Organisatie | Enschede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel verlagen uitkering in verband met schoolverlaters Participatiewet Enschede 2018 |
Citeertitel | Beleidsregel verlagen uitkering in verband met schoolverlaters Participatiewet Enschede 2018 |
Vastgesteld door | gemandateerde functionaris |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2018 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 27-03-2018 Huis aan Huis |
De directeur van het programma Economie, Werk en Onderwijs van de gemeente Enschede;
gelet op punt 3.2.7 van het Overzicht 3.2 van het vigerende Mandaatbesluit 2011 (geactualiseerd per 2 juli 2014), dat de directeur bevoegdheid verschaft om namens het college terzake beleidsregels vast te stellen;
Gelet op titel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op artikel 28 van de Participatiewet;
Overwegende dat het om redenen van rechtszekerheid en doelmatigheid wenselijk is om beleidsregels vast te stellen beleidsregel voor het verlagen van de uitkering in verband met schoolverlaters
Beleidsregel verlagen uitkering in verband met schoolverlaters Participatiewet Enschede 2018
Vastgesteld op 27 maart 2018.
Burgemeester en wethouders,
namens dezen,
de directeur van het Programma Economie, Werk en Onderwijs
De gemeenteraad heeft de bevoegdheid invulling te geven aan artikel 27 (verlaging wegens lagere woonkosten) en artikel 28 Participatiewet (verlaging schoolverlaters). Met betrekking tot dit artikel is het college bevoegd beleid te formuleren. In de Beleidsregels verlagen uitkering in verband met woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Enschede 2015 heeft de gemeente van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. In artikel 3 van deze beleidsregel is in lid 1 vastgesteld dat de verlaging 20 procent van de gezinsnorm bedraagt. In lid 2 is bepaald dat de verlaging alleen geldt voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder. Met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018 wordt bepaald geen gebruik meer te maken van de bevoegdheid invulling aan artikel 28 te geven, waardoor de zogenoemde schoolverlaterskorting geheel komt te vervallen. De Beleidsregels verlagen uitkering in verband met woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Enschede 2015 komt hiermee te vervallen.
Artikel 2. Verlaging in verband met woonsituatie
Op grond van artikel 27 kan het college de norm, bedoeld in artikel 21, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Dit geldt niet voor de kostendelersnorm (artikel 22a Participatiewet).
In artikel 2 onderdeel a van deze beleidsregels is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gezinsnorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet.
In artikel 2 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 20 procent van de gezinsnorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen.
Artikel 3. Verlaging ten aanzien van schoolverlaters
Op grond van artikel 28 Participatiewet kan het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen. Het college besluit geen verlaging voor schoolverlaters toe te passen.
De CRvB oordeelt in CRvB 21-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1253 dat de verordening buiten toepassing moet blijven indien toepassing van de verordening ertoe leidt dat een lager bedrag aan bijstand wordt toegekend dan de norm die zij als uitwonende student hoger onderwijs op grond van de Wsf 2000 ontving. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 28 WWB volgt dat de lagere norm voor levensonderhoud in de Wsf 2000 de ondergrens van de verlaging vormt.
In alle gevallen is het gevolg van het toepassen van de schoolverlaterskorting van 20 procent de hoogte van de uitkering lager is dan de lage norm voor levensonderhoud in de Wet Studiefinanciering 2000.
Het college volgt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De consequentie daarvan is dat de schoolverlaterskorting niet wordt toegepast.