Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tynaarlo

Erfgoedverordening Tynaarlo

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTynaarlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Tynaarlo
Citeertitel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

06-12-2022

gmb-2024-187585

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Tynaarlo

 

 

Besluit van de raad van de gemeente Tynaarlo tot vaststelling van de Erfgoedverordening Tynaarlo

 

De raad van de gemeente Tynaarlo;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 maart 2022;

gelet op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Erfgoedverordening Tynaarlo

§ 1. Algemeen

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

- gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

- gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

- gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

- minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

 

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk

erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed

inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het

omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

a. gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk

cultureel erfgoed;

b. gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften

van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in

artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid,

van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd

stads- en dorpsgezicht;

c. gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen

instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een

locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch

monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

 

§ 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

 

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat

van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de

wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

2. Dit artikel is niet van toepassing op:

a. rijksmonumenten, en

b. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een

provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een

omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

 

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, wordt door burgemeester en

wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die

vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders

overleg over het voornemen met de eigenaar.

 

Artikel 5. Voorbescherming

1. De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of

archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid,

is bekendgemaakt.

2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de

aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 6. Advies gemeentelijke adviescommissie

1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5,

eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de

Omgevingswet en de Verordening adviescommissie Omgevingskwaliteit Tynaarlo.

2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het

gebied van de monumentenzorg bij het advies.

 

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de

aanvraag.

2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de

datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke

monument.

 

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende

zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de

Kadasterwet.

2. Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch

monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat

geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als

voorlopig gemeentelijk monument.

2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als

burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel

5, eerste lid.

3. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden

schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot

aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument.

Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

 

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing

monument

1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige

gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige

toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking

heeft als zodanig is tenietgegaan.

3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch

monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister

of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een

omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de

aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

§ 3. Bescherming gemeentelijk monument

 

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk

monument:

a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd

of in gevaar gebracht.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving,

materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een

tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

b. alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt

van monumentenzorg geen waarde heeft;

 

 

c. het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de

monumentale waarden:

1˚. plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan

en het bijwerken van het opschrift;

2˚. doen van begravingen of asbijzettingen, of

3˚. ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als

gemeentelijk monument.

3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen

met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze

regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een

plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 13. Weigeringsgronden

1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg

zich daartegen niet verzet.

2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de

Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

§ 4. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

 

Artikel 14. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten

aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in

artikel 6, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede

lid.

4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het

gemeentelijk erfgoedregister.

5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen

gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van

de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan

hiertoe een termijn worden gesteld.

6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt

bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid

kan worden aangemerkt.

7. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de

functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is

aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale

verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht.

 

 

 

Artikel 15. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk

beschermd stads- of dorpsgezicht

1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing

als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop

van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft

of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aan-

wijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van

een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de

Omgevingswet.

3. Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een

aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 16. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

1. Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder

omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van

burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een

ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

3. Htet artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de

artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een

maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

§ 5. Handhaving en toezicht

 

Artikel 17. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 11 of met het bepaalde krachtens artikel 12, derde lid,wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

 

Artikel 18. Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belastde

personen die daartoe bij besluit van het college van burgemeester en wethouders zijn aan-

gewezen.

 

2. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

 

§ 6. Vangnet archeologie

 

Artikel 19. Vangnet archeologie

1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar

archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan

niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

a. voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede

lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van

de Omgevingswet is verleend;

b. het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is

aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart behorende bij de

Structuurvisie Archeologie gemeente Tynaarlo en het verrichten van de activiteiten geen

strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de

toegestane mate van verstoring;

c. de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met

de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te

verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor

archeologische waarden wordt voorkomen, of

d. met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

e. de archeologisch deskundige van de gemeente bevestigt dat de archeologische waarde

van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Als de

beschikbare informatie hiertoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag voorwaarden

verbinden aan de omgevingsvergunning.

2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch

onderzoek.

 

§ 7. Slotbepalingen

 

Artikel 20. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening Tynaarlo 2010 wordt ingetrokken.

 

Artikel 21. Overgangsrecht

1. Een krachtens Erfgoedverordening Tynaarlo 2010 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk

monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen

van deze verordening.

2. Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze

verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening Tynaarlo 2010.

 

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op treedt in werking vanaf de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Tynaarlo.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering 6 december 2022.

 

De griffier, De voorzitter,

 

R.J. Puite drs. M.J.F.J. Thijsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting

Algemeen

 

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Ow, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Ow.

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow. In aansluiting op de Erfgoedwet is in 2016 gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads- en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Deze verordening ziet niet meer op archeologie. Archeologische waarden worden ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.

 

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow (Omgevingsplan). Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029.

 

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikel 1. Definities

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen.

 

Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

 

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten,cultuurgoederen of verzamelingen.

 

Tweede lid, onder b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

 

Tweede lid, onder c

In onderdeel c van het tweede lid is opgenomen dat door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister kunnen worden opgenomen.

 

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Ow is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Ow.

 

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurland-schap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de Erfgoedverordening Tynaarlo 2010 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 5. Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voor-nemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden.

 

De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerking-treding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan.

 

Artikel 6. Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Ow. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 6 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Ow gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Ow zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Ow zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeen-telijke adviescommissie is geregeld in de ‘Verordening adviescommissie Omgevingskwaliteit Tynaarlo’.

 

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

 

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

 

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

 

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 6 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 3 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing

monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevings-verordening.

 

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonu-menten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

 

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

 

Artikel 13. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Ow, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

 

Artikel 14. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

Eerste en vijfde lid

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheers-verordening, als beschermend worden aangemerkt. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Ow nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Ow en van gemeentelijke monumenten artikel 13. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Ow regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

 

Artikel 15. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk

beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 16. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

 

Artikel 17. Strafbepaling

 

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

 

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

 

Artikel 17 verwijst naar de artikelen 11 en 12, derde lid. Artikel 11 bevat de instandhoudingsver-plichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 12, derde lid, geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

 

Artikel 18. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen).

Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.

 

 

Artikel 19. Vangnet archeologie

Op grond van artikel 38a Monumentenwet jo. artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening diende in het bestemmingsplan en in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

 

Met de invoering van deze verplichting was de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Alle bestemmingsplannen die na 2007 zijn geactualiseerd, moeten in principe voldoen aan deze eis.

 

Binnen de gemeente Tynaarlo zijn nog bestemmingsplannen van kracht waarin de bescherming van archeologische monumenten, waarden en verwachtingen niet zijn opgenomen die na de inwerking-treding van de Ow deel uitmaken van het (tijdelijk) omgevingsplan. Om deze reden is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien. Het gaat onder andere om de oudere bestemmingsplannen (voor 2007) ‘Zuidoevers Zuidlaardermeer’ en ‘Bestemmingsplan Ter Borch, Plan van uitwerking Tuinwijk’.

De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgevingverplicht, door middel van de verwachtings-kaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

 

Artikel 22.4 van de Ow bevat een overgangsbepaling. Voorts bepaalt artikel 22.8, onder a, van de Ow dat gemeenten slechts beschermingsmaatregelen in hun omgevingsplan mogen opnemen inzake bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

 

Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak. Het tweede lid wordt, gelet op het vervallen van artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en het inwerking treden van de Ow, rechtstreeks onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan.

 

De wettelijke grondslag voor het vangnet archeologie vervalt bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit artikel kan uitsluitend behouden blijven door dit artikel één dag vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet in werking te laten treden.