Organisatie | Stein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stein 2010 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening gemeente Stein 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 18-08-2015 | Nieuwe regeling | 09-09-2010 De Schakel, 29-9-2010 | Gem. blad Afd. A 2010, no. 56 |
Gezien het voorstel van het college inzake vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stein 2010(Gem. blad Afd. A 2010, no. 56);
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de raadscommissie Middelen, Bestuurlijke Zaken;
overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;
vast te stellen de volgende Algemene plaatselijke verordening gemeente Stein 2010
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun laatstelijk besluit;e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in de Bouwverordening;g. gebouw: gebouw als bedoeld in de zin van de Woningwet;h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;e. indien de houder dit schriftelijk verzoekt.
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:a. de openbare orde;b. de openbare veiligheid;c. de volksgezondheid;d. de bescherming van het milieu.
Artikel 1:9 Lex silencio positivo
Vanwege dwingende redenen van algemeen belang, met name op het gebied van openbare orde, is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:a. artikel 2:25 (vergunning evenementen);b. artikel 2:39 (exploitatievergunning speelgelegenheid);c. artikel 3:4 (vergunning seksinrichting); d. artikel 4:10A.1 (verbod om houtopstand te vellen of te doen vellen;e. artikel 4:18 (ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen).
Afdeling 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
De kennisgeving bevat:a. naam en adres van degene die de betoging houdt;b. het doel van de betoging;c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
Afdeling 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2:10 A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg; b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Artikel 2:10 B afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b. terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid, voorzover geen sprake is van de weigeringsgronden van het tweede lid, onder a en c, van het vorige artikel; c. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18. d. vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;e. zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;- geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;f. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is, voorzover geen sprake is van de weigeringsgronden van het tweede lid, onder a en c, van het vorige artikel;g. containers en steigers, die noodzakelijkerwijze op de weg gebracht worden in verband met bouw-, renovatie- en/of sloopwerkzaamheden, voorzover geen sprake is van de weigeringsgronden van het tweede lid, onder a en c, van het vorige artikel;h. billboards, voorzover geen sprake is van de weigeringsgronden van het tweede lid, onder a en c, van het vorige artikel;i. winkeluitstallingen, voorzover geen sprake is van de weigeringsgronden van het tweede lid, onder a en c, van het vorige artikel.
a. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement. b. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet. c. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b,van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken; d. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg of van de weg als uitweg gebruik te maken voor het bereiken van een perceel:a. zonder daarvan van te voren melding te hebben gedaan aan het college middels indiening van een vastgesteld standaard meldingsformulier en een bijbehorende situatieschets; b. indien het college dat heeft besloten.
Het college kan het maken of veranderen van de uitweg verbieden:a. indien de bruikbaarheid (doelmatigheid) en de veiligheid van de weg wordt aangetast;b. indien het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast;c. indien het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;d. bij tussenwoningen.
Het college kan instemmen met het maken of veranderen van de uitweg, indien het betreft:a. de aanleg van een tweede (extra)uitweg;- bij percelen van vrijstaande woningen;- bij hoekpercelen waarbij een van de twee uitwegen in een andere straat uitkomt;b. een verbreding van een uitweg:- bij woningen: maximaal drie meter breed, exclusief de overgangsbanden;- bij bedrijven: in overleg met de wegbeheerder.
Afdeling 6 VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2:13 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:a. bioscoopvoorstellingen;b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;b. het evenement tussen 13.00 uur en 01.00 uur plaats vindt;c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 13.00 uur of na 01.00 uur;d. het evenement geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;e. binnen 8 weken voorafgaand aan het evenement melding is gedaan aan de burgemeester.
Afdeling 8 TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
Onder horecabedrijf wordt niet verstaan:- een horecagedeelte in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;- bed and breakfast: particuliere verstrekking tegen betaling aan derden van uitsluitend logies(met ontbijt) zonder dienstverlening, waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal 4 slaapplaatsen verdeeld over maximaal 2 kamers;- horeca in een musea; - horeca in een zorginstelling;b. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf
Bij de toepassing van het eerste lid houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
In afwijking van het in het eerste lid onder a gestelde verbod is het de exploitant van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven in de nacht va 31 december op 1 januari en tijdens carnavals- en kermiswagen tussen 03.00 uur en 07.00 uur, en ten aanzien van de kermisdagen alleen voor die kern van de gemeente, waarde kermis wordt gehouden en alwaar de inrichting is gelegen.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Afdeling 8a TOEZICHT OP SMART-, HEAD en GROWSHOPS
Artikel 2:34a.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart-, head- of growshop; b. exploitant: degene die een inrichting exploiteert.
In deze paragraaf wordt onder bezoeker niet verstaan: a. de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad; b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht; c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is; d. het dienstdoend personeel.
Artikel 2:34a.2 Vergunningplicht
De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier, dat vergezeld gaat van: a. een situatietekening waaruit blijkt de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting, schaal tenminste 1:1000; b. een plattegrond-tekening van de inrichting, schaal tenminste 1:100.
Artikel 2:34a.3 Afnemend maximum
Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening werd geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester wordt vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 2:34a.5 Weigeringsgronden
De vergunning wordt geweigerd indien: a. het in artikel 2.3.1a.3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt. b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening; c. de exploitant binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest; d. de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt; e. de exploitant niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank - en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen; f. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting; g. er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt; h. de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben; i. de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest; j. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
Artikel 2:34a.6 Verplaatsing inrichting
De toestemming kan uitsluitend worden verleend: a. indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien: - de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of - sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed. b. en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie: - de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening; - de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting; - er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt; - de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben; - de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest. - de inrichting, blijkend uit een over te leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel 2.3.4a.2, tweede lid, onder b, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten.
Artikel 2:34a.8 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens in artikel 2.34a.7, eerste lid, bedoelde regelgeving geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.34a.8 kan de burgemeester een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien: a. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2.34a.2, eerste lid, 2.34a.4, tweede lid, of 2.34a.6, eerste lid; b. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Artikel 2:34a.10 Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is de exploitant van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge een op grond van artikel 2.34a.8 dan wel artikel 2.34a.9 genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezokers toe te laten of te laten verblijven.
Artikel 2:34a.11 Intrekking vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning ingetrokken indien: a. de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant is of wordt overgenomen. b. de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot. c. de exploitant niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.
Artikel 2:34a.12 Toegang ambtenaren van politie
De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting: a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.”
Afdeling 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
De burgemeester weigert de vergunning:a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
In dit artikel wordt verstaan onder:a. Wet: de Wet op de kansspelen;b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
Afdeling 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het is verboden:a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;b. daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:57 Verbod op loslopende honden
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:a. binnen en buiten de bebouwde kom op de weg, op percelen met openbare groenbestemming alsmede op overige openbare ruimte, zonder dat die hond aangelijnd is;b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:a. binnen de bebouwde kom, op de weg, op percelen met een openbare groenbestemming alsmede op overige openbare ruimte;b. buiten de bebouwde kom op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;d. op een andere door het college aangewezen plaats.
Artikel 2:58a Verplichting tot meevoeren ruimmiddel
Het is eenieder verboden zich binnen en buiten de bebouwde kom op de weg, op percelen met een openbare groenbestemming alsmede op overige openbare ruimte met een hond te bevinden zonder dat men een hulpmiddel, dat gezien de vorm en constructie kennelijk bestemd is voor het opruimen van hondenuitwerpselen, bij zich draagt.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
In het eerste lid wordt verstaan onder:a. muilkorf: een muilkorf, vervaardigd van stevige kunststof of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de muilkorfdragende hond geen mens of dier kan bijten;b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:a. aanwezig te hebben,ofb. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, ofc. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden dat tijdens de verkoopdagen van consumentenvuurwerk op ontoelaatbare wijze hinder of overlast voor de omgeving of het wegverkeer wordt veroorzaakt door een bedrijf of nevenbedrijf dat consumentenvuurwerk ter beschikking stelt dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig houdt, dan wel door de bezoekers van dat bedrijf of nevenbedrijf.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2.1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:47, 2:48; 2:50;2:73 en 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:1. de exploitant;2. de beheerder;3. de prostituee;4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Afdeling 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen; de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994; de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; enb. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3 BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:a. de openbare orde;b. het voorkomen of beperken van overlast;c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;d. de veiligheid van personen of goederen;e. de verkeersvrijheid of -veiligheid;f. de gezondheid of zedelijkheid;g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4 BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet gedurende carnavalszaterdag en de 3 carnavalsdagen te weten van carnavalszondag tot de daarop volgend woensdag tot 1.00 uur, Kermis, Koninginnenacht, Oudejaarsavond alsmede voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen overige collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan de geluidsnormen alsvermeld in de artikelen 2.17, 2.19, en 2.20 van het besluit vermeerderd met 10dB(A). Bij niet-aanpandige situaties gelden de vorengenoemde geluidsnormen gemeten op een hoogte van 1,5 meter.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.e. Tabel
Van 7.00 uur tot 19.00 uur: LAr,LT op de gevel vangevoelige gebouwen - 50 dB(A)LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen - 35 dB(A)LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen - 70 dB(A)LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen - 55 dB(A)
LAr,LT op de gevel vangevoelige gebouwen - 45 dB(A) LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen - 30 dB(A) LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen - 65 dB(A)LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen - 50 dB(A)
Van 23.00 tot 7.00 uur:LAr,LT op de gevel vangevoelige gebouwen - 40 dB(A)LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen - 25 dB(A)LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen - 60 dB(A)LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen - 45 dB(A)
Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Afdeling 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammig- heid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen zijn of worden voor bomen kleiner dan 20 cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;b. houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal of een beplanting van bosplantsoen;c. hakhout: één of meer bomen (of boomvormers) die na te zijn geveld opnieuw op de stronk uitlopen;d. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;e. knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;f. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;g. boomwaarde: het getal dat wordt gevonden door het product van de factoren:- het aantal van cm² van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;- de eenheidsprijs per cm²;- de standplaatswaarde;- de conditiewaarde;- de waarde van de plantwijze.Het bevoegd gezag kan bij toepassing van de boomwaarde tevens naar redelijkheid en billijkheid besluiten.
Artikel 4:10A.1 Verbod om houtopstand te vellen of te doen vellen
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:a. populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;b. fruitbomen en windschermen van boomgaarden, uitgezonderd de walnootboom;c. sparrenbomen en alle andere coniferen/naaldsoorten, met uitzondering van de Japanse notenboom (Ginko) en de Taxusboom;d. kweekgoed;e. houtopstand, die bij wijze van dunning deels wordt geveld;f. houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;g. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in 4:10.A9 van deze afdeling;h. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;i. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.
Artikel 4:10A.2 Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
De vergunning moet schriftelijk gemotiveerd en indien verzocht onder bijvoeging van een situatieschets worden aangevraagd. De aanvraag kan worden gedaan door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Wanneer de regiomanager van de Directie Uitvoeringen Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.
De houder van de vergunning moet zorgdragen, dat deze vergunning ten tijde van het uitvoeren van de kapwerkzaamheden aanwezig is op het betreffende terrein waarop de houtopstand zich bevindt. De vergunning moet op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze afdeling, ter inzage worden gegeven aan deze ambtenaar.
Artikel 4:10A.3 Verhouding tussen omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden en andere vergunningplichtige bouw- en aanlegactiviteiten
Een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden kan worden geweigerd, nadat de omgevingsvergunning voor bouw- of aanlegactiviteiten is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan het bevoegd gezag.
Artikel 4:10A.4 Beslissing op aanvraag
Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren danwel onder voorschriften verlenen in het belang van:- natuur-en milieuwaarden van de houtopstand;- landschappelijke waarden van de houtopstand;- beeldbepalende waarden van de houtopstand;- cultuurhistorische waarden van de houtopstand;- waarden van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;- waarden voor recreatie en leefbaarheid van de houtopstand.
Artikel 4:10A.5 Bijzondere vergunningvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of een gemeentelijk bestemmings-, bomen, groen, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt zo vaak mogelijk een herplantplicht opgelegd.
Artikel 4:10A.6 Herplant- /Instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door het te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4:10A.7 Vervaltermijn vergunning
De vergunning als bedoeld in artikel 4:10.A5 vervalt, indien daarvan niet binnen maximaal twee jaar na het onherroepelijk worden ervan volledig gebruik is gemaakt, tenzij in de vergunning anders is bepaald.
Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:10.A1 of artikel 4:10.A5 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Afdeling 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
Afdeling 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor:a. kleinschalig kamperen bij een bestaand agrarisch bedrijf dat een bouwblok omvat met bedrijfswoning (het zogenaamde ‘kamperen bij de boer’) met een maximum aantal van 15 kampeermiddelen gedurende het kampeerseizoen (van 15 maart tot 31 oktober); b. verenigings- en groepskamperen, gekoppeld aan evenementen, festiviteiten of andere bijzondere gelegenheden.
Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom of op een door het college aangewezen weg te plaatsen of te hebben, waar dit naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder venten wordt niet verstaan:a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:a. in het belang van het voorkomen van overlast;b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;c. in het belang van de veiligheid van het publiek.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
Afdeling 8 VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het verbod geldt niet voorzover het betreft:a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Afdeling 9 VERSTROOIING VAN AS
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010, gelijktijdig wordt de Algemene plaatselijke verordening gemeente Stein 2006, vastgesteld bij raadsbesluit van 2 februari 2006, ingetrokken.
Besluiten, genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening gemeente Stein 2006 of voorafgaande Algemene plaatselijke verordeningen, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:10A, derde lid, artikel 2:11 en artikel 4:10A.1 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.