Organisatie | West Maas en Waal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente West Maas en Waal, versie 2.0 |
Citeertitel | Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente West Maas en Waal, versie 2 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | Nieuwe regeling | 24-09-2009 Waalkanter, 29-12-2010 | 2009/09-08 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel, inclusief besparingsbijdrage en drempelbedrag) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;
Norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand;
Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer minderjarig ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert, waarbij onder gehuwden ook worden verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen;
Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:
deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen. Uitzondering hierop is hulp bij het huishouden, deze kan ook voor een korte periode worden toegekend;
Geen voorziening wordt toegekend:
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten (WVG-verordening 2004) is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura en als persoonsgebonden budget. Het college stelt aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria.
Artikel 5. Voorziening in natura.
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.
Artikel 6. Financiële tegemoetkoming.
Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit in de beschikking opgenomen.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.
Artikel 9. Vormen van hulp bij het huishouden.
De, door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 10. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 9 onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen indien:
het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing wanneer het gaat om hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur.
Artikel 12. Gebruikelijke zorg.
In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, in dit geval is het protocol gebruikelijke zorg van toepassing.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.
Artikel 15. Vormen van woonvoorzieningen.
De, door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 16. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 15, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 15, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.
Artikel 17. Soorten individuele woonvoorzieningen.
De in artikel 15 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
Artikel 18. Primaat van de verhuizing.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het normale gebruik van de woning belemmeren.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een, op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen), aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Artikel 19. Primaat van de losse woonunit.
Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing, -zowel financieel als bouwkundig- van een woning die het eigendom is van een verhuurder, die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.
Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.
De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.
De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.
Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
Artikel 23. Terugbetaling bij verkoop.
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 24. Vormen van vervoersvoorzieningen.
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 25. Het recht op een algemene voorziening.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 24 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen:
Artikel 26. Het primaat van het collectief vervoer.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 24, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 24, onder a., onmogelijk maken.
Artikel 27. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.
Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan de in het Besluit voor de diverse categorieën genoemde norminkomen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
Artikel 28. Omvang in gebied en in kilometers.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.
Artikel 29. Vormen van rolstoelvoorzieningen.
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 30. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 29, onder a. en b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 29, onder c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.
Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.
Artikel 32. Gebruik aanvraagformulier.
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 33. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
De aanvraag dient te worden ingediend bij VraagWijzer waar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragenzorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.
Artikel 35. Samenhangende afstemming.
Het college legt in het Besluit regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.
Artikel 36. Wijzigingen in de situatie.
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 39. Hardheidsclausule.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college verhoogd of verlaagd jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe om de 4 jaar na inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.