Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Peel en Maas

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Omgevingswet

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePeel en Maas
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Omgevingswet
CiteertitelBeleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Omgevingswet
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Uitvoeringsregels intrekken omgevingsvergunningen bouwen, slopen en aanleggen 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht
  4. artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht
  5. artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
  6. artikel 5.40, tweede lid, van de Omgevingswet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-2024nieuwe regeling

22-04-2024

gmb-2024-189229

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Omgevingswet

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN PEEL EN MAAS;

 

Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:3, vierde lid en 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.40, tweede lid, onder b van de Omgevingswet.

 

BESLUITEN vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Omgevingswet

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteit: een activiteit als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;

  • b.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas;

  • c.

    Intrekken: het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning;

  • d.

    Omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, van de Omgevingswet en een omgevingsvergunning die op grond van het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet als omgevingsvergunning geldt voor een van de activiteiten genoemd in artikel 5.1 van de Omgevingswet.

Artikel 2 Intrekkingsregeling bij uitblijven of stillegging van activiteiten

  • 1.

    Het College is bevoegd een Omgevingsvergunning voor een Activiteit geheel of gedeeltelijk in te trekken, indien niet gedurende één jaar na het onherroepelijk worden van de verleende Omgevingsvergunning of niet binnen een in de Omgevingsvergunning bepaalde langere termijn, activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

  • 2.

    Van de bevoegdheid zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel wordt direct na één jaar na het onherroepelijk worden van de verleende Omgevingsvergunning of direct na een in de Omgevingsvergunning bepaalde langere termijn, gebruik gemaakt indien zich urgente en zwaarwegende belangen voordoen.

  • 3.

    Van de bevoegdheid zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel wordt na drie jaar na het onherroepelijk worden van de Omgevingsvergunning of na de in de Omgevingsvergunning bepaalde langere termijn, gebruik gemaakt indien zich geen urgente en zwaarwegende belangen voordoen.

  • 4.

    Indien geconstateerd is dat zich een situatie voordoet als genoemd in voorgaande leden van dit artikel, wordt aan belanghebbenden, waaronder vergunninghouder, een voornemen tot intrekking van de Omgevingsvergunning bekendgemaakt conform de procedure als bedoeld in artikel 3.

Artikel 3 Procedure tot intrekking

  • 1.

    Voordat besloten wordt de Omgevingsvergunning in te trekken, stelt het College de vergunninghouder in de gelegenheid zijn zienswijze binnen vier weken naar voren te brengen. De zienswijze kan schriftelijk of mondeling worden ingediend.

  • 2.

    De vergunninghouder krijgt niet de gelegenheid zijn zienswijze op het voornemen tot intrekking van de Omgevingsvergunning naar voren te brengen, indien er zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4 Verlenging termijn

  • 1.

    Een ingebrachte zienswijze kan aanleiding geven de termijn van artikel 2 éénmalig te verlengen als:

    • a.

      de vergunninghouder met concrete documenten (zoals de geaccepteerde offerte van een bouwondernemer, facturen van bestelde bouwmaterialen en/of hiermee gelijk te stellen documenten) naar het oordeel van het College het starten/hervatten/doorgaan van/met de vergunde Activiteit(en) kan aantonen;

    • b.

      de vergunninghouder persoonlijke omstandigheden kan aanvoeren (zoals een sterfgeval in de familie of ziekte) welke naar het oordeel van het College aantoonbaar tot uitstel van de uitvoering van de vergunde activiteiten hebben geleid.

  • 2.

    De duur van de verlenging wordt bepaald naar redelijkheid en aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval, maar bedraagt:

    • a.

      in gevallen als bedoeld in artikel 2, tweede lid maximaal 12 weken;

    • b.

      in gevallen als bedoeld in artikel 2, derde lid maximaal één jaar.

  • 3.

    Als een verlengde termijn ongebruikt is verstreken, wordt de Omgevingsvergunning ingetrokken.

Artikel 5 Reikwijdte

Deze beleidsregel heeft geen betrekking op de overige intrekkingsgronden van artikel 5.40, tweede lid van de Omgevingswet.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het College handelt in voorkomende gevallen volgens deze beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 7 Intrekking oude beleidsregel

De beleidsregel ‘Uitvoeringsregels intrekken omgevingsvergunningen bouwen, slopen en aanleggen 2017’, zoals door het College vastgesteld in de vergadering van 6 november 2017, wordt ingetrokken.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 22 april 2024.

Burgemeester en wethouders van Peel en Maas,

de gemeentesecretaris

K.H. Werps-Aerts

de burgemeester

W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting

Het kan voorkomen dat er geen of pas na een lange tijd gebruik wordt gemaakt van een verleende omgevingsvergunning. Dit kan onwenselijk zijn vanwege veranderde wet- en regelgeving en beleidsinzichten. In de praktijk duiken ongebruikte omgevingsvergunningen op die jaren geleden zijn verleend maar nooit zijn gerealiseerd.

 

Het is om een aantal uiteenlopende redenen onwenselijk een niet-uitgevoerde omgevingsvergunning in stand te laten. Hierbij kan aan de volgende omstandigheden worden gedacht:

  • 1.

    Nieuwe planologische en stedenbouwkundige inzichten kunnen doorkruist worden door nog (af) te bouwen of aan te leggen zaken.

  • 2.

    De vergunde activiteiten worden uitgevoerd naar verouderde inzichten als gevolg van ontwikkelingen die zich ten minste één jaar na vergunningverlening hebben voorgedaan (bijvoorbeeld constructie, brandveiligheid of wijziging van gemeentelijk beleid).

  • 3.

    De vergunde activiteiten worden niet meer uitgevoerd waardoor er één of meerdere stal(len) en/of bouwwerk(en) leeg staan. Of stal(len)/bouwwerk(en) worden voor andere activiteiten gebruikt als waarvoor vergunning is verleend (voorbeeld milieubelastende activiteit (MBA)).

  • 4.

    Handhaving kan in de onder 2 genoemde gevallen vaak geen oplossing bieden, omdat rechtsgeldig wordt gehandeld zodat min of meer een handhavingsvacuüm ontstaat.

  • 5.

    Voor omwonenden kan het onplezierig zijn als zij geconfronteerd worden met oude rechten waartegen geen rechtsmiddelen meer openstaan.

  • 6.

    Vanuit administratief oogpunt is het gewenst dat het gemeentelijke vergunningenarchief zoveel mogelijk overeenstemt met de feitelijke situatie buiten.

Artikel 5.40, tweede lid, onder b van de Omgevingswet geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor alle omgevingsvergunningplichtige activiteiten geheel of gedeeltelijk in te trekken als gedurende één jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

 

Uit het oogpunt van rechtszekerheid dient duidelijk te zijn wanneer en onder welke omstandigheden van de bevoegdheid tot (gedeeltelijke) intrekking gebruik gemaakt gaat worden. Dit zorgt voor duidelijkheid bij de vergunninghouder (bijvoorbeeld geen twijfel of iets nog kan of mag), bij de gemeente (een actueel vergunningenbestand) en bij derden. Het vastleggen van spelregels in een beleidsregel is daarvoor de aangewezen weg.

 

De redenen waarom geen gebruik is of wordt gemaakt van een omgevingsvergunning kunnen zeer divers zijn, reden waarom het nagenoeg onmogelijk is om aan elke mogelijke oorzaak een tijdsduur te verbinden. Als gewogen gemiddelde kan een termijn van drie jaar worden aangehouden. Deze periode is lang genoeg om aan zowel eenvoudige als complexere omgevingsvergunningen uitvoering te geven dan wel te voltooien. Bij urgente en zwaarwegende belangen wordt vastgehouden aan de minimale termijn van één jaar. In de afweging om tot (gedeeltelijke) intrekking over te gaan is daarnaast oog voor de belangen van de vergunninghouder in de vorm van een verlengingsmogelijkheid.