Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bonaire

Eilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBonaire
OrganisatietypeCaribisch openbaar lichaam
Officiële naam regelingEilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020
CiteertitelEilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020
Vastgesteld doorEilandsraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp
Externe bijlageEilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 7 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
  2. Eilandsverordening van 8 oktober 2010, no. 1 tot vaststelling van eilandsverordeningen voor het openbaarlichaam Bonaire
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-07-2020nieuwe regeling

07-07-2020

A.B. 2020, No. 8

20200002469

Tekst van de regeling

Intitulé

Eilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020

EILANDSVERORDENING van 7 juli 2020, no. 7, tot wijziging van de Eilandsverordening tot intrekking van Eilandsverordening Kinderopvang Bonaire (AB 2010, no. 17)

 

DE EILANDSRAAD VAN HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE:

 

Overwegende :

  • -

    Dat een volwaardige voor- en naschoolse educatie en verantwoorde kinderopvang essentieel is voor de gezonde en veilige ontwikkeling van het kind;

  • -

    Dat middels het programma Bes(t) 4 kids gewerkt wordt aan de kwaliteitsslag voor kinderopvang op Bonaire;

  • -

    Dat het wenselijk is nieuwe regels inzake de kinderopvang alsook de voor-en naschoolse opvang vast te stellen.

Gelezen:

Het advies van het Bestuurscollege d.d. 27 november 2019 waarin wordt voorgesteld de Eilandsverordeni ng Kinderopvang Bonaire (AB 2010, no. 17) in te trekken

 

Gelet op:

artikel 7 invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en

artikel 1 van de Eilandsverordening van 8 oktober 2010, no. 1 tot vaststelling van eilandsverordeningen voor het openbaar lichaam Bonaire.

 

HEEFT BESLOTEN:

 

vast te stellen de volgende eilandsverordening:

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1  

In deze eilandsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

  • a.

    beroepskracht: de persoon van achttien jaar of ouder die in dienst van de exploitant van een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

  • b.

    beroepskracht in opleiding: degene die in dienst van de exploitant van een kindercentrum en ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen bij een kindercentrum;

  • c.

    buitenschoolse opvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen die leerplichtig zijn voor het basisonderwijs, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen en in schoolvakanties;

  • d.

    dagopvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen die niet leerplichtig zijn;

  • e.

    exploitant: een natuurlijk persoon van achttien jaar of ouder of rechtspersoon die een kindercentrum of gastouderopvang exploiteert;

  • f.

    gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie die betrekking heeft op gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner, waarbij de opvang plaatsvindt:

    • i.

      op het woonadres van de gastouder, dan wel

    • ii.

      op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de gastouder opvang biedt;

  • g.

    gastouder: degene van achttien jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van degene:

    • i.

      van wie een of meer kinderen onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254 van Baek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is ontheven uit het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 266 van Baek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES of die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is ontzet van het gezag als bedoeld in artikel 269 van Baek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES,

    • ii.

      die op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties BES als de ouder of diens partner van het kind aan wie opvang wordt geboden, of

    • iii.

      die ten behoeve van de opvang van kinderen in enigerlei vorm personeel in dienst heeft;

  • h.

    kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt anders dan gastouderopvang;

  • i.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • j.

    klachtencommissie: een commissie zoals bedoeld in artikel 25;

  • k.

    kwaliteitscommissie: de door het bestuurscollege in te stellen commissie voor de kinderopvang, bedoeld in artikel 2 van deze eilandsverordening;

  • l.

    ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft;

  • m.

    oudercommissie: de commissie bedoeld in artikel 22 eerste lid;

  • n.

    stagiair: degene die een opleiding volgt, waarvan het praktijkdeel een beperkt deel van de totale studieduur is, belast is met werkzaamheden bij de exploitant ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding en geen beroepskracht in opleiding is;

  • o.

    stamgroep: vaste groep kinderen in de kinderopvang;

  • p.

    stamgroepruimte: binnenspeelruimte waar de stamgroep hoofdzakelijk aanwezig is;

  • q.

    verklaring omtrent het gedrag natuurlijke personen: een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES; en

  • r.

    voorschoolse educatie: uitvoering van een programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot het onderwijs kunnen worden toegelaten.

Artikel 2  

  • 1.

    Ter verbetering van de kwaliteit van de kinderopvang wordt bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen door het bestuurscollege een kwaliteitscommissie ingesteld.

  • 2.

    De kwaliteitscommissie bestaat uit onafhankelijk van het kindercentrum en gastouderopvang opererende vertegenwoordigers van het Openbaar Lichaam en uit voor de kwaliteit van de kinderopvang relevante organisaties.

  • 3.

    De kwaliteitscommissie heeft de volgende taken:

    • a.

      het adviseren van het bestuurscollege bij de beoordeling van aanvragen voor een vergunning;

    • b.

      het adviseren van het bestuurscollege bij de uitvoering van deze eilandsverordening; en

    • c.

      op verzoek van het bestuurscollege of op eigen initiatief adviseren van het bestuurscollege over onderwerpen die de kinderopvang betreffen.

Hoofdstuk II Vergunning

Artikel 3  

Het is verboden zonder exploitatievergunning van het bestuurscollege een kindercentrum of gastouderopvang te exploiteren.

Artikel 4  

  • 1.

    De aanvraag voor een exploitatievergunning dient schriftelijk te warden ingediend bij het bestuurscollege.

  • 2.

    De aanvraag wordt alleen in behandeling genomen indien alle bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen vast te stellen gegevens en bescheiden zijn bijgevoegd.

  • 3.

    lndien de aanvraag niet volledig is, stelt het bestuurscollege de aanvrager in de gelegenheid de gebreken binnen een termijn van vier weken te herstellen.

  • 4.

    lndien de in het derde lid gestelde termijn onbenut verstrijkt, dan wordt de aanvraag niet­ ontvankelijk verklaard.

  • 5.

    De aanvrager ontvangt van het bestuurscollege een schriftelijke bevestiging van de vergunningsaanvraag en het bestuurscollege informeert de aanvrager daarbij schriftelijk over de verdere behandeling.

  • 6.

    Bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels warden gesteld ten aanzien van de vergunningsaanvraag en de beoordeling van de aanvraag.

  • 7.

    Het legestarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning wordt door de eilandsraad bij verordening vastgesteld.

Artikel 5  

  • 1.

    Het bestuurscollege vraagt binnen twee weken na ontvangst van een volledige aanvraag advies aan de kwaliteitscommissie.

  • 2.

    De kwaliteitscommissie onderzoekt of de voorgenomen kinderopvang inclusief ruimtes in overeenstemming is met de vereisten bij of krachtens deze eilandsverordening gesteld.

  • 3.

    De aanvrager verstrekt de inlichtingen die door de kwaliteitscommissie warden verzocht.

  • 4.

    De kwaliteitscommissie brengt binnen vier weken na ontvangst van een volledige aanvraag onder vermelding van de gronden advies uit aan het bestuurscollege.

Artikel 6  

  • 1.

    Het bestuurscollege beslist op de aanvraag binnen twee weken na ontvangst van het advies van de kwaliteitscommissie.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn kan eenmaal met ten hoogste twee weken warden verlengd.

  • 3.

    lndien de beslissing van het bestuurscollege afwijkt van het advies van de kwaliteitscommissie, warden de gronden hiervoor in het besluit aangegeven.

  • 4.

    lndien de beslissing van het bestuurscollege niet binnen de in het eerste danwel tweede lid gestelde termijn wordt genomen, kan de aanvrager hiertegen bezwaar indienen bij het bestuurscollege.

Artikel 7  

  • 1.

    De exploitatievergunning kan warden verleend onder voorwaarden . Deze voorwaarden kunnen volgen uit beleidsregels die door het openbaar lichaam kunnen warden opgesteld.

  • 2.

    De exploitatievergunning staat op naam van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon, is niet overdraagbaar en wordt slechts verleend voor de in de exploitatievergunning vermelde lokaliteit.

  • 3.

    Wijzigingen die raken aan de op naamstelling van de exploitatievergunning moeten warden doorgegeven aan het openbaar lichaam.

  • 4.

    Een exploitatievergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de exploitant;

    • b.

      de namen en de adressen van de leden van de directie;

    • c.

      het adres van het kindercentrum of gastouderopvang;

    • d.

      welke vorm van opvang het kindercentrum of gastouderopvang aanbiedt, zijnde dagopvang of buitenschoolse opvang; en

    • e.

      het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen waaraan maximaal kinderopvang kan warden geboden.

  • 5.

    De exploitatievergunning voor het houden van een kindercentrum of gastouderopvang wordt op een voor ieder zichtbare plaats in het kindercentrum of gastouderopvang aangebracht.

Artikel 8  

  • 1.

    Een verzoek tot wijziging van een exploitatievergunning door de exploitant wordt schriftelijk bij het bestuurscollege ingediend ender vermelding van de redenen voor de wijziging en de gevolgen hiervan voor de kinderopvang.

  • 2.

    Artikel 4, tweede tot en met zevende lid, artikel 5, artikel 6 en artikel 7 zijn van overeenkomstige toepassing bij de behandeling van een verzoek tot wijziging van een exploitatievergunning.

Artikel 9  

De exploitant die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze eilandsverordening reeds een operationele kinderopvang exploiteert, die geregistreerd is bij het Openbaar Lichaam en die voldoet aan alle eisen uit artikel 21, krijgt een ontvangstbevestiging van het Openbaar Lichaam. De exploitant, bedoeld in het eerste lid meet binnen een maand na afkondiging van deze eilandsverordening een aanvraag om een exploitatievergunning, bedoeld in artikel 3, indienen.

Hoofdstuk III Kwaliteitseisen kinderopvang

Paragraaf 1 Eisen

Artikel 10  

  • 1.

    Een exploitant van een kindercentrum of gastouderopvang biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen.

  • 2.

    De exploitant van een kindercentrum organiseert de kinderopvang op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid dat dit redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang.

  • 3.

    Ter uitvoering van het tweede lid besteedt de exploitant van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, het dagritme en de herkenbaarheid van ruimtes en personen, de opleidingseisen waaraan beroepskrachten voldoen, de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen warden belast met de verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen.

  • 4.

    De exploitant bewaart de administratie ter uitvoering van het eerste tot en met het derde lid minimaal 5 jaar en stelt deze desgevraagd aan de toezichthouder ter beschikking.

  • 5.

    De exploitant van een gastouderopvang draagt er zorg voor dat de uitvoering van het beleid, bedoeld in het eerste lid schriftelijk is vastgelegd.

Artikel 11  

  • 1.

    In het kader van het bieden van verantwoorde kinderopvang, draagt de exploitant er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

    • a.

      op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen warden gesteld aan en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

    • b.

      kinderen spelenderwijs warden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

    • c.

      kinderen warden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en vaardigheden warden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden; en

    • d.

      kinderen warden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat het activiteitenprogramma en de beschikbare voorzieningen, zoals ruimte en spelmaterialen aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen.

  • 3.

    De exploitant van een gastouderopvang draagt er zorg voor dat de uitvoering van het beleid, bedoeld in het eerste en tweede lid schriftelijk is vastgelegd.

Artikel 12  

  • 1.

    Elk kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De exploitant draagt er zorg voor dat er in het kindercentrum conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

  • 2.

    Een pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van:

    • a.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde kinderopvang, bedoeld in artikel 11, waarbij indien aan de orde onderscheid wordt gemaakt voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs gaan volgen en kinderen in de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan;

    • b.

      de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd en daarbij naar een doorlopende ontwikkellijn met het basisonderwijs en in geval van dagopvang met de buitenschoolse opvang wordt gestreefd, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de wijze waarop:

      • met toestemming van de ouders kennis over de ontwikkeling van het kind wordt overgedragen aan de school bij de overgang van het kind naar het basisonderwijs en aan de buitenschoolse opvang bij de overgang van het kind naar de buitenschoolse opvang, en

      • bijzonderheden in de ontwikkeling van het kind of problemen warden gesignaleerd en ouders warden doorverwezen naar passende instanties voor verdere ondersteuning;

    • c.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de sociale veiligheid van de kinderen en het personeel, waaronder begrepen indien er sprake zou zijn kindermishandeling binnen het kindercentrum;

    • d.

      het activiteitenprogramma en dagritme;

    • e.

      de wijze waarop ontwikkel- en leerachterstanden warden voorkomen en bestreden en het programma dat gebruikt wordt voor voorschoolse educatie;

    • f.

      de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de kinderopvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij warden begeleid en ingezet, waarbij het uitgangspunt is dat vrijwilligers altijd boventallig zijn; en

    • g.

      de wijze waarop wordt omgegaan met kinderen die een bijzondere zorgbehoefte hebben en welke afspraken hieromtrent zijn gemaakt met ketenpartners.

  • 3.

    De exploitant van het kindercentrum maakt het pedagogisch beleid schriftelijk bekend aan de ouders van de kinderen.

 

Paragraaf 2 Personeel en salaris

Artikel 13  

  • 1.

    Beroepskrachten en gastouders beschikken minimaal over een pedagogische opleiding op MBO 3 niveau of volgen een opleiding/scholing hiervoor. lndien de opleiding nog wordt gevolgd, dan legt de exploitant schriftelijk vast wanneer door de beroepskracht met de opleiding wordt gestart.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat er gedurende de kinderopvang te alien tijde ten minste een volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen. Ten behoeve van het bijhouden van kennis en vaardigheden dient er jaarlijks kinder- EHBO-training gevolgd te worden. Bij eilandsbesluit, houdendealgemene maatregelen kunnen nadere regels worden gesteld aan de kwalificaties.

  • 3.

    Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de pedagogische opleiding van de beroepskracht.

Artikel 14  

  • 1.

    Binnen het kindercentrum is minimaal een beroepskracht werkzaam die beschikt over een opleiding op MBO 4 niveau die specifiek gericht is op de signalering van leer- en ontwikkelingsachterstanden.

  • 2.

    De beroepskrachten die beschikken over een opleiding op MBO 4 niveau zijn minimaal drie dagen per week werkzaam.

 

Paragraaf 3 Verklaring omtrent gedrag

Artikel 15  

  • 1.

    In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:

    • a.

      de exploitant of voorgenomen exploitant, zijnde de directeur en bestuurders, van een kindercentrum of gastouderopvang;

    • b.

      de personen· die in dienst zijn van de exploitant of die via een uitzendorganisatie tijdens opvanguren werkzaam zijn, dan wel zullen zijn, op de locatie waar de exploitant een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

    • c.

      de personen die op basis van een andere overeenkomst met de exploitant structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie waar de exploitant een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

    • d.

      de personen die op vrijwillige basis structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie van waar de exploitant een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

    • e.

      de personen van 18 jaar en ouder die structureel aanwezig zijn op de locatie waar gastouderopvang plaatsvindt;

    • f.

      de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen hebben tot informatie over de kinderen die worden opgevangen; en

    • g.

      overige medewerkers die op structurele basis is contact komen met de kinderen aanwezig bij een kindercentrum of gastouderopvang;

  • 2.

    De verklaring omtrent het gedrag mag op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder zijn dan drie maanden en dient tweejaarlijks te worden geactualiseerd.

  • 3.

    De exploitant van het kindercentrum of gastouderopvang bewaart de verklaringen omtrent het gedrag bij zijn administratie.

 

Paragraaf 4 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Artikel 16  

  • 1.

    De exploitant van een kindercentrum voor het personeel stelt een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast.

  • 2.

    De meldcode bevat ten minste de volgende elementen:

    • a.

      een stappenplan, inhoudende een omschrijving van de stappen voor het omgaan door het personeel met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

    • b.

      een afwegingskader op basis waarvan het personeel het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandel ing weegt en dat het personeel in staat stelt te beoordelen of sprake is van dusdanig ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling, dan wel van een vermoeden daarvan, dat een melding is aangewezen;

    • c.

      een toebedeling van verantwoordelijkheden aan de diverse personeelsleden per stap, bedoeld onder a, inclusief vermelding van de functie van degene die eindverantwoordelijk is voor de beslissing over het al dan niet doen van een melding;

    • d.

      specifieke aandacht, indien van toepassing, voor bijzondere vormen van geweld, die speciale kennis en vaardigheden van personeel vereisen; en

    • e.

      specifieke aandacht voor de wijze waarop het personeel omgaat met gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder a, bedoelde stappenplan, bevat ten minste de volgende stappen:

    • a.

      het in kaart brengen van de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

    • b.

      collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van een deskundige op het gebied van letselduiding;

    • c.

      een gesprek met de ouders en, indien mogelijk, het kind;

    • d.

      het toepassen van het afwegingskader, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b; en

    • e.

      het beslissen over:

      • I.

        zelf hulp bieden;

      • II.

        het doen van een melding; en/of

      • III.

        het inzetten van de noodzakelijke hulp.

  • 4.

    De exploitant van gastouderopvang stelt een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling op voor die situaties waarin de gastouder signalen heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling. Onderdeel van deze meldcode is in ieder geval een stappenplan zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling .

 

Paragraaf 5 Stabiliteit van de opvang voor kinderen

Artikel 17  

  • 1.

    In een kindercentrum vindt de opvang plaats in stamgroepen. Een kind wordt opgevangen in een stamgroep. De maximale grootte van de stamgroep wordt afgestemd op de leeftijd van de kinderen in de stamgroep, waarbij naarmate de kinderen in de stamgroep ouder zijn, de stamgroep uit meer kinderen mag bestaan.

  • 2.

    Per stamgroep wordt er zoveel mogelijk gewerkt met vaste beroepskrachten.

  • 3.

    De maximale grootte van de stamgroep wordt bepaald op grond van de bij deze eilandsverordening als bijlage opgenomen tabel 1.

  • 4.

    De exploitant van een kindercentrum deelt de ouders en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht dan wel beroepskrachten op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen.

  • 5.

    Een kind mag niet langer dan elf uren achtereenvolgend in een kindercentrum verblijven.

 

Paragraaf 6 Aantal beroepskrachten

Artikel 18  

  • 1.

    Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op een stamgroep wordt afgestemd op het aantal aanwezige kinderen in de stamgroep, waarbij naarmate de kinderen ouder zijn, minder beroepskrachten hoeven te warden ingezet.

  • 2.

    De verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op grond van de bij deze eilandsverordening als bijlage opgenomen tabel 1.

  • 3.

    lndien per dag ten minste tien aaneengesloten uren dagopvang wordt geboden, kunnen in afwijking van het tweede lid voor ten hoogste drie uren per dag minder beroepskrachten warden ingezet, met dien verstande dat gedurende de uren dat minder beroepskrachten warden ingezet ten minste de helft van het aantal beroepskrachten zoals vereist op grond van het tweede lid wordt ingezet.

  • 4.

    lndien sprake is van een combinatiegroep dagopvang en buitenschoolse opvang wordt de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in de gecombineerde groep bepaald op basis van de beroepskracht-kind ratio voor de dagopvang.

  • 5.

    lndien sprake is van gastouderopvang betreft het gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner en waarbij maximaal drie kinderen van nul tot anderhalf jaar aanwezig zijn.

  • 6.

    Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.

  • 7.

    Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen voorwaarden gesteld warden met betrekking tot de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs, waarbij kan warden bepaald dat en onder welke voorwaarden beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen warden meegeteld bij de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grand van dit artikel.

 

Paragraaf 7 Voeding

Artikel 19  

  • 1.

    De exploitant draagt zorg voor gezonde voeding en sluit bij de verstrekking daarvan aan bij de richtlijnen van het openbaar lichaam, zoals uitgewerkt krachtens het tweede lid.

  • 2.

    Bij eilandbesluit, houdende algemene maatregelen warden nadere regels gesteld ten aanzien van voeding.

 

Paragraaf 8 Eisen aan ruimtes

Artikel 20  

  • 1.

    De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij warden opgevangen in een kindercentrum of gastouderopvang, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • 2.

    Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste stamgroepruimte.

  • 3.

    Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes.

  • 4.

    Een kindercentrum beschikt over ten minste 3,0 vierkante meter binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind.

  • 5.

    Een kindercentrum beschikt over ten minste 3 vierkante meter gedeeltelijk overdekte of schaduwrijke buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. De buitenspeelruimte is bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van het kindercentrum en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar.

  • 6.

    Een kindercentrum beschikt voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar over een op het aantal aanwezige kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte.

  • 7.

    Alie ruimtes in een kindercentrum of gastouderopvang dienen voor een gezond binnenmilieu voorzien te zijn van goede ventilatie.

  • 8.

    Een gastouderopvang beschikt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen, waaronder begrepen een voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte.

  • 9.

    Een gastouderopvang beschikt over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

 

Paragraaf 10 Veiligheid en gezondheid

Artikel 21  

  • 1.

    De exploitant stelt beleid op dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De exploitant draagt er zorg voor dat er in de kinderopvang conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld.

  • 2.

    De exploitant of voorgenomen exploitant van een kindercentrum stelt het veiligheids- en gezondheidsbeleid schriftelijk vast. De exploitant evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum. Daarna houdt de exploitant het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel.

  • 3.

    De exploitant van een gastouderopvang stelt het beleid als verwoord in het derde lid, onderdelen a, b, c en f schriftelijk vast.

  • 4.

    Het in het tweede lid genoemde en schriftelijke vastgestelde veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de wijze waarop de exploitant er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een continue proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren;

    • b.

      een beschrijving van de risico's die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

      • I.

        de voornaamste risico's met grote gevolgen voor de veiligheid van kinderen;

      • II.

        de voornaamste risico's met grote gevolgen voor de gezondheid van kinderen; en

      • III.

        indien van toepassing het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers, overige aanwezige volwassenen en kinderen;

    • c.

      een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen teneinde de ender b genoemde risico's in te perken en de handelswijze indien deze risico's zich verwezenlijken;

    • d.

      een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico's waarvan de gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve geen risico's vormen als bedoeld onder b;

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop de exploitant zorgdraagt dat het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor de, indien van toepassing, beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en ouders;

    • f.

      een beschrijving van de wijze waarop wordt omgegaan met de inrichting, brandveiligheid, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voor zover deze voorschriften noodzakelijk zijn voor de kinderopvang.

  • 5.

    In het kader van de in het plan van aanpak, bedoeld in het derde lid, onder c, te beschrijven maatregelen die gericht zijn op het inperken van het risico op grensoverschrijdend gedrag, beschrijft de exploitant in ieder geval de wijze waarop hij de kinderopvang zodanig organiseert dat een beroepskracht, beroepskracht in opleiding of stagiair de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene .

 

Paragraaf 11 Oudercommissie

Artikel 22  

  • 1.

    Een exploitant van een kindercentrum, waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen , stelt binnen zes maanden nadat de exploitatievergunning of de ontheffing, bedoeld in artikel 3 respectievelijk artikel 9, is verleend een oudercommissie in die tot taak heeft te adviseren over de aangelegenheden, bedoeld in artikel 24.

  • 2.

    De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien de exploitant zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen maar er niet in is geslaagd.

  • 4.

    lndien het een kindercentrum met minder dan 50 kinderen betreft, dan wel er sprake is van de situatie, bedoeld in het tweede lid, betrekt de exploitant de ouders aantoonbaar op een andere wijze bij de onderwerpen , bedoeld in artikel 24 eerste lid en biedt hij de ouders de gelegenheid alsnog deel te nemen aan een in te stellen oudercommissie.

  • 5.

    De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindercentrum worden opgevangen.

  • 6.

    Personen werkzaam bij een kindercentrum zijn geen lid van de oudercommissie van dat kindercentrum.

Artikel 23  

  • 1.

    De exploitant van een kindercentrum stelt binnen zes maanden nadat de exploitatievergunning is verleend voor de oudercommissie een reglement vast.

  • 2.

    Het reglement bevat in ieder geval regels omtrent:

    • a.

      het aantal leden van de oudercommissie;

    • b.

      de wijze waarop de leden van de oudercommissie warden gekozen;

    • c.

      de zittingsduur van de leden van de oudercommissie.

  • 3.

    De oudercommissie bepaalt haar eigen werkwijze.

  • 4.

    Wijziging van het reglement behoeft instemming van de oudercommissie.

Artikel 24  

  • 1.

    De exploitant van een kindercentrum stelt de oudercommissie in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot:

    • a.

      de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 10 tweede lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd;

    • b.

      voedingsaangelegenheden en het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid of gezondheid;

    • c.

      openingstijden;

    • d.

      de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 25 eerste lid; en

    • e.

      wijziging van de prijs van kinderopvang.

  • 2.

    Van een advies als bedoeld in het eerste lid kan de exploitant van het kindercentrum slechts afwijken indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

  • 3.

    De oudercommissie is bevoegd de exploitant van een kindercentrum ook ongevraagd te adviseren over de onderwerpen, genoemd in het eerste lid.

  • 4.

    De exploitant van een kindercentrum voert ten minste eenmaal per twaalf maanden overleg met de oudercommissie over de invulling van het nog te voeren pedagogisch beleid en over het al gevoerde pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 10 tweede lid.

  • 5.

    De exploitant van een kindercentrum verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.

Hoofdstuk IV Klachtenprocedure

Artikel 25  

  • 1.

    De exploitant van een kindercentrum stelt een klachtencommissie in en treft ten behoeve van ouders een regeling voor de afhandeling van klachten over:

    • a.

      een gedraging jegens een ouder of een kind van de exploitant of van voor de exploitant of door zijn tussenkomst werkzame personen; en

    • b.

      de overeenkomst tussen de exploitant en de ouder.

  • 2.

    De klachtenprocedure is schriftelijk vastgelegd en kenbaar voor de ouders.

  • 3.

    De klachtenprocedure bevat in ieder geval een beschrijving van de wijze waarop:

    • a.

      het ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht verloopt;

    • b.

      een beslissing over de klacht wordt genomen; en

    • c.

      wordt verzekerd dat eventuele naar aanleiding van de beslissing over de klacht genomen maatregelen warden uitgevoerd.

  • 4.

    Een onderzoek naar een klacht wordt zorgvuldig uitgevoerd.

  • 5.

    De indiener van een klacht wordt:

    • a.

      geïnformeerd over de ontvangst van de klacht;

    • b.

      geïnformeerd over de voortgang van de behandeling van de klacht; en

    • c.

      met redenen omkleed medegedeeld tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid en welke beslissing is genomen.

  • 6.

    Het ontvangen, onderzoeken en beoordelen van, en het beslissen over de klacht vindt plaats door niet bij de klacht betrokken personen.

  • 7.

    Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels warden gesteld ten aanzien van de klachtenprocedure.

Hoofdstuk V Toezicht en handhaving

Artikel 26  

  • 1.

    Het toezicht op de kinderopvang en de kwaliteit ervan is opgedragen aan de lnspectie van het Onderwijs.

  • 2.

    De toezichthouder, zoals bedoeld in het eerste lid, kan bij de uitoefening van het toezicht op de kinderopvang een deel van de uit te voeren taken mandateren aan een GGD en/of een andere lokale organisatie.

Artikel 27  

  • 1.

    Het bestuurscollege is belast met de handhaving van deze eilandsverordening.

  • 2.

    Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat de werkzaamheden die voortvloeien uit het eerste lid gescheiden warden uitgevoerd van de werkzaamheden die voortvloeien uit artikel 26.

  • 3.

    Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere regels gesteld warden omtrent handhaving. Het gaat daarbij onder meer om de instrumenten die kunnen warden ingezet door de handhaver, inhoudende het intrekken van een vergunning.

Hoofdstuk VI Overgangsregeling en slotbepalingen

Artikel 28  

Deze Eilandsverordening Kinderopvang Bonaire treedt in werking op de dag na afkondiging.

Artikel 29  

Deze eilandsverordening wordt aangehaald als: Eilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de eilandsraad van 7 juli 2020.

De voorzitter,

de interim-eilandsgriffier,

Deze eilandsverordening is door mij afgekondigd op 14 juli 2020.

De gezaghebber,

Bijlage 1