Organisatie | Valkenswaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-05-2024 | nieuwe regeling | 21-03-2024 |
Het college verzamelt alle noodzakelijke cliëntgegevens die bij de gemeente bekend zijn. Vervolgens maakt het college een afspraak voor het gesprek met de cliënt of diens vertegenwoordiger. Waar mogelijk zijn ook de mantelzorger of mantelzorgers, en desgewenst familie of een onafhankelijk cliëntondersteuner, bij het gesprek aanwezig.
Voor het gesprek verschaft de cliënt alle overige noodzakelijke gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn. Uiteraard gaat dit om gegevens en bescheiden waarover de cliënt redelijkerwijs kan beschikken. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument, als bedoeld in Artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Indien de cliënt naar gemeente Valkenswaard is verhuisd of onder de bevoegdheid van een andere afdeling binnen de gemeente komt te vallen dan is toegewezen consulent bevoegd noodzakelijke informatie op te vragen bij de vorige gemeente c.q. afdeling waar al eerder een maatwerktraject is opgestart ten behoeve van een correcte afhandeling van de nieuwe melding.
Het college onderzoekt zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding, en voor zover nodig:
De mogelijkheden om met voorliggende voorzieningen of met zorgverzekeraars en zorgaanbieders, als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Artikel 2.7 Rechten en plichten
Het college wijst de cliënt op de consequenties van het doen van een melding. Het doen van een melding brengt met zich dat het college en andere bij de verstrekking van maatwerkvoorziening betrokken actoren persoonsgegevens verwerkt met inachtneming van hoofdstuk 5 van de WMO 2015 en de Algemene Verordening Gegevensverwerking.
Artikel 2.8 Nadere regels over procedure
Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK
Het college kan een, door hem daartoe aangewezen adviesinstantie, om advies vragen als dit van belang is voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Artikel 3.3 Inhoud beschikking
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura, pgb of financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Als sprake is van een ( mogelijke) te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
Paragraaf 3.1: Algemene criteria en weigeringsgronden inzake maatwerkvoorzieningen
Artikel 3.4 Criteria voor een maatwerkvoorziening
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Indien cliënt gebruik maakt van een maatwerkvoorziening die niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in de wet WMO dan wordt deze voorziening beëindigd en kan cliënt een nieuw melding maken, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening.
Artikel 3.5. Algemene aanvullende criteria maatwerkvoorziening
In aanvulling op artikel 3.4 hanteert het college voor een maatwerkvoorziening, gericht op het versterken of behoud van de zelfredzaamheid of participatie de volgende criteria:
Indien er niet voldaan is aan de criteria van lid 1 en de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar is dan kan cliënt toch in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als blijkt dat er van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden om maatregelen te treffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
Artikel 3.6 Algemene weigeringsgronden
De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
Paragraaf 3.2.: Aanvullende criteria en weigeringsgronden ten behoeve van wonen en vervoer.
Artikel 3.11 Aanvullende weigeringsgronden ten behoeve van het wonen
Paragraaf 3.3 Beschermd wonen en maatschappelijke opvang
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben als gevolg van psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.
Artikel 3.14 Maatschappelijke opvang
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Dit als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN FINANCIELE TEGEMOETKOMING
Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten wordt onderscheid gemaakt tussen:
Professionals, tot deze groep behoren:
Professionals die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en beschikken over een beschikking geen loonheffingen (BGL). Daarnaast moeten ze ingeschreven staan in het Handelsregister (conform Artikel 5 Handelsregisterwet 2007) om de taken en werkzaamheden uit het pgb te mogen uitvoeren. Ook moeten ze over diploma’s beschikken die relevant zijn voor de uitoefening van deze taken.
Het college stelt nadere criteria op om te bepalen of er sprake is van professionele ondersteuning door een organisatie of zelfstandige zonder personeel, informele zorg en sociaal netwerk/naaste familie. Hierbij sluit het college waar mogelijk aan bij de kwaliteitscriteria die worden gesteld aan aanbieders.
Voor de vaststelling van de hoogte van het pgb worden de volgende tarieven gehanteerd:
De hoogte van de vergoeding van een hulpmiddel op basis van het PGB is maximaal 70% van een vergelijkbare en goedkoopste voorziening in natura. Dit is inclusief verzekering en reparatie. Na de afschrijftermijn kan bij blijvende geschiktheid de cliënt in aanmerking komen voor een vergoeding van een WA verzekering en kosten van reparatie indien deze kosten de waarde van de voorziening niet overtreffen.
Mocht er bij de vaststelling van de hoogte van de PGB er twee tarieven van toepassing zijn, doordat er sprake is van een professional die een familieband deelt met cliënt, dan geldt het primaat van het tarief dat geldt voor zorgverleners die geen professional zijn zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 5 sub c van deze verordening.
Het college stelt nadere criteria op om te bepalen of er sprake is van professionele ondersteuning door een organisatie of zelfstandige zonder personeel, informele zorg en sociaal netwerk/naaste familie. Hierbij sluit het college waar mogelijk aan bij de kwaliteitscriteria die worden gesteld aan aanbieders.
Artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorziening
De bijdrage, bedoeld in artikel. 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs met als maximum door de overheid vastgestelde bedrag per maand voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de wet geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
Artikel 6.2 Compensatie algemeen gebruikelijke kosten
De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene of maatwerkvoorziening voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.
Artikel 6.4 Compensatie aanhoudende meerkosten
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Het college zal hierover nadere regels stellen.
HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 7.1 Nieuwe feiten en omstandigheden
Een ontvanger van een maatwerkvoorziening doet onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.
Het college kan een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen wanneer:
Artikel 7.3 Herziening en intrekking
Het college kan een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken wanneer:
HOOFDSTUK 8 VOORKOMING FRAUDE, BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Artikel 8.1 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat een cliënt langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.10 lid 1 sub a van de wet heeft ingetrokken, en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 8.3: Fraude door zorgaanbieder
Het college kan de aanvraag voor een maatwerkvoorziening of PGB weigeren indien de zorg wordt ingekocht bij een aanbieder waarbij eerder fraude is geconstateerd of waarbij twijfels zijn over de integriteit van de aanbieder. Hiervan is sprake als de aanbieder:
Artikel 8.4 Opschorting betaling uit het Pgb
Het college kan het Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding
HOOFDSTUK 10 INSPRAAK EN MEDEZEGGENSCHAP
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 2.1.3 lid 3 Wmo 2015, in overeenstemming met de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dat kan wanneer toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 11.2 Verhogen/verlagen bedragen
Het college kan de, in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit maatschappelijke ondersteuning, geldende bedragen verhogen of verlagen.
De cliënt houdt recht op een doorlopende voorziening die op grond van die verordening, en daaraan voorafgaande verordeningen met de daarbij behorende rechten en plichten, is verstrekt. Dat recht behoudt hij totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de gewijzigde verordening, worden afgehandeld krachtens deze Gewijzigde Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2018;
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad, op 21 maart 2024.
De griffier,
De voorzitter,
Toelichting bij Verordening maatschappelijke ondersteuning Valkenswaard 2024
In de toelichting zal er nader toelichting worden gegeven op verschillende bepalingen in deze verordening.
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Algemeen gebruikelijke voorziening
Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip ‘’algemeen gebruikelijk’’ is reeds geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die:
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.
Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de inwoner algemeen gebruikelijk is.
Een maatwerkvoorziening kan ook een collectieve voorziening zijn (bijvoorbeeld collectief vervoer). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2013-2014, 33841, nr. 3, p.99) staat onder andere dat het bij een maatwerkvoorziening kan gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Bij een collectieve voorziening is eveneens sprake van afstemming op behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede ‘’dan wel zal staan ingeschreven’’ verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met betrekkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.
Iedereen met hetzelfde hoofdverblijf kan als huisgenoot worden aangemerkt, met uitzondering van de kamerhuurder en de kostganger. Deze uitzondering geldt alleen als er sprake is van een commerciële relatie tussen de kamerhuurder/kostganger en de hoofdbewoner(s). Als er een familierelatie bestaat en er is geen sprake van een commerciële relatie is er ook geen sprake van kamerverhuur of kostganger schap.
Dit is een voorziening die voorgaat op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg). Een voorliggende voorziening kan ook een algemene voorziening of algemeen gebruikelijke voorziening zijn, zoals hierboven beschreven.
Artikel 1.2 Doelgroep van deze verordening
In deze bepaling is het doelgroep van de verordening opgenomen. Enkel cliënten die voldoen aan het doelgroep criteria komen in aanmerking voor een voorziening zoals bedoeld in de wet en deze verordening.
Voor lid 2 geldt nog het volgende: maatschappelijke opvang en beschermd wonen wordt uitgevoerd door gemeente Eindhoven. Er was de intentie om dit te decentraliseren, maar dat is uitgesteld. Hierdoor blijft het beleid van gemeente Eindhoven onverkort van toepassing op het gebied van maatschappelijke opvang en beschermd wonen.
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. De melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet kan echter alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4 lid 1 onder a en lid 2 van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen omdat het belangrijk is om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14,33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning moeten realiseren. Bij deze voorziening krijgen burgers informatie en advies en worden zij geholpen bij het verkrijgen van maatschappelijke ondersteuning. Ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het gesprek is een onderdeel van het onderzoek. Artikel 2.3.2 lid 4 van de wet benoemt de elementen die het college moet onderzoeken, zoals de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt. Het vijfde lid voegt daaraan toe dat het college een eventueel persoonlijk plan van de cliënt bij het artikel betrekt. Het college zal de cliënt informeren dat hij tijdens het gesprek iemand mag meenemen.
Deze bepaling stelt de gemeente instaat om noodzakelijke informatie op te vragen bij de vorige gemeente inzake het maatwerktraject dat de cliënt reeds ontvangen heeft in deze gemeente. Dit heeft als doel om het (voor)traject in gemeente Valkenswaard efficiënt te kunnen doorlopen en de overgang soepel te laten verlopen voor cliënt.
Deze bepalingen zijn opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en zijn overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 5 van de wet opgenomen.
De aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient schriftelijk of elektronisch ingediend te worden met een door de cliënt ondertekend onderzoeksverslag.
Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten en/of vertegenwoordigers
Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Om te kunnen beoordelen of gebruikelijke hulp toegekend mag worden, is het belangrijk om ook naar de rol van de huisgenoten te kijken. Daarom kunnen huisgenoten worden opgeroepen voor een gesprek of onderzoek. Huisgenoten zijn verplicht aan de bevraging of het onderzoek mee te werken, zoals in lid 2 beschreven staat. Hetzelfde geldt voor een vertegenwoordiger. Daarom is expliciet opgenomen dat de inwoner, diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers medewerking moeten verlenen. Als de cliënt, diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers geen medewerking verleent, kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Artikel 2.7 Rechten en plichten
Dit artikel gaat over de rechten en plichten van de cliënt.
Artikel 2.8 Nadere regels over procedure
In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels opstelt voor de wijze waarop wordt vastgesteld en beoordeeld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Hoofdstuk 3: beoordelen van de aanspraak
Artikel 3.1 Verantwoordelijkheid college
Het doel is om te ondersteunen bij het nemen van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaam te houden. Met als doel dat mensen zelf de regie kunnen voeren of eigen leven en huishouding.
Tijdens de onderzoeksfase kan er door de medewerker van de gemeente bij de daartoe aangewezen adviesinstantie om advies worden gevraagd om de ondersteuningsaanvraag te beoordelen en een advies te formuleren. Per 1 januari 2022 is na een aanbesteding J.P.H. Consult BV gedurende de contractperiode, de aangewezen adviesinstantie.
Artikel 3.3 Inhoud beschikking
In dit artikel staat beschreven wat er in ieder geval opgenomen dient te worden in de beschikking.
Artikel 3.4 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de onderzoeksresultaten te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college dat onderzoeksverslag als uitgangspunt. Ook wanneer er voorzieningen voor de maatwerkvoorziening moeten worden getroffen, wordt het verslag daarin meegenomen. Het college ziet alleen af van het verstrekken van het onderzoeksverslag wanneer de cliënt aangeeft er geen prijs op te stellen. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt tijdens of na de onderzoeksprocedure wegen heeft gevonden om zelf, of met behulp van anderen, te participeren.
Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan beschermd wonen een maatwerkoplossing zijn voor cliënten met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven. Wanneer cliënten bijvoorbeeld hun thuissituatie vanwege huiselijk geweld hebben verlaten, kan opvang een goede maatwerkoplossing zijn. Opvang is beschikbaar voor iedereen die zich meldt bij de gemeente.
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening. Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.
Huishoudelijke ondersteuning en begeleiding vormt hierop een uitzondering en kunnen ook voor een kortere periode worden toegekend, bijvoorbeeld bij hulp tijdens revalidatie
Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is een nadrukkelijke hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, en wanneer ook een voorliggende of algemene voorziening geen uitkomst biedt, wordt er een maatwerkvoorziening verstrekt. Het college zal dus zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht, of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins), kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen. Ook kijkt het college naar de manieren waarop algemene voorzieningen kunnen helpen.
Wat de aanvrager als de meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt, wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium over de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening adequater maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening heeft een collectieve voorziening het primaat indien deze voorhanden is.
Indien een cliënt gebruikt maakt van een maatwerkvoorziening die in de praktijk niet langer passend is, bijvoorbeeld als de klachten zijn verminderd of veranderd dan wordt de huidige maatwerkvoorziening beëindigd. Een cliënt of diens vertegenwoordiger heeft dan de mogelijkheid een nieuwe melding te maken zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening.
Artikel 3.5 Algemene aanvullende criteria maatwerkvoorziening
Van een cliënt wordt verwacht dat hij adequaat anticipeert op zijn aanwezige beperkingen of op de gevolgen van de diverse levensfases waar ieder mee te maken krijgt of kan krijgen. Dit houdt onder andere in dat er tijdig een reservering is gemaakt om eventuele toekomstige kosten te ondervangen.
Met adequaat antiperen wordt bijvoorbeeld ook bedoeld dat indien een cliënt slecht te been is of al op hogere leeftijd is er mag worden verwacht dat de cliënt niet verhuist naar een appartement in een flatgebouw zonder lift, tenzij het een appartement betreft die zonder trappen te bereiken is.
Artikel 3.6 Algemene weigeringsgronden
Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt wanneer de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
Dit onderdeel bepaalt hetzelfde als artikel 1.2.1 van de wet. De plicht tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening beperkt zich tot ingezetene van de gemeente.
Indien een cliënt minder dan 14 dagen per maand thuis woont dan komt een cliënt niet in aanmerking voor woningaanpassingen, woonvoorzieningen/hulpmiddelen, rolstoel of vervoersmiddelen. Eventueel kan een cliënt wel in aanmerking komen voor sociaal vervoer en een woning familielid bezoekbaar maken, mits voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.11 lid 2 van deze verordening.
De maatwerkvoorziening moet hoofdzakelijk gericht zijn op cliënt. Indien een huisgenoot een eigen maatwerkvoorziening nodig heeft dan dient deze apart een melding te doen bij de gemeente zoals aangeven in de verordening.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordening bepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
In artikel 2.3.8 van de wet en in artikel 2.3 van deze verordening is de medewerkingsverplichting van de cliënt opgenomen. Op basis van lid 1 van de wet moet de cliënt op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk is dat zij aanleiding geven tot een ander besluit. Bovendien moet de cliënt op grond van lid 3 aan het college medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. In artikel 2.3 van deze verordening is voor de huisgenoten van de cliënt een medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking, dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en had kunnen voorkomen. Als een cliënt bijvoorbeeld aangewezen is op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen nodig zijn i.v.m. rolstoelgebruik, was het redelijker geweest wanneer deze cliënt in een al aangepast huis was gaan wonen.
Een cliënt komt niet in aanmerking voor een bepaalde maatwerkvoorziening als blijkt dat deze voorziening niet veilig door cliënt gebruikt kan worden, waardoor er gezondheidsrisico’s ontstaan voor cliënt of diens omgeving. Ook kan en maatwerkvoorziening worden geweigerd als deze voorziening revalidatie in de weg staat. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een arts voorschrijft dat een cliënt veel moet wandelen en de cliënt vraagt als maatwerkvoorziening een scootmobiel aan. In dit geval werkt een scootmobiel anti revaliderend i.p.v. dat het de cliënt helpt.
Artikel 3.7 Aanvullende weigeringsgronden ten behoeve van voorzieningen
De maatwerkvoorziening kan geweigerd worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die eerder toegekend is en verloren is gegaan door schuld van de cliënt. Bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het gaat dus niet om gevallen waarbij de cliënt geen schuld treft. Als een ander aansprakelijk is voor het verlies van het middel, wordt bekeken of het mogelijk is om deze derde aansprakelijk te stellen en de kosten te verhalen.
Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd wanneer cliënt de voorziening na het doen van de melding - maar voor datum besluit van de gemeente - heeft aangeschaft of geaccepteerd. Bijvoorbeeld indien een cliënt een melding maakt voor een traplift op 1 januari en vervolgens op 10 januari al overgaat tot aanschaf van de traplift, terwijl de gemeente nog een beslissing hierover moet nemen. Dan komt cliënt ongeacht het oordeel van de gemeente niet in aanmerking voor een vergoeding of maatwerkvoorziening van de gemeente, aangezien de cliënt de voorziening zelf reeds gerealiseerd heeft.
Indien een cliënt al reeds een voorziening heeft aangeschaft op eigen initiatief en daarvan de afschrijvingstermijn nog niet is verlopen. Bijvoorbeeld voor product X geldt een afschrijvingstermijn van 10 jaar, de cliënt maakt een melding voor een nieuwe voorziening, terwijl de termijn van 10 jaar nog niet verlopen is. Dan wordt de aanvraag van de voorziening in beginsel afgewezen.
De veiligheid van de consulenten en zorgverleners heeft een zeer hoge prioriteit. Indien een cliënt, diens huisgenoten of vertegenwoordigers zich agressief gedragen tegen onze consulenten of zorgverleners dan kan dit een grond zijn om een maatwerkvoorziening voor cliënt af te wijzen, ondanks dat er mogelijk sprake is van een urgente situatie.
Artikel 3.9 Aanvullende criteria ten behoeve van wonen
Het is de verantwoordelijkheid van cliënt om tijdig en op eigen initiatief maatregelen te treffen in kader van het behouden van de zelfredzaamheid. Een cliënt dient voordat er een melding wordt gedaan bij de gemeente voor een maatwerkvoorziening eerst te kijken welke maatregelen hij zelf kan nemen in het kader van zelfredzaamheid. De WMO is een laatste redmiddel.
Indien uit het onderzoek blijkt dat verhuizen naar een andere woning de meest passende en goedkoopste oplossing is voor cliënt, dan wordt er van cliënt verwacht dat hij of zij hieraan zijn medewerking verleent. Bij het onderzoek wordt ook rekening gehouden met het sociale netwerk van client en is dit een van de maatstaven om te behalen of verhuizen een passende oplossing is. Mocht de cliënt hier geen medewerking aan verlenen dan komt cliënt in aanmerking voor een vergoeding van maximaal € 10.000,- om woningaanpassingen te realiseren.
Artikel 3.10 Algemene weigeringsgronden ten behoeve van wonen
De verhuizing naar een inadequate woning wordt hier genoemd als weigeringsgrond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een ongeschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling gaat vooral over situaties waarin men geen specifieke reden voor de verhuizing heeft, maar gewoon zin heeft om ergens anders te gaan wonen. Een uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Bijvoorbeeld wanneer iemand gaat verhuizen vanwege een nieuwe baan.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld om ervoor te zorgen dat de zorgverleners kunnen werken in een omgeving die geen gezondheidsrisico met zich meebrengt. Mocht er sprake zijn van dusdanige vervuiling dan dient cliënt er eerst (op eigen kosten) voor te zorgen dat de woning voldoende opgeruimd is om huishoudelijke ondersteuning mogelijk te maken. De consulenten zullen de afspraken hierover vastleggen in het plan van aanpak.
Artikel 3.11 Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van het wonen
Een cliënt komt alleen in aanmerking voor voorzieningen in noodzakelijke gebruiksruimten. Bijvoorbeeld een cliënt heeft een huis met een verdieping. Echter cliënt maakt alleen gebruik van de ruimtes op de begane grond en daar is een slaapkamer en badkamer gerealiseerd. Op basis hiervan komt een cliënt niet in aanmerking voor een traplift.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Te denken valt aan het opheffen van allergene factoren of van andere problemen die voortkomen uit materialen die in of aan de woonruimte zijn gebruikt. Dit risico komt voor de cliënt. Er hoeft dan geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden. Daarnaast is de cliënt verantwoordelijk, zoals ieder ander, om zaken als achterstallig onderhoud zelf op te lossen wanneer het een eigen woning betreft of zijn verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.
Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan een tweede woning (vakantiewoning).
De woningaanpassingen dienen als doel te hebben het compenseren van de beperkingen van cliënt in het gebruik van de woning. Renoveren of aanpassingen aan de eisen van de tijd vallen buiten de plicht van de Wmo. De cliënt is hier zelf voor verantwoordelijk. Hieronder valt bijvoorbeeld ook het installeren van een tweede toilet op de bovenverdieping.
Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan woonruimten die niet bestemd zijn voor permanente bewoning, zoals een pension, hotel of vakantie woning.
Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening wordt er gekeken naar ook het doel en aard van de huidige woning. Mocht cliënt wonen in bijvoorbeeld een seniorenwoning, dan mag er van deze woning verwacht worden dat bepaalde voorzieningen al aanwezig zijn op basis van de aard en doel van de woning. Hierbij kan je denken aan een verhoogd toilet, geen drempels, automatische deuropeners, stalling voor scootmobiel. Mochten deze voorzieningen niet aanwezig zijn dan dient cliënt zijn verhuurder hierop aan te spreken en daar de naar redelijkheid ontbrekende noodzakelijke voorzieningen aan te vragen.
Deze bepaling geldt ook voor pleegouders, stiefouders, stiefkinderen en pleegkinderen.
Het bezoekbaar maken van een woning is beperkt tot de woonkamer en toilet. Andere ruimtes komen niet in aanmerking voor aanpassingen.
Artikel 3.12 Criteria omvang vervoersvoorziening
Dit artikel beschrijft aan welke (aanvullende) criteria de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening. De in de wet en elders in de Verordening opgenomen criteria gelden onverkort, dus ook daaraan moet de cliënt voldoen. Tevens regelt dit artikel de omvang van de te verstrekken vervoersvoorziening, waarbij is aangesloten bij de geldende jurisprudentie.
Artikel 3.13 & 3.14 Beschermd wonen & maatschappelijke opvang
Gemeente Eindhoven is verantwoordelijk voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang binnen de regio. Het vastgestelde beleid van gemeente Eindhoven (opgenomen in Verordening Sociaal Domein gemeente Eindhoven) inzake deze voorzieningen zijn dan ook onverkort van toepassing. Voor vragen hierover kan contact opgenomen worden met gemeente Eindhoven.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget
Voor deze verordening is een curator of bewindvoerder gelijk gesteld aan vertegenwoordiger en is daardoor ook verplicht om alle plichten verbonden aan de pgb uit te voeren, zoals controle of het pgb wordt besteed aan hetgeen waarvoor het bedoeld is en dat de zorg ook daadwerkelijk verleent is.
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, wanneer hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget.
Daarnaast zijn de weigeringsgronden die vermeld staan in hoofdstuk 3 van deze verordening ook van toepassing op een aanvraag voor pgb.
Deze bepaling geeft ook aan dat het college nadere regels gaat opstellen inzake de procedure voor het aanvragen van een persoonsgebonden budget en het format dat cliënt of diens vertegenwoordiger dient te gebruiken.
Het pgb dient volledig besteed te worden aan hetgeen waarvoor het aangevraagd is. Er is geen vrij besteedbaar deel.
Een budgethouder voor de pgb kan een gewaarborgde hulp inschakelen om hem te helpen bij het nakomen van alle verplichtingen rondom het pgb. Een budgethouder stelt deze hulp zelf aan, dit kan een familielid of iemand anders die je vertrouwt zijn. De budgethouder dient er rekening mee te houden dat hij of zij wel hoofdverantwoordelijk blijft voor het nakomen van alle rechten en plichten rondom het pgb.
Artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt mede op basis van het door de cliënt opgesteld budgetplan vastgesteld. De hoogte van de vergoeding is gemaximeerd tot de vermelde tarieven in deze bepaling.
De tarieven zijn vastgesteld op basis van de soort zorgverlener en niet op basis van de te leveren zorg, tenzij anders aangegeven.
Als voorbeeld: bij het vastleggen van de inkoopafspraken is vastgesteld dat zzp’ers maximaal 85% van het tarief ontvangen van de kostprijs voor zorg in natura. Een zzp’er krijgt een lager tarief dan professionele zorgaanbieder doordat zij minder verplichtingen hebben.
Indien een zzp’er zorg verleent via een pgb krijgen ze 100% van het tarief van 85% oftewel ze ontvangen hetzelfde tarief die een zzp’er zou ontvangen via zorg in natura.
Met hulpmiddel worden sportvoorzieningen gelijk gesteld.
Artikel 4.3 Financiële tegemoetkoming
Op grond van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ( ECLI:NL:CRVB: 2018:395 en 396) is het mogelijk om te kiezen voor een financiële tegemoetkoming i.p.v. een maatwerkvoorziening of pgb voorziening. De CRvB stelt hierbij wel als voorwaarde dat de financiële tegemoetkoming een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager.
Binnen gemeente Valkenswaard is het mogelijk om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in kader van auto aanpassingen en woning aanpassingen. Het college kan via nadere regels de voorwaarden hiervoor uitwerken.
HOOFDSTUK 5 JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING
Artikel 5.1 Jaarlijkse blijk van waardering
Deze bepaling omschrijft dat het college een mantelzorgcompliment kan toekennen aan een cliënt voor zijn of haar mantelzorger. Het mantelzorgcompliment is een jaarlijkse blijk van waardering van de cliënt voor zijn mantelzorger. In een nadere regeling wordt hier verder invulling aangegeven.
Het college kan nadere regels stellen om overbelasting van mantelzorgers tegen te gaan.
HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorziening
In dit artikel staat beschreven op welke manier de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is geregeld. Op basis van het abonnementstarief is cliënt in de regel een eigen bijdrage per maand verschuldigd mits dit de kostprijs van de voorziening niet te boven gaat. Er kan immers nooit een hogere eigen bijdrage worden opgelegd dan de kostprijs van de voorziening. De hoogte van het maximale abonnementstarief wordt jaarlijks vastgesteld door de rijksoverheid. De kostprijs is omschreven in artikel 6.2 van deze verordening. De eigen bijdrage zal geïnd worden door het CAK.
Overeenkomstig artikel 4.1.4b lid 4 van de Wet kan de hoogte van de bijdrage zoals bedoeld met het abonnementstarief geïndexeerd worden.
Artikel 6.2 Compensatie algemeen gebruikelijke kosten
De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene of maatwerkvoorziening voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken. Het gaat hierbij in ieder geval om algemeen gebruikelijke kosten, zoals:
Het college zal de hoogte van de compensatie op basis van objectieve criteria vaststellen.
Artikel 6.3 Kostprijs voor een voorziening
In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. In de wet is bepaald dat de bijdrage in de kosten niet meer mag bedragen dan de kostprijs en dat in de verordening moet worden weergegeven op welke wijze de kostprijs wordt berekend. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de aanbieder betaalt. Onder bijkomende kosten wordt in ieder geval verstaan onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het toegekende persoonsgebonden budget.
Artikel 6.4 Compensatie aanhoudende meerkosten
Artikel 2.1.7 van de wet biedt de mogelijkheid om personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die meerkosten hebben die daarmee verband houden, te ondersteunen. Het college kan via nadere regels de voorwaarden hiervoor vaststellen
Voor het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening (CVV) wordt een vergoeding gevraagd aan de gebruiker. De gemeente stelt hiervoor - al dan niet samen met Provincie Noord-Brabant - het tarief hiervoor vast.
Mocht cliënt een pas nodig hebben om gebruik te maken van CVV dan mag de gemeente hiervoor een bijdrage vragen.
HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 7.1. Nieuwe feiten en omstandigheden
Een cliënt die gebruik maakt van een maatwerkvoorziening op grond van deze verordening dient onverwijld en zo spoedig mogelijk uit eigen beweging het college te informeren over alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de beslissing om een maatwerkvoorziening te krijgen en te behouden. Hiervan kan sprake zijn als bijvoorbeeld de beperkingen van cliënt verminderd zijn, waardoor het gebruik van een maatwerkvoorziening niet langer nodig is. In dit geval dient cliënt de gemeente hierover te informeren.
De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en de wet maakt in artikel 2.3.10 geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Van beëindiging is sprake wanneer de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening. Beëindiging heeft, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Voordat het college besluit tot intrekking van een voorziening, moet het college alle betrokken belangen afwegen, waarbij het belang van de belanghebbende om te participeren zwaar moet wegen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen wanneer de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid (of: het niet verschuldigd zijn van…)van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
HOOFDSTUK 8 VOORKOMING FRAUDE, BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke manier het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen en het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten. Ook moet de cliënt gewezen worden op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER
Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling werkt de verordening plicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet verder uit. Daarin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Eisen over de deskundigheid van beroepskrachten vallen daar ook onder. Het college zal via nadere regels vaststellen aan welke kwaliteitseisen zorgaanbieders op basis van deze verordening moeten voldoen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening en via nadere regels te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen kunnen ook gaan over de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet, en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit is, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In onderdeel lid 2 sub b worden de aanbieders verplicht tot het uitvoeren van een cliënt ervaringsonderzoek. De visie van de cliënt op de zorg is immers belangrijk. Het jaarlijkse cliënt ervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.
Onderdeel b is opgenomen om de aanbieder verantwoordelijk te laten zijn voor het ingezette personeel bij het leveren van maatwerkvoorzieningen.
Onderdeel c en d zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat de aangeboden zorg past bij de persoonlijke situatie van cliënt en dat de aangeboden zorg aansluit op andere vormen van zorg. Zodat de zorg van cliënt niet in het geding komt.
Het op te stellen plan in samenspraak met de cliënt is gekoppeld aan een Zelfredzaamheidmatrix. De Zelfredzaamheidmatrix is een instrument waarmee in kaart wordt gebracht hoe zelfredzaam mensen op een aantal levensterreinen zijn en welke voortgang ze in het dagelijks functioneren boeken als ze daar ondersteuning bij krijgen. Jaarlijks wordt bekeken of de gestelde doelen en resultaten zijn bereikt. De aanbieder moet dit inzichtelijk maken. Het college controleert dit steekproefsgewijs.
Artikel 9.2 Prijs- kwaliteitverhouding
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de inwoner, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag
Het college kan in nadere regels vaststellen hoe klachten van cliënten worden afgehandeld.
Artikel 9.4 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder d van de wet. In dit artikel is aangegeven dat alle leveranciers klachten van cliënten over gedragingen van de aanbieder moeten behandelen. De gemeente laat de leveranciers vrij om deze regeling zelf vorm te geven. Er wordt wel gecontroleerd of de leveranciers een regeling in het leven hebben geroepen.
De gemeente kiest er bewust voor om een regeling voor medezeggenschap over alle voorzieningen niet verplicht te stellen. Het verplicht stellen kan ervoor zorgen dat kleine aanbieders/leveranciers afhaken en cliënten minder keuzevrijheid hebben bij een voorziening in natura. Dat is niet gewenst.
Artikel 9.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4 lid 1 van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, direct melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die toezicht houden op de naleving van het bepaalde bij of volgens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 9.6 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 3 van de wet. In dit artikel is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment ondersteuning nodig kan hebben.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
In dit artikel is aangegeven dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van kan afwijken van de bepalingen van deze verordening. Bijvoorbeeld wanneer toepassing van de verordening tot onrechtvaardigheden leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat, ontkomt het college er niet aan om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onrechtvaardigheden. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Bij de afwegingen gaat het tenslotte al om een individuele beoordeling. Als bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet aanvaardbare situatie, is de hardheidsclausule een vangnet.
In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de Verordening 2018.