Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Land van Cuijk

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLand van Cuijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2022.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 58 van de Participatiewet
  2. artikel 59 van de Participatiewet
  3. artikel 60 van de Participatiewet
  4. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  6. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  7. artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht
  8. artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht
  9. artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-04-202401-04-2024nieuwe regeling

16-04-2024

gmb-2024-175603

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk,

 

Gelet op de artikelen 58, 59 en 60 Participatiewet, de artikelen 25 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Op grond van de Participatiewet kan de gemeente die bijstand heeft verleend die kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is een bevoegdheid die aan de gemeente toekomt, behalve als het gaat om terugvordering vanwege het geven van verkeerde informatie. Daaronder wordt ook verstaan: het geven van onjuiste informatie of het niet geven van informatie. In zulke gevallen is terugvordering verplicht. Deze beleidsregels hebben geen betrekking op loonkostensubsidies.

 

De gemeente vult de bevoegdheid, om in bepaalde gevallen terug te vorderen, in door middel van deze beleidsregels. De Adviesraad Sociaal Domein is over deze beleidsregels geraadpleegd en heeft daarover een positief advies gegeven.

Een aantal bepalingen uit deze beleidsregels is ook van toepassing op terugvordering vanwege verkeerde informatie. In de beleidsregels staat voor welke bepalingen dat geldt.

In deze beleidsregels staat ook hoe de gemeente een vordering incasseert. Die bepalingen zijn ook van toepassing op de invordering van boetes.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      beslagvrije voet: het deel van het inkomen waarop geen beslag mag worden gelegd, zoals bepaald in de artikelen 475c tot en met 475g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • b.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, die de gemeente moet inhouden;

    • c.

      financiële ruimte: geld en bezittingen die de inwoner kan inzetten voor betaling van schulden;

    • d.

      gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk;

    • e.

      herziening: het achteraf wijzigen van een besluit om een uitkering toe te kennen;

    • f.

      incasso: de invordering;

    • g.

      intrekking: het achteraf intrekken van een besluit om een uitkering toe te kennen;

    • h.

      invordering: de wijze van inning van het teruggevorderde bedrag aan uitkering;

    • i.

      inwoner: de persoon van wie een uitkering wordt teruggevorderd;

    • j.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • k.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • l.

      terugvordering: de vaststelling van het bedrag aan uitkering waar de inwoner geen recht (meer) op heeft. Een achterstand in aflossing van een geldlening op grond van artikel 48 en artikel 51 Participatiewet is geen terugvordering. De regels van invordering zijn van gelijke toepassing op een achterstand in de aflossing van een bijstandslening;

    • m.

      uitkering: de verleende bijstand op grond van de Participatiewet of de verstrekte uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

    • n.

      verkeerde informatie: het niet nakomen van de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • o.

      bijstandslening: geldlening op grond van artikel 48, lid 2, sub b, c en d en artikel 51 Participatiewet;

    • p.

      uitstel van betaling: een herziening van een afgesproken dan wel opgelegde lopende betalingsregeling waarbij tijdens een bepaalde periode geen aflossing wordt verricht.

HOOFDSTUK 2 TERUGVORDERING

Paragraaf 2.1 Hoofdregels

Artikel 2. Wanneer vordert de gemeente een uitkering terug?

  • 1.

    De wetgever heeft bepaald dat de gemeente een uitkering kan terugvorderen, als aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. De gemeente vult die bevoegdheid op de volgende manier in: de gemeente vordert een uitkering terug in de gevallen die de wetgever noemt.

  • 2.

    De gemeente maakt gebruik van andere bevoegdheden die nodig kunnen zijn om een uitkering terug- of in te vorderen. De gemeente:

    • a.

      trekt een uitkering in of herziet een uitkering, als dat nodig is om die uitkering terug te vorderen;

    • b.

      verrekent de vordering met een uitkering van de gemeente of met een andere vordering die de inwoner op de gemeente heeft;

    • c.

      bruteert de vordering als het gaat om een uitkering;

    • d.

      gebruikt voor beslaglegging op inkomen een dwangbevel en verstuurt dit aangetekend per post, waar dat mogelijk is;

    • e.

      berekent geen wettelijke rente over de vordering, als de inwoner niet op tijd betaalt;

    • f.

      brengt de kosten van het versturen van een aanmaning en de deurwaarderskosten in rekening bij de inwoner; en

    • g.

      verhaalt de vordering op bezittingen van de inwoner waarop pand- en hypotheekrechten ten gunste van de gemeente zijn gevestigd.

  • 3.

    De gemeente is verplicht de uitkering terug te vorderen, als deze uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verstrekt, doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven. De gemeente beperkt de terugvordering dan tot het bedrag, dat de inwoner teveel aan uitkering zou hebben gekregen als hij op tijd de juiste informatie had gegeven. Gaat het om terugvordering omdat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven over zijn vermogen, dan beperkt de gemeente de terugvordering tot het bedrag waarmee de vermogensgrens uit de Participatiewet is overschreden.

     

Paragraaf 2.2 Uitzonderingen

Artikel 3. Onderzoek naar afzien terugvordering

  • 1.

    Voordat de gemeente een terugvorderingsbesluit neemt, onderzoekt de gemeente of er aanleiding is om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De gemeente geeft de inwoner de mogelijkheid om informatie te geven die daarvoor van belang kan zijn.

  • 2.

    Bij het nemen van een terugvorderingsbesluit betrekt de gemeente in ieder geval niet alleen de financiële situatie van de inwoner. Ook weegt de gemeente mee wat in andere leefgebieden van de inwoner van invloed kan zijn bij het nemen van het terugvorderingsbesluit.

Artikel 4. De gemeente heeft een aandeel in het ontstaan van de terugvordering

De gemeente ziet gedeeltelijk af van terugvordering, als de gemeente een belangrijk aandeel heeft gehad in het ontstaan van de vordering. De gemeente beperkt de terugvordering tot:

  • a.

    75% van de vordering, als het aandeel van de gemeente aan het ontstaan van de vordering kleiner is dan het aandeel van de inwoner;

  • b.

    50% van de vordering, als het aandeel van de gemeente aan het ontstaan van de vordering vergelijkbaar is met dat van de inwoner;

  • c.

    25% van de vordering, als het aandeel van de gemeente aan het ontstaan van de vordering groter is dan het aandeel van de inwoner.

  • d.

    0% van de vordering, als het aandeel aan het ontstaan van de vordering volledig te wijten is aan de gemeente.

Artikel 5. De gemeente reageert te laat op een signaal van de inwoner

  • 1.

    Als de gemeente uit een signaal van de inwoner kan afleiden dat de uitkering verlaagd of beëindigd moet worden, dan vordert de gemeente de uitkering die vanaf 6 maanden na het signaal wordt verstrekt, niet terug.

  • 2.

    Onder een signaal wordt verstaan: informatie van de inwoner, waaruit de gemeente kan afleiden dat een fout is gemaakt bij het verstrekken van een uitkering en in actie moet komen door de uitkering te wijzigen of te beëindigen.

  • 3.

    Het gestelde in lid 1 is niet van toepassing op het verstrekken van verkeerde informatie.

Artikel 6. De vordering kan niet meer in hetzelfde jaar worden terugbetaald

De gemeente ziet af van brutering van een vordering als de inwoner:

  • a.

    geen aandeel heeft gehad in het ontstaan van die vordering; en

  • b.

    die vordering niet heeft betaald in het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan; en

  • c.

    de inwoner dat niet verweten kan worden.

Artikel 7. Kleine vorderingen

  • 1.

    De gemeente ziet af van terugvordering, als de vordering lager is dan € 100.

  • 2.

    De gemeente ziet af van verdere invordering, als de resterende vordering lager is dan € 100 en de inwoner na herhaald verzoek niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

  • 3.

    Dit artikel is van gelijke toepassing voor kleine vorderingen als gevolg van verkeerd informeren.

Artikel 8. Onderzoek naar afzien invordering

De gemeente ziet geheel of gedeeltelijk af van invordering als de gevolgen daarvan onaanvaardbaar zijn voor de inwoner. De gemeente weegt daarbij mee wat in andere leefgebieden van de inwoner van invloed kan zijn bij het nemen van de beslissing tot (verdere) invordering.

Artikel 9. Lange tijd (niet) voldoen aan betalingsverplichtingen

  • 1.

    De gemeente ziet af van verdere invordering van een teruggevorderde uitkering, als de inwoner:

    • a.

      in een periode van 36 maanden zijn betalingsverplichtingen is nagekomen en ten minste 50% van de oorspronkelijke vordering heeft afgelost; of

    • b.

      in een onafgebroken periode van 36 maanden zijn betalingsverplichtingen niet helemaal is nagekomen, maar de betalingsachterstand alsnog heeft ingelopen, de incassokosten heeft voldaan en ten minste 50% van de oorspronkelijke vordering heeft betaald; of

    • c.

      in een onafgebroken periode van 36 maanden niets heeft afgelost en dat volgens de gemeente ook niet meer zal gaan doen;

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost, mits hij volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 50% van de oorspronkelijke vordering heeft voldaan. Dit geldt niet als de vordering is ontstaan doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid sub a en b geldt voor bijstandsleningen niet de voorwaarde dat minimaal 50% is afgelost.

  • 3.

    De gemeente past het eerste lid niet toe, als het gaat om een bijstandslening die gedekt is door pand of hypotheek, tenzij de vordering van de gemeente niet volledig op de betreffende goederen verhaald kan worden.

  • 4.

    De termijn uit de onderdelen a, b en c van het eerste lid, wordt 120 maanden, als de vordering is ontstaan doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven.

Artikel 10. Afzien van invordering bij schuldregeling

  • 1.

    De gemeente werkt mee aan een schuldregeling en ziet af van (verdere) invordering, als:

    • a.

      de gemeente verwacht, dat de inwoner zijn schulden niet kan aflossen; en

    • b.

      de medewerking van de gemeente nodig is voor een schuldregeling; en

    • c.

      de vordering van de gemeente volgens dezelfde verdeelsleutel wordt betaald als andere vorderingen van gelijke rang.

  • 2.

    De gemeente werkt niet mee aan een schuldregeling, als:

    • a.

      de vordering volledig wordt gedekt door pand of hypotheek; of als

    • b.

      de vordering naar verwachting betaald kan worden met geld of bezittingen waarop de inwoner recht heeft, maar waarover hij nog niet kan beschikken, zoals een aandeel uit een erfenis of een uitkering uit een levensverzekering; of als

    • c.

      de vordering het gevolg is van verkeerde informatie die opzettelijk door de inwoner is gegeven of waaraan de inwoner opzet of grove schuld heeft.

  • 3.

    De gemeente kan het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling intrekken, als:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is genomen, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de inwoner de verplichtingen aan de schuldregeling weigert na te komen, en de gemeente daar al eerder op gewezen heeft; of als

    • c.

      de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven en de gemeente niet meegewerkt zou hebben, als de inwoner op tijd de juiste informatie had gegeven.

Artikel 11. Bijstandsleningen

Van gelijke toepassing op bijstandsleningen zijn:

  • -

    artikel 8;

  • -

    artikel 10.

HOOFDSTUK 3 INCASSO

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 12. Start incasso

  • 1.

    De gemeente informeert de inwoner per brief over het besluit om een uitkering terug te vorderen. Dat is het terugvorderingsbesluit. In die brief staat ook op welke manier de inwoner de vordering moet betalen. Dat onderdeel heet het incassobesluit.

  • 2.

    In het incassobesluit staat in ieder geval:

    • a.

      hoe hoog de vordering is;

    • b.

      de verplichting om de vordering binnen zes weken in een keer te betalen;

    • c.

      wanneer de betalingsverplichting ingaat;

    • d.

      dat de inwoner binnen zes weken een betalingsvoorstel kan doen;

    • e.

      dat de vordering direct wordt verrekend met een uitkering of vordering van de inwoner op de gemeente, als dat mogelijk is;

    • f.

      wat de gemeente doet, als de inwoner de betalingsverplichting niet nakomt;

    • g.

      hoe de gemeente vorderingen incasseert; en

    • h.

      dat de betalingsverplichtingen van de inwoner niet aangepast worden, als de inwoner nieuwe schulden maakt.

Artikel 13. Uitstel van betaling.

  • 1.

    In het geval dat belanghebbende om uitstel van betaling verzoekt dan wordt deze bij een aannemelijke verklaring van de inwoner zonder onderzoek toegekend indien:

    • a.

      aan de belanghebbende in de periode van 2 jaar voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend en

    • b.

      het uitstel van betaling niet langer duurt dan 3 maanden.

  • 2.

    In alle andere gevallen zal op basis van berekende draagkracht een individuele afweging worden gemaakt.

  • 3.

    Dit artikel is van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

Artikel 14. De betalingsverplichting van inwoners met een uitkering

  • 1.

    De gemeente stelt de maandelijkse betalingsverplichting van de inwoner vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, als de inwoner een uitkering van de gemeente ontvangt. De vordering op de inwoner wordt verrekend met die uitkering.

  • 2.

    Als een andere schuldeiser beslag legt op de uitkering, verhoogt de gemeente de maandelijkse betalingsverplichting tot 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Bij beëindiging van de uitkering wordt een termijn van 6 weken geboden om de gehele vordering ineens te voldoen. Indien de gehele vordering niet ineens binnen de gestelde termijn voldaan kan worden, dan kan binnen die termijn contact opgenomen worden om een betalingsregeling te treffen. Deze betalingsregeling wordt in eerste instantie voor de duur van 6 maanden afgesproken. Na deze 6 maanden volgt een beoordeling van een eventueel te wijzigen draagkracht.

  • 4.

    Lid 1 is van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

Artikel 15. De hoogte van de betalingsverplichting van inwoners met een ander inkomen

  • 1.

    De gemeente stelt de maandelijkse betalingsverplichting van de inwoner vast op 5% van de bijstandsnorm, plus 50% van het inkomen boven 120% van die bijstandsnorm.

  • 2.

    De betalingsverplichting is nooit hoger dan het bedrag waarop volgens de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beslag gelegd kan worden.

  • 3.

    De gemeente stemt in met een betalingsvoorstel voor een lagere maandelijkse betaling, voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 12 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde betaling tenminste € 25 per maand is.

  • 4.

    De voorgaande leden zijn van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

Artikel 16. Volgorde betaling

  • 1.

    Als de gemeente meerdere vorderingen op de inwoner heeft, en de inwoner heeft niet aangegeven voor welke vordering een bepaalde betaling is bedoeld, dan wordt die betaling naar de volgende rangorde toegerekend aan:

    • a.

      een boete vanwege verkeerde informatie van de inwoner;

    • b.

      een teruggevorderde uitkering vanwege verkeerde informatie van de inwoner;

    • c.

      onbelaste vordering in het lopende jaar ontstaan;

    • d.

      belaste vorderingen ontstaan in vorige jaren;

    • e.

      (teruggevorderde) bijstand als lening.

  • 2.

    Heeft de gemeente meerdere vorderingen van gelijke rangorde op de inwoner, dan wordt betaling toegerekend aan de oudste vordering uit die groep.

     

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 17. Tussentijdse beoordeling door de gemeente uit eigen beweging

  • 1.

    De gemeente onderzoekt in ieder geval telkens periodiek de financiële ruimte van de inwoner.

  • 2.

    Als de gemeente aanwijzingen gekregen heeft dat de financiële ruimte van de inwoner is gewijzigd, onderzoekt de gemeente of de betalingsverplichting moet worden aangepast.

  • 3.

    Indien er een gevolg is voor de draagkracht informeert de gemeente de inwoner over de uitkomst van het onderzoek naar de financiële ruimte.

  • 4.

    Een wijziging in de betalingsverplichting gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op het wijzigingsbesluit.

Artikel 18. Tussentijdse beoordeling door de gemeente op verzoek van de inwoner

  • 1.

    De inwoner kan de gemeente per telefonisch, per post of per e-mail vragen om de betalingsverplichting te wijzigen. De inwoner voegt zo nodig documenten en andere stukken bij, waaruit blijkt dat de financiële ruimte is gewijzigd of dat de betalingsverplichting om andere redenen moet worden aangepast.

  • 2.

    De gemeente neemt binnen 8 weken een besluit over het verzoek van de inwoner.

  • 3.

    Het verzoek om de betalingsverplichting te wijzigen schort de lopende verplichting niet op, tenzij dit onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

  • 4.

    Dit artikel is van gelijke toepassing op bijstandsleningen.

     

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 19. Rente en kosten

  • 1.

    Voor het vervaardigen en (aangetekend) verzenden van een dwangbevel: € 25.

  • 2.

    Voor het inschakelen van de deurwaarder komen de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van de belanghebbende.

Artikel 20. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 21. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2024”.

Artikel 22. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie en werken terug tot en met 1 april 2024.

  • 2.

    Lopende betalingsregelingen die zijn getroffen voor de inwerkingtreding blijven in stand.

  • 3.

    Op reeds bestaande vorderingen als bedoeld in artikel 9 zijn deze beleidsregels van toepassing met dien verstande dat afzien van verdere invordering niet ligt voor de datum van inwerkingtreding.

  • 4.

    De beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Land van Cuijk 2022, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 4 januari 2022, worden ingetrokken, voor zover deze niet van toepassing zijn op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

Aldus vastgesteld op 16 april 2024,

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

Johan Postma

de burgemeester,

Marieke Moorman

TOELICHTING PER ARTIKEL

Onderstaand een artikelsgewijze toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven.

 

Artikel 1

Lid 2 onder l. Een achterstand in terugbetaling van een geldlening is juridisch niet gelijk te stellen met een terugvordering. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling. Het is wel mogelijk de regels van invordering toe te passen op een achterstand in aflossing.

 

Lid 2 onder o: Dit is een nieuwe bepaling om de regels rond bijstandsleningen. Deze zijn juridisch geen terugvorderingen omdat ze geen onverschuldigde betalingen zijn.

De bepalingen voor invordering zijn ook toepasbaar voor terugbetaling van leningen.

De opname van bepalingen voor invordering van leningen in deze beleidsregels zorgt voor een eenduidige uitvoering. De inwoner als debiteur heeft duidelijkheid over zijn verplichtingen en rechten. Bij deze laatste met name te noemen hoe een verzoek tot kwijtschelding wordt beoordeeld.

Een gunstige werking van de toepassing van invorderingsregels op geldleningen zijn de mogelijkheden tot verlaging van het aflossingsbedrag, uitstel van betaling en kwijtschelding.

Voor een duidelijke afbakening is het begrip bijstandslening in het kader van deze beleidsregels nader gespecificeerd. Niet daaronder vallen leningen die verstrekt zijn, omdat op korte termijn middelen vrijkomen. Voorbeeld daarvan is bijstandsverlening in afwachting van afwikkeling van erfenis of boedelscheiding bij echtscheiding. Verder vallen ook leningen vanwege vermogen gebonden in de eigen woning buiten de werkingssfeer van deze beleidsregels.

 

Artikel 2

Het niet meer berekenen van wettelijke rente past in het beperken van de terugvordering tot de ten onrechte verstrekte bijstand. Verhoging van de schuld draagt niet bij aan scheppen van perspectief om de bestaanszekerheid te beschermen.

 

Onder verrekenen wordt verstaan: het tegen elkaar wegstrepen van vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben. Daardoor hoeven niet alle betalingen worden gedaan, maar alleen het saldo dat na het verrekenen voor één van de partijen overblijft.

 

Voor vorderingen (artikel 58, lid 1) en bestuurlijke boetes is het verrekenen met de uitkering verplicht gesteld (artikel 60 lid 4 PW en artikel 28 lid 2 IOAW en IOAZ).

 

Bij vorderingen (artikel 58, lid 2) maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid om tot verrekening met de uitkering over te gaan (ingevolge artikel 60 lid 3 PW en artikel 28 lid 3 IOAZ en IOAZ).

Op grond van artikel 60a lid 4 PW en artikel 28 lid 7 IOAW en IOAZ kan het college een vordering die een belanghebbende op hem heeft, verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 PW. Dit betekent onder meer dat het college een proceskostenvergoeding verrekent met een schuld die een belanghebbende bij het college heeft. De proceskostenvergoeding is een vordering van belanghebbende op het college. De schuld van belanghebbende bij het college is een vordering van het college op belanghebbende. Deze twee vorderingen kunnen met elkaar worden verrekend.

 

Artikel 3

Dit artikel is een uitwerking van artikel 58, lid 8, Participatiewet. De dringende redenen in de zin van het reëel verliezen van bestaanszekerheid is een onaanvaardbaar gevolg van ongewijzigd laten van de primair opgelegde betalingsverplichting.

 

Bij het onderbouwen van een terugvorderingsbesluit betrekt de gemeente in ieder geval de volgende factoren uit de individuele situatie van de inwoner:

  • a.

    de persoonlijke situatie van de inwoner; gezondheidssituatie en het welbevinden;

  • b.

    de financiële situatie;

  • c.

    de positie op de arbeidsmarkt;

  • d.

    de kans op inkomensverbetering.

De factoren die vanuit het verhaal van de inwoner worden voorgelegd dienen in hun onderlinge samenhang te worden beoordeeld om tot het besluit te komen. Het kan niet voldoende zijn dat het besluit op slechts een enkele factor is onderbouwd.

 

Artikel 4

Deze beoordeling kan zijn doorwerking hebben in artikel 6. Dan is er geen sprake van gedeelde verwijtbaarheid en ligt die geheel bij de gemeente.

 

Artikel 6

Het bruteren van de vordering is een bevoegdheid van het college. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Bij het afzien van bruto terugvordering zoals in onderdelen a, b en c, kan de uitkomst van de beoordeling van gedeelde verwijtbaarheid zoals in artikel 4 beschreven, de reden zijn.

 

Artikel 7

Verhogen van het kruimelbedrag tot € 100 is passend binnen de nieuwe benadering van overheidsschulden. Afwegingen die kunnen meespelen in de beoordeling zijn het behouden van voldoende inkomen, de inwoner minder belasten met aflossingen (waar individueel passend). Dit artikel is ook van toepassing op vorderingen als gevolg van verkeerd informeren. Ook voor deze vorderingen speelt het kosten-batenargument mee.

 

Artikel 8

Dit artikel 8 is van gelijke toepassing op vorderingen als gevolg van verkeerd informeren. De beoordelingsruimte is beperkt. Uitzonderingen zijn dan slechts mogelijk bij dringende redenen. De wetgever veronderstelt deze amper toe te passen.

Voor een verdere toelichting bij dit artikel: zie artikel 3.

 

Artikel 9

In lid 1 onder a is maatwerk mogelijk wat betreft de eis van minimaal 50% te hebben afgelost.

De gemeente onderzoekt periodiek of er een mogelijkheid is om te gaan aflossen (lid 1, onder c).

Daarnaast maakt het eerste lid, onderdeel d het mogelijk om een resterende vordering door middel van een éénmalige betaling af te kopen.

 

Artikel 10

In dit artikel wordt aan gegeven onder welke voorwaarden de gemeente medewerking verleend aan een verzoek van debiteuren om bij problematische schulden een minnelijke regeling tot stand te brengen. Daarbij geldt wel dat vanzelfsprekende medewerking niet kan wanneer wet- en regelgeving zich daartegen verzetten. Dat speelt met name wanneer het gaat om vorderingen als gevolg van verkeerd informeren met opzet of als grove schuld.

 

Lid 2 onder c: evenals bij artikel 8 is de grondslag artikel 60c Participatiewet.

De gemeente kan dan strikt genomen onaanvaardbare gevolgen (artikel 8) of het hardheidsargument (artikel 20) niet opvoeren om begunstigend te besluiten. Dat wél doen is buitenwettelijk beleid.

 

Het kan zijn dat een aflossingskrediet meer opbrengt voor de gemeente dan een minnelijk schuldtraject omdat er minder kosten zijn. Het voordeel is ook dat een aflossing ineens wordt ontvangen, waardoor er geen werk meer is voor het debiteurenbeheer. Dit is vooral aantrekkelijk als er geen zicht is op inkomensverbetering en vermogensaanwas. In voorkomende gevallen kan er daarom voor gekozen worden om hieraan mee te werken in plaats van aan een minnelijk traject.

 

Artikel 11

Deze analoge toepassing volgt uit artikel 1, lid 2, onder o. Voor de begripsomschrijving bijstandslening in het kader van deze beleidsregels wordt verwezen naar dat artikel.

 

Artikel 12

De startdatum van invordering voldoet aan de reguliere criteria in de artikelnummers 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht over de datum van kenbaarheid en materiële ingangsdatum van een besluit.

 

Artikel 13

In beginsel rust op de debiteur de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:

  • a.

    in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt,

  • b.

    wanneer zij uitstel verleent, alsmede

  • c.

    welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.

Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat -indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken- betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.

Een uitstel wordt altijd schriftelijk bevestigd aan de inwoner. Het schept duidelijkheid over de betalingsverplichtingen en is van belang in relatie tot de verjaringstermijn.

 

Bij uitstelverzoeken tot 3 maanden volstaat -onder voorwaarden- een minder diepgaand onderzoek. In het gesprek geeft de inwoner aan dat er een tijdelijk betalingsprobleem bestaat als gevolg van bijzondere omstandigheden. Als deze verklaring aannemelijk is en aansluit bij de bekende informatie, kan het opvragen van bewijsstukken of het feitelijk vaststellen van de financiële draagkracht achterwege blijven.

 

Artikel 15

In de beoordeling van een verzoek om wijziging van het aflossingsbedrag zijn de draagkrachtregels van de bijzondere bijstand van toepassing. Een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm is draagkrachtloos. Hiervoor geldt de reguliere betalingsverplichting van 5% van de bijstandsnorm. Bij een inkomen boven 120% van de bijstandsnorm geldt dat er standaard 5% van de toepasselijke norm wordt opgelegd plus 50% voor het bedrag boven die grens.

 

De bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek Rechtsvordering, dat het aflossingsbedrag niet hoger mag zijn dan het bedrag aan beslag, biedt de inwoner bescherming tegen een niet-rechtmatig overeengekomen gewijzigde aflossing.

Lid 4 bepaalt dat bij de invordering van bijstandsleningen dezelfde invorderingsregels kunnen worden toegepast.

 

Artikel 17

Bij het tussentijds beoordelen van de invordering betrekt de gemeente in ieder geval het effect van ongewijzigd invorderen op de leefgebieden inkomen, werk, gezondheid, huisvesting en welzijn van persoon of gezin. Voorbeelden van factoren die kunnen worden meegewogen:

 

  • a.

    de persoonlijke situatie van de inwoner; gezondheidssituatie en het welbevinden;

  • b.

    de financiële situatie;

  • c.

    de positie op de arbeidsmarkt;

  • d.

    de kans op inkomensverbetering.

De in de situatie spelende factoren vormen in hun totaliteit de onderbouwing voor een tussentijdse beoordeling van de invordering.

 

In deze beleidsregels wordt bepaald dat de gemeente het initiatief neemt om tussentijds de lopende betalingsverplichting te beoordelen. Dit past in de actuele opvattingen over met name waarborgen te bieden voor bestaanszekerheid en perspectief tot maatschappelijk participeren. Het terug- en invorderingsbeleid draagt er mede aan bij dat, naast de voorzieningen die de Participatiewet biedt, de inwoner weet wat de mogelijkheden zijn om een veranderende persoonlijke situatie mee te laten wegen. De aantoonplicht/het bewijsrecht blijft in deze bij de inwoner.

De actieve rol van de gemeente kan worden vastgelegd in een (her)onderzoeksplan. Daarin staat vast wanneer de gemeente periodiek de voortgang van de invorderingen onderzoekt. Wanneer daartoe in het individuele geval aanleiding toe bestaat, maakt de gemeente de afweging om artikel 9, 10, 11, 15 of 20 toe te passen.

Naar aanleiding van signalen in SUWI-net, van het Inlichtingenbureau en die vanuit de vroegsignalering uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, onderzoekt de gemeente eventuele gevolgen voor de invordering. Dan vindt onderzoek plaats eerder dan het vastgestelde moment sinds het laatste heronderzoek of de datum waarop het terugvorderingsbesluit kenbaar was gemaakt.

 

Artikel 18

De inwoner kan zoals voorheen zelf een verzoek indienen om verlaagde aflossing. De gemeente beoordeelt het verzoek zoveel mogelijk met de beschikbare informatiebronnen. Wanneer de individuele omstandigheden naar het oordeel van de gemeente daarmee niet volledig in beeld zijn om het verzoek volledig te beoordelen, zal de inwoner op verzoek nadere informatie verstrekken.

 

Artikel 19

Dit artikel geeft aan welke invorderingskosten aan de belanghebbende worden doorberekend en zullen worden ingevorderd.

 

Artikel 20

Deze bepaling werkt als een hardheidsclausule wanneer omstandigheden in het individuele geval, zoals benoemd in artikel 18, niet voorzien in het beoordelen van de individuele situatie die de inwoner voorlegt om de invordering opnieuw te beoordelen.

 

Artikel 22

De nieuwe (gunstigere) beleidsregels zijn waar mogelijk van toepassing op bestaande vorderingen. Wanneer de oude beleidsregels gunstiger zijn worden deze gerespecteerd.

 

Voor bestaande vorderingen gelden de soepelere regels in relatie tot het afzien van verdere invordering. Dit houdt in dat vanaf 1 april 2024 terugbetaling niet meer verlangd wordt als aan de voorwaarden is voldaan. Bijvoorbeeld als tenminste 36 maanden is afgelost op een lening voor inrichtingskosten. Daaraan wordt echter geen terugwerkende kracht gegeven. Dit houdt in dat bij inwoners die op 1 april 2024 al langer aflossen dan 36 maanden er wel sprake kan zijn van het kwijtschelden van de restant vordering, maar niet dat een nabetaling volgt van de termijnen die vóór 1 april 2024 zijn afgelost.

 

De gemeente kiest er niet voor om eerder vastgestelde terugvorderingen opnieuw te beoordelen op basis van de nieuwe beleidsregels. De oorspronkelijke terugvorderingsbesluiten blijven in stand. Deze bestaande vorderingen kunnen voor wat betreft de invordering wel gebruik maken van de gunstigere regels die daarvoor gelden vanaf 1 april 2024.

 

Het kan voorkomen dat de nieuwe beleidsregels minder gunstig uitvallen. Dat is met name voor de vorderingen waarbij de debiteur geen uitkering (meer) ontvangt.

De terugbetalingsverplichting is in de nieuwe situatie beter afgestemd op de feitelijke draagkracht en kan daardoor leiden tot een hogere terugbetalingsverplichting. De gunstigere (bestaande) betalingsregeling -en de bijbehorende regel over het afzien van verdere terugvordering- blijven dan nog doorlopen. Als de inwoner verzoekt om een aanpassing daarvan beoordeelt de gemeente dat verzoek op basis van de nieuwe regels.

 

Het streven was om de beleidsregels terug- en invordering voor Bbz ook in te laten gaan per 1 april 2024. Dit was niet haalbaar waardoor de bepalingen in de bestaande beleidsregels van kracht blijven totdat de nieuwe beleidsregels zijn vastgesteld.