Organisatie | Heerenveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Welstandsnota 2016 |
Citeertitel | Welstandsnota 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Kaart 1 Kaart 2 Kaart 3 |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-05-2024 | nieuwe regeling | 21-12-2015 |
Hoofdstuk 1 – Inleiding en leeswijzer
De aanleiding voor deze ontwerp-Welstandsnota 2016 is de gemeentelijke herindeling. In het kader van de harmonisatie van beleid in verband met de gemeentelijke herindeling op 1 januari 2014 is het nodig dat de welstandsnota’s van de samengevoegde gemeentes worden geharmoniseerd. De bestaande welstandsnota’s zullen, zo is wettelijk bepaald per 1 januari 2016 komen te vervallen.
Het Heerenveense dereguleringsbesluit van 11 juni 2012 wat de grondslag was voor de welstandsnota Heerenveen 2013 is ook als grondslag genomen voor het welstandsbeleid van de gebieden van de voormalige gemeentes Boarnsterhim en Skarsterlân, die werden samengevoegd met de gemeente Heerenveen. Hieruit resulteert de voorliggende ontwerp-Welstandsnota 2016. Concreet betekent dit dat het welstandsbeleid voor het grondgebied van de ‘oude’ gemeente Heerenveen hetzelfde blijft. En dat er voor gebieden van de voormalige gemeentes Boarnsterhim en Skarsterlân die bepalende zijn voor de identiteit en de kracht van Heerenveen er gekozen wordt voor meer sturing op ruimtelijke kwaliteit dan in gebieden met een zekere basis kwaliteit. Dit kan inhouden dat in sommige gebieden waar nu nog vooraf een welstandstoets is dat deze komt te vervallen en deze gebieden welstandsluw worden.
De visiekaart ‘de kracht van Heerenveen’ is uitgebreid tot de visiekaart 2016,
Welstand als onderdeel van ruimtelijk kwaliteitsbeleid.
Het welstandsbeleid is een onderdeel van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente. Ondermeer structuurvisies, bestemmingsplannen en inrichtingsplannen voor het openbaar gebied maken hier deel van uit. Welstand is niet alles bepalend, maar doet mee in het geheel. Het belang van een goede ruimtelijke structuur staat voorop. De vormgeving van bouwplannen draagt hier aan bij. Daarbij is ook sprake van overlap tussen één een ander. In de discussies rondom deregulering is geconstateerd dat een effectieve inzet van regels en instrumenten, samen met een gebiedsgerichte aanpak tot het beste resultaat zal leiden. De nota is opgesteld vanuit het besef dat sprake is van een verander(en)de context waarbinnen de nota een functie heeft. Uitgangspunt is ‘loslaten waar het kan, sturen waar nodig’. Nadruk ligt op gesprek vooraf (o.a. betekenisvolle projecten), waarbij de nota de leidraad vormt. De nota vormt nadrukkelijk geen dichtgetimmerd kader. Enerzijds, met name ontwikkelingen van beperkte omvang die binnen de bestaande structuur passen, is sprake van een globaal kader, waarbinnen de beoordeling plaatsvindt (met name niveau 2). Anderzijds gaat het meer om ‘vastleggen’ van belangrijke kernwaarden.
Het voeren van welstandsbeleid is gebaseerd op de volgende wettelijke grondslag.
Woningwet - afdeling 3: De Welstand (tekstuitgave 2013/1)
De gemeenteraad kan besluiten dat, in afwijking van het eerste lid en artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor een daarbij aan te wijzen gebied of voor een of meer daarbij aan te wijzen categorieën van bestaande en te bouwen bouwwerken geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) (tekstuitgave 2013/1)
Artikel 2.10.1 Beoordeling van de aanvraag
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
Het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeel naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
C. Leeswijzer: hoe werkt de nota
Bouwplannen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand, op grond van de welstandsnota. Onderstaand schema geeft de volgorde van de onderdelen van de nota weer. Langs deze volgorde worden bouwplannen getoetst. Hiermee is het verband tussen de onderdelen in de nota helder. In de eerste plaats zal bij de beoordeling worden gekeken naar het welstandsniveau. Vervolgens zal (bij niveau 1 en 2, voor Heerenveen belangrijke gebieden) worden gekeken waar een plan zich op het perceel bevindt. Indien aan de orde (als een plan het straatbeeld beïnvloedt), wordt getoetst aan de sneltoetscriteria. Als deze toets niet volstaat, wordt verder gekeken naar de gebiedscriteria. Tot slot kan een plan eventueel op grond van algemene principes en hardheidsclausule van een welstandsadvies worden voorzien.
Onderstaand worden de onderdelen kort uitgelegd.
Indeling op basis van de Visiekaart 2016 en de Welstandsnota 2013. Niveau 1: regulier; niveau 2: licht (globalere regeling); niveau 3 : luw (eigenlijk welstandsvrij maar met excessenregeling).
Het onderscheid tussen niveau 1 en 2 komt tot uiting in de manier waarop de criteria zijn geformuleerd. Niveau 1 bevat over het algemeen meer concrete aanwijzingen, bijvoorbeeld voor kleur- en materiaalgebruik. Niveau 2 bevat vaak wat abstractere criteria, meer gericht op de algehele kwaliteit van het gebied. Indeling op basis van o.a. type en ligging gebied.
In principe zijn alle achterkanten bij woningen welstandsluw (niveau 3).
Binnen niveau 1 en 2 zijn deze welstandsluwe zones aangegeven, waar kleinschalige bebouwing ten behoeve van een woonfunctie, niet zal worden getoetst aan welstandscriteria. De welstandsluwe zone, geldt niet voor een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorps¬gezicht.
Uitgangspunt is dat bebouwing aan de achterzijde van een hoofdgebouw geen invloed heeft op het straatbeeld. De achterzijde is het gebied achter de achtergevel van het hoofdgebouw. Hoeksituaties, of situaties die anderszins van invloed zijn op het straat- of waterbeeld, zijn niet of niet geheel welstandsluw. Er is sprake van een differentiatie naar niveau 1 en 2.
Per onderdeel is ook de beleidsintentie beschreven. Deze kan beschouwd worden als een algemeen welstandscriterium, waarin het doel wordt beschreven wat met de specifieke welstandscriteria wordt nagestreefd. Het kan voorkomen dat bij de welstandstoetsing een bouwplan niet geheel aan de criteria voldoet, maar wel aansluit bij de beschreven intentie van het beleid dat wordt nagestreefd. Dit zal in het welstandsadvies worden meegenomen.
Sneltoetscriteria zijn bedoeld voor veel voorkomende kleine bouwplannen. Deze kunnen aan de hand van deze criteria in de regel makkelijk en snel worden afgedaan. Is er twijfel of strijdigheid, dan vindt toetsing aan de hand van de gebiedscriteria plaats. Dit geldt ook voor plannen waar geen sneltoetscriteria voor zijn.
Bij het opstellen van de sneltoetscriteria hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld:
De voorliggende set criteria is een optimum vanuit deze overwegingen. In de praktijk zal moeten blijken in hoeverre de criteria voldoen. Eventueel kan na enige tijd, waar nodig en op grond van evaluatie, de set criteria worden bijgesteld. De nota is in die zin dan ook niet statisch!
Reclame voor het centrum van Heerenveen maakt geen deel uit van de sneltoetscriteria. Met name hier ligt de vraag t.a.v. draagvlak en tot verder dereguleren voor. Voor het centrum bestaat de wens om met externe partijen te verkennen in hoeverre hier gezamenlijk actie op kan worden ondernomen en in welke vorm. De sneltoetscriteria voor reclame in het centrum zullen daarom (mogelijk) later aan de welstandsnota worden toegevoegd. Tot die tijd blijven de huidige welstandscriteria voor reclame in het centrum (onderdeel van het beeldkwaliteitplan centrum) van kracht. Voor de overige reclamebepalingen o.a. voor kantoren, is het beleid recent met externe partijen afgestemd, en maakt wel deel uit van de sneltoetscriteria. Overige reclames, waarvoor niet in een beeldkwaliteitplan of bij de sneltoets, welstandscriteria zijn geformuleerd, zullen niet aan welstand worden getoetst.
Gebieden zijn zodanig begrensd, dat er sprake is van een bepaalde mate van ruimtelijke samenhang, en daarmee een bepaald eigen karakter, vaak samenhangend met ontstaan, functie en ligging van een gebied. De gebiedenkaart verbeeldt de structuur / opbouw van Heerenveen en sluit nauw aan bij andere instrumenten voor ruimtelijk kwaliteitsbeleid (zoals Visiekaart Deregulering bestemmingsplannen en Samenwerkingsagenda).
Per gebied is een beleidsintentie (overigens ook bij de sneltoetscriteria) geformuleerd; de ‘bril’ waardoor naar een gebied (of: type plan) wordt gekeken. Daarnaast zijn per gebied welstandscriteria opgesteld. Criteria zijn deels concreet, deels abstracter. Het is onmogelijk om voor alle bouwwerken en typen plannen die zich aandienen, toegesneden criteria op te stellen. Er is altijd sprake van een zekere mate van interpretatie. De beleidsintentie is hierin sturend en geeft ook een stukje flexibiliteit. De beleidsintentie en de welstandscriteria samen vormen als het ware de leidraad waarlangs de beoordeling van een bouwwerk plaatsvindt.
Hardheidsclausule / algemene principes
Bedoeld om bijzondere plannen van hoge kwaliteit, die een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, en die niet voldoen aan de sneltoets- of gebiedscriteria, te kunnen voorzien van een positief welstandsadvies. Deze beoordeling vindt mede plaats op grond van de algemene principes (deze liggen ten grondslag aan iedere welstandsbeoordeling).
Vangnet. Voor alle niveaus van toepassing.
Tot slot bevat de nota twee onderdelen die niet in het schema zijn genoemd.
Voor zogenaamde ontwikkelgebieden is vaak sprake van beeldkwaliteitplannen, als onderdeel van de nota. Bij nieuwe projecten zal bij de start de afweging worden gemaakt of een beeldkwaliteitplan nodig is, afhankelijk van type project, één of meer bouwers, etc.
Beeldkwaliteitplannen zullen in de regel globaler worden opgesteld dan in het verleden. Insteek is dat zo mogelijk vroegtijdig een stedenbouwkundig kader voor een gebied aan de raad wordt voorgelegd, zo nodig voorzien van een beeldkwaliteitplan. Juist hier is het gesprek aan voorkant van groot belang, waarbij binnen de visie vanuit de gemeente en de ideeën van de opdrachtgever een optimum wordt gezocht. Welstand vormt daarbij één van de gespreksonderwerpen.
De concrete Beeldkwaliteitplannen zijn opgenomen in bijlage 3. Bijlage 3 is dynamisch omdat na realisatie een beeldkwaliteitplan kan vervallen en bij nieuwe projecten een nieuw beeldkwaliteitplan kan worden toegevoegd. Alleen beeldkwaliteitplannen voor actuele projecten zijn opgenomen. Projecten die reeds zijn gerealiseerd (of geen doorgang zullen vinden), en waarvan het beeldkwaliteitplan dus niet meer actueel is, zijn niet meer in de nota opgenomen.
De algemene lijn is dat, zolang een beeldkwaliteitsplan geldt, bouwplannen in het betreffende gebied worden getoetst aan dat beeldkwaliteitsplan. Als de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan inttrekt, gaat voor het betreffende gebied het welstandsniveau gelden dat in hoofdstuk 2 is aangegeven.
Voor enkele bijzondere categorieën bouwwerken zijn specifieke criteria opgesteld (niet in het schema vermeld).
Bijlage 1 bevat voor de volledigheid de regels rondom vergunningvrij bouwen.
Bijlage 2 bevat een begrippenlijst met als insteek begrippen die eigen zijn (en onvermijdelijk) aan de welstandsbeoordeling, zo veel mogelijk worden verklaard.
De wijze waarop de nota wordt uitgevoerd, dat willen zeggen de wijze waarop de welstandsbeoordeling plaatsvindt, door wie, volgens welke procedure, etc. is onderwerp van gesprek buiten de kaders van de welstandsnota. De nota beperkt zich tot de inhoudelijke kaders waaraan bouwplannen worden getoetst.
Hoofdstuk 2 – Gebiedsindeling en welstandsniveaus
Aan de hand van de visiekaart ‘De kracht van Heerenveen’, die in het kader van de notitie ‘Dereguleren en ruimtelijke kwaliteit’ is vastgesteld en die ten behoeve van de harmonisatie uitgebreid is tot de Visiekaart 2016, is de welstandsgebiedenkaart en welstandsniveauskaart opgesteld. Hierbij is gekeken waar de ruimtelijke kwaliteit van gebieden in belangrijke mate door de bebouwing wordt bepaald (welstand gaat immers over bouwen). In die gebieden ligt het voor de hand de karakteristiek van die bebouwing in een bepaalde mate te beschermen en/of de ontwikkeling van een dergelijke karakteristiek te stimuleren. In grote lijnen is de insteek dat gebieden met veel kwaliteit en veel kansen, om meer sturing vragen dan gebieden met een ‘basiskwaliteit’ of waar weinig dynamiek heerst.
In de welstandsnota wordt gewerkt met drie niveaus
Kaart 1 geeft de welstandsniveaus weer. In de analoge versie zijn er uitsneden van de kaart bijgevoegd; kaart 1A , uitsnede plaats Heerenveen, kaart 1B uitsnede Akkrum-Nes-Aldeboarn.
Per gebied is bekeken wat de essentiële kwaliteiten zijn. Alleen voor deze zaken zijn welstandscriteria opgesteld. Dit leidt ertoe dat voor een aantal gebieden duidelijk minder criteria worden opgenomen dan voor andere gebieden. Het verschil in niveaus komt met name tot uitdrukking in de hoeveelheid en gedetailleerdheid van welstandscriteria. In het verlengde van de visiekaart wordt aan de sturing in het ene gebied meer belang gehecht dan in het andere gebied. De ‘zwaarte’ van de criteria varieert per gebied (belang/ligging/karakter). Het verschil in de niveaus komt onder meer voort uit het gegeven in hoeverre bebouwing in een gebied tot in detail om bescherming / sturing vraagt. Bij grotere gebouwen langs de snelweg is bijvoorbeeld vooral relevant hoe de hoofdmassa zich presenteert, terwijl voor de historische bebouwing in het centrum of de oude linten ook de detaillering van groot belang is. Voor het buitengebied gelden bijvoorbeeld alleen criteria voor de hoofdvorm, het materiaal en kleurgebruik, en niet voor de gevelindeling.
De gebiedsindeling wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen / wijzigingen. Bij de gebiedsbeschrijving en criteria (hoofdstuk 5) wordt beschreven wat de waarde en karakteristiek is per gebied.
Kaart 2 geeft de gebiedsindeling weer. In de analoge versie zijn er uitsneden van de kaart bijgevoegd; kaart 2A , uitsnede plaats Heerenvee , kaart 2B uitsnede Akkrum-Nes-Aldeboarn.
Onderscheiden worden de volgende gebieden:
Zoals aangegeven is deze gebiedsindeling gebaseerd op de Visiekaart Deregulering 2016.
In algemene zin is het zo dat het inkleuren van een gebied op de kaart (dus niet welstandsvrij maken) gebeurt vanuit het vertrekpunt dat zo’n gebied een bepaalde waarde heeft, die we willen beschermen. Hierbij kan worden teruggegrepen op de uitgangspunten achter de Visiekaart Deregulering. “In grote lijnen is de insteek dat gebieden met veel kwaliteit (wat voor kwaliteit…vanuit meerdere invalshoeken….) en veel kansen, om meer sturing vragen dan gebieden met een ‘basiskwaliteit’ of waar weinig dynamiek heerst. In het onderscheiden van factoren gaat het in principe om zaken die voor (een belangrijk deel van) de plaats Heerenveen en/of gemeente als geheel van belang zijn, kortom wat is bepalend voor de identiteit van Heerenveen, de kracht van Heerenveen.” [uit: Toelichting Visiekaart Deregulering]. Daarbij zijn vanuit de volgende invalshoeken de kwaliteiten benoemd. Vanuit de visiekaart is de vertaling gemaakt naar de Welstandskaart, door te kijken in welke gebieden de bebouwing mede of grotendeels bepalend is voor de ruimtelijke kwaliteit. In een aantal gevallen speelt ook het specifieke karakter van bepaalde gebouwen / structuren een rol.
Ontwikkelgebieden. Hier is sprake van de dynamiek van verandering in de ruimtelijke situatie. Uitleggebieden, maar ook steeds meer veranderingen binnen bestaand gebied. Bijvoorbeeld A32 zone, maar ook IBF en Skoatterwâld. Vanuit de gedacht dat ‘sturing aan de voorkant’ het meest effectief is, staan ook deze gebieden op de kaart. De uitwerking van de criteria in deze gebieden is sterk gericht op het sturen van een veranderingsproces, meestal (mede) via een beeldkwaliteitplan.
Overige uitgangspunten achter de kaart:
Waardering van het bebouwingsbeeld. Vanuit (stapeling van) bovenstaande aspecten is tot een kaartbeeld gekomen. Vervolgens is bekeken of aan de samenhang en kwaliteit van de bebouwing ook een zekere waardering is toe te kennen (de ‘gaafheid‘ van een gebied). In sommige gebieden, die in eerste instantie wel zijn ‘ingekleurd’, is bijvoorbeeld de samenhang minder sterk en sprake van minder dynamiek, en kan aan individuele ontwikkelingen meer ruimte worden gegeven. Het onderbrengen onder welstand heeft daar geen toegevoegde waarde. Anders gezegd, er is geen specifieke waarde die beschermd hoeft te worden. Dit betekent overigens niet dat de welstandsluwe gebieden geen waarde zouden hebben, alleen is de waarde niet zodanig dat deze bescherming behoeft met het instrument welstand.
De belevingssnelheid vormt met name een overweging voor het toekennen van een bepaald welstandsniveau. Bijvoorbeeld langs de rijkswegen is met name het beeld ‘door de oogharen’ van belang. De karakteristiek bestaat uit het beeld gevormd door met name de verschijningsvorm van de bouwmassa (en bijvoorbeeld de kleur). In het centrum, in de linten of langs een vaarroute is ook de detaillering vaak karakteristiek en van waarde om vast te leggen.
De ontwikkelgebieden vallen buiten de niveau indeling, die ingezet worden bij welstandssturing als ‘beheersinstrument’. Zie hiervoor hoofdstuk 10 ‘Ontwikkelgebieden’.
Hoofdstuk 3 – Welstandsluwe zone achterkanten
Binnen niveau 1 en 2 zijn op de navolgende schema’s welstandsluwe zones aangegeven, waar kleinschalige bebouwing ten behoeve van een woonfunctie, niet zal worden getoetst aan welstandscriteria. Hier geldt alleen de excessenregeling. Het betreft hier met name de achtererfgebieden die niet grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied. De welstandsluwe zone begint achter de achtergevel van het hoofdgebouw, om ruimtelijke structuur, samenhang en opzet van de hoofdgebouwen te kunnen behouden. Verbouwingen die van invloed kunnen zijn op het ruimtelijke beeld van het hoofdgebouw (en daarmee op het straat- en bebouwingsbeeld) vallen niet in de welstandsluwe zone. Een één-laagse uitbreiding aan de achterzijde van het hoofdgebouw presenteert zich over het algemeen als een ondergeschikt element en valt meestal wel binnen de welstandsluwe zone.
Het verschil in het welstandsluwe zone bij niveau 1 en 2, ligt vooral bij de hoekwoningen en achtererven aansluitend aan het openbaar gebied. In niveau 1 geldt hierbij dat het hele achtererf niet welstandsluw is. Terwijl in niveau 2 alleen de kopgevel en het verlengde hiervan (erf -afscheiding of bijgebouw in lijn met kopgevel) buiten de welstandsluwe zone vallen.
Overigens is het zo dat er een onderscheid wordt gemaakt in de invloed op het straatbeeld (voor- en zijkanten die naar een straat zijn gericht) en de invloed op bijvoorbeeld wandelpaden door openbaar groen. Bij de laatste is de welstandsluwe zone in de regel groter. Er is dus sprake van een zekere hiërarchie in de openbare ruimten, waaraan de omvang van de welstandsluwe zone is gekoppeld.
In de onderstaande schema’s zijn de principes voor de welstandsluwe zones aangegeven voor de twee welstandsniveaus. Aan de hand van deze schema’s kan bij een omgevingsaanvraag bouwen, bepaald worden of het betreffende bouwplan binnen de welstandsluwe zone valt.
De welstandsluwe zone geldt niet voor een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Hierbij zal bij een omgevingsvergunning middels een gemotiveerd advies bekeken worden of het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand aan de hand van de beleidsintentie en daarbij geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden.
Hoofdstuk 4 - Sneltoetscriteria
1.Toepassing van sneltoetscriteria
Sneltoetscriteria zijn concrete welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen. Bij aanvragen omgevingsvergunning voor dergelijke kleine bouwplannen wordt getoetst of het bouwplan voldoet aan de sneltoetscriteria. Als het bouwplan voldoet aan de sneltoetscriteria, is het in principe niet strijdig met redelijke eisen van welstand en krijgt het een positief welstandsadvies. Het kan ook zijn dat het bouwplan niet voldoet aan de sneltoetscriteria, maar wel aansluit bij de beleidsintentie voor dit type bouwplan. Indien goed gemotiveerd kan worden dat een bouwplan wel aansluit bij de beleidsintentie, ondanks dat het niet aan de sneltoetscriteria voldoet, kan alsnog een positief welstandsadvies gegeven worden.
Kleine bouwplannen ten behoeve van woonfuncties, die vallen in de ‘welstandsluwe zone’ van het achtererfgebied (zie schema’s hoofdstuk 3), worden niet getoetst op redelijke eisen van welstand. Hiervoor is alleen de excessenregeling van toepassing.
Bij de sneltoetscriteria staat bij elk onderwerp (bijvoorbeeld dakkapel of erf -afscheiding) voor welke niveau’s deze criteria gelden. Voor niveaus waar de criteria niet gelden, is bij betreffend onderwerp alleen de excessenregeling van toepassing.
Indien het een bouwplan betreft bij een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt niet aan sneltoetscriteria getoetst, maar zal altijd middels een gemotiveerd advies bekeken of het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand aan de hand van de beleidsintentie, waarbij de insteek is dat het bouwplan geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden.
Indien het een bouwplan betreft op een woonboot of op de oever bij een woonboot in het welstandsgebied zichtzone vaarroute wordt niet aan sneltoetscriteria getoetst, maar aan de welstandscriteria woonboten of oeverbebouwing woonboten in hoofdstuk 5.7a
2.Algemene uitgangspunten bij sneltoetscriteria
Een bouwplan is in het algemeen niet strijdig met redelijke eisen van welstand als:
3.Aan- en uitbouwen bij woonfuncties
Een aanbouw of aangebouwd bijgebouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Als de aanbouw of aangebouwd bijgebouw zichtbaar is vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld mede bepalend.
Het heeft de voorkeur om in gebieden naar samenhang te streven middels gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke hoofdgebouw of bouwblok zichtbaar blijven en dat de aanbouw of aangebouwd bijgebouw qua uitstraling en volume ondergeschikt is aan het oorspronkelijke gebouw. Uitgangspunt is dat een aanbouw of aangebouwd bijgebouw wordt vormgegeven of als ondergeschikte terughoudende toevoeging of als een architectonische hoogwaardige verrijking, of op natuurlijke wijze geïntegreerd met het bestaande gebouw alsof het altijd zo geweest is.
In het welstandsgebied zichtzone vaarroutes zijn onderstaande welstandscriteria alleen van toepassing op de aan-en uitbouwen in de zichtzone van de vaarroute. Voor aan- en uitbouwen op woonboten in dit welstandsgebied zie hoofdstuk 5.7a
Welstandscriteria aan- en uitbouwen bij woonfuncties
4.Losstaande bijgebouwen en overkappingen bij woonfuncties
Een losstaand bijgebouw of overkapping is een grondgebonden gebouw van één bouwlaag. Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raampartij. Als het bijgebouw of de overkapping zichtbaar is vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld mede bepalend. Het heeft de voorkeur om in gebieden naar samenhang te streven middels gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Bijgebouwen moeten passen bij en qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw. Ondergeschiktheid kan verkregen worden met een bescheiden uiterlijk, bijvoorbeeld doordat materialen, (gedekte) kleuren en ( een eenvoudige) kapvorm zijn afgestemd op die van het hoofdgebouw. Een belangrijk kenmerk hierbij voor een overkapping is de transparantie, waarbij de wanden niet zijn dichtgezet. Uitgangspunt is dat een losstaand bijgebouw of overkapping wordt vormgegeven of als ondergeschikte terughoudende toevoeging of als een architectonische hoogwaardige verrijking, of op natuurlijke wijze geïntegreerd met het bestaande gebouw alsof het altijd zo geweest is.
In het welstandsgebied zichtzone vaarroutes zijn onderstaande welstandscriteria alleen van toepassing op de losstaande bijgebouwen en overkappingen in de zichtzone van de vaarroute. Voor bijgebouwen op de oever bij woonboten in dit welstandsgebied zie hoofdstuk 5.7a
Welstandscriteria losstaande bijgebouwen en overkappingen bij woonfuncties
Van toepassing bij naar straat/openbaargebied gerichte zijde en achterzijde van hoekwoningen:
Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. In principe mag de samenhang en de ritmiek in straatwanden niet worden verstoord door incidentele kozijn- of gevelwijzigingen. Een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar de weg, het openbaar groen of het openbaar vaarwater vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. De gevel van de begane grond en verdieping(en) moet een samenhangend geheel vormen. Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om andere vormgeving dan een historisch pand uit de jaren ’30 of de 19de eeuw.
Het uitgangspunt is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke te handhaven kenmerken daarbij zijn de maatvoering van, de positie in de wand (negge) en profilering van het kozijn en het raamhout. De materialisering en (mate aan) detaillering is voornamelijk afhankelijk van het gebiedsgerichte beoordelingskader.
In het welstandsgebied zichtzone vaarroutes zijn onderstaande welstandscriteria alleen van toepassing op de kozijn-en gevelwijzigingen in de zichtzone van de vaarroute.
Welstandscriteria kozijn- en gevelwijzigingen
Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonop¬pervlak te ver¬groten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld mede bepa¬lend.
De sneltoetscriteria zijn er op gericht dat de karakteristieke kapvorm en het silhouet van het dak van het gebouw en de samenhang in het straatbeeld niet te veel wordt aangetast. Uitgangspunt is dat een dakkapel wordt vormgegeven of als ondergeschikte terughoudende toevoeging of als een architectonische hoogwaardige verrijking, of op natuurlijke wijze geïntegreerd met het bestaande gebouw alsof het altijd zo geweest is. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen. Over het algemeen zijn de criteria gericht op behoud van dakvlak rondom de dakkapel. Dakkapellen kunnen de gootlijn raken als dit bijdraagt aan de architectuur van de gevel als onderdeel van de gevel- of straatwand. Ook is voorstelbaar dat 2 naburige dakkapellen gekoppeld zijn mits ze in samenhang zijn ontworpen (bijvoorbeeld spiegelsymmetrisch ten opzichte van de woningscheidende wand).
In het welstandsgebied zichtzone vaarroutes zijn onderstaande welstandscriteria alleen van toepassing op de dakkappelen geplaatst in de zichtzone van de vaarroute.
hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.50 m. aan de naar de openbaar gebied-of vaarwater gekeerde zijde en 1.75 m aan de overige zijden gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord, goot of daktrim van de dakkapel. (vergelijkbaar met vergunningsvrije regels)
Een dakopbouw is een verdieping op een gebouw waarbij een nieuwe ruimte ontstaat of een bestaande ruimte wordt vergroot. Het doel van een dakopbouw is het bruikbaar woonoppervlak te vergroten en de lichttoetreding te verbeteren.
Dak-opbouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte is voor het straatbeeld mede bepalend. Met het plaatsen van een dakopbouw op of in de kap verandert het profiel van de woning: de nok- of gootlijn wordt (plaatselijk) verschoven.
Bij woningen met een zadeldak is een enkelzijdige nokverhoging aan de achterzijde het uitgangspunt. Op platte daken ligt de dakopbouw bij voorkeur terug ten opzichte van de voorgevellijn of loopt hier schuin van weg. Uitgangspunt is dat een negatieve invloed op het gebouw, bouwblok en straat- en waterbeeld beperkt is. Een goed gesitueerde en vormgegeven dakopbouw kan in een bepaalde context zelfs een positieve invloed hebben op gebouw, bouwblok en straatbeeld. Een dakopbouw kan vormgegeven worden of als ondergeschikte terughoudende toevoeging of als een architectonische hoogwaardige verrijking, of op natuurlijke wijze geïntegreerd met het bestaande gebouw alsof het altijd zo geweest is.
Bij meerdere dakopbouwen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar samenhang door een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling brengt bij seriematige woningbouw rust en samenhang in een rij. Door nokverhogingen over de gehele woningbreedte toe te passen, kunnen deze aan elkaar gekoppeld worden zodat uiteindelijk over een hele rij een nieuwe aaneengesloten nok kan ontstaan.
In het welstandsgebied zichtzone vaarroutes zijn onderstaande welstandscriteria alleen van toepassing op de dakopbouwen geplaatst in de zichtzone van de vaarroute. Voor opbouwen op woonboten in dit welstandsgebied zie hiervoor hoofdstuk 5.7a.
Welstandscriteria dak -opbouwen
Van toepassing bij naar de openbare ruimte gerichte gevels in:
Een dakraam is een raam aangebracht in het dakvlak, waarbij de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en dakbedekking rondom aanwezig is. Dakramen zijn niet erg dominant in het straatbeeld, maar kunnen door verschil in grootte en plaatsing binnen één dakvlak toch storend zijn.
Dakramen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakraam mag dus niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak. Bij meerdere dakramen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet de ruimte tussen het dakraam en goot of nok voldoende zijn. Ook de onderlinge afstand tussen verschillende dakramen moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren.
In het welstandsgebied zichtzone vaarroutes zijn onderstaande welstandscriteria alleen van toepassing op de dakramen geplaatst in de zichtzone van de vaarroute.
Een erf -afscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buur-erf of van de openbare weg. Erf-afscheidingen aan de openbare weg kunnen van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit zijn. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid in vorm en materiaalgebruik aan erf -afscheidingen te voorkomen. Erf-afscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Het buitengebied vraagt bijvoorbeeld om andere erf -afscheidingen dan de woongebieden. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting kan het gevoel oproepen van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.
In het welstandsgebied zichtzone vaarroutes zijn onderstaande welstandscriteria alleen van toepassing op erf -afscheidingen geplaatst in de zichtzone van de vaarroute. Voor woonboten en de oeverbebouwing bij woonboten in dit welstandsgebied zie hoofdstuk 5.7a
Welstandscriteria erf -afscheidingen
Specifiek voor erf-afscheidingen in het zij-erf dat wat naar openbaar toegankelijk gebied is gericht:
Indicatie en referentie erf -afscheidingen gericht op openbaar gebied (zij -erf)
10.Zonnepanelen en – collectoren
Van toepassing bij naar de openbare ruimte gerichte gevels in:
Een zonnepaneel dient voor energieopwekking en een zonnecollector voor warmteopwekking. Deze voorzieningen worden in toenemende mate ontwikkeld en toegepast. Inmiddels is er zodanig ervaring mee opgedaan dat een zorgvuldige vormgeving en plaatsing mogelijk zijn. Zonnecollectoren of panelen die niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied hebben weinig ontsierende invloed. De situering van zonnepanelen of -collectoren wordt echter bepaald door de optimale stand ten opzichte van de zon. Voorkeur van de gemeente voor situering aan de achterzijde kan daarom niet van doorslaggevende aard zijn bij de beoordeling van dergelijke bouwplannen. Alleen in beschermde stads- en dorpsgezichten, op monumenten is een alternatieve situering aan minder belangrijke zijden of op tuinbergingen een voor de hand liggend alternatief. Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze echter storend werken. Bij meerdere collectoren/panelen op één doorgaand dakvlak streven naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.
Welstandscriteria zonnepanelen en – collectoren
11.Spriet, staaf- en schotelantennes
Van toepassing bij naar de openbare ruimte gerichte gevels in:
Het gaat hier om antennes die van wezenlijk belang zijn voor het kunnen zenden en/of ontvangen van radio, televisie en andere communicatiesignalen. Onder spriet- of staafantennemast worden niet begrepen calamiteitensirenes en antenne-installaties ten behoeve van mobiele telefonie. Antennes kenmerken zich door een zeer eigen technische vormgeving die vooral aan de voorzijde het straatbeeld beïnvloeden. Plaatsing van antennes achter het hoofdgebouw niet zichtbaar vanaf de weg of openbaar groen heeft de voorkeur.
Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op/aan een bouwwerk worden aangebracht. Een antenne dient een ondergeschikt element te zijn ten opzichte van de omringende bebouwing. Als losse toevoeging kunnen ze storend werken op het uiterlijk van een gebouw. Met name de hoogte, de bouwkundige uitwerking en detaillering van antennes mogen geen te zwaar stempel op de omgeving drukken. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. Het heeft de voorkeur een antenne achter het hoofdgebouw en in ieder geval achter de voorgevellijn te plaatsen. Daarnaast is de maatvoering en een zorgvuldige kleurkeuze van belang.
Welstandscriteria spriet, staaf- en schotelantennes
12.Rolhekken luiken en rolluiken
Van toepassing bij naar de openbare ruimte gerichte gevels in:
Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving een rommelig aanzien geven. Oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen vormen welstandstechnisch een goed alternatief.
Voor woningen is het toepassen van rolhekken, luiken en rolluiken vergunningvrij gesteld. Voor overige gebouwen geldt voor wat betreft de voorgevel en de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel de voorwaarde van plaatsing achter de uitwendige scheidingsconstructie en voor minimaal 75% open. Juist in winkelgebieden zijn de problemen met deze anti-inbraak en –vandalisme voorzieningen het grootst. Luiken en rolluiken moeten qua uitstalling een ondergeschikte toevoeging zijn aan een gebouw en het straatbeeld.
Welstandscriteria rolhekken luiken en rolluiken
Airco installaties zijn bedoeld voor regulering van het binnenklimaat. Voorkomen moet worden dat de installaties op een te prominente plaats aan de buitenzijde, bijvoorbeeld de voorgevel, het beeld gaan bepalen. Airco installaties moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een gebouw en het straatbeeld. Met name de plaatsing is bepalend voor de invloed op de ruimtelijke kwaliteit.
Welstandscriteria airco installaties
Van toepassing bij naar de openbare ruimte gerichte gevels in:
Luifels worden soms gewenst boven etalages in het winkelgebied. De klant kan onder de luifel droog de etalage bekijken. Daarnaast dient een luifel ook wel als zonnewering of expressie die mede bepalend is voor het gezicht van de winkel (met of zonder reclame). Luifels moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een gebouw en het straatbeeld. Voorkomen moet worden dat een vertikaal gelede gevel door een te overheersende luifel wordt doorbroken. Met een terughoudend kleur en materiaalgebruik in combinatie met een beperkte maatvoering, kan een luifel een positieve bijdrage geven aan de ruimtelijke kwaliteit.
Van toepassing bij naar de openbare ruimte gerichte gevels in:
Onder zonwering wordt verstaan een voorziening die wordt aangebracht ter wering van het zonlicht, zoals een markies, een valscherm, een knikscherm of een schuivende zonwering in het vlak van het kozijn. Zonweringen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een gebouw en het straatbeeld. In individuele gevallen kan van onderstaande regels afwijken door het functionele gebruiksaspect bij het betreffende geval mee te laten wegen. (bijvoorbeeld bij horeca gelegenheden).
16.1 Reclame algemeen voor alle gebieden
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames op borden, lichtreclames, reclame-ledschermen en spandoeken of vlaggen vormen een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en kunnen ze de visuele aantrekkingskracht verhogen. De gemeente stelt daarom ten aanzien van winkelgebieden andere criteria dan bijvoorbeeld woonbuurten of bedrijventerreinen. Als belangrijkste criterium wordt de ondergeschiktheid van de reclame ten opzichte van de architectuur en haar omgeving gehanteerd. Tevens is het toestaan van reclame, inclusief hoeveelheid en omvang, afhankelijk van het gebied waar de reclame voorgesteld wordt. Bij bestaande gebouwen met grote stedenbouwkundige architectonische en/of cultuurhistorische kwaliteiten dient terughoudend reclame te worden toegepast. De welstandsbeoordeling van reclame richt zich op de reclame op zichzelf, de reclame in relatie tot het pand en de reclame in relatie tot zijn omgeving. In geval van (ingrijpende) verbouw- en nieuwbouwplannen geniet het de voorkeur om de plaats van de reclame mee te nemen in het ontwerp. De welstandscriteria zijn opgesteld ten behoeve van de toetsing van aanvragen voor handelsreclame; niet voor ideële reclame. Handelsreclame is te onderscheiden in tijdelijke en permanente reclame. Ideële reclame valt buiten het kader van deze regeling.
Welstandscriteria voor reclame in alle gebieden
Van toepassing bij naar de openbare ruimte gerichte gevels in:
Een eenduidige ordening van de reclame is nodig om te voorkomen dat men elkaar wat attentiewaarde betreft tracht te overstemmen. Reclame kan daardoor de architectonische en stedenbouwkundige betekenis van gebouwen in de openbare ruimte overheersen. Daarom dient de maat gerelateerd te worden aan de architectonische en ruimtelijke verhoudingen van de gevel en van de omgeving. Door reclame te limiteren tot een verticale zone in het gevelvlak, zal het de architectuur niet overheersen en ontstaat een zekere eenheid in uitstraling van kantoorgebouwen. De breedtemaat van de ‘reclame zone’ moet in verhouding zijn met de breedte maat van de gevel. Bij een wat langer gebouw kan gekozen worden voor meerdere verticale zones of een brede, mits de totale maat van de verticale zones in verhouding is met de breedtemaat van de gevel en de architectonische en ruimtelijke verhoudingen van de gevel niet gaat overheersen.
Welstandscriteria voor reclame op kantoren
16.3 Reclame op bedrijventerreinen
Bedrijfsbebouwing heeft in de regel een niet zo sterk gedetailleerde vormgeving en een vrij fors volume. Reclamevormen van groot formaat zijn daarom niet per definitie uitgesloten. Vooral met logo’s en dergelijke in de vorm van open constructies zijn wat vormgeving en herkenbaarheid betreft goede resultaten te bereiken. Een veelheid aan verschillende vormen kan afbreuk doen aan het totaal beeld. Het is de bedoeling dat reclame de architectuur van de bebouwing en de kwaliteit van de omgeving niet gaat overheersen. Reclame is een geïntegreerd en ondergeschikt element in de gevel(s) en de omgeving. De vormgeving is in harmonie met de architectonische uitstraling van het gebouw.
Welstandscriteria voor reclame op bedrijventerreinen
16.4 Reclame in gebieden met niet commerciële functie, zoals woongebieden en parken
Voor functies/bestemmingen niet zijnde wonen waarvoor reclame een vanzelfsprekend middel van aankondigen is zoals bij buurtwinkels, horeca en bedrijven wordt verwezen naar de criteria voor winkel- en horecagebieden. Bij woonfuncties zijn naamsaanduidingen alleen denkbaar bij aan huis verbonden beroepen en bij kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
Een in het vigerende bestemmingsplan genoemd beroep, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en één aan de beroepsuitoefening aan huis gebonden medewerker en dat is gericht op het verlenen van diensten.
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
de in bijlage 1 van het vigerende bestemmingsplan genoemde bedrijvigheid, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en één aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerker;
Voor woon- en overige functies moeten de naamplaten op de gevel of vrijstaande reclame op het perceel, in omvang en uitvoering ondergeschikt zijn aan de structuur en de architectuur van het hoofdgebouw.
Niet toelaatbaar zijn beeld-dominerende naamplaten zoals in de vorm van lichtbakken/led schermen, verlichte losse letters of bewegende elementen bevatten. (zie excessenregeling). Naast de algemene reclamecriteria gelden de volgende aanvullende welstandscriteria:
Welstandscriteria voor reclame in gebieden met niet commerciële functie
Hoofdstuk 5 – Gebiedsbeschrijving en criteria
Gebiedsindeling en welstandsniveaus (zie ook hoofdstuk 2)
Gebiedsbeschrijving en criteria
De karakteristiek van elk gebied is beschreven. Daarbij wordt aangegeven wat de algemene waarden zijn vanuit de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand hiervan wordt in de beleidsintentie beschreven welke doel de welstandssturing in dit gebied na streeft. Het middel om dit te bereiken zijn de gebiedseigen welstandscriteria waaraan, naast aan de algemene principes, omgevingsaanvragen worden getoetst. Als het bouwplan voldoet aan deze criteria, is het in principe niet strijdig met redelijke eisen van welstand en krijgt het een positief welstandsadvies. Het kan ook zijn dat het bouwplan niet voldoet aan de gebiedseigen welstandscriteria, maar wel aan de algemene principes en aansluit bij de beleidsintentie voor dit gebied. Indien dit goed gemotiveerd kan worden kan alsnog een positief welstandsadvies gegeven worden.
De gebiedseigen welstandscriteria zijn opgesteld in relatie tot het welstandsniveau wat aan het gebied is toegekend. Daarbinnen geldt ook een welstandsluwe zone, wat over het algemeen het achtererf beslaat. Veel voorkomende kleine bouwwerken die in de welstandsluwe zone vallen worden bij een omgevingsaanvraag niet aan welstandscriteria getoetst. (zie hoofdstuk 3 en 4)
Voor uitgebreide gebiedsbeschrijvingen wordt verwezen naar de Nota cultuurhistorisch erfgoed gemeente Heerenveen.
1.Station, centrum, Vlinderbuurt, Sportstad, middenzone Skoatterwâld
samenwerkingsagenda (de kern!), cultuurhistorie (centrum!), stedenbouwkundige structuur, dynamiek, identiteit (!). Ontwikkelingsgebieden (deels).
Bebouwing is hier in belangrijke mate bepalend omdat dit de over het algemeen gebieden met een stedelijk karakter betreft. Deze bebouwing is deels karakteristiek vanuit de historie en het relatief kleinschalige karakter, en deels vanuit de dynamische ontwikkeling in een grote schaal van de laatste decennia. Het gebied vormt het hart van de plaats Heerenveen. Hierbinnen valt niet alleen de belangrijke historische structuur en bebouwing, maar ook de meest dynamische ontwikkelingen die zich momenteel afspelen. Daarom niveau 1.
Dit gebied is onderverdeeld in 5 deelgebieden op basis van de onderscheiden karakteristiek en dynamiek.
De oostkant van het stationsgebied is modern van karakter met grootschalige bebouwing en forse open ruimte, waarbij de recent gebouwde woontoren het accent vormt. Het gebied kent een mix van kantoor- en woonfuncties. Aan de rand van de westkant, rondom het stationsparkeerterrein, staat nog enkele kleinschalige woonbebouwing. In de openbare ruimte van het gehele gebied, is de verkeersfunctie overheersend.
Met het oog op de publieke ligging van de stationsomgeving, dient de bebouwing een representatief karakter te hebben. Streven is de kwalitatieve beleving van het gebied te versterken, waarbij de samenhang tussen de gebouwen van wezenlijk belang is. Dit impliceert sterke hoofdlijnen en een afgewogen detaillering, die de grote lijnen van het ontwerp ondersteunt.
Welstandscriteria stationsomgeving
In het centrum ligt de historisch kern van Heerenveen. In het straatbeeld aan Achter de Kerk is de grens tussen de voormalige grietenijen zichtbaar gemaakt. In het Amelius van Oenemapark is de fundering van de voormalige kruiskerk, het hart van de historische bebouwingskern, zichtbaar gemaakt in het park. Van hieruit heeft Heerenveen zich in de loop der eeuwen ontwikkeld. De historische ontwikkeling is nog steeds goed afleesbaar door de verschillende structuren en kenmerkende karakteristieken. De opbouw van het centrum bestaat uit verschillende ruimtelijke structuren en elementen van verschillende schaal. Enerzijds zijn er de historische lange lijnen van bijvoorbeeld De Dracht en de Lindegracht. Hier overheerst de kleine schaal van afzonderlijke panden met een beperkte korrelmaat in één tot twee lagen met kap. De bebouwing heeft voornamelijk centrumfuncties, het wonen is hier inmiddels ondergeschikt. Anderzijds zijn er de nieuwere elementen zoals de meer grootschalige bouwblokken uit het einde van de twintigste eeuw langs o.a. de Sieversstraat, aan het Burg. Kuperusplein. Tot slot een aantal cultuurhistorisch waardevolle solitaire bouwvolumes zoals de R.K. Kerk, Oenemastate en Crackstate (gemeentehuis).
Het centrum van Heerenveen is het meest publieke en representatieve gebied van de gemeente. Het beleid is gericht op behoud en versterken van de bestaande ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorische waarde binnen de verschillende karakteristieken die in het centrum te vinden zijn. Van belang is het versterken van de representativiteit van het centrum.
1b-1. Centrum kernwinkelgebied en historische dragers
Fok, Crakstraat, Achter de kerk, Paul Krugerkade, Oude Koemarkt, Vleesmarkt, Lindegracht, Breedpad, Van Harenspad, Gemeenteplein, Gedempte Molenwijk/De Fortuin, Dracht, Sieversstraat, Minckelersstraat, Pleinweg
De karakteristiek van de bebouwing is van oorsprong geparcelleerd en kent een verticale ritmiek waarbij onder en bovenbouw in samenhang zijn. Daarnaast is in dit historisch gebied de bebouwing sterk geconcentreerd in bouwblokken, waardoor de bebouwingskenmerken karakteristieke straatwanden opleveren. De historische straatwanden bestaan voornamelijk uit pandsgewijze en aaneengesloten bebouwing van bescheiden korrelgrootte. De rooilijn direct aan de openbare weg, vaak met de nok hier loodrecht op. Voornaamste bouwperiode van de historische bebouwing is de negentiende en eerste helft twintigste eeuw. De bebouwing bestaat over het algemeen uit één of twee lagen met kap en is opgetrokken uit traditionele bouwmaterialen (baksteen, houten kozijnen, keramische dakpannen). Ook de gevelindeling en compositie van de gebouwen is overwegend traditioneel, met verticale gevelopeningen. Vanwege de centrumfuncties is in de loop der jaren, met name de onderste bouwlaag, veel gewijzigd aan de oorspronkelijke gevelindeling. Grote puien en entrees op de begane grond, sieren met name in het winkel- en uitgaansgebied, het straatbeeld. Aan het eind van de twintigste eeuw is aan de oostzijde van, een parallel aan de Dracht, een nieuwe winkelstraat ontwikkeld. De bebouwing aan deze straat, de Sieversstraat en de tussenstraten, de Minckelerstraat en de Pleinweg, kenmerkt zich door een veel grotere korrelmaat, veelal hoger qua bouwvolume (4 lagen) en meestal plat afgedekt. De architectuur is minder sprekend dan de historische bebouwing, en door arcades en dichte gevelvlakken laat, met name in dit deel van het kernwinkelgebied, de interactie tussen winkelfunctie en de openbare ruimte, te wensen over. De grote historische waardevolle bebouwing, Crackstate, de R.K. Kerk en Oenemastate, staan als solitaire bouwvolumes aan pleinachtige ruimten. Ze grenzen vaak alzijdig aan het openbare gebied en zijn markant en beeldbepalend voor het centrum in zijn geheel.
Het beleid is gericht op het behoud van de cultuurhistorische waardevolle karakteristiek van de bouwvolumes, gevels, gevel(wanden)en pleinruimten, en het versterken van de interactie van de functie op begane grond met het openbaar gebied. Met name op de hoek Gemeenteplein/Sieversstraat, Van Harenspad, Sieversstraat, hoek Minckelersstraat/Sieversstraat en de Pleinweg (noordzijde), wordt gestreefd naar een duidelijke versterking van de representativiteit en interactie op de begane grond met het openbaar gebied. Gezien het beeldbepalende karakter van de grote solitaire bebouwing moeten ze bij wijzigingen, naast aan de cultuurhistorische waarde, altijd beoordeeld worden in samenhang met de (pleinachtige) openbare ruimte waar het aan is gesitueerd.
Kerkstraat (oostelijk deel), Rodenburgsteeg, Schoolsteeg, Vermaningsteeg, Munnikstraat, Koekoekstraat, Molenstraat, Servetsteeg, Romkesteeg, Van Riesenstraat
De stegen versterken het fijnmazige openbare ruimte netwerk van het centrum. Door de eigen, ingetogen karakteristiek en het smalle profiel vormen ze een toegevoegde waarde als variatie in de openbare ruimte van het centrum. Het zijn korte verbindingsroutes door de bouwblokken, tussen doorgaande straten. Met uitzondering van de Vermaningsteeg en de Kerkstraat (oostelijk deel), zijn het voornamelijk zijgevels van de bebouwing die de gevelwanden van de stegen vormen.
Behoud van de karakteristiek van de kleinschalige stegen ten opzichte van de doorlopende straten is wenselijk. Bij de stegen staat het versterken van representativiteit en interactie met de openbare ruimte voorop. Aantrekkelijkheid van de uitstraling in deze stegen zal de functie van verbindingsroute versterken. Slechts een aantal stegen zijn zo smal en/of afgesloten dat ze geen functie hebben als verbindingsroute.
1b-3. Centrumranden en entree -pleinen
K.R. Poststraat, Geerts Wiligenplein, Nieuwstraat, Ernst van Harenplein, Van Kleffenslaan, Gashoudersplein, Burg. Kuperusplein. Koornbeursweg
Over het algemeen hebben de randen en entree -pleinen een grotere schaal bebouwing uit het einde van de twintigste eeuw. Dit sluit vaak aan bij de maat van de openbare ruimte waar het aan gelegen is. Uitzondering hierop is de bebouwing aan de noordzijde van de Van Kleffenslaan en zuidzijde van de Nieuwstraat, waar de centrumrand het historisch lint van de Lindegracht kruist. Kenmerkend is dat de begane grondgevels aan de entree – pleinen vaak een niet erg representatieve uitstraling hebben naar het openbaar gebied. Soms zijn het zelfs volledig gesloten gevels, of liggen ze verscholen achter arcades. Het komt ook voor dat er minder op het winkelend publiek gerichte functies in zitten. Uitzondering hierop is de historische bebouwing van Museum Willem van Haren aan het Ernst van Harenplein.
Met het oog op de publieke ligging van deze entrees van het centrum, dient de bebouwing een representatief karakter te hebben. Streven is de stedelijke beleving van de entrees te versterken, waarbij de samenhang tussen de gebouwen en de openbare ruimte en een kwalitatieve uitstraling op de begane grond, van wezenlijk belang is. Dit impliceert sterke hoofdlijnen en een afgewogen detaillering, die de grote lijnen van het ontwerp ondersteunt. Met name aan de zuidzijde van het Geerts Willigenplein, in aansluiting op de Schoolsteeg, is versterking van de uitstraling van de begane grond in relatie met de openbare ruimte, ook overhoeks, gewenst.
De Vlinderbuurt ligt ingeklemd tussen het historische kleinschalige (winkel) centrum en het dynamische Sportstad, met een voor Heerenveen grote schaal. De woonwijk dateert uit eind jaren vijftig, met bijpassende architectuur. Het bestaat voornamelijk uit een reeks van gelijksoortige flats, vrij gesitueerd in de groene openbare ruimte. De bouwhoogte van de flats is 2 tot 4 lagen. Aan de noordkant van de Vlinderbuurt, aan de Thorbeckestraat bevinden zich als overgang naar het historische lint, ook kleinschalige enkele en dubbele woonhuizen van één a twee lagen met kap. In de laatste decennia is in dit gebied een aantal nieuwe (autonome) bebouwingselementen verschenen, zoals het 5 a 6 lagen hoge woongebouw en het politiegebouw. Naar verwachting zal in de toekomst dit ‘tussengebied’ (tussen centrum en sportstad) een transformatie ondergaan waarbij het, fysiek en functioneel, meer een verbindende rol gaat vormend tussen het centrum en Sportstad. Het gebied moet hierbij een eigen karakter krijgen waarbij het bestaande groene karakter wordt versterkt en meer publieke verblijfskwaliteit krijgt.
Met het oog op de publieke ligging tussen het centrum en Sportstad, dient de bebouwing een representatief karakter te hebben. Streven is de stedelijk beleving van dit verbindende gebied te versterken. Hierbij krijgt het gebied eigen karakter met een groene campusachtige ruimte, waarbij aantrekkelijke gebouwen met een stevige maat in of aan het groen staan. Dit impliceert sterke hoofdlijnen en een afgewogen detaillering, die de grote lijnen van het ontwerp ondersteunt.
Welstandscriteria vlinderbuurt
Dit dynamisch gebied is pas in de 21ste eeuw ontwikkeld. Het Sportstadgebied vormt met zijn bovenregionale functies en grootschalige bebouwing een contrast met het centrum. Het ligt in de zichtzone van de snelweg A32 en is momenteel nog steeds in ontwikkeling. De centraal gelegen Abe Lenstra Boulevard vormt de ruimtelijke drager van het gebied. Aan westkant bevindt zich een bebouwingswand van 4 a 5 lagen met voornamelijk kantoorfuncties. Kenmerkend voor deze bebouwing is de horizontale geleding en de samenhang van de gebouwen onderling. In het hart van het gebied, grenzend aan de A32 zijn in de afgelopen jaren drie hoge bebouwingselementen verrezen, de ‘drie tenoren’. Ze hebben alle drie duidelijk een eigen karakter, maar vormen, zeker door de verbinding op de onderste lagen, samen een bebouwingscluster. Het Abe Lenstra voetbalstadion vormt samen met de aangebouwde sport accommodaties en de school, een ander grootschalig bebouwingscluster. De meeste gebouwen van recente datum zijn opgebouwd uit kwalitatief hoogwaardige materialen, zoals baksteen, zink, aluminium puien en plat afgedekt. In het noordelijk deel van het gebied, tussen De Opslach en de Stadionweg, liggen nog een aantal oudere bedrijfsgebouwen. Mogelijk zal ook dit deel in de komende jaren een transitie ondergaan om daarmee onderdeel te worden van het gehele kwalitatief hoogwaardige sportstadgebied.
Met het oog op de publieke ligging van het stadion omgeving, dient de bebouwing een representatief karakter te hebben. Streven is de kwalitatieve beleving van dit dynamische gebied in de zichtzone van de A32 te versterken, waarbij de samenhang tussen de gebouwen van wezenlijk belang is. Dit impliceert sterke hoofdlijnen en een afgewogen detaillering, die de grote lijnen van het ontwerp ondersteunt. De aansluiting op het maaiveld wordt op een heldere en zorgvuldige wijze vormgegeven.
De drie hoge kantoorvolumes gesitueerd in de kruising van de Atalantastraat en de A32, en het stadion samen met de overige sport accommodaties en de schoolbebouwing worden als eigenstandige grootschalige bebouwingsclusters gezien. Wijzigingen aan bouwdelen binnen deze bebouwingsclusters worden altijd beschouwd in de context van het gehele bebouwingscluster. Hierbij wordt aan de hand van de algemene welstandscriteria in relatie met de beleidsintentie van dit gebied op beeldkwaliteit gestuurd
Welstandscriteria bebouwing aan de westzijde van/grenzend aan de Abe Lenstra Boulevard
De gebouwdelen hebben een plint van 4,40 meter hoogte en een (kolomloze) overstek van 1 meter over deze plint richting Sportboulevard. Ook ter plaatse van de Atalantastraat en de Jan Mankeslaan hebben de koppen van de gebouwdelen een overstek van 1 meter over de plint. Hiermee wordt het continue den dominante karakter van de wand van de Abe Lenstra Boulevard t.o.v. andere wanden duidelijk
De ‘kleur’ van het materiaal zijn wit- of grijstinten. Alleen incidenteel mag terughoudend kleurgebruik toegepast worden ( natuurlijke gedekte tinten, geen felle kleuren). De hoofdtoon dient wit- en grijstinten te zijn. Voorbeelden van materialen met een natuurlijke (grijs/wit) tint zijn vergrijzend houd, wit matglas, metalen gevelbekleding, keramische tegel. Het gebruik van trespa, masonite of soortgelijke onnatuurlijke materialen die lelijk verweren wordt niet toegestaan
Welstandscriteria bebouwing tussen de bebouwingswand aan de boulevard en het bestaande stedelijk weefsel
Plaatsing, hoofdvorm, opmaak en aanzichten:
Aanbeveling terreininrichting t.a.v. parkeren:
De middenzone van Skoatterwâld vormt het hart van deze woonwijk in ontwikkeling, aan de oostkant van de A32. De ontwikkeling van deze wijk is rond de eeuwwisseling begonnen. Voor een groot deel is de middenzone nog een ontwikkelingsgebied. Samen met het reeds gerealiseerde voorzieningeneiland (met o.a. MFA), vormt de hele middenzone van Skoatterwâld de verbindende schakel tussen het dynamisch en publieke deel van de plaats Heerenveen (centrum en sportstad), en de bijzondere kwaliteiten van het historische waardevolle Het Oranjewoud en het museum Belvédère. De bestaande bebouwing op het voorzieningeneiland heeft een grotere schaal met een sterke samenhang tussen de gebouwen. De architectuur is eigentijds, waarbij de gebouwen met kwalitatief hoogwaardige materialen en detaillering zijn uitgewerkt.
Met het oog op de publieke ligging tussen Sportstad en Het Oranjewoud, dient de bebouwing een representatief karakter te hebben. Streven is de stedelijk beleving van dit verbindende gebied te versterken. Dit impliceert sterke hoofdlijnen en een afgewogen detaillering, die de grote lijnen van het ontwerp ondersteunt.
Welstandscriteria middenzone Skoatterwâld
2.De beschermde stads-en dorpsgezichten
2a. Beschermd dorpsgezicht Aldeboarn
Cultuurhistorie. Identiteit. Waterrecreatie en turfroute.
De historische kern van Aldeboarn is door het rijk aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Daarom niveau 1.
Het is een beschermd dorpsgezicht omdat de huidige ruimtelijke structuur en de schaal en detaillering van bebouwing en openbare ruimte in sterke mate refereert aan de ontstaansgeschiedenis van het dorp.
Aldeboarn is als agrarische nederzetting ontstaan op een terp ten zuiden van de Boarne. Het dorp ontwikkelt zich als overslagpunt aan de Boarne en groeit rond 1200 uit tot een handels-en bestuurscentrum. De bebouwing gaat zich op de rivier richten en naast de terpbebouwing ontstaat op de zuidelijke en de noordelijke rivieroever een waterfront. Nadien heeft de ruimtelijke structuur zich gedeeltelijk verder ontwikkeld, maar hier zijn geen wezenlijke veranderingen meer in opgetreden. De kenmerkende ruimtelijke opbouw van de riviernederzetting in samenhang met de oudere terpbebouwing geeft een herkenbaar beeld van de historisch-ruimtelijke ontwikkeling van Aldeboarn.
Het merendeel van de bebouwing is bepalend voor de structuur, terwijl een groot deel bovendien architectonisch bepalend is. De in de loop van de tijd gegroeide structuur wordt gekenmerkt door:
Een aantal panden binnen het beschermde dorpsgezicht heeft de status van rijksmonument.
Het bebouwingsbeeld bestaat in hoofdlijnen uit bebouwing in 1 of 2 bouwlagen met steile kap. Aan beide zijden van de Boarne wordt de bebouwing naar de westelijke en oostelijke richting kleinschaliger. De bebouwing in het gebied tussen de twee voetgangersbruggen is qua maat en schaal groter. De bebouwing aan de noordoever van de Boarne bestaat hoofdzakelijk uit 1 bouwlaag met kap, brede gootlijsten en kleine verschillen in goothoogte. Plaatselijk komen ook gebouwen voor in 2 bouwlagen met kap en/of topgevels. De bebouwing aan de Andringastrjitte en Tsjerkebourren is overwegend kleinschalig en bestaat uit 1 bouwlaag met topgevels onder zadeldak of lijstgevels onder een schildkap. Op diverse plaatsen komen daarbij traditionele houten dakkapellen voor. Aan de zuidzijde van de Tsjerkebuorren staan de kerk en Andringa State als bijzondere, grootschaliger elementen op grote terreinen.
Traditioneel zijn de gevels verticaal geleed. Op sommige plaatsen, veelal bij bijzondere functies, is hiervan afgeweken. De gevels zijn opgetrokken in baksteen en de daken met pannen gedekt, terwijl de gootlijsten, deuren, kozijnen en dergelijke in hout zijn uitgevoerd.
Een uitgebreide beschrijving van het beschermd dorpsgezicht Aldeboarn staat in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit, te bereiken via Bijlage 4 Beschermd dorpsgezicht Aldeboarn.
Het ruimtelijk beleid voor het beschermd dorpsgezicht is geregeld in het bestemmingsplan Aldeboarn 2010. In dit bestemmingsplan is het beleid binnen het beschermde dorpsgezicht gericht op:
Welstandscriteria beschermd dorpsgezicht Aldeboarn
In het bestemmingsplan Aldeboarn 2010 zijn de te beschermen waarden geregeld. Dit betreft met name de regeling ten aanzien van de plaats, hoofdvorm, aanzichten, materiaaltoepassing en kleurgebruik, zaken die derhalve niet meer in deze welstandsnota behoeven te worden herhaald.
Een aantal zaken is in het bestemmingsplannen niet volledig geregeld. Het gaat hier met name om de kleur van de gevels, de gevelindeling, erfafscheidingen etc. Voor deze onderwerpen gelden de volgende aanvullende welstandscriteria.
Er is sprake van een cultuurhistorisch gezien waardevolle dorpskern waarvan de stedenbouwkundige structuur is vastgelegd in het bestemmingsplan. Op dit punt zijn geen aanvullende welstandscriteria geformuleerd.
De plaatsing van gebouwen is historisch bepaald en is exact vastgelegd in het bestemmingsplan. Op dit punt zijn geen aanvullende welstandscriteria geformuleerd.
Zie hoofdstuk 4.9. In aanvulling hierop wordt benadrukt dat de erfafscheidingen tussen zij- en achtererven en openbaar gebied in het algemeen zijn uitgevoerd als groene en zachte (=niet harde) elementen.
2b. Beschermd gezicht Het Oranjewoud
Samenwerkingsagenda. Cultuurhistorie. Dynamiek. De identiteit van Heerenveen. Groenstructuur.
Op 29 juni 2012 is dit gebied van rijkswege aangewezen als Beschermd dorpsgezicht.
Het gebied Het Oranjewoud heeft een herkenbare landschappelijke structuur. De kern van het gebied wordt gevormd door de landgoederen Oranjewoud en Oranjestein en de bijbehorende tuinen. Ten westen en ten oosten van dit kerngebied is er sprake van afwisseling tussen open (weide) en gesloten (bos) gebieden, die het karakter in belangrijke mate bepaalt. De bebouwing in het gebied is verdeeld in verschillende typen. In de eerste plaats zijn er de buitenhuizen Oranjewoud, Oranjestein en Klein Jagtlust. Deze huizen zijn zeer bepalend voor het karakter van het gebied. Dit geldt ook voor het gebouw van de Julia Jan Woutersstichting en het Prinsenhof. Al deze grote huizen, uitgezonderd het Prinsenhof, bestaan uit twee verdiepingen met een kap en nemen wat betreft schaal en architectuur een aparte plaats in. Bij de buitenhuizen hoort meestal ook een aantal dienstwoningen en bijgebouwen, die in stijl en kleur zijn aangepast aan het hoofdgebouw. Het tweede type bebouwing wordt gevormd door de boerderijen. Deze, deels ingrijpend verbouwde, boerderijen zijn van belang voor de structuur van het gebied. De boerderijen Stirumhoeve, Donglust en Oranjehoeve liggen op prominente, solitaire, plaatsen in het gebied. In de bebouwingsconcentraties langs de Prins Bernhardweg en de Marijkemuoiwei is ook een aantal boerderijen opgenomen. De meeste boerderijen zijn stelpen. De volgende categorie zijn de woonhuizen. Concentraties van woonhuizen zijn er op twee plaatsen, langs de Prins Bernardweg en de Krukmanslaan en langs de Marijkemuoiwei. Voor beide plaatsen geldt dat de doorzichten naar achter de bebouwing gelegen open gebieden van groot belang zijn. Een deel van de woonhuizen is gebouwd als dienstwoning. Deze woningen staan voor een deel op het terrein van de buitenplaats waar ze bij horen, maar ook in de concentraties langs de lanen zijn dienstwoningen te vinden. Ze bestaan over het algemeen uit één verdieping met zadeldak. De overige woonbebouwing bestaat uit een verzameling van verschillende stijlen, uit de periode vanaf ongeveer 1900 tot ongeveer 1940, met ook een aantal woningen van recenter datum. De overige bebouwing vormt een aparte categorie: de tuinhuisjes en uitkijktoren Belvédère. Het huidige hotel Tjaarda speelt een belangrijke rol in de structuur van het gebied, door zijn ligging op het knooppunt van vijf wegen.
Van belang is dat de noordelijke bebouwing grenst aan een bufferzone ten opzichte van de nieuwbouwwijk Skoatterwâld en dat de overgang naar het gebied ten noorden van de zandrug herkenbaar blijft. Over het algemeen is het contrast tussen visueel open en gesloten gebied van groot belang in Het Oranjewoud. Op de waarderingskaart zijn globaal een aantal zichtlijnen, de bijzondere bebouwing, de bosgebieden en de parkaanleg, de open ruimten en weilanden aangegeven. De onderlinge samenhang van dit soort elementen is bepalend voor het ruimtelijk karakter van het beschermde dorpsgezicht.
Kenmerkend zijn de onregelmatige bebouwde linten met bebouwingsclusters van woonhuizen en boerderijen langs de Prins Bernhardwerg, Marijkemuoi-weg en de Krukmanslaan. De bebouwing concentreert zich bij de eerste twee aan de noordzijde van het lint, bij de laatste aan de westzijde. De linten worden onderbroken door omvangrijke kavels met de landhuizen. De woonhuizen en boerderijen hebben een rooilijn kort en evenwijdig aan de weg, staan met de bebouwing op de kop van de kavel en overwegend met de noklijn dwars op de straat. De bebouwingstypologie van het buitenhuis is opgebouwd uit overwegend twee verdiepingen met een kap. De korrelgrootte is fors. Daarnaast heeft het gebied een sterk agrarische karakter. Boerderijen liggen zowel op prominente plekken in het gebied als ook langs de bebouwingslinten (Prins Bernhardweg en Marijkemuoi-weg) Woonhuizen staan op het terrein van de buitenplaats waar ze bij horen en in de linten. Ze bestaan in het algemeen uit één verdieping met kap (schilddak) en zijn opgetrokken met traditionele bouwmaterialen (baksteen, houten kozijnen, keramische dakpannen). Ook de gevelindeling en compositie van de gebouwen is overwegend traditioneel, met verticale gevelopeningen. De wegen in het gebied zijn eenvoudig van profiel (veelal onverhard) en worden begrensd door groene bermen met een dicht laan -beplanting. De openbare ruimte is eenvoudig ingericht.
Het Oranjewoud is één van de visitekaartjes van Heerenveen, waarin aandacht tot en met de details nodig is. Het behoud van cultuurhistorische waarde van dit landschappelijk gebied staat voorop. Hierbij zijn de kwaliteiten doorzichten naar het open landschap van wezenlijk belang. De bebouwing die van invloed is op de beleving van het gebied, mag geen onevenredige afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van het beschermde gezicht.
Welstandscriteria beschermd gezicht Het Oranjewoud
3.Stedenbouwkundige hoofdlijnen; oude kernen en linten
Cultuurhistorie. Stedenbouwkundige hoofdstructuur. Dynamiek. De identiteit van Heerenveen.
Karakteristiek oude kernen en linten algemeen
Bebouwingstypologie en structuur in belangrijke mate bepalend. Van belang vanuit nota Cultuurhistorisch erfgoed, belangrijke identiteit van Heerenveen, vaak samenhangend met stedenbouwkundige / ontsluitingsstructuur van de hele gemeente. Kenmerk is individualiteit van de afzonderlijke panden en een bepaalde mate van openheid in de structuur, die in de dorpskernen verdicht. Veelal karakteristieke bebouwing, waarvan de architectonische details sterk mede bepalend zijn. Daarom niveau 1.
3a. Oude kern en linten Akkrum, Nes en Aldeboarn
De dorpskernen en lintbebouwing van Akkrum, Nes en Aldeboarn zijn de oudste bebouwingsstructuren in de gemeente. Oorspronkelijk ontstaan als agrarische terpnederzettingen in een gebied met veel overstromingen hebben de dorpen zich ontwikkeld als handelsnederzettingen langs de Boarne. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de Boarne met het bochtige waterloop en de verwevenheid met de bebouwing. De van oudsher gemengde functies in de dorpskernen en de gestage ontwikkeling in de tijd komt tot uitdrukking in het bebouwingsbeeld. Er is een grote variatie aan veel individuele panden.
Voor de beschrijving van het beschermde dorpsgezicht Aldeboarn zie welstandsgebied 5.2a.
Het oudste gedeelte van Akkrum is de verhoogd gelegen Terptsjerke.Bijzonder zijn de groene oases in de bebouwing, Coopersburg en Welgelegen. Ook het landje achter Welgelegen draagt bij aan het bijzondere karakter van het dorp.
Nes was vroeger een afzonderlijke kern. De oude kern bestaat uit een streekje individuele historische panden aan de Boarne. In de loop van de tijd zijn Akkrum en Nes aaneengegroeid.
De bebouwing in de dorpskern van Akkrum en Aldeboarn is veelal verdicht tot gesloten en halfgesloten wanden en staat direct aan de stoep. Naar de randen en in de aansluitende oude linten neemt de onderlinge afstand en de afstand tot de weg toe. Percelen die zowel aan de weg als de Boarne zijn gesitueerd hebben veelal een formeel, representatieve zijde aan de weg en een informele zijde aan het water.
De afzonderlijke gebouwen kennen overwegend een hoofdvorm van één bouwlaag, in de dorpskern incidenteel ook twee bouwlagen, met kap en een enkelvoudige massaopbouw, en een relatieve omvang van klein tot middelgroot. Bijzondere gebouwen zoals een kerk, een kroeg, een pastorie en een winkel hebben ook een bijzondere vorm.
Kenmerkend voor de dorpskernen is het ambachtelijk karakter van de bebouwing met vaak rijke details van gootlijsten en schoorstenen. De bebouwing is voornamelijk opgetrokken uit traditionele bouwmaterialen (baksteen, houten kozijnen, keramische dakpannen). Ook de gevelindeling en compositie is overwegend traditioneel, met verticale gevelopeningen.
3b. Oude linten in de plaats Heerenveen
Schans, Leeuwarderstraatweg (zuid van A7), Fok/Parallelweg eo, Breedpad, Heideburen, Nieuwburen, Compagnonstraat, Van Dekemalaan, Sieger van der Laanstraat, Burgemeester Falkenaweg, Tolhuisweg, Marktweg, Wolvegaasterweg, Rottumerweg, Koningin Julianaweg, Koningin Wilhelminaweg.
De oude linten van de plaats Heerenveen vormen de historische structuur van waaruit Heerenveen zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Het is een noord-zuid structuur, die loopt vanaf de Leeuwarderstraatweg in het noorden tot de Wolvergaasterweg in het zuiden. De zijtakken, zoals De Schans en Heideburen, zijn de aansluitingen op de linten in het buitengebied. Uitzondering hierop zijn de Kon. Julianaweg, Kon. Wilhelminaweg en de Prins Bernhardweg. Dit zijn de historische verbindingen met Het Oranjewoud. In de jaren zestig is in dit gebied een villawijk aangelegd.
Kenmerkend voor de linten in de plaats Heerenveen is bebouwing aan beide zijden van het lint. Uitzondering hierop is het gebied tussen de kernen van Heerenveen en Oudeschoot, ter plaatse van de oost-west liggende groenstructuur van welstandsgebied 8. De hoofdzakelijk pandsgewijze en vrijstaande woonbebouwing staat op ruime kavels. De maat en het onbebouwde deel van de kavels neemt af naarmate de afstand tot de kern van Heerenveen kleiner wordt. De voortuinen hebben ongeveer gelijke diepte. In de kern van Heerenveen, bijvoorbeeld aan de Herenwal en Nieuwburen is de pandsgewijze bebouwing aaneengesloten en ligt de rooilijn direct aan de openbare weg. De bebouwing is georiënteerd op de weg waarbij de nok meestal loodrecht op de rooilijn staat. Uitzonderingen hierop zijn de planmatige ontwikkelde woningbouw in de Compagnonstraat, Van Dekemalaan en Sieger van der Laanstraat. Hier zijn de eerste sociale woningbouwplannen van Heerenveen gebouwd. De bebouwing heeft voornamelijk een woonfunctie, maar wordt (zeker dicht bij de kernen) afgewisseld met werkfuncties. De schaal van de bebouwing, in korrel en hoogte, is relatief klein. Op enkele plekken wordt dit afgewisseld door een grotere korrel, vaak uit de naoorlogse bouwperiode. Ook de historische villa’s en bedrijfsgebouwen hebben vaak een grotere schaal. De bebouwing is voornamelijk opgetrokken uit traditionele bouwmaterialen (baksteen, houten kozijnen, keramische dakpannen). Ook de gevelindeling en compositie is overwegend traditioneel, met verticale gevelopeningen.
3c. Oude linten in het buitengebied
In het buitengebied van Heerenveen zijn drie structurerende historische linten. In het noorden ligt een lint in de Veenpolder. Daarnaast zijn er twee lange oost-west linten, de ene langs de (voormalige) vaart uit de veenkoloniale ontwikkeling en de andere zuidelijke uit het woudontginnings gebied. Het bebouwingsbeeld van de linten kent veel overeenkomsten. Daarnaast hebben ze, vooral door de ligging, ook een eigen karakteristiek. De bebouwingsstructuur is voornamelijk halfopen tot open, met verdichting in de dorpskernen een ter plaatse van kruisingen met wegen. De bebouwingstypologie van afwisselend woonhuizen en boerderijen kent een bescheiden korrelgrootte van de bebouwing. De rooilijn ligt in principe kort en evenwijdig aan de weg. Uitzondering hierop zijn de boerderijen, die meer naar achter op de kavel staan. De meeste bebouwing staat zo op de kop van de kavel. Meestal betreft het een enkelvoudige massaopbouw met een relatieve omvang van klein tot middelgroot voor de woningen en groot voor de boerderijen. De voornamelijk pandsgewijze bebouwing heeft een rechthoekige hoofdvorm en overwegend één bouwlaag met kap (schilddak, zadeldak, mansardedak) en overwegend de noklijn loodrecht op de straat. De bebouwing is opgetrokken uit traditionele bouwmaterialen (baksteen, houten kozijnen, keramische dakpannen). Ook de gevelindeling en compositie is overwegend traditioneel, met verticale gevelopeningen.
Oude lint in de Veenpolder -Aengwirderweg
Het bebouwingslint langs de Aengwirderweg kenmerkt zich door een hogere ligging dan het omringende land, waardoor vanaf het lint zichten de polder in mogelijk zijn. De weg wordt begeleid door een dubbele bomenrij, die overigens op vele plekken onderbroken is. Op veel plekken is een forse erfbeplanting aanwezig, met name op de achtergrens van de kavel. De bebouwing ligt aan beide zijden van de Aengwirderweg en heeft een dichte tot halfopen bebouwingsstructuur.
Oude lint uit de Veenkoloniale ontwikkeling -
Het Meer, Zestienroeden, Woudsterweg, Veensluis, Tramweg, Meyerweg, Ds. Veenweg, Eerste/Tweede Compagnonstraat, H. de Vosweg, J. Alberdaweeg, S. Brinksmaweg, J. va. Damweg, Bij de Leijweg
Het bebouwingslint van Heerenveen tot Bontebok kenmerkt zich door bebouwing aan beide zijden van de (voormalige) vaart, met een dichte tot halfopen bebouwingsstructuur. De twee zijwegen Zestienroeden en Woudsterweg wijken op een paar punten af van de ruimtelijke opbouw van het lint. Hier is de bebouwing slechts aan de westzijde. Aan de Zestienroeden staat voornamelijk agrarische bebouwing van rond 1900. Terwijl de Woudsterweg zich kenmerkt door vrijstaande woningen uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. Het bebouwingslint van Bontebok tot de Gorredijksterweg kenmerkt zich door deels een dubbel bebouwingslint (een weg met bebouwing aan beide zijden van het water) en deels een enkel bebouwingslint (aan één zijde van de vaart). Het is een ijle bebouwingsstructuur, met een groot aantal open kavels tussen de bebouwing. Het lint heeft in dit stuk een groen karakter door de forse erfbeplanting (waardoor de boerderijen als eilanden in het landschap liggen), de aaneengesloten wegbeplanting langs het overgrote deel van het lint, de invulling van een aantal kavels met bos en het gebruik van groene singels als kavelscheiding. Nog markante bebouwing met autonoom karakter zijn het Eerste en Tweede Stichtingspad. Deze cultuurhistorisch waardevolle paden zijn gebouwd als boerderijencomplex ‘Helpt Elkander’, op initiatief van de P.W. Janssens Friese Stichting tot verzelfstandiging van arme veenarbeiders. Het is een voorbeeld van de noord-zuid georiënteerde voormalige wijken met daaraan kleinschalige, agrarische bebouwing. Het bebouwingslint van de Gorredijksterweg tot de oostelijke gemeentegrens kenmerkt zich door deels een dubbel bebouwingslint (bebouwing aan beide zijden van het water, bij Jubbega) en deels een enkel bebouwingslint (aan één zijde van de vaart). Het heeft veelal een ijle bebouwingsstructuur, met een groot aantal open kavels tussen de bebouwing. Het lint heeft in dit stuk een groen karakter door de forse erfbeplanting (waardoor de boerderijen als eilanden in het landschap liggen), de aaneengesloten wegbeplanting langs het overgrote deel van het lint en het gebruik van groene singels als kavelscheiding.
Oude lint uit de Woudontginning -Schoterlandseweg
Het bebouwingslint heeft bebouwing aan beide zijden van het lint. Het straatprofiel is vrij breed, met over het algemeen een rijweg met aan weerszijden een berm en fietspad. De bebouwing is vrijstaand met verspringende rooilijn. De bebouwing staat evenwijdig aan de kavelgrenzen. Uitzondering hierop is het oostelijk deel van de Schoterlandseweg ( na de kruising met de Nijeberkoperweg) waar de bebouwing zich op de weg oriënteert. De bebouwingstypologie is afwisselend boerderijen en woonhuizen, waarbij meer naar het oosten de agrarische bebouwing overheerst.
Beleidsintentie oude kernen en linten*
Het onregelmatige karakter van de bebouwingsstructuur in relatie met het openlandschap vormt een specifieke waarde. Het beleid van de linten is in het algemeen gericht op het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur en beeldkwaliteit. De aanwezige bebouwingskenmerken karakteristieke elementen, de overwegend traditionele vormgeving en materialisering moet worden gerespecteerd.
* voor de oude kern van Aldeboarn zie welstandsgebied 2a, beschermd dorspgezicht Aldeboarn
Welstandscriteria oude kernen en linten*
* voor de oude kern van Aldeboarn zie welstandsgebied 2a, beschermd dorspgezicht Aldeboarn
4.Stedenbouwkundige hoofdlijnen, Hoofdentrees
K.R. Poststraat, Atalantastraat/Koornbeursweg/Oude Veenscheiding (tot Ds. Kingweg)
Stedenbouwkundige hoofdstructuur. Dynamiek. De identiteit van Heerenveen (deels). Ontwikkelingsgebieden (deels).
K.R Poststraat en Atalantastraat/Koornbeursweg vanwege functie als belangrijke entrees naar het centrum.
Deels is hier een sterke karakteristiek van redelijk stedelijke bebouwing aanwezig met een mix aan functies. De bebouwing is voornamelijk pas vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw ontwikkeld. De meeste bebouwing heeft een relatief grotere schaal in korrel en hoogte. Deze bebouwing is vaak plat afgedekt. Uitzondering hierop vormt de grondgebonden woonbebouwing aan de noordzijde van de K.R. Poststraat en de zuidzijde van de Koornbeursweg. Deze sluit qua karakteristiek meer aan bij de bebouwing van het aansluitende gebied Heerenveen Noord en Midden (welstandsgebied 4). De stedenbouwkundige hoofdlijnen vormen de belangrijke entrees en verkeerstructuren van het centrum van Heerenveen. De structuur en samenhang van de bebouwing langs deze lijnen is bepalend voor de beleving van de identiteit van Heerenveen. Daarom niveau 1.
Met het oog op de publieke ligging van deze entrees van het centrum, dient de bebouwing een representatief karakter te hebben. Streven is de stedelijke beleving van de entrees te versterken, waarbij de samenhang tussen de gebouwen van wezenlijk belang is. Dit impliceert sterke hoofdlijnen en een afgewogen detaillering, die de grote lijnen van het ontwerp ondersteunt.
Welstandscriteria hoofdentrees
5.Stedenbouwkundige hoofdlijnen, Lange lijnen en hoofdwegen
Stedenbouwkundige hoofdstructuur. Dynamiek. De identiteit van Heerenveen. Groenstructuur.
Deze stedenbouwkundige hoofdlijnen bestaan uit doorgaande noord-zuid structuren en oost- west structuren. De eerste drie, die zijn gelegen in de plaats Heerenveen hebben een overwegend groen karakter, maar ook, vooral door de ligging, een eigen karakteristiek. De diverse aangrenzende sportterreinen versterken het groene karakter. Met name de lijnen (1) en (2) verbinden grote delen van Heerenveen over een grote lengte. Belangrijke publieke functies, waaronder scholen, (vrijwel alle) sportterreinen en bijvoorbeeld museum Belvédère zijn gekoppeld aan deze lijnen. De hoofdstructuur van de bebouwing, met name een reeks van grotere bebouwing, is mede bepalend voor de kwaliteit en herkenbaarheid van deze belangrijke stedenbouwkundige lijnen.
De bebouwingstypologie bestaat deels uit grotere bebouwingselementen met maatschappelijke en bedrijfsfuncties, maar ook woonfuncties (bijvoorbeeld de Muntflats), die herkenbare elementen langs de lijnen vormen. Daarnaast is sprake van planmatig ontwikkelde woningen en woongebouwen. Uitzondering hierop zijn ondermeer de individuele woningen bij de stedenbouwkundige hoofdlijn (3) aan de oostzijde van de A32. In een aantal gevallen liggen woningen met de achterzijden naar de lijnen. Deze vallen buiten dit gebied. De combinatie van herkenbare bouwmassa’s en het groene karakter van de lijnen is essentieel.
Lijn 4 zijn de doorgaande lijnen en hoofdwegen in het noordelijke deel van de gemeente. Het is de west-oost wegstructuur die de Boarne volgt, deels over de oude dijken en deels over (nog kort te sluiten) rondwegen ten zuiden van de dorpskernen. Haaks hierop staat de noord-zuid wegstructuur zoals gevormd door de oude straatweg van Heerenveen-Haskerdijken-Akkrum. Grote delen van deze lange lijn loopt door het buitengebied, de boerderijen zijn hier georiënteerd op de hoofdweg. Voor de dorpskernen zijn de rondwegen vaak de toegang tot het dorp geworden en zijn de grootschalige- of bedrijfsfuncties gesitueerd aan deze hoofd/rondwegen
De kwaliteit bij deze stedenbouwkundige structuren wordt minder bepaald door de details van de bebouwde omgeving. Daarom niveau 2.
Uitgangspunt is dat de lijnen binnen de bebouwde kom zich in de loop van de tijd verder kunnen ontwikkelen, gericht op het vergroten van de herkenbaarheid en ‘leesbaarheid’ van de structuur van Heerenveen. Door opname van dit gebied in de welstandsnota zijn aparte beeldkwaliteitplannen voor deze ontwikkelingen in principe overbodig.
De lange lijnen van de doorlopende stedenbouwkundige hoofdstructuur vormen een belangrijk onderdeel van de publieke beleving. De bebouwing dient een representatief karakter te hebben waarbij de groene karakteristiek van de lange lijnen wordt ondersteund. Streven is de beleving van deze doorgaande structuren te versterken, waarbij de herkenbaarheid en samenhang van de bebouwing (onderling en met het groen) van belang is.
Welstandscriteria lange lijnen en hoofdwegen
6.Planmatige woningbouw tot de jaren ‘60
Cultuurhistorie. Stedenbouwkundige hoofdstructuur (wijken met / bij voorzieningen). Dynamiek (deels). De identiteit van Heerenveen. Ontwikkelingsgebieden (deels).
Woonwijken met een sterk samenhangende stedenbouwkundige structuur. Bebouwing speelt een belangrijke rol in de karakteristiek van deze wijken (waarbij groen veel minder bepalend is dan in de ‘buitenwijken’), met over het algemeen hogere architectonische kwaliteit (ook details bepalend, dynamiek, bijzondere functies, nieuwe ontwikkelingen, nabijheid centrum en Sportstad) mede bepalend voor de identiteit van Heerenveen (o.a. jaren 30 kwalitatief wonen, arbeiderswoningen, Delfts rood, etc.) Daarom (de enige woonwijken) niveau 2.
De omgeving van de Van Maasdijkstraat en J.H. Kruisstraat kenmerkt zich als een planmatige uitbreiding volgens vooroorlogse stedenbouwkundige uitgangspunten: regelmatig stratenpatroon met lange zichtlijnen en geknikte woonstraten. Herkenbaar is de pandsgewijze en vrijstaande woonbebouwing op relatief ruime kavels. De voortuinen tussen de openbare weg en de bebouwing zijn van ongeveer gelijke diepte. Van waarde is de grote architectonische samenhang door de korte bouwperiode (ongeveer 1925-1940). De bebouwing is opgetrokken uit traditionele bouwmaterialen (baksteen, houten kozijnen, keramische dakpannen). Ook de gevelindeling en compositie is overwegend traditioneel. De omgeving van de Buitenbaan is aangelegd in de naoorlogse periode, waarbij de pandsgewijze vrijstaande woonbebouwing op groene kavels staan en met voortuinen aansluiten op de openbare weg. De Bloemenbuurt en omgeving is kenmerkend voor de wederopbouwperiode. Groen, openbare voorzieningen en diversiteit in woningtypen speelt een belangrijke rol. Een bouweenheid staat altijd op een ruime groene kavel met voortuinen als overgang naar de openbare weg. Per straat is hier een woningtype, vrijstaand, dubbele woning of bouwblok. De vormentaal is kenmerkend voor de wederopbouw: Metselwerk, schuine kappen en geringe bouwhoogte met maximaal twee bouwlagen. De Kastanjelaan is als hoofdas monumentaal vormgegeven. Hieraan is op het terrein van het voormalige sportpark in de jaren negentig van de twintigste een zorginstelling ontwikkeld met voor de wijk een middel grote schaal. Het Tjongerschans ziekenhuis is met bijpassende grote schaal een uitzondering in het gebied. Als regionale functie is de ziekenhuisbebouwing mede bepalend voor de identiteit van Heerenveen. Een deel van het gebied Heerenveen Noord ligt ten zuiden van de K.R. Poststraat. Dit kent een minder samenhangend stedenbouwkundig plan, bebouwing of vormentaal. Dat komt met name door de overgangen daar de doorgaande structuren, de K.R. Poststraat en Heideburen. Karakteristiek is hier wel de samenhang in de Pastoriestraat, die als eerste sociale woningbouwproject van Heerenveen is ontwikkeld.
De naoorlogse uitbreidingen (tot 1971) concentreren zich voornamelijk ten zuiden van de historische kern van Heerenveen. Het gebied werd niet in één keer bebouwd, maar aan de hand van verschillende deelplannen, die nu nog duidelijk te herkennen zijn. Het belangrijkste uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze wijk was het creëren van een harmonieus stadsdeel. Ook al verschillen de architectuur en stedenbouwkundige uitgangspunten van de verschillende deelgebieden, kenmerkend is de aanwezigheid van lange groenstructuren als structurerende lijnen in de wijk. De twee noord -zuid gerichte openbare ruimte structuren zijn de groene Le Roy tuinen in het oostelijk deel en de groen -blauwe Kempenearssingel in het westelijk deel. De enige doorgaande oost-west verbinding, de Mr. Halbe Binnertstraat – Jan Mankeslaan, ligt in het midden van de wijk en vormt de wijkas. De oostkant van de wijk kenmerkt zich voornamelijk door de planmatige uitbreiding uit de naoorlogse perioden met een stempelverkaveling, bestaande uit een aantal bouwblokken met verschillende typologie en bouwhoogte. De naoorlogse woningbouwarchitectuur, veel etagebouw, heeft afwisselend een plat dak of kap. Bouwhoogten zijn afwisselend van één tot vier bouwlagen. Bijzondere bebouwing, zoals scholen, winkels en kerken, zijn geclusterd en liggen aan de centrale groene structuur. Grenzend aan de het historisch lint, o.a. in de Meineszstraat en de Van Goghlaan , staan ook enkele vrijstaande en dubbele woonhuizen van 1 of 2 lagen met kap (voornamelijk parallel aan de straat). Het westelijk deel van de wijk geeft een gevarieerder beeld met duidelijk herkenbare verschillende deelgebieden. De naoorlogse vormentaal is hier goed te herkennen waarbij de woningen zijn opgetrokken uit baksteen met een kap of plat dak. De gebieden bestaan voornamelijk uit bouwblokken van geschakelde woningen. Opvallend is dat zijtuinen vaak onbebouwd zijn en veelal een groen karakter hebben. De korrelmaat is over het algemeen wat kleiner dan in het oostelijk deel van de wijk. Zowel in het (vernieuwde) deelgebied Tuindorp (omgeving Eeltje Halbertsmastraat) als bij de bebouwing uit het einde van de twintigste eeuw, aan de westkant van de Kempenearssingel komen veel dubbele en enkele vrijstaande woonhuizen voor. De laatste jaren zijn diverse deelgebieden in de wijk herontwikkeld, waarbij bestaande kwaliteiten van de wijk zijn versterkt. De nieuwe bebouwing voegt zich in de bestaande structuur en heeft beeldkenmerken van de oude bebouwing overgenomen, zij het met een hoger kwaliteit materialen en detailniveau. Bij de nieuwe ontwikkeling worden verschillende kleinschalige openbare ruimtes toegevoegd waarbij de oost- west verbindingen in de wijk worden versterkt.
6c. Akkrum-Nes , de Tûntsjes e.o., de Sinnebuorren e.o en Aldeboarn, de J.Douwamastrijitte e.o.
De Tûntsjes en De Stripe is de eerste planmatige woningbouw uitbreiding in Akkrum-Nes. Het is aangelegd volgens het vooroorlogse stedenbouwkundige principe met gebogen en geknikte straatlijnen. De bebouwing is sober en kleinschalig; éénhoog met een lage langskap aan de straat. Kenmerkende stijlelementen die destijds gebruikt werden voor een duidelijke scheiding tussen het privé zij-en achteref en het openbaar gebied zijn niet toegepast.
De Sinnebuorren, de Ulbe Twijnstrawei en de J.Douwamastrrjitte zijn de eerste naoorlogse uitbreidingen die direct aansluiten op de historische structuur van Akkrum, cq Aldeboarn. De éénlaagse bebouwing wordt ‘delfts rood’ genoemd. Het zijn sobere huurwoningen gebouwd direct na de oorlog opgetrokken in een rode baksteen, een langskap met rode keramische pannen. Vaak is er aan de toegang tot de woning extra aandacht besteed. Aan de J.Douwamastrjitte is een aanvang gemaakt met de vervanging van de éénlaagse woningen.
Op het moment dat de Ulbe Twijnstrawei de functie krijgt van rondweg voor de kern Akkrum zijn de welstandscriteria voor gebied 5, Lange lijnen en hoofdwegen hier ook van op toepassing.
Het uitgangspunt voor deze woonwijken is dat herkenbaarheid van de cultuurhistorisch waardevolle stedenbouwkundige structuur en architectuur behouden blijft. De karakteristiek van en samenhang tussen de bebouwing van de verschillende deelgebieden is hiervoor van wezenlijk belang. Hierbij moet op zorgvuldige wijze aandacht worden besteed aan de hoekoplossingen (stedenbouwkundig en architectonisch) en de overgangen naar het openbaar gebied.
Welstandscriteriaplanmatige woningbouw tot de jaren ‘60
De identiteit van Heerenveen, Waterrecreatie en vaarroutes, Cultuurhistorie.
De belangrijkste identiteit van het noordelijk deel van de gemeente is het water de Boarne. Het oorspronkelijke karakter van de directe relaties tussen het water, de dorpen en de boerderijen is overal nog goed merkbaar. Het is een aantrekkelijk gebied voor de waterrecreatie en maakt onderdeel uit van de vaarroutes in het Friese merengebied. Daarom niveau 1.
De vaarroutes lopen door het buitengebied, langs de historische kernen en linten, langs jachthavens en werven, recreatieterreinen en nieuwe waterrijke woonbuurten en langs veel woonboten die hier van oudsher al afgemeerd zijn. Voor de meeste van deze gebieden wordt voorgesteld de welstandstoets vooraf af te schaffen met uitzondering van de zichtzones langs de vaarroutes. Per gebied is de presentatie langs het vaarwater anders; het verschil in sfeer tussen een jachthaven en bijvoorbeeld de dorpskern van Aldeboarn. De afwisseling en de herkenbaarheid van de gebieden is één van de ruimtelijke kwaliteiten.
Het privégebruik van de oever zoals dat bij de meeste woonboten gebeurt, is mede bepalend voor de belevingswaarde van het water vanaf de vaste wal.
Het behoud van de ruimtelijk kwaliteit van de recreatieve vaarroutes
Welstandscriteria bebouwing zichtzone vaarroutes
Voor bijbehorende bouwwerken bij woonfuncties, erfafscheidingen en andere veel voorkomende kleine bouwplannen zie hoofdstuk 4 sneltoetscriteria (voor oeverbebouwing bij woonboten zie hieronder)
De welstandscriteria voor woonboten zijn van toepassing op permanent bewoonde en recreatieve woonboten. De maximale afmeting van de permanent bewoonde boten staan in het bestemmingsplan. Er is een tendens dat de maximale toegestane maten steeds meer de maten van de boot worden. Het onbebouwd laten van een deel van het oppervlak en de aanwezigheid van gangboorden zijn karakteristieke elementen die van oudsher bij een boot horen en eenvormige rijen blokken worden er mee voorkomen. De enorme diversiteit van woonschepen onderling is namelijk hun grote charme.
Bijna alle woonbootbewoners hebben een deel van de oever in gebruik. De omvang en vormgeving van de geplaatste steigers, hekken, schuttingen en schuurtjes kan bepalend zijn voor het totaalbeeld van het gebied waar de woonboten liggen. De mogelijkheid voor een bijgebouw en de maatvoering ervan is in het betreffende bestemmingsplan geregeld. Aanvullende welstandscriteria voor de oeverbebouwing zijn hieronder opgenomen
De woonboten zijn voor de welstandstoets ingedeeld in de twee hoofd verschijningsvormen; de woonark en het historische woonschip.
Voor het afmeren van alle woonboten- en schepen geldt dat:
Welstandscriteria woonarken in zichtzone vaarroutes
Welstandscriteria historische woonschepen in zichtzone vaarroutes
Welstandscriteria oeverbebouwing bij woonboten
De toegestane bouwwerken en de afmetingen staan in het betreffende bestemmingsplan.
7b. Zichtzone infrastructuur en bedrijventerreinen
Samenwerkingsagenda. Dynamiek. De identiteit van Heerenveen. Ontwikkelingsgebieden (deels).
Mede beeldbepalend voor de beleving van Heerenveen (vaak de hoofdentree voor bezoekers maar ook voor voorbijgangers). De kwaliteit van de bebouwing is niet overal ‘top’, maar wel karakteristiek, vooral vanuit het totaalbeeld. Dynamiek en vaak grote schaal vragen om specifieke eigenschappen en daarmee sturing. De beleving van deze gebieden gebeurt vooral vanuit de auto of trein, met een redelijke snelheid. Details zijn daardoor niet zozeer beeldbepalend. Daarom niveau 2.
Met het oog op de publieke ligging aan de entrees van Heerenveen dient de bebouwing een representatief karakter te hebben. De bebouwing is meestal al van veraf zichtbaar. De architectuur moet ook bij grote snelheid te begrijpen zijn. Dit impliceert sterke hoofdlijnen en een afgewogen detaillering, die de grote lijnen van het ontwerp ondersteunt. Streven is de karakteristieke beleving van Heerenveen te versterken.
Welstandscriteria zichtzone infrastructuur en bedrijventerreinen
Landgoederen zone plaats Heerenveen:
Samenwerkingsagenda. Cultuurhistorie. De identiteit van Heerenveen. Groenstructuur. Ontwikkelingsgebieden (deels).
8a. Groenstructuur - Buitenplaatsen Skoatterwâld
De twee buitenplaatsen uit van de 21ste eeuw, het Zwanenwoud en Herenwoud, zijn als bijzondere autonome bebouwingsclusters gebouwd als overgang tussen het historische landgoederengebied Het Oranjewoud en Skoatterwâld, de meest recente uitbreidingswijk van de plaats Heerenveen. Deze twee buitenplaatsen zijn, vergelijkbaar met de historische landgoederen, gebouwd als onderdeel van een groene en structurerende elementen. Grote verschil met de historische landgoederen is dat hier de groenstructuren de centrale openbare ruimte in de wijk vormen en dat de bebouwing is opgebouwd uit een cluster van bijzondere, geschakelde grondgebonden woningen. De twee moderne buitenplaatsen zijn mede bepalend voor de identiteit van Heerenveen. Daarom niveau 1.
Voor de beide buitenplaatsen zijn eigen beschrijvingen gemaakt en specifieke welstandscriteria opgesteld (de reeds bestaande kaders en criteria zijn in de Welstandsnota opgenomen).
De groene noord- oost structuur met de twee moderne buitenplaatsen vormen een belangrijk onderdeel van de wijk Skoatterwâld. De bebouwing heeft een alzijdig en representatief karakter in relatie tot de groene openbare ruimte. Streven is de stedenbouwkundige en architectonische samenhang tussen de bebouwing binnen een cluster en met het groen te behouden.
Een wezenlijk kenmerk van het Zwanenwoud is de manier waarop het landschap – deels door bebouwing deels door architectonisch groen - is geordend, opgedeeld en ingericht. Daarbij vormen de elementen waaruit het park is samengesteld (zoals de lanen met de banken, het water, het groen en de hagen bij de woningen) evenzeer een onlosmakelijk geheel als de vrij in het landschap geplaatste buitenplaatsbebouwing.
De ruimtelijke opzet van Het Zwanenwoud wordt gekenmerkt door symmetrie, verre doorzichten en een positionering van de bebouwing langs de randen van het park.
De Buitenplaats is van de omgeving gescheiden door brede singels; toegangen tot het Park zijn slechts aanwezig waar de in de lengteas gelegen Kastanjelaan door dwarsverbindingen (wegen en langzaam verkeersroutes) wordt gekruist en voorts via bruggen ter hoogte van de buitenplaatswoningen.
Langs de centrale as zijn volgens een bepaalde regelmaat accenten aangebracht in de vorm van een boomgaard, een vijver, verbredingen rond een solitair geplaatste monumentale boom of ter plaatse van een doorsteek voor langzaam verkeer; karakteristieke parkbanken maken deel uit van het gewenste totaalbeeld.
Een bijzonder aspect in de opzet van de buitenplaats is de afwezigheid van particuliere tuinen aan de parkzijde; in de mogelijkheid tot verblijf buiten de woning is voorzien door -in de openbare ruimte- een tussen parkniveau en woonniveau "zwevende" vlonderconstructie aan te leggen.
Kenmerken van de Buitenplaatsbebouwing
het uitzonderlijke karakter van de bebouwing in het Zwanenwoud wordt onderstreept door de op de daken geplaatste pinakels en gestileerde zwanen. Het aldus samengestelde levendige en verfijnde silhouet verleent het Zwanenwoud - ook bij waarneming op grotere afstand - een grote mate van herkenbaarheid
Het Zwanenwoud vertegenwoordigt tezamen met het Heerenwoud en de historische buitenplaats Oranjewoud een belangrijke groen- en verblijfskwaliteit voor Skoatterwâld; tevens verlenen deze buitenplaatsen een belangrijke kwaliteitsimpuls aan de ontwikkeling van bebouwing en ruimte in de gehele wijk. Het is dan ook de wens van de gemeente Heerenveen de oorspronkelijke samenhang en het oorspronkelijk beeld van het Zwanenwoud en het Heerenwoud zoveel mogelijk in stand te houden. Voor het bereiken van het beoogde monumentale en duurzame beeld van bebouwing en ruimte is evenwel tijd nodig: een periode van consolidatie waarin de parken gestalte krijgen en de bebouwing -behalve voor het noodzakelijke onderhoud- met rust wordt gelaten.
Welstandscriteria het Zwanenwoud
In het verlengde van de hiervoor gegeven typering van bebouwing en ruimte kunnen de volgende welstandscriteria worden geformuleerd waaraan bouwaanvragen dienen te worden getoetst:
instandhouding van hagen als erf scheiding is gewenst. Dit geldt vooral voor hagen die dienen als zij–erf scheiding met het openbare gebied. Gebouwde erf scheidingen moeten aansluiten bij het uniforme en symmetrische beeld van het Zwanenwoud als geheel. Gebouwde zij–erf scheidingen die grenzen aan het openbaar gebied, worden voor 90% uitgevoerd als open constructie, met eventuele beplanting
eventueel aan te brengen schoorstenen dienen te voldoen aan de volgende richtlijnen: situering minimaal 3 m achter de gevels bij de hoge bouwdelen en symmetrisch ten opzichte van de breedte van de woning; situering minimaal 3 m achter de voor- en achtergevels bij de lage bouwdelen en symmetrisch ten opzichte van de breedte van de woning; hoogte maximaal 1 m afwerking met metselwerk in de kleur van de woning, doorsnede ommetseling 60x60 cm.
De ruimtelijke opzet van Het Heerenwoud wordt gekenmerkt door symmetrie en verre doorzichten; de bebouwing is verdeeld over twee symmetrisch in de Buitenplaats gesitueerde halfcirkelvormige gebouwen welke worden omgeven door een glooiend Park.
De Buitenplaats is van de omgeving gescheiden door brede singels; toegangen tot het Park zijn slechts aanwezig waar het zich ver in noordelijke richting uitstrekkende Park door dwarsverbindingen (wegen, langzaamverkeer routes en voetgangersverbindingen) wordt gekruist. Voorts is de Buitenplaats ontsloten via een tweetal autoverbindingen ter hoogte van de buitenplaatswoningen.
Het Park wordt over de gehele lengte (vanaf Het Meer aan de noordzijde tot Oranjewoud aan de zuidzijde) gekenmerkt door heuvelachtig terrein. Een wandelroute in de lengterichting van het Park doorkruist de bebouwing van de buitenplaats.
De "binnenzijde" van de buitenplaatsbebouwing contrasteert met de buitenzijde door een waterrijke inrichting en - in tegenstelling tot het omringende hooggelegen Park - een diepliggend vlonderpad. Alle woningen hebben aan deze zijde een door schanskorven omkaderde tuin.
Kenmerken van de Buitenplaatsbebouwing:
het uitzonderlijke karakter van de bebouwing in het Heerenwoud wordt onderstreept door het samenspel van het glooiende terrein en de golvende beweging van het bebouwingssilhouet. Het aldus samengestelde levendige silhouet van gebouw en omgeving verleent het Heerenwoud een grote mate van herkenbaarheid
Het Heerenwoud vertegenwoordigt tezamen met het Zwanenwoud en de historische buitenplaats Oranjewoud een belangrijke groen- en verblijfskwaliteit voor Skoatterwâld; tevens verlenen deze buitenplaatsen een bijzondere kwaliteitsimpuls aan de ontwikkeling van bebouwing en ruimte in de gehele wijk. Het is dan ook de wens van de gemeente Heerenveen het oorspronkelijk beeld van het Zwanenwoud en het Heerenwoud zoveel mogelijk in stand te houden. Voor het bereiken van het beoogde monumentale en duurzame beeld van bebouwing en ruimte is evenwel tijd nodig: een periode van consolidatie waarin de parken gestalte krijgen en de bebouwing -afgezien van het noodzakelijke onderhoud- met rust wordt gelaten.
Welstandscriteria het Heerenwoud
In het verlengde van de hiervoor gegeven typering van bebouwing en ruimte kunnen de volgende welstandscriteria worden geformuleerd waaraan bouwaanvragen dienen te worden getoetst:
de voor het Heerenwoud kenmerkende ornamenten (lijnen in de gevel, gevelelementen, karakteristieke bouwkundige elementen en draagconstructies) dienen in de oorspronkelijke staat te worden gehandhaafd. In geval van vervanging dienen de elementen in dezelfde uitvoering (materialisatie, kleur, vorm en afmetingen) te worden teruggebracht
8b. Groenstructuur - omgeving Thialf en zorginstellingen
Het gebied bevind zich op de zandgronden, in het verlengde van het oost-west gelegen woudontginging gebied in het buitengebied. Deze groene structuur verbindt het groene Oranjewoud met de groene noord -zuid hoofdstructuur aan De Zanden en het parkgebied De Heide / Heidemeer. Er is een sterke wisselwerking tussen groen en gebouwen, waarbij de gebouwen vaak een behoorlijke schaal hebben en/of karakteristiek zijn. De gebouwen, zoals Thialf en de zorginstellingen, hebben dusdanige (publieke) functies dat relatief veel publiek in deze omgeving komt. Het karakter van het gebied is daarmee mede bepalend voor de identiteit van Heerenveen. Daarom niveau 2.
De groene oost-west structuur in samenhang met de functies van de gebouwen vormen een belangrijk onderdeel van de publieke beleving. De bebouwing dient een representatief karakter te hebben waarbij de groene karakteristiek wordt ondersteund. Streven is de beleving van het groen te versterken, waarbij de samenhang van de op zich zelfstaande bebouwingselementen en het groen van belang is. De bebouwing wordt aan alle kanten door groen omgeven.
Welstandscriteria omgeving Thialf en zorginstellingen
Cultuurhistorie. De identiteit van Heerenveen. Groenstructuur.
Het buitengebied van Heerenveen wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van verschillende landschapstypen; het terpenlandschap, de hoogveenginning, de veenpolder de woudontginning en de Tjongervallei. Elk gebied beschikt over eigen landschappelijke kenmerken, waarbij de verschillen met name tot uitdrukking komen in de ontstaanswijze, de verkaveling, de mate van openheid, en het gebruik. Ten aanzien van het bebouwingsbeeld in het terpengebeid kan worden opgemerkt dat de bebouwing in het terpengebeid zich onderscheidt door de aanwezigheid van terpdorpen en kleinere terpen waar één of meer traditionele boerderijen zijn geclusterd. De verkaveling is in tegenstelling tot de andere gebieden onregelmatig met grillig gevormde percelen. De erven met de bebouwing zijn als puntvormig elementen in het landschap zijn gesitueerd. De onderlinge positie van de gebouwen op een erf is er vaak wisselend.
In het buitengebied is de bebouwing mede bepalend voor de beleving en de kwaliteit van het landschap. Met name de boerderijen zijn vaak karakteristiek. De bebouwing is vaak individueel, vrijstaand met kenmerkende hoofdvorm en kleurgebruik. Uitgangspunt is dat een (groot) deel van de bebouwing in het buitengebied vanuit een grotere omgeving zichtbaar is en dus beeldbepalend. Daarom niveau 2.
Het beleid voor het buitengebied is gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden, met behoud van de karakteristieke waarden. Het behoud van het fragmentarische bebouwingsbeeld in het open landschap van panden, voornamelijk bestaande uit 1 bouwlaag met kap in een terughoudende/gedekte kleurstelling geldt als uitgangspunt.
Voor de streekeigen boerderijtypes, de hals-(kop)-romp- en de stelpboerderij in de als gaaf en herkenbaar aangeduide gebieden in het bestemmingsplan buitengebied Boarnsterhim 2008 zijn in hoofdstuk 9.5 aanvullende welstandscriteria opgenomen.
Welstandscriteria buitengebied
10.Overige gebieden – witte gebieden
Groenstructuur, Openbare ruimte, Buurtniveau.
Gebieden met een basiskwaliteit waar weinig dynamiek heerst. Het betreft hier gebieden die ‘klaar’ zijn, uitontwikkeld. Stedenbouwkundig en architectonisch is de basis gelegd. De bebouwing is in mindere mater mede bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit van Heerenveen in zijn geheel. De ruimtelijke kwaliteit ligt veel meer op buurtniveau. De openbare ruimte in deze gebieden is vaak meer bepalend voor de beleving van de wijk dan de bebouwing. De bouwactiviteiten die in de woonwijken hier plaatsvinden betreffen met name kleinschalige aan-, bijgebouwen, dakkapellen en dergelijke. De bouwactiviteiten die hier in de bedrijfsterreinen plaatsvinden zijn relatief kleinschalig van aard en passen binnen de brede context van de directe omgeving. De direct omgeving betreft hier het hart van de bedrijfsterreinen waar de openbare ruimte vooral is gericht op de logistiek ten behoeve van de bedrijven en in mindere mate op de beleving van de passant. Daarom niveau 3.
Het welstandsbeleid richt zich in deze gebieden op het niet al te veel verstoren van de basiskwaliteit van de directe omgeving. Omgevingsaanvragen voor bouwactiviteiten in deze gebieden zullen niet aan welstandscriteria worden getoetst. Hier wordt alleen repressief opgetreden indien er spraken is van een exces. Een exces is een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is, als storend wordt ervaren en afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. (zie hoofdstuk 8).
Hoofdstuk 6 - Hardheidsclausule
Het welstandsbeleid is een van de instrumenten die de gemeente hanteert bij het werken aan een kwalitatief goede ruimtelijke omgeving. De middelen die hierbij gebruikt worden zijn o.a. de welstandscriteria. In de welstandsnota zijn welstandscriteria opgenomen die grotendeels gericht zijn op het behoud van de basiskwaliteiten van de gebouwde omgeving. Dit betekent echter niet dat nieuwe, bijzondere of afwijkende bouwplannen die niet passen binnen de gebiedscriteria, niet mogelijk zijn. Bouwplannen met een hoogwaardige, moderne en/of innovatieve architectuur, die een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, kunnen aan de hand van de hardheidsclausule worden beoordeeld. Burgemeester en wethouders, kunnen gemotiveerd afwijken van de normale criteria indien er sprake is van een bijzondere situatie en/of twijfel bestaat over de toepasbaarheid van de gebiedscriteria.
Het welstandsadvies wordt bij toepassing van de hardheidsclausule gebaseerd op de algemene principes (zie hoofdstuk 7), waarbij in het gemotiveerde advies de bijzondere meerwaarde van het plan op de drie hieronder beschreven aspecten wordt beschreven.
Het bouwwerk is wat betreft schaal en schaalbeleving zorgvuldig ontworpen in relatie met, en in aansluiting op, de omgeving (en de te verwachte ontwikkeling hiervan) en de functionele invulling. De volume(s) en gevels van het bouwwerk leveren een positieve bijdrage aan de omgeving. Dit betreft zowel ten aanzien van het landschap, de openbare ruimte, cultuurhistorie en de naburige bebouwing.
Het bouwwerk is in (architectuur)stijl, vorm, maatverhoudingen en materialisatie hoogwaardig en consequent uitgevoerd, ondersteunend aan het karakter van het bouwwerk in zijn geheel. In het ontwerp van het bouwwerk bestaat een duidelijk idee over de samenhang tussen de verschillende delen (ook bij verbouw).
3 – Uitwerking van het bouwwerk
De uitwerking, textuur en detaillering van het bouwwerk zijn helder en ondersteunen het gebouwconcept. Hierbij wordt rekening gehouden met het aspect duurzaamheid, in de zin van kwaliteitsbehoud op langere termijn.
Hoofdstuk 7 - Algemene principes
Bij algemene principes gaat het om een aantal vakkundige beoordelingsaspecten, die gezamenlijk het algemene toetsingskader vormen van de welstandsadvisering bij bouwplannen.
1 – Het bouwwerk is in samenhang met de omgeving (of de te verwachte ontwikkeling daarvan).
Een bouwwerk staat nooit op zichzelf. Nieuwbouw of verbouw van een bouwwerk heeft invloed op de omgeving waarin het is gesitueerd. Samenhang met de omgeving kan op verschillende manieren worden bereikt. Een bouwwerk kan zich bijvoorbeeld ‘geruisloos’ voegen naar die omgeving of juist contrasteren in de omgeving. Het gaat er om dat een gebouw zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent.
2 – De vorm en constructie van het bouwwerk zijn in samenhang ontworpen en ondersteunen het functionele gebruik.
Van een bouwwerk wordt verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is. De verschijningsvorm is meer dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie, maar kent ook zijn eigen samenhang en logica. Als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij de begrijpelijkheid en leesbaarheid van het bouwwerk.
3 – Het bouwwerk heeft een evenwichtige opbouw, waarbij een goede balans tussen de helderheid en complexiteit van de structuur wordt gecreëerd.
Een heldere structuur, bijvoorbeeld door middel van symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen, biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een bouwwerk. Complexiteit in het architectonisch ontwerp kan bijvoorbeeld ontstaan vanuit de stedenbouwkundige eisen en het functionele programma. Een evenwichtige relatie tussen helderheid en complexiteit versterkt de belevingswaarde van de gebouwde omgeving.
4 – De schaal en maatverhoudingen van het bouwwerk vormen een samenhangend geheel, waarbij een duidelijke hiërarchie bestaat in de afleesbare/beleefbare onderdelen.
De expressie van een bouwwerk is groter naarmate de maatverhoudingen een sterke samenhang en hiërarchie vertonen. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen bijvoorbeeld tezamen de compositie van het gevelvlak. Dakvormen vormen een belangrijk element in de totale compositie van een bouwwerk. Als toegevoegde elementen, zoals dakkapellen en bijgebouwen te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of vlakverdeling, kunnen zij het beeld verstoren van het bouwwerk zelf, maar ook van de omgeving waarin het is geplaatst.
5 – De toegepaste kleuren, materialen en texturen ondersteunen het karakter van het bouwwerk en zijn in samenhang ontworpen met de omgeving (en de te verwachte ontwikkeling daarvan).
Doormiddel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn zichtbare expressie en belevingswaarde. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben, maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de expressie en beleving van het bouwwerk
Hoofdstuk 8 - Excessenregeling
De gemeente heeft de mogelijkheid om repressief in te grijpen indien (vergunningvrije) bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dit is het geval indien sprake is van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. Op grond van artikel 12 en 13 van de Woningwet, kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar dan aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken. In geval van een exces moeten burgemeester en wethouders kunnen verwijzen naar algemene welstandscriteria. Echter, de excessenregeling is bedoeld voor uitzonderlijke situaties. Blijkens de jurisprudentie volgt daaruit dat toepassing van de excessenregeling een bijzondere behandeling vergt. Altijd zal precies gemotiveerd moeten worden waarom een specifiek geval inderdaad beschouwd wordt als een zodanig ingrijpend exces, dat handhavend optreden geëigend is. De naar hun aard globale excessencriteria zullen op de specifieke situatie expliciet geïnterpreteerd moeten worden.
De rechtbank vindt bovendien dat, wanneer handhavend opgetreden wordt tegen een exces, op het college een grotere motiveringsplicht rust, dan wanneer een ‘gewoon’ welstandsoordeel wordt gegeven. In het laatste geval is in de regel een verwijzing naar het welstandsadvies voldoende, bij een exces kan dat volgens de rechtbank niet volstaan.
Daar voegt de rechtbank nog aan toe dat de bevoegdheid van de gemeente met betrekking tot excessen niet zo ver gaat dat een incidenteel geval mag worden aangepakt met de bedoeling om op de lange termijn langs deze weg een welstandshalve verloederd gebied te verbeteren.” (bron: Rechtbank Arnhem, 25-2-2008 LJN BC5444)
Er is geen reden om aan te nemen dat dit oordeel – ondanks wetswijzigingen in de tussentijd – tegenwoordig inhoudelijk anders luidt.
Een exces is een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is, als storend wordt ervaren en afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De excessenregeling heeft als doel dat opgetreden kan worden tegen deze ‘al te lelijke’ bouwwerken die ernstig uit de toon vallen. Het gaat hierbij dus om zaken waaraan een groot deel van de mensen zich stoort. Vaak heeft dit betrekking op de volgende punten:
De excessenregeling vervalt in de welstandsluwe gebieden voor de bouwactiviteiten genoemd in artikel 2 lid 3c, artikel 2 lid 5a, artikel 2 lid 12b, artikel 3 lid 3a van Besluit Omgevingsrecht.
Object criteria zijn welstandscriteria die gelden voor specifieke bouwobjecten. Het gaat hierbij om
1.Ligboxstallen / serrestallen
Belangrijk voor de beeldvorming zijn de situering, schaal, massavorming en kleurstelling van het gebouw in het landschap. De architectuur en materialisatie van de ligboxenstal mag geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten van het bebouwings- en landschapsbeeld. De materialisatie van de stal mag geen tijdelijke uitstraling hebben.
Welstandscriteria ligboxstallen/serrestallen
2.Grootschalige reclame-uitingen
Op strategische locaties langs de A7 en A32, waar een hoge stedelijke dynamiek aanwezig is, kunnen ter versterking van dat beeld een aantal reclamemasten worden toegevoegd. De locaties liggen op strategische plaatsen in de contactzones langs de autosnelwegen. De locaties zijn daarbij als volgt:
Het beleid is gericht op het bereiken van een dynamische uitstraling van de A7 en A32 zone waar de reclamemasten een bijdrage aan kunnen geven, zonder storend of te overheersend te zijn in de omgeving.
Welstandscriteria grootschalige reclame-uitingen
3.Bijzondere architectuur in het buitengebied
In het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” biedt geen ruimte voor het toestaan van afwijkende bouwvormen. Toch vindt de gemeenteraad dat in Heerenveen ruimte bestaat voor kwalitatief hoogstaande bebouwing. Het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied is in beginsel conserverend van aard. Het karakter van vernieuwende architectuur is dat het zich juist onttrekt aan het gangbare of bestaande.
De notitie beleidsnotitie ‘ruimte voor vernieuwende of eigentijdse vormen van architectuur in het buitengebied’ spreekt uit dat er in het buitengebied van Heerenveen in algemene zin beleidsmatig ruimte bestaat voor bouwplannen met vernieuwende of modern- experimentele vorm. Wel wordt vastgesteld dat het nodig is daarvoor een aantal kaders en/of randvoorwaarden vast te leggen.
Randvoorwaarden van landschappelijke en ruimtelijke aard
Als eerste voorwaarde geldt dat er een duidelijke relatie moet bestaan tussen het landschap en het bouwplan. Het bouwplan dient te reageren op de aanwezige context, zowel landschappelijk als cultuurhistorisch. Het moet aantoonbaar situatief zijn ontworpen en dus uniek en exclusief voor de plek.
Deze “landschappelijke vertaling” zal moeten blijken uit een gedegen motivering in de vorm van een beeldkwaliteitplan, waarin met name aandacht wordt besteed aan de elementen van toetsing (algemene criteria) zoals die ook worden toegepast bij de hardheidsclausule in de Welstandsnota. Bij de eerstvolgende aanpassing zal dit aspect in de Welstandsnota nog nader worden uitgewerkt. In elk geval komt in deze motivering nadrukkelijk de ruimtelijke inpassing in de (ruime) omgeving en de relatie met naburige bebouwing aan de orde. Ook mag worden verwacht dat een terreininrichtingsplan onderdeel uitmaakt van het architectonisch ontwerp.
Aanvullend op de algemene criteria uit de welstandsnota zou in elk geval aandacht moeten worden besteed aan de onderstaande voorwaarden
eenmalige architectuur, geen bewerking van een ander unicum
vernieuwend, nooit eerder vertoond
sterke interactie tussen architectuur en locatie, wederzijdse versterking ruimtelijke kwaliteit
harmonische maar onderscheidende relatie met landschap en/of gebouwde omgeving
3-kwaliteit op langere termijn
In principe komen alle landschapstypen in aanmerking en de verruiming is daarom niet voorbehouden aan de besloten landschapstypen. Deze randvoorwaarde vloeit voort uit het beginsel dat in het beleid van het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” een duidelijke relatie wordt gelegd tussen de bebouwing en het landschap. Of dit daadwerkelijk het geval is, moet uiteraard door de gemeente worden beoordeeld.
Op voorhand worden géén beperkingen gesteld ten aanzien van de mate waarin kan worden afgeweken van de bepalingen van het bestemmingsplan, met uitzondering van de eis dat er geen overschrijding mag plaatsvinden van het toegestane maximale oppervlak aan bebouwing. Verder gelden de volgende uitgangspunten:
Uitgangspunt is dat bij de beslissing om medewerking te verlenen nadrukkelijk wordt vastgelegd dat vernieuwende eigenschappen na toepassing van dit beleid niet zonder meer herhaalbaar zijn. Er ontstaat expliciet geen precedentwerking met de toepassing van dit beleid, juist omdat het gericht is op het incidenteel toelaten van vernieuwende architectuur.
4.Winterserres en winterserreslight in het centrum van Heerenveen
In het door de gemeenteraad in 2012 vastgestelde Beleidskader Winterserres uitgaansgebied Centrum- Noord Heerenveen, staan de randvoorwaarden en het welstandsbeleid voor deze objecten als uitgebreid beschreven. In 2014 is hierop een aanvulling gemaakt in met het ‘Onderzoek verruiming winterserres’.
Onder winterserre wordt een seizoengebonden bouwwerk verstaan, die het karakter heeft van een overdekt terras gesitueerd tegen een horecagelegenheid aan. Een winterserre wordt in de regel voor de voorgevel van een hoofdgebouw gebouwd en heeft 3 gevelwanden en een dak. Een alternatief voor de winterserre is de “winterserre-light”. Het idee hierachter is om geen gebouwde winterserre te plaatsen, maar om door middel van hoge terrasschermen het gebied onder een inklapbare stoffen ‘luifel’ af te sluiten en zo een ‘beschutte plek’ in de winter te creëren.
Hoe dichter de openbare ruimte doorloopt tot aan de gevel, hoe meer invloed zal een aanbouw aan de voorzijde van die gevel van invloed zijn op de beleving van de openbare ruimte, zoals in het uitgaansgebied het geval is. De karakteristiek van de bebouwing in het uitgaansgebied is van oorsprong geparcelleerd en kent een verticale ritmiek waarbij onder en bovenbouw in samenhang zijn. Daarnaast is in dit historisch gebied de bebouwing sterk geconcentreerd in bouwblokken, waardoor de bebouwingskenmerken karakteristieke straatwanden opleveren. Voorkomen moet worden dat met aanbouwen in de vorm van winterserres of winterserres-light, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van de bebouwing, de straatwanden en de openbare ruimte. Transparantie is het kernbegrip in de uitstraling om dit te bereiken. Winterserres en/of winterserreslight zullen in het Bestemmingsplan Centrum Heerenveen worden toegestaan in verschillende stedenbouwkundige ruimtes. Van wezenlijk belang om rekening te houden met de specifieke stedenbouwkundige context van de locatie. Bij het Amelius van Oenemapark is daarnaast het behoud van de aanwezige bomen van belang.
De plaats en afmeting van de serre is context afhankelijk. In overleg zullen vanuit functionele aspecten, verkeerskundige aspecten en aspecten ten aanzien van straat- en bebouwingsbeeld de maximale maatvoering aan de aanvrager worden aangegeven. De serre (-light) wordt binnen de doorgetrokken zijdelingse perceelgrenzen van het hoofdgebouw gesitueerd. Uitzonderingen hierop zijn de Oude Koemarkt 4, waar de luifel breder is dan het pand, en het Gemeenteplein 33, waar de winterserre(-light) voor de zijgevel en 1 m teruggerooid t.o.v. de voorgevel kan worden gesitueerd. Bij plaatsing van twee serres naast elkaar worden de serres op zodanige wijze ten opzichte van elkaar gesitueerd dat er geen rommelige tussenruimte ontstaat.
Welstandscriteria winterserres en winterserreslight in het centrum van Heerenveen
Referentie winterserre-light: transparant scherm onder bestaande luifel.
Referentie transparantie dak en gevel winterserre.
Referentie één familie van serres: de serres zijn niet allemaal het zelfde, maar vormen samen wel een goed geheel vormen
In de huidige welstandsnota Boarnsterhim 2004 zijn er welstandscriteria opgenomen voor beeldbepalende agrarische bedrijfsbebouwing, deze panden beschikken over cultuurhistorische kenmerken. De welstandscriteria betreffen de streekeigen boerderijtypes de kop-(hals)-rompboerderij en de stelpboerderij.
Aangezien voorlopig het cultuurhistorische beleid van de samengevoegde gemeentes ongewijzigd blijft, dient ook dit onderdeel wat was ondergebracht bij het welstandsbeleid van de gemeente Boarnsterhim ongewijzigd te blijven.
In het vigerende bestemmingsplan buitengebied Boarnsterhim 2008 is de aanduiding beeldbepalend vervangen door een globalere kwaliteitsaanduiding van gebieden. De typerende kenmerken en andere waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen zijn op een bijbehorende landschapskaart en de plankaart aangeduid.
De gebieden zijn onderverdeeld in; gaaf, herkenbaar en onherkenbaar. In de ‘gave’ en ‘herkenbare’ gebieden komen de streekeigen boerderijen, de kop- (hals)- romp- en de stelpboerderij veel voor.
In de gave gebieden, die in belangrijke mate bijdragen aan de (cultuur)historische beleving, herkenbaarheid en identiteit van het landschap en waar de kenmerken in hun onderlinge samenhang goed ontwikkeld zijn en nog geheel of vrijwel geheel intact, is het beleid gericht op het behoud en versterken van de bestaande kwaliteiten. In de gebieden die als ‘herkenbaar’ zijn gekwalificeerd, is de historische ontwikkeling nog steeds zichtbaar, maar is ook veel verdwenen. Ontwikkelingen in een dergelijk gebied dienen bij voorkeur bij te dragen aan het herstel van de historische herkenbaarheid van de opbouw van het landschap.
De streekeigen boerderijen zijn in het open landschap belangrijke dragers voor de cultuurhistorische beleving, de herkenbaarheid en identiteit van het landschap.
De typerende, streekeigen kenmerken zijn verwerkt in de navolgende welstandscriteria en zijn het toetsingskader voor het betreffende boerderijtype in een als ‘gaaf’ of ‘herkenbaar’ aangeduid gebied in het bestemmingsplan Boarnsterhim 2008.
Welstandscriteria Kop- (hals)-rompboerderij
Welstandscriteria Stelpboerderijen
Hoofdstuk 10 – Ontwikkelgebieden
Ontwikkelgebieden zijn over het algemeen wat grotere nieuwbouw of herbouwlocaties. Hier is sprake van dynamiek en van verandering in de ruimtelijke situatie, met een wijziging in gebiedseigen karakteristiek. Het gaat hierbij om uitleggebieden, maar ook steeds meer over veranderingen binnen bestaand gebied. Voorbeelden zijn hiervoor de A32 zone, maar ook IBF, Skoatterwâld, Heerenveen- Midden en wooncomplex Nieuwburen. Indien de schaal, omvang en betekenis van de ontwikkeling grote invloed op de bestaande omgeving heeft, is het wenselijk om tijdens de ontwikkelfase specifiek te sturen op het vlak van welstand. De gebiedscriteria zijn in dergelijke situatie niet afdoende, aangezien die veel meer vanuit een beheerssituatie en op behoud van bestaande karakteristieken zijn opgesteld. In dergelijke situaties kan voor een ontwikkelgebied een beeldkwaliteitplan worden vastgesteld. Het beeldkwaliteitplan overruled de gebiedscriteria en het welstandsniveau. De lijst met ontwikkelgebieden is dynamisch. Indien een nieuw (groter) ontwikkelgebied zich aandient, kan direct via gangbare werkwijze voor welstandssturing bij ontwikkelgebieden, worden aangevangen. Indien de specifieke ontwikkeling is gerealiseerd, wordt dit gebied van de lijst met ‘ontwikkelgebieden’ verwijderd en zijn voor toekomstige wijzingen de gebiedscriteria van toepassing met bijbehorend niveau (1, 2 of 3).
Bij ontwikkelgebieden wordt uitgegaan dat met het principe ‘sturing vooraf’ een beter resultaat valt te behalen dan alleen met ‘toetsing achteraf’. Kenmerkend voor welstandscriteria voor ontwikkelgebieden, zoals in beeldkwaliteitplannen zijn geformuleerd, is dat ze vaak veel algemener en/of abstracter zijn geformuleerd dan gebiedscriteria. De reden hiervoor is, dat wel de beleidsintentie voor de ontwikkeling in criteria wordt geformuleerd, zonder daarbij vooraf een te specifieke uitwerkingsrichting te geven. Hiermee wordt voor ontwerper en ontwikkelaar ruimte gecreëerd om, in samenspraak met de gemeente, tijdens het ontwikkelproces tot creatieve en realiseerbare oplossingen te komen. Welstand is maar een deel van de totale sturing op ruimtelijke kwaliteit. In zijn algemeenheid beslaat sturing op welstandsaspecten 20% van de ruimtelijke kwaliteitssturing. De overige 80% van de ruimtelijke kwaliteitsaspecten liggen op andere vlakken, zoals stedenbouw (structuur) en cultuurhistorie.
Sturing op welstandsaspecten tijdens een ontwikkelproces kan zowel met als zonder vooraf opgesteld beeldkwaliteitplan. Afhankelijk van de vorm, schaal, type ontwikkeling en proces (bijvoorbeeld één of meerdere opdrachtgevers) van de ontwikkeling wordt al dan niet gekozen om vooraf een specifiek beeldkwaliteitplan op te stellen en/of vast te laten stellen door de gemeenteraad.
Voor de actuele beeldkwaliteitplannen wordt verwezen naar bijlage 3.
Eerder vastgestelde beeldkwaliteitplannen, die in bijlage 3 niet meer worden genoemd, betreffen ‘uitontwikkelde’ gebieden. Hier zijn nu de gebiedscriteria van toepassing.
Bijlage 1 - Vergunningsvrij bouwen
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo omschrijft een aantal bouwactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning hoeft worden aangevraagd. Wel wordt aangeven dat een aantal vergunningsvrije bouwwerken niet in ernstige mate strijdig mogen zijn met redelijke eisen van welstand. Bouwwerken die in ernstige mate strijdig zijn met redelijke eisen van welstand worden gezien als een exces. De gemeente heeft de mogelijkheid hier tegen repressief op te treden. In hoofdstuk 8 wordt de excessenregeling beschreven. Voor alle drie de welstandsniveaus geldt de excessenregeling, dus mogen bouwwerken niet in ernstige mate strijdig zijn met redelijke eisen van welstand. Dat betekent in het beginsel dat dergelijke vergunningsvrije bouwwerken, in alle drie de welstandsniveaus niet in ernstige mate strijdig mogen zijn met redelijke eisen van welstand.
In het besluit omgevingsrecht (Bor), – Bijlage II - Hoofdstuk II is vastgelegd welke bouwwerken vergunningvrij zijn.
Aanbouwen: Grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw.
Aangekapt: Met kap bevestigd aan dakvlak.
Aanzichten: De mogelijke kanten van een bouwwerk waar je naar kunt kijken; de gevels.
Aardtinten: Rood/bruine tinten.
Accent: Plek die nadruk krijgt.
Achtergevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
Achterkant: De achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zij erf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.
Afdak: Hellend dak, hangend of op stijlen aangebracht tegen een gebouw of een muur, om als gedeeltelijke beschutting te dienen.
Afgeknot dak: Een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt.
Afstemmen: In overeenstemming brengen met.
Algemene criteria: Een aantal vakkundige beoordelingsaspecten, die gezamenlijk het algemene toetsingskader vormen van de welstandsadvisering.
Antennedrager: Antennemast of andere constructie bedoelt voor de bevestiging van een antenne.
Antenne-installatie: Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Asymmetrische kap: Zadeldak met twee ongelijke dakvlakken.
Authentiek: Overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, eigen kenmerken dragend, oorspronkelijk.
Band: Horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen, kunststeen of baksteen.
Bebouwing: Eén of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
Beeldkwaliteitplan: Hierin wordt bij ontwikkelgebieden de criteria en aanbevelingen verwerkt om te komen tot een ruimtelijk kwalitatieve inpassing van de ontwikkeling in de omgeving.
Beschot: Houten bekleding van een muur, inwendig als een lambrisering, meestal niet tot de volle hoogte.
Bedrijfsbebouwing: Gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter.
Behouden: handhaven, bewaren, in stand houden.
Beleidsintentie: Na te streven bedoeling van het beleid.
Belendende: Naastgelegen, (direct) grenzend aan.
Bijgebouwen: Grondgebonden gebouw meestal van één bouwlaag dat los van het hoofdgebouw op het erf of kavel staat; meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage.
Blinde wand, muur of gevel: Gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.
Boeiboord: Opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.
Boerderij: Gebouw/gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis.
Borstwering: Lage dichte muur tot borsthoogte.
Bouwblok: Een geheel van geschakelde bebouwing.
Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk.
Bouwlaag: Horizontale reeks ruimten in een gebouw.
Bouwperceel: Een aaneengesloten terreinoppervlak, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
Bouwwerk: Algemene benaming voor alle soorten gebouwde objecten.
Bovenbouw: Bovenste, uit een oogpunt van gebruik meestal belangrijkste gedeelte van een gebouw, meestal in tegenstelling tot de onderbouw, het dragende gedeelte, fundament.
Bungalow: Meestaal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de begane grond zijn gesitueerd.
Carport: Afdak om de auto onder te stallen, meestal bij of grenzend aan een woning.
Classicisme: Stroming in de bouwkunst, bouwstijl.
Conformeren: Zich voegen naar, gelijkvorming maken, aanpassen aan, afstemmen op.
Context: Omgeving, situatie, geheel van omringende ruimtelijke kenmerken.
Contrasteren: Een tegenstelling vormen.
Criteria: Datgene waarop de beoordeling wordt gebaseerd.
Dak: Overdekking van een gebouw of onderdeel ervan, bestaande uit één of meer hellende vlakken (schilden) of uit een horizontaal vlak.
Dakafdekking: Vlak of hellend dak van een gebouw, waarop dakbedekking is aangebracht.
Dakhelling: De hoek van het dakvlak.
Dakkapel: Ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak, vooral bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten.
Daknok: Hoogste punt van een schuin dak. Horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.
Dakopbouw: Een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok of dakrand van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
Daktrim: Afwerking bovenzijde dakrand ten behoeve van waterkering.
Dakvlak: Een vlak van het dak/kap.
Dakvoet: Laagste punt van een schuin dak. Het snijpunt van de daklijn en de onderliggende gevellijn.
Damwandprofiel: Metalen beplatingmateriaal met een damwandprofilering.
Detail: Ontmoeting/aansluiting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.
Detaillering: Vormgeving van de uitwerking, weergave van de verschillende onderdelen c.q. aansluitingen.
Diversiteit: Verscheidenheid, afwisseling, variatie.
Drager en invulling: De drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden).
Duurzaam/Bestendig: behoud van kwaliteit in loop der tijd, ook onder invloed van fysische klimaat te plaatse.
Ensemble: Architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel.
Erf: al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbied.
Voorerf: gedeelte van het erf dat aan de voorzijde van het gebouw is gelegen.
Achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen.
Zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Eerste verdieping: Tweede bouwlaag van de woning of het woongebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.
Erker: Kleine toevoeging van meestal één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, op de begane grond meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en glas.
Exces: Een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is.
Excessenregeling: Omschrijving van situaties waarin handhavend opgetreden kan worden om een exces tegen te gaan.
Flat: Groot gebouw met meerdere verdiepingen/woonlagen. De appartementen in de flat zijn meestal gelijkvloers en worden op hun beurt flat/flatjes genoemd.
Galerij: Gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.
Gebiedscriteria: Criteria gebaseerd op de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van een gebied om het gewenste bebouwingsbeeld te realiseren.
Gebouw: Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Gedekte kleuren: niet-opvallende, rustige kleuren ( bijvoorbeeld donker rood, dondergroen, donderbruin en grijs).
Gepotdekseld: Horizontaal gedeeltelijk over elkaar vallende gevelbeplating (oorspronkelijk houten planken).
Gevel: Verticaal scheidingsvlak van een gebouw tussen buiten en binnen.
(Gevel)geleding: Onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. Verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel door middel van gevelopeningen, metselwerk, verspringingen of andere gevelkenmerken en -detailleringen.
Gevelmakelaar: Decoratieve bekroning van een geveltop.
Goot: Waterafvoer, veelal tussen gevel en dakvlak.
Gootlijn: Veelal horizontale lijn die een goot of meerdere goten aan de gevel vormen.
Hardheidsclausule: Richtlijn waarmee in bijzondere situaties gemotiveerd afgeweken kan worden van de geldende gebiedscriteria.
Hoekaanbouw: Grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan de hoek van een gebouw.
Hoek- en kilkeper: snijlijn van twee aansluitende dakvlakken.
Hoofdgebouw: Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn con¬structie of afme¬tingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Hoofdvorm: De basisvorm, grondvorm van een bouwwerk.
Hoogwaardig materiaal materiaal dat duurzaam is en bij veroudering / in de tijd het oorspronkelijk beeld behoudt.
Industriebebouwing: Bebouwing met een industriële bestemming.
Inferieur materiaal: armoedige materialen waarvan bekend is dat die onevenredig ‘lelijk’ verouderen en/of die een groot contrast vormen met de kwalitatief betere materialen van de bestaande bebouwing.
Installatie: set van beeld- en/of geluidsapparatuur, het aanbrengen van technische toestellen (montage) en/of deze toestellen zelf.
Kap: Samenstel van houten, ijzeren of betonnen onderdelen dat de dakbedekking draagt.
Kavel: Grondstuk, kadastrale eenheid.
Keper: Snijlijn van twee aansluitende dakvlakken.
Kern: Veelal kleinschalig stedelijk gebied, ook wel centrum van een dorp of stad.
Klossen: Uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten.
Koofbord: Gebogen vlak dat de overgang vormt van en vlakke zoldering of vlak plafond naar de muur.
Kop: In het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw.
Lak: Afwerklaag van schilderwerk.
Landschappelijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur.
Latei: Draagbalk boven gevelopening.
Lessenaarsdak: Dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.
Lichtkoepel: Raamconstructie meestal in een plat dak, in de vorm van een koepel.
Lijst: Een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel. Kroonlijst, gootlijst.
Lineair: Rechtlijnig, langgerekt.
Lint(bebouwing): Langgerekte lijn van (veelal vrijstaande) bebouwing langs een weg of waterverbinding.
Luifel: afdak buiten tegen de muur van een gebouw aangebracht en verder niet ondersteund, meestal boven een deur, raampartij of gehele pui.
Maaiveld: Bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht, de gemiddelde hoogte van het terrein, grenzend aan de gevels, op het tijdstip van de aanvraag om bouwvergunning.
Mansardekap: Een dak met aan twee zijden onder een stompe hoek geknikt of gebroken dakvlak, waarbij het onderste gedeelte van het dak steiler is dan het bovenste deel (waardoor een geknikte vorm ontstaat). Dakhelling 52-70 graden gemeten vanuit de goot voor het onderste dakvlak, De helling van het tweede dakvalk, naar de nok bedraagt minimaal 20 en maximaal 45 graden. (Bij andere verhoudingen raakt de mansardekap uit verhouding.)
Markies: Opvouwbaar zonnescherm.
Massa: Zichtbaar volume van bebouwing.
Metselverband: Het zichtbare patroon van metselwerk.
Middenstijl: Verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn.
Monument: Aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monu¬menten¬wet 1988, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Muurdam: Op de erfgrens aan de gevel gemetselde muur.
Natuurlijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
Negge: Het vlak c.q. de maat tussen de buitenkant van de gevel en het kozijn.
Objectcriteria: Criteria die gelden voor specifieke objecttypen zoals bv. windmolens en ligboxstallen.
Omgevingsvergunning: Een geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu.
Ondergeschikt: Voert niet de boventoon.
Onderbouw: Het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met meerdere verdiepingen.
Ontsluiting: De toegang tot een gebouw, gebied of een terrein.
Ontwikkelgebied: Grotere nieuwbouw of herbouwlocatie.
Oorspronkelijk: Origineel, aanvankelijke vorm, authentiek.
Oorspronkelijk bouwwerk:Reeds aanwezige, vergunde bouwwerk.
Oorspronkelijke gevel: Gevel van een gebouw zoals deze nieuw is gebouwd.
Openbaar groen: Met het openbaar groen wordt bedoeld hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. Een weiland, bos of water kan in dit verband niet worden aangemerkt als openbaar groen.
Openbare ruimte: Publieke ruimte die voor iedereen toegankelijk en/of beleefbaar is. Het is een fysieke plaats waar een groot deel van het publieke leven zich afspeelt. Meeste openbare ruimte bevind zich in de openlucht. Meestal eigendom en beheer van de publieke overheid. (bv. de straat, plantsoen, waterwegen, bos, enz).
Opmaak: De ordening van kleur en materialen waarmee een bouwwerk in aanzicht wordt gerealiseerd.
Oriëntatie: De hoofdrichting van een gebouw.
Overhoeks: Diagonaal, vanuit de twee aansluitende zijden gezien ( in een hoek situatie).
Overstek: Bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel.
Paneel: Rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting.
Parcellering: herkenbare onderverdeling, indeling in min of meer gelijkmatige delen.
Penant: Gemetselde steunpilaar van het fundament van een gebouw, metselwerk in een gevel langs openingen.
Pilaster: Weinig uitspringende muurpijler, die dient om een boog of hoofdgestel te dragen.
Plaatmateriaal: Materiaal van kunststof, staal, hout meestal ten behoeve van gevelbekleding.
Plint: Een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw.
Profiel: omtrek van een gebouw of bouwdeel (bijvoorbeeld kozijn) of een doorsnede daarvan.
Profilering: aangebrachte vorm en maatvoering van profiel
Portiek: Gemeenschappelijke trappenhuis en/of een terugspringende ruimte voor de straat- of toegangsdeur.
Raamdorpel: Horizontal stenen element onder de onderdorpel van een houten kozijn, dat ervoor zorgt dat water onder het kozijn buiten het muurvlak wordt afgevoerd.
Raamhout: Hout waaruit ramen vervaardigd worden of omlijsting waarbinnen het paneel van een deur of beschot wordt ingesloten. Ook wel draaiende of schuivende delen van kozijn/post.
Reclamecriteria: Criteria die gelden voor vormgeving van omgevings vergunningsplichtige reclame.
Referentiekader: Het geheel van waarden en normen binnen een bepaalde groep waarnaar verwezen kan worden.
Representatief: goed ogend, verzorgd, aansluitend bij de karakteristiek (vaak van een betreffend gebied).
Respecteren: Met eerbied behandelen, eerbiedigen, waarderen.
Rijenwoningen: Geschakelde eengezinswoningen in een rij.
Ritmiek: Regelmatige herhaling.
Rollaag: Een in verband gemetselde laag van op hun kant of kop gemetselde stenen. Horizontale of gebogen rij stenen of betonbalk boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand.
Rooilijn: Lijn die in het bestemmingsplan of bouwverordening aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden.
Ruimtelijke kwaliteit: Optimaal samenspel tussen de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de esthetische waarde, ofwel de schoonheid van een gebied of een gebouw. (vrij naar Vitruvius)
Samenhang: Wijze waarop aspecten/delen met elkaar verband houden, op elkaar zijn afgestemd: vormen van een logisch geheel.
Schilddak: Dak, gevormd door twee driehoekige schilden aan de smalle en twee trapeziumvormige aan de lange zijde.
Sculpturaliteit: vorm expressie, van de aard van een beeldhouwwerk.
Slagenlandschap: Een landschap met langgerekte ontginningslinten met haaks daarop een stelsel van smalle kavels gescheiden door afwateringssloten.
Situering: Plaats van het bouwwerk in zijn omgeving.
Sneltoetscriteria: Criteria die gelden voor veel voorkomende kleine bouwplannen.
Speklaag: lichte natuurstenen band als afwisseling in baksteenmetselwerk, doorgaans van Brabantse arduin, later ook van zandsteen.
Stijl: Architectuur of vormgeving uit een bepaalde periode of van een bepaalde stroming.
Supervisor: Persoon die tot taak heeft te bevorderen dat een hoogstaande ontwerpkwaliteit wordt bereikt: het gaat hierbij om de ontwerpkwaliteit van het afzonderlijke bouwproject, een goede afstemming met het ontwerp van de openbare ruimte en de afstemming met andere bouwprojecten binnen een stedenbouwkundig plan.
Tactiel: Met de tastzin verbonden.
Tent-, punt- of piramidedak: Dak gevormd door vier driehoekige dakschilden die in één punt bijeenkomen.
Textuur: De waarneembare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).
Tympaan: Driehoekig of segment -vormige bekroning van een (klassiek) gebouw of van een onderdeel daarvan.
Uitbouw: Aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is.
Volant: Strook stof als afronding en versiering van zonnescherm of markies.
Voorgevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
Voorgevelrooilijn: Voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
Voorkant: De voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.
Weg: Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Welstandscommissie: Door de gemeenteraad benoemde commissie die aan B&W advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand (zoals die in de welstandsnota zijn vastgelegd).
Windveer: Plank bevestigd langs de kanten van een met riet of pannen gedekt dak ter afdekking van de voorrand. Worden soms aan de bovenzijde over elkaar gekeept.
Woning: Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Wolfdak/wolfeinden: Meestal een zadeldak waarvan één of beide dakschilden op de kop een afgeknot dakschild heeft (wolfeind).
Zadeldak: Een dak dat aan twee zijden schuin is met een symmetrisch profiel.
Zijgevellijn: Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
Bijlage 3 – Beeldkwaliteitplannen
Deze bijlage bevat een lijst met de actueel geldende beeldkwaliteitplannen. Eerder vastgestelde beeldkwaliteitplannen die niet meer worden genoemd, kunnen worden beschouwd als uitontwikkelde gebieden. Hier zijn nu de gebiedscriteria van toepassing. Naast de vastgestelde beeldkwaliteitplannen, worden ook in procedure zijnde (ontwerp) beeldkwaliteitplannen benoemd. Daarmee wordt de welstandsnota een dynamisch geheel, waar in de loop der tijd nieuwe documenten aan worden toegevoegd en/of verwijderd. De gehanteerde nummering correspondeert met de nummering op de bijgevoegde kaart 3 Beeldkwaliteitplannen.
In de analoge versie zijn er uitsneden van kaart 1 bijgevoegd; kaart 1A uitsnede plaats Heerenveen, kaart 1B uitsnede Akkrum-Nes-Aldeboarn.