Organisatie | Land van Cuijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2022.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-04-2024 | 01-04-2024 | nieuwe regeling | 16-04-2024 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk,
Gelet op de artikelen 58, 59 en 60 Participatiewet, de artikelen 25 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024
Op grond van de Participatiewet kan de gemeente die bijstand heeft verleend die kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is een bevoegdheid die aan de gemeente toekomt, behalve als het gaat om terugvordering vanwege het geven van verkeerde informatie. Daaronder wordt ook verstaan: het geven van onjuiste informatie of het niet geven van informatie. In zulke gevallen is terugvordering verplicht. Deze beleidsregels hebben geen betrekking op loonkostensubsidies.
De gemeente vult de bevoegdheid, om in bepaalde gevallen terug te vorderen, in door middel van deze beleidsregels. De Adviesraad Sociaal Domein is over deze beleidsregels geraadpleegd en heeft daarover een positief advies gegeven.
Een aantal bepalingen uit deze beleidsregels is ook van toepassing op terugvordering vanwege verkeerde informatie. In de beleidsregels staat voor welke bepalingen dat geldt.
In deze beleidsregels staat ook hoe de gemeente een vordering incasseert. Die bepalingen zijn ook van toepassing op de invordering van boetes.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
terugvordering: de vaststelling van het bedrag aan uitkering waar de inwoner geen recht (meer) op heeft. Een achterstand in aflossing van een geldlening op grond van artikel 48 en artikel 51 Participatiewet is geen terugvordering. De regels van invordering zijn van gelijke toepassing op een achterstand in de aflossing van een bijstandslening;
Artikel 2. Wanneer vordert de gemeente een uitkering terug?
De gemeente is verplicht de uitkering terug te vorderen, als deze uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verstrekt, doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven. De gemeente beperkt de terugvordering dan tot het bedrag, dat de inwoner teveel aan uitkering zou hebben gekregen als hij op tijd de juiste informatie had gegeven. Gaat het om terugvordering omdat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven over zijn vermogen, dan beperkt de gemeente de terugvordering tot het bedrag waarmee de vermogensgrens uit de Participatiewet is overschreden.
Artikel 4. De gemeente heeft een aandeel in het ontstaan van de terugvordering
De gemeente ziet gedeeltelijk af van terugvordering, als de gemeente een belangrijk aandeel heeft gehad in het ontstaan van de vordering. De gemeente beperkt de terugvordering tot:
Artikel 6. De vordering kan niet meer in hetzelfde jaar worden terugbetaald
De gemeente ziet af van brutering van een vordering als de inwoner:
Artikel 8. Onderzoek naar afzien invordering
De gemeente ziet geheel of gedeeltelijk af van invordering als de gevolgen daarvan onaanvaardbaar zijn voor de inwoner. De gemeente weegt daarbij mee wat in andere leefgebieden van de inwoner van invloed kan zijn bij het nemen van de beslissing tot (verdere) invordering.
Artikel 9. Lange tijd (niet) voldoen aan betalingsverplichtingen
De gemeente ziet af van verdere invordering van een teruggevorderde uitkering, als de inwoner:
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost, mits hij volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 50% van de oorspronkelijke vordering heeft voldaan. Dit geldt niet als de vordering is ontstaan doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven.
Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting
Artikel 14. De betalingsverplichting van inwoners met een uitkering
Bij beëindiging van de uitkering wordt een termijn van 6 weken geboden om de gehele vordering ineens te voldoen. Indien de gehele vordering niet ineens binnen de gestelde termijn voldaan kan worden, dan kan binnen die termijn contact opgenomen worden om een betalingsregeling te treffen. Deze betalingsregeling wordt in eerste instantie voor de duur van 6 maanden afgesproken. Na deze 6 maanden volgt een beoordeling van een eventueel te wijzigen draagkracht.
Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
Artikel 18. Tussentijdse beoordeling door de gemeente op verzoek van de inwoner
De inwoner kan de gemeente per telefonisch, per post of per e-mail vragen om de betalingsverplichting te wijzigen. De inwoner voegt zo nodig documenten en andere stukken bij, waaruit blijkt dat de financiële ruimte is gewijzigd of dat de betalingsverplichting om andere redenen moet worden aangepast.
Aldus vastgesteld op 16 april 2024,
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris,
Johan Postma
de burgemeester,
Marieke Moorman
Onderstaand een artikelsgewijze toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven.
Lid 2 onder l. Een achterstand in terugbetaling van een geldlening is juridisch niet gelijk te stellen met een terugvordering. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling. Het is wel mogelijk de regels van invordering toe te passen op een achterstand in aflossing.
Lid 2 onder o: Dit is een nieuwe bepaling om de regels rond bijstandsleningen. Deze zijn juridisch geen terugvorderingen omdat ze geen onverschuldigde betalingen zijn.
De bepalingen voor invordering zijn ook toepasbaar voor terugbetaling van leningen.
De opname van bepalingen voor invordering van leningen in deze beleidsregels zorgt voor een eenduidige uitvoering. De inwoner als debiteur heeft duidelijkheid over zijn verplichtingen en rechten. Bij deze laatste met name te noemen hoe een verzoek tot kwijtschelding wordt beoordeeld.
Een gunstige werking van de toepassing van invorderingsregels op geldleningen zijn de mogelijkheden tot verlaging van het aflossingsbedrag, uitstel van betaling en kwijtschelding.
Voor een duidelijke afbakening is het begrip bijstandslening in het kader van deze beleidsregels nader gespecificeerd. Niet daaronder vallen leningen die verstrekt zijn, omdat op korte termijn middelen vrijkomen. Voorbeeld daarvan is bijstandsverlening in afwachting van afwikkeling van erfenis of boedelscheiding bij echtscheiding. Verder vallen ook leningen vanwege vermogen gebonden in de eigen woning buiten de werkingssfeer van deze beleidsregels.
Het niet meer berekenen van wettelijke rente past in het beperken van de terugvordering tot de ten onrechte verstrekte bijstand. Verhoging van de schuld draagt niet bij aan scheppen van perspectief om de bestaanszekerheid te beschermen.
Onder verrekenen wordt verstaan: het tegen elkaar wegstrepen van vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben. Daardoor hoeven niet alle betalingen worden gedaan, maar alleen het saldo dat na het verrekenen voor één van de partijen overblijft.
Voor vorderingen (artikel 58, lid 1) en bestuurlijke boetes is het verrekenen met de uitkering verplicht gesteld (artikel 60 lid 4 PW en artikel 28 lid 2 IOAW en IOAZ).
Bij vorderingen (artikel 58, lid 2) maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid om tot verrekening met de uitkering over te gaan (ingevolge artikel 60 lid 3 PW en artikel 28 lid 3 IOAZ en IOAZ).
Op grond van artikel 60a lid 4 PW en artikel 28 lid 7 IOAW en IOAZ kan het college een vordering die een belanghebbende op hem heeft, verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 PW. Dit betekent onder meer dat het college een proceskostenvergoeding verrekent met een schuld die een belanghebbende bij het college heeft. De proceskostenvergoeding is een vordering van belanghebbende op het college. De schuld van belanghebbende bij het college is een vordering van het college op belanghebbende. Deze twee vorderingen kunnen met elkaar worden verrekend.
Dit artikel is een uitwerking van artikel 58, lid 8, Participatiewet. De dringende redenen in de zin van het reëel verliezen van bestaanszekerheid is een onaanvaardbaar gevolg van ongewijzigd laten van de primair opgelegde betalingsverplichting.
Bij het onderbouwen van een terugvorderingsbesluit betrekt de gemeente in ieder geval de volgende factoren uit de individuele situatie van de inwoner:
De factoren die vanuit het verhaal van de inwoner worden voorgelegd dienen in hun onderlinge samenhang te worden beoordeeld om tot het besluit te komen. Het kan niet voldoende zijn dat het besluit op slechts een enkele factor is onderbouwd.
Deze beoordeling kan zijn doorwerking hebben in artikel 6. Dan is er geen sprake van gedeelde verwijtbaarheid en ligt die geheel bij de gemeente.
Het bruteren van de vordering is een bevoegdheid van het college. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Bij het afzien van bruto terugvordering zoals in onderdelen a, b en c, kan de uitkomst van de beoordeling van gedeelde verwijtbaarheid zoals in artikel 4 beschreven, de reden zijn.
Verhogen van het kruimelbedrag tot € 100 is passend binnen de nieuwe benadering van overheidsschulden. Afwegingen die kunnen meespelen in de beoordeling zijn het behouden van voldoende inkomen, de inwoner minder belasten met aflossingen (waar individueel passend). Dit artikel is ook van toepassing op vorderingen als gevolg van verkeerd informeren. Ook voor deze vorderingen speelt het kosten-batenargument mee.
Dit artikel 8 is van gelijke toepassing op vorderingen als gevolg van verkeerd informeren. De beoordelingsruimte is beperkt. Uitzonderingen zijn dan slechts mogelijk bij dringende redenen. De wetgever veronderstelt deze amper toe te passen.
Voor een verdere toelichting bij dit artikel: zie artikel 3.
In lid 1 onder a is maatwerk mogelijk wat betreft de eis van minimaal 50% te hebben afgelost.
De gemeente onderzoekt periodiek of er een mogelijkheid is om te gaan aflossen (lid 1, onder c).
Daarnaast maakt het eerste lid, onderdeel d het mogelijk om een resterende vordering door middel van een éénmalige betaling af te kopen.
In dit artikel wordt aan gegeven onder welke voorwaarden de gemeente medewerking verleend aan een verzoek van debiteuren om bij problematische schulden een minnelijke regeling tot stand te brengen. Daarbij geldt wel dat vanzelfsprekende medewerking niet kan wanneer wet- en regelgeving zich daartegen verzetten. Dat speelt met name wanneer het gaat om vorderingen als gevolg van verkeerd informeren met opzet of als grove schuld.
Lid 2 onder c: evenals bij artikel 8 is de grondslag artikel 60c Participatiewet.
De gemeente kan dan strikt genomen onaanvaardbare gevolgen (artikel 8) of het hardheidsargument (artikel 20) niet opvoeren om begunstigend te besluiten. Dat wél doen is buitenwettelijk beleid.
Het kan zijn dat een aflossingskrediet meer opbrengt voor de gemeente dan een minnelijk schuldtraject omdat er minder kosten zijn. Het voordeel is ook dat een aflossing ineens wordt ontvangen, waardoor er geen werk meer is voor het debiteurenbeheer. Dit is vooral aantrekkelijk als er geen zicht is op inkomensverbetering en vermogensaanwas. In voorkomende gevallen kan er daarom voor gekozen worden om hieraan mee te werken in plaats van aan een minnelijk traject.
Deze analoge toepassing volgt uit artikel 1, lid 2, onder o. Voor de begripsomschrijving bijstandslening in het kader van deze beleidsregels wordt verwezen naar dat artikel.
De startdatum van invordering voldoet aan de reguliere criteria in de artikelnummers 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht over de datum van kenbaarheid en materiële ingangsdatum van een besluit.
In beginsel rust op de debiteur de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:
Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat -indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken- betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.
Een uitstel wordt altijd schriftelijk bevestigd aan de inwoner. Het schept duidelijkheid over de betalingsverplichtingen en is van belang in relatie tot de verjaringstermijn.
Bij uitstelverzoeken tot 3 maanden volstaat -onder voorwaarden- een minder diepgaand onderzoek. In het gesprek geeft de inwoner aan dat er een tijdelijk betalingsprobleem bestaat als gevolg van bijzondere omstandigheden. Als deze verklaring aannemelijk is en aansluit bij de bekende informatie, kan het opvragen van bewijsstukken of het feitelijk vaststellen van de financiële draagkracht achterwege blijven.
In de beoordeling van een verzoek om wijziging van het aflossingsbedrag zijn de draagkrachtregels van de bijzondere bijstand van toepassing. Een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm is draagkrachtloos. Hiervoor geldt de reguliere betalingsverplichting van 5% van de bijstandsnorm. Bij een inkomen boven 120% van de bijstandsnorm geldt dat er standaard 5% van de toepasselijke norm wordt opgelegd plus 50% voor het bedrag boven die grens.
De bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek Rechtsvordering, dat het aflossingsbedrag niet hoger mag zijn dan het bedrag aan beslag, biedt de inwoner bescherming tegen een niet-rechtmatig overeengekomen gewijzigde aflossing.
Lid 4 bepaalt dat bij de invordering van bijstandsleningen dezelfde invorderingsregels kunnen worden toegepast.
Bij het tussentijds beoordelen van de invordering betrekt de gemeente in ieder geval het effect van ongewijzigd invorderen op de leefgebieden inkomen, werk, gezondheid, huisvesting en welzijn van persoon of gezin. Voorbeelden van factoren die kunnen worden meegewogen:
De in de situatie spelende factoren vormen in hun totaliteit de onderbouwing voor een tussentijdse beoordeling van de invordering.
In deze beleidsregels wordt bepaald dat de gemeente het initiatief neemt om tussentijds de lopende betalingsverplichting te beoordelen. Dit past in de actuele opvattingen over met name waarborgen te bieden voor bestaanszekerheid en perspectief tot maatschappelijk participeren. Het terug- en invorderingsbeleid draagt er mede aan bij dat, naast de voorzieningen die de Participatiewet biedt, de inwoner weet wat de mogelijkheden zijn om een veranderende persoonlijke situatie mee te laten wegen. De aantoonplicht/het bewijsrecht blijft in deze bij de inwoner.
De actieve rol van de gemeente kan worden vastgelegd in een (her)onderzoeksplan. Daarin staat vast wanneer de gemeente periodiek de voortgang van de invorderingen onderzoekt. Wanneer daartoe in het individuele geval aanleiding toe bestaat, maakt de gemeente de afweging om artikel 9, 10, 11, 15 of 20 toe te passen.
Naar aanleiding van signalen in SUWI-net, van het Inlichtingenbureau en die vanuit de vroegsignalering uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, onderzoekt de gemeente eventuele gevolgen voor de invordering. Dan vindt onderzoek plaats eerder dan het vastgestelde moment sinds het laatste heronderzoek of de datum waarop het terugvorderingsbesluit kenbaar was gemaakt.
De inwoner kan zoals voorheen zelf een verzoek indienen om verlaagde aflossing. De gemeente beoordeelt het verzoek zoveel mogelijk met de beschikbare informatiebronnen. Wanneer de individuele omstandigheden naar het oordeel van de gemeente daarmee niet volledig in beeld zijn om het verzoek volledig te beoordelen, zal de inwoner op verzoek nadere informatie verstrekken.
Dit artikel geeft aan welke invorderingskosten aan de belanghebbende worden doorberekend en zullen worden ingevorderd.
Deze bepaling werkt als een hardheidsclausule wanneer omstandigheden in het individuele geval, zoals benoemd in artikel 18, niet voorzien in het beoordelen van de individuele situatie die de inwoner voorlegt om de invordering opnieuw te beoordelen.
De nieuwe (gunstigere) beleidsregels zijn waar mogelijk van toepassing op bestaande vorderingen. Wanneer de oude beleidsregels gunstiger zijn worden deze gerespecteerd.
Voor bestaande vorderingen gelden de soepelere regels in relatie tot het afzien van verdere invordering. Dit houdt in dat vanaf 1 april 2024 terugbetaling niet meer verlangd wordt als aan de voorwaarden is voldaan. Bijvoorbeeld als tenminste 36 maanden is afgelost op een lening voor inrichtingskosten. Daaraan wordt echter geen terugwerkende kracht gegeven. Dit houdt in dat bij inwoners die op 1 april 2024 al langer aflossen dan 36 maanden er wel sprake kan zijn van het kwijtschelden van de restant vordering, maar niet dat een nabetaling volgt van de termijnen die vóór 1 april 2024 zijn afgelost.
De gemeente kiest er niet voor om eerder vastgestelde terugvorderingen opnieuw te beoordelen op basis van de nieuwe beleidsregels. De oorspronkelijke terugvorderingsbesluiten blijven in stand. Deze bestaande vorderingen kunnen voor wat betreft de invordering wel gebruik maken van de gunstigere regels die daarvoor gelden vanaf 1 april 2024.
Het kan voorkomen dat de nieuwe beleidsregels minder gunstig uitvallen. Dat is met name voor de vorderingen waarbij de debiteur geen uitkering (meer) ontvangt.
De terugbetalingsverplichting is in de nieuwe situatie beter afgestemd op de feitelijke draagkracht en kan daardoor leiden tot een hogere terugbetalingsverplichting. De gunstigere (bestaande) betalingsregeling -en de bijbehorende regel over het afzien van verdere terugvordering- blijven dan nog doorlopen. Als de inwoner verzoekt om een aanpassing daarvan beoordeelt de gemeente dat verzoek op basis van de nieuwe regels.
Het streven was om de beleidsregels terug- en invordering voor Bbz ook in te laten gaan per 1 april 2024. Dit was niet haalbaar waardoor de bepalingen in de bestaande beleidsregels van kracht blijven totdat de nieuwe beleidsregels zijn vastgesteld.