekend mag worden, is het belangrijk om ook naar de rol van de huisgenoten te kijken. Daarom kunnen huisgenoten worden opgeroepen voor een gesprek of onderzoek. Huisgenoten zijn verplicht aan de bevraging of het onderzoek mee te werken, zoals in lid 2 beschreven staat. Hetzelfde geldt voor een vertegenwoordiger. Daarom is expliciet opgenomen dat de inwoner, diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers medewerking moeten verlenen. Als de cliënt, diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers geen medewerking verleent, kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

 

Artikel 2.7 Rechten en plichten

Dit artikel gaat over de rechten en plichten van de cliënt.

 

Artikel 2.8 Nadere regels over procedure

In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels opstelt voor de wijze waarop wordt vastgesteld en beoordeeld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

 

Hoofdstuk 3: beoordelen van de aanspraak

 

Artikel 3.1 Verantwoordelijkheid college

Het doel is om te ondersteunen bij het nemen van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaam te houden. Met als doel dat mensen zelf de regie kunnen voeren of eigen leven en huishouding.

 

Artikel 3.2 Advisering

Tijdens de onderzoeksfase kan er door de medewerker van de gemeente bij de daartoe aangewezen adviesinstantie om advies worden gevraagd om de ondersteuningsaanvraag te beoordelen en een advies te formuleren. Per 1 januari 2022 is na een aanbesteding J.P.H. Consult BV gedurende de contractperiode, de aangewezen adviesinstantie.

 

Artikel 3.3 Inhoud beschikking

In dit artikel staat beschreven wat er in ieder geval opgenomen dient te worden in de beschikking.

 

Artikel 3.4 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Lid 1

Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de onderzoeksresultaten te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college dat onderzoeksverslag als uitgangspunt. Ook wanneer er voorzieningen voor de maatwerkvoorziening moeten worden getroffen, wordt het verslag daarin meegenomen. Het college ziet alleen af van het verstrekken van het onderzoeksverslag wanneer de cliënt aangeeft er geen prijs op te stellen. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt tijdens of na de onderzoeksprocedure wegen heeft gevonden om zelf, of met behulp van anderen, te participeren.

 

Lid 2

Onder a

Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan beschermd wonen een maatwerkoplossing zijn voor cliënten met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven. Wanneer cliënten bijvoorbeeld hun thuissituatie vanwege huiselijk geweld hebben verlaten, kan opvang een goede maatwerkoplossing zijn. Opvang is beschikbaar voor iedereen die zich meldt bij de gemeente.

 

Onder b

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening. Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.

 

Onder c

Huishoudelijke ondersteuning en begeleiding vormt hierop een uitzondering en kunnen ook voor een kortere periode worden toegekend, bijvoorbeeld bij hulp tijdens revalidatie

 

Lid 3

Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is een nadrukkelijke hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, en wanneer ook een voorliggende of algemene voorziening geen uitkomst biedt, wordt er een maatwerkvoorziening verstrekt. Het college zal dus zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht, of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins), kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen. Ook kijkt het college naar de manieren waarop algemene voorzieningen kunnen helpen.

 

Wat de aanvrager als de meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt, wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium over de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening adequater maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Lid 4

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening heeft een collectieve voorziening het primaat indien deze voorhanden is.

 

Lid 5

Indien een cliënt gebruikt maakt van een maatwerkvoorziening die in de praktijk niet langer passend is, bijvoorbeeld als de klachten zijn verminderd of veranderd dan wordt de huidige maatwerkvoorziening beëindigd. Een cliënt of diens vertegenwoordiger heeft dan de mogelijkheid een nieuwe melding te maken zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening.

 

Artikel 3.5 Algemene aanvullende criteria maatwerkvoorziening

Lid 1

Van een cliënt wordt verwacht dat hij adequaat anticipeert op zijn aanwezige beperkingen of op de gevolgen van de diverse levensfases waar ieder mee te maken krijgt of kan krijgen. Dit houdt onder andere in dat er tijdig een reservering is gemaakt om eventuele toekomstige kosten te ondervangen.

 

Met adequaat antiperen wordt bijvoorbeeld ook bedoeld dat indien een cliënt slecht te been is of al op hogere leeftijd is er mag worden verwacht dat de cliënt niet verhuist naar een appartement in een flatgebouw zonder lift, tenzij het een appartement betreft die zonder trappen te bereiken is.

 

Artikel 3.6 Algemene weigeringsgronden

Onder 1

Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt wanneer de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.

 

Onder 2

Dit onderdeel bepaalt hetzelfde als artikel 1.2.1 van de wet. De plicht tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening beperkt zich tot ingezetene van de gemeente.

 

Onder 3

Indien een cliënt minder dan 14 dagen per maand thuis woont dan komt een cliënt niet in aanmerking voor woningaanpassingen, woonvoorzieningen/hulpmiddelen, rolstoel of vervoersmiddelen. Eventueel kan een cliënt wel in aanmerking komen voor sociaal vervoer en een woning familielid bezoekbaar maken, mits voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.11 lid 2 van deze verordening.

 

Onder 4

De maatwerkvoorziening moet hoofdzakelijk gericht zijn op cliënt. Indien een huisgenoot een eigen maatwerkvoorziening nodig heeft dan dient deze apart een melding te doen bij de gemeente zoals aangeven in de verordening.

 

Onder 5

De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordening bepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.

 

Onder 6

In artikel 2.3.8 van de wet en in artikel 2.3 van deze verordening is de medewerkingsverplichting van de cliënt opgenomen. Op basis van lid 1 van de wet moet de cliënt op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk is dat zij aanleiding geven tot een ander besluit. Bovendien moet de cliënt op grond van lid 3 aan het college medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. In artikel 2.3 van deze verordening is voor de huisgenoten van de cliënt een medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking, dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

 

Onder 7 en 8

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en had kunnen voorkomen. Als een cliënt bijvoorbeeld aangewezen is op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen nodig zijn i.v.m. rolstoelgebruik, was het redelijker geweest wanneer deze cliënt in een al aangepast huis was gaan wonen.

 

Onder 9

Een cliënt komt niet in aanmerking voor een bepaalde maatwerkvoorziening als blijkt dat deze voorziening niet veilig door cliënt gebruikt kan worden, waardoor er gezondheidsrisico’s ontstaan voor cliënt of diens omgeving. Ook kan en maatwerkvoorziening worden geweigerd als deze voorziening revalidatie in de weg staat. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een arts voorschrijft dat een cliënt veel moet wandelen en de cliënt vraagt als maatwerkvoorziening een scootmobiel aan. In dit geval werkt een scootmobiel anti revaliderend i.p.v. dat het de cliënt helpt.

 

Artikel 3.7 Aanvullende weigeringsgronden ten behoeve van voorzieningen

Onder 1

De maatwerkvoorziening kan geweigerd worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die eerder toegekend is en verloren is gegaan door schuld van de cliënt. Bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het gaat dus niet om gevallen waarbij de cliënt geen schuld treft. Als een ander aansprakelijk is voor het verlies van het middel, wordt bekeken of het mogelijk is om deze derde aansprakelijk te stellen en de kosten te verhalen.

 

Onder 2

Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd wanneer cliënt de voorziening na het doen van de melding - maar voor datum besluit van de gemeente - heeft aangeschaft of geaccepteerd. Bijvoorbeeld indien een cliënt een melding maakt voor een traplift op 1 januari en vervolgens op 10 januari al overgaat tot aanschaf van de traplift, terwijl de gemeente nog een beslissing hierover moet nemen. Dan komt cliënt ongeacht het oordeel van de gemeente niet in aanmerking voor een vergoeding of maatwerkvoorziening van de gemeente, aangezien de cliënt de voorziening zelf reeds gerealiseerd heeft.

 

Onder 3

Indien een cliënt al reeds een voorziening heeft aangeschaft op eigen initiatief en daarvan de afschrijvingstermijn nog niet is verlopen. Bijvoorbeeld voor product X geldt een afschrijvingstermijn van 10 jaar, de cliënt maakt een melding voor een nieuwe voorziening, terwijl de termijn van 10 jaar nog niet verlopen is. Dan wordt de aanvraag van de voorziening in beginsel afgewezen.

 

Artikel 3.8: Agressie

De veiligheid van de consulenten en zorgverleners heeft een zeer hoge prioriteit. Indien een cliënt, diens huisgenoten of vertegenwoordigers zich agressief gedragen tegen onze consulenten of zorgverleners dan kan dit een grond zijn om een maatwerkvoorziening voor cliënt af te wijzen, ondanks dat er mogelijk sprake is van een urgente situatie.

 

Artikel 3.9 Aanvullende criteria ten behoeve van wonen

Lid 1

Het is de verantwoordelijkheid van cliënt om tijdig en op eigen initiatief maatregelen te treffen in kader van het behouden van de zelfredzaamheid. Een cliënt dient voordat er een melding wordt gedaan bij de gemeente voor een maatwerkvoorziening eerst te kijken welke maatregelen hij zelf kan nemen in het kader van zelfredzaamheid. De WMO is een laatste redmiddel.

 

Lid 2

Indien uit het onderzoek blijkt dat verhuizen naar een andere woning de meest passende en goedkoopste oplossing is voor cliënt, dan wordt er van cliënt verwacht dat hij of zij hieraan zijn medewerking verleent. Bij het onderzoek wordt ook rekening gehouden met het sociale netwerk van client en is dit een van de maatstaven om te behalen of verhuizen een passende oplossing is. Mocht de cliënt hier geen medewerking aan verlenen dan komt cliënt in aanmerking voor een vergoeding van maximaal € 10.000,- om woningaanpassingen te realiseren.

 

Artikel 3.10 Algemene weigeringsgronden ten behoeve van wonen

Onder 1 lid b

De verhuizing naar een inadequate woning wordt hier genoemd als weigeringsgrond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een ongeschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling gaat vooral over situaties waarin men geen specifieke reden voor de verhuizing heeft, maar gewoon zin heeft om ergens anders te gaan wonen. Een uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Bijvoorbeeld wanneer iemand gaat verhuizen vanwege een nieuwe baan.

 

Onder 2

Deze afwijzingsgrond is bedoeld om ervoor te zorgen dat de zorgverleners kunnen werken in een omgeving die geen gezondheidsrisico met zich meebrengt. Mocht er sprake zijn van dusdanige vervuiling dan dient cliënt er eerst (op eigen kosten) voor te zorgen dat de woning voldoende opgeruimd is om huishoudelijke ondersteuning mogelijk te maken. De consulenten zullen de afspraken hierover vastleggen in het plan van aanpak.

 

Artikel 3.11 Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van het wonen

Onder 1.a

Een cliënt komt alleen in aanmerking voor voorzieningen in noodzakelijke gebruiksruimten. Bijvoorbeeld een cliënt heeft een huis met een verdieping. Echter cliënt maakt alleen gebruik van de ruimtes op de begane grond en daar is een slaapkamer en badkamer gerealiseerd. Op basis hiervan komt een cliënt niet in aanmerking voor een traplift.

 

Onder 1. b

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Te denken valt aan het opheffen van allergene factoren of van andere problemen die voortkomen uit materialen die in of aan de woonruimte zijn gebruikt. Dit risico komt voor de cliënt. Er hoeft dan geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden. Daarnaast is de cliënt verantwoordelijk, zoals ieder ander, om zaken als achterstallig onderhoud zelf op te lossen wanneer het een eigen woning betreft of zijn verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.

 

Onder 1. c

Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan een tweede woning (vakantiewoning).

 

Onder 1. d

De woningaanpassingen dienen als doel te hebben het compenseren van de beperkingen van cliënt in het gebruik van de woning. Renoveren of aanpassingen aan de eisen van de tijd vallen buiten de plicht van de Wmo. De cliënt is hier zelf voor verantwoordelijk. Hieronder valt bijvoorbeeld ook het installeren van een tweede toilet op de bovenverdieping.

 

Onder 1. e

Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan woonruimten die niet bestemd zijn voor permanente bewoning, zoals een pension, hotel of vakantie woning.

 

Onder 1.f.

Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening wordt er gekeken naar ook het doel en aard van de huidige woning. Mocht cliënt wonen in bijvoorbeeld een seniorenwoning, dan mag er van deze woning verwacht worden dat bepaalde voorzieningen al aanwezig zijn op basis van de aard en doel van de woning. Hierbij kan je denken aan een verhoogd toilet, geen drempels, automatische deuropeners, stalling voor scootmobiel. Mochten deze voorzieningen niet aanwezig zijn dan dient cliënt zijn verhuurder hierop aan te spreken en daar de naar redelijkheid ontbrekende noodzakelijke voorzieningen aan te vragen.

 

Onder lid 2 sub d

Deze bepaling geldt ook voor pleegouders, stiefouders, stiefkinderen en pleegkinderen.

 

Onder lid 3

Het bezoekbaar maken van een woning is beperkt tot de woonkamer en toilet. Andere ruimtes komen niet in aanmerking voor aanpassingen.

 

Artikel 3.12 Criteria omvang vervoersvoorziening

Dit artikel beschrijft aan welke (aanvullende) criteria de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening. De in de wet en elders in de Verordening opgenomen criteria gelden onverkort, dus ook daaraan moet de cliënt voldoen. Tevens regelt dit artikel de omvang van de te verstrekken vervoersvoorziening, waarbij is aangesloten bij de geldende jurisprudentie.

 

Artikel 3.13 & 3.14 Beschermd wonen & maatschappelijke opvang

Gemeente Eindhoven is verantwoordelijk voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang binnen de regio. Het vastgestelde beleid van gemeente Eindhoven (opgenomen in Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven) inzake deze voorzieningen zijn dan ook onverkort van toepassing. Voor vragen hierover kan contact opgenomen worden met gemeente Eindhoven.

 

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

 

Artikel 4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget

Voor deze verordening is een curator of bewindvoerder gelijk gesteld aan vertegenwoordiger en is daardoor ook verplicht om alle plichten verbonden aan de pgb uit te voeren, zoals controle of het pgb wordt besteed aan hetgeen waarvoor het bedoeld is en dat de zorg ook daadwerkelijk verleent is.

 

Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, wanneer hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget.

 

Daarnaast zijn de weigeringsgronden die vermeld staan in hoofdstuk 3 van deze verordening ook van toepassing op een aanvraag voor pgb.

 

Deze bepaling geeft ook aan dat het college nadere regels gaat opstellen inzake de procedure voor het aanvragen van een persoonsgebonden budget en het format dat cliënt of diens vertegenwoordiger dient te gebruiken.

 

Onder lid 6

Het pgb dient volledig besteed te worden aan hetgeen waarvoor het aangevraagd is. Er is geen vrij besteedbaar deel.

 

Onder lid 7

Een budgethouder voor de pgb kan een gewaarborgde hulp inschakelen om hem te helpen bij het nakomen van alle verplichtingen rondom het pgb. Een budgethouder stelt deze hulp zelf aan, dit kan een familielid of iemand anders die je vertrouwt zijn. De budgethouder dient er rekening mee te houden dat hij of zij wel hoofdverantwoordelijk blijft voor het nakomen van alle rechten en plichten rondom het pgb.

 

Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt mede op basis van het door de cliënt opgesteld budgetplan vastgesteld. De hoogte van de vergoeding is gemaximeerd tot de vermelde tarieven in deze bepaling.

 

De tarieven zijn vastgesteld op basis van de soort zorgverlener en niet op basis van de te leveren zorg, tenzij anders aangegeven.

 

Onder lid 5 sub b

Als voorbeeld: bij het vastleggen van de inkoopafspraken is vastgesteld dat zzp’ers maximaal 85% van het tarief ontvangen van de kostprijs voor zorg in natura. Een zzp’er krijgt een lager tarief dan professionele zorgaanbieder doordat zij minder verplichtingen hebben.

 

Indien een zzp’er zorg verleent via een pgb krijgen ze 100% van het tarief van 85% oftewel ze ontvangen hetzelfde tarief die een zzp’er zou ontvangen via zorg in natura.

 

Onder lid 5 sub f

Met hulpmiddel worden sportvoorzieningen gelijk gesteld.

 

Artikel 4.3 Financiële tegemoetkoming

Op grond van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ( ECLI:NL:CRVB: 2018:395 en 396) is het mogelijk om te kiezen voor een financiële tegemoetkoming i.p.v. een maatwerkvoorziening of pgb voorziening. De CRvB stelt hierbij wel als voorwaarde dat de financiële tegemoetkoming een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager.

 

Binnen gemeente Valkenswaard is het mogelijk om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in kader van auto aanpassingen en woning aanpassingen. Het college kan via nadere regels de voorwaarden hiervoor uitwerken.

 

HOOFDSTUK 5 JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING

 

Artikel 5.1 Jaarlijkse blijk van waardering

Deze bepaling omschrijft dat het college een mantelzorgcompliment kan toekennen aan een cliënt voor zijn of haar mantelzorger. Het mantelzorgcompliment is een jaarlijkse blijk van waardering van de cliënt voor zijn mantelzorger. In een nadere regeling wordt hier verder invulling aangegeven.

 

Artikel 5.2

Het college kan nadere regels stellen om overbelasting van mantelzorgers tegen te gaan.

 

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

 

Artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorziening

In dit artikel staat beschreven op welke manier de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is geregeld. Op basis van het abonnementstarief is cliënt in de regel een eigen bijdrage per maand verschuldigd mits dit de kostprijs van de voorziening niet te boven gaat. Er kan immers nooit een hogere eigen bijdrage worden opgelegd dan de kostprijs van de voorziening. De hoogte van het maximale abonnementstarief wordt jaarlijks vastgesteld door de rijksoverheid. De kostprijs is omschreven in artikel 6.2 van deze verordening. De eigen bijdrage zal geïnd worden door het CAK.

 

Overeenkomstig artikel 4.1.4b lid 4 van de Wet kan de hoogte van de bijdrage zoals bedoeld met het abonnementstarief geïndexeerd worden.

 

Artikel 6.2 Compensatie algemeen gebruikelijke kosten

De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene of maatwerkvoorziening voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken. Het gaat hierbij in ieder geval om algemeen gebruikelijke kosten, zoals:

  • a.

    voor het gebruik van consumpties en maaltijden bij dag- en nachtopvang;

  • b.

    voor het gebruik van materialen bij dagbesteding;

  • c.

    voor het gebruik van woonruimte;

  • d.

    voor het gebruik van Vervoer op Maat;

  • e.

    voor het doen van een was;

  • f.

    voor uitstapjes.

Het college zal de hoogte van de compensatie op basis van objectieve criteria vaststellen.

 

Artikel 6.3 Kostprijs voor een voorziening

In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. In de wet is bepaald dat de bijdrage in de kosten niet meer mag bedragen dan de kostprijs en dat in de verordening moet worden weergegeven op welke wijze de kostprijs wordt berekend. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de aanbieder betaalt. Onder bijkomende kosten wordt in ieder geval verstaan onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het toegekende persoonsgebonden budget.

 

Artikel 6.4 Compensatie aanhoudende meerkosten

Artikel 2.1.7 van de wet biedt de mogelijkheid om personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die meerkosten hebben die daarmee verband houden, te ondersteunen. Het college kan via nadere regels de voorwaarden hiervoor vaststellen

 

Artikel 6.5 Bijdrage CVV

Voor het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening (CVV) wordt een vergoeding gevraagd aan de gebruiker. De gemeente stelt hiervoor - al dan niet samen met Provincie Noord-Brabant - het tarief hiervoor vast.

 

Mocht cliënt een pas nodig hebben om gebruik te maken van CVV dan mag de gemeente hiervoor een bijdrage vragen.

 

HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

 

Artikel 7.1. Nieuwe feiten en omstandigheden

Een cliënt die gebruik maakt van een maatwerkvoorziening op grond van deze verordening dient onverwijld en zo spoedig mogelijk uit eigen beweging het college te informeren over alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de beslissing om een maatwerkvoorziening te krijgen en te behouden. Hiervan kan sprake zijn als bijvoorbeeld de beperkingen van cliënt verminderd zijn, waardoor het gebruik van een maatwerkvoorziening niet langer nodig is. In dit geval dient cliënt de gemeente hierover te informeren.

 

Artikel 7.2 en 7.3

De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en de wet maakt in artikel 2.3.10 geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Van beëindiging is sprake wanneer de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening. Beëindiging heeft, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Voordat het college besluit tot intrekking van een voorziening, moet het college alle betrokken belangen afwegen, waarbij het belang van de belanghebbende om te participeren zwaar moet wegen.

 

Artikel 7.4: Terugvordering

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen wanneer de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid (of: het niet verschuldigd zijn van…)van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.

 

HOOFDSTUK 8 VOORKOMING FRAUDE, BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke manier het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen en het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten. Ook moet de cliënt gewezen worden op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

 

HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER

 

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling werkt de verordening plicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet verder uit. Daarin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Eisen over de deskundigheid van beroepskrachten vallen daar ook onder. Het college zal via nadere regels vaststellen aan welke kwaliteitseisen zorgaanbieders op basis van deze verordening moeten voldoen.

 

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening en via nadere regels te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen kunnen ook gaan over de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet, en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit is, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

 

In onderdeel lid 2 sub b worden de aanbieders verplicht tot het uitvoeren van een cliënt ervaringsonderzoek. De visie van de cliënt op de zorg is immers belangrijk. Het jaarlijkse cliënt ervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.

 

Onderdeel b is opgenomen om de aanbieder verantwoordelijk te laten zijn voor het ingezette personeel bij het leveren van maatwerkvoorzieningen.

 

Onderdeel c en d zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat de aangeboden zorg past bij de persoonlijke situatie van cliënt en dat de aangeboden zorg aansluit op andere vormen van zorg. Zodat de zorg van cliënt niet in het geding komt.

 

Lid 3 en 4

Het op te stellen plan in samenspraak met de cliënt is gekoppeld aan een Zelfredzaamheidmatrix. De Zelfredzaamheidmatrix is een instrument waarmee in kaart wordt gebracht hoe zelfredzaam mensen op een aantal levensterreinen zijn en welke voortgang ze in het dagelijks functioneren boeken als ze daar ondersteuning bij krijgen. Jaarlijks wordt bekeken of de gestelde doelen en resultaten zijn bereikt. De aanbieder moet dit inzichtelijk maken. Het college controleert dit steekproefsgewijs.

 

Artikel 9.2 Prijs- kwaliteitverhouding

Algemeen

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de inwoner, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag

Het college kan in nadere regels vaststellen hoe klachten van cliënten worden afgehandeld.

 

Artikel 9.4 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder d van de wet. In dit artikel is aangegeven dat alle leveranciers klachten van cliënten over gedragingen van de aanbieder moeten behandelen. De gemeente laat de leveranciers vrij om deze regeling zelf vorm te geven. Er wordt wel gecontroleerd of de leveranciers een regeling in het leven hebben geroepen.

 

Artikel 9.5 Medezeggenschap

De gemeente kiest er bewust voor om een regeling voor medezeggenschap over alle voorzieningen niet verplicht te stellen. Het verplicht stellen kan ervoor zorgen dat kleine aanbieders/leveranciers afhaken en cliënten minder keuzevrijheid hebben bij een voorziening in natura. Dat is niet gewenst.

 

Artikel 9.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4 lid 1 van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, direct melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die toezicht houden op de naleving van het bepaalde bij of volgens de wet.

 

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 9.6 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

 

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 10.1 Inspraak

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 3 van de wet. In dit artikel is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment ondersteuning nodig kan hebben.

 

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

In dit artikel is aangegeven dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van kan afwijken van de bepalingen van deze verordening. Bijvoorbeeld wanneer toepassing van de verordening tot onrechtvaardigheden leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat, ontkomt het college er niet aan om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onrechtvaardigheden. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Bij de afwegingen gaat het tenslotte al om een individuele beoordeling. Als bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet aanvaardbare situatie, is de hardheidsclausule een vangnet.

 

Artikel 11.4 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de Verordening 2018.