Organisatie | Doesburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Doesburg |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Doesburg |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-04-2024 | nieuwe regeling | 16-04-2024 |
Het college van burgemeester en wethouders van Doesburg;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66, 1.72, eerste lid, van de Wet Kinderopvang, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen: de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Doesburg
Het college is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving en kan een handhavingsbesluit nemen wanneer is geconstateerd dat de kwaliteitseisen uit de Wet Kinderopvang niet nageleefd zijn. Dit zal meestal blijken uit de inspectierapporten van de GGD. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door de gemeente zelf worden geconstateerd. In beide gevallen zal het college in principe handhaven. Het college hanteert hierbij het bij deze beleidsregels behorende afwegingsmodel. Het afwegingsmodel maakt integraal deel uit van deze beleidsregels. De Wet kinderopvang verplicht gemeenten om na het onherroepelijk worden van een handhavingsbesluit, hierover een vermelding (niet zijnde de gemeentelijke beschikking maar alleen het karakter van de sanctie of van de maatregel en een beschrijving van de verplichting die niet is nagekomen, zie art. 1.81 Wko) op te nemen in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK).
Artikel 2 Maatwerk in handhaving
Het college heeft een beginselplicht tot handhaven. Adequaat handhaven betekent echter ook dat het college oog heeft voor de specifieke situatie van het geval. Individuele omstandigheden - verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet geven van een maatregel nadat geconstateerd is dat een kwaliteitseis niet is nageleefd. Dat doet recht aan het feit dat niet alle situaties ‘standaard’ zijn. Handhaven is maatwerk.
Artikel 3 Herstellend en/of bestraffend handhaven
Het college kan zowel herstellend als bestraffend handhaven. Naast bijvoorbeeld het opleggen van een aanwijzing of een last onder dwangsom (herstellend handhaven) kan het college een bestuurlijke boete opleggen (bestraffend handhaven).
Naast bovenstaande formele (herstellende of bestraffende) handhaving kan het college ook een waarschuwing afgeven, als informeel middel en milde maatregel bij overtredingen met laag risico. Het herstel wordt vervolgens in een eerstvolgend onderzoek van de GGD gecontroleerd. Een waarschuwing is geen besluit op grond van art. 1:3 Awb. Bezwaar en beroep is daarom bij een waarschuwing niet mogelijk.
Voor een gastouderbureau buiten de gemeente geldt dat hier geen aanwijzing kan worden opgelegd (Wko art. 1.65 lid 1). Met uitzondering van de aanwijzing kunnen de overige informele en formele handhavingsmaatregelen (vanuit de Awb en Wko) wel ingezet worden. Afhankelijk van het risico en de situatie, kan het college ook de gemeente waar het gastouderbureau gevestigd is informeren en verzoeken handhavend op te treden.
In beginsel start een herstellend handhavingstraject met een gesprek met de betreffende houder en een aanwijzing met een hersteltermijn. Na de hersteltermijn vindt een nader onderzoek door de GGD plaats, op verzoek van het college.
Blijkt uit het nader onderzoek dat de kwaliteitseis(en) nog niet of niet volledig worden nageleefd en/of is er vrees voor herhaling van de overtreding(en), dan zal er een afweging plaatsvinden over een vervolgstap in de handhaving. Dit is doorgaans het opleggen van een last onder dwangsom.
Leidt ook deze stap niet tot (volledige) naleving dan zal wederom een afweging over een vervolgstap plaatsvinden. In dat geval ligt een nieuwe (verhoogde) last onder dwangsom of een exploitatieverbod voor de hand. Het uiterste middel binnen een herstellend traject is het intrekken van de toestemming tot exploitatie en verwijdering van de registratie uit het Landelijk Register Kinderopvang.
Parallel aan een herstellend traject kan er ook een bestraffend traject worden ingezet in de vorm van een bestuurlijke boete. De boete kan opgelegd worden voor het overtreden van een bepaalde kwaliteitseis. Ook kan de boete opgelegd worden voor het niet opvolgen van een aanwijzing, een bevel of exploitatieverbod, het niet meewerken aan een vordering van de toezichthouder, illegale opvang of het niet tijdig doorgeven van een wijziging.
Artikel 5 Handhavingsafwegingen
Om te komen tot de uiteindelijke beoordeling van de situatie en de in te zetten handhaving worden meerdere afwegingen gemaakt om te bepalen of, en zo ja, welke actie nodig is. De beoordeling van deze afwegingen kan leiden tot gemotiveerd afwijken van de reguliere escalatieladder. Het college kan besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen in het handhavingstraject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.
Voor zowel de herstellende als de bestraffende handhaving worden onder andere de volgende afwegingen gemaakt:
Het college geeft de houder bij een op herstel gerichte handhavingsmaatregel altijd een termijn om de overtreden kwaliteitseis alsnog na te leven. Dit heet de hersteltermijn. De hersteltermijn van een herstellende maatregel is afgestemd op een redelijke tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen.
Bij de bepaling van de termijn wordt rekening gehouden met de aard en de ernst van de overtreding, waarbij het uitgangspunt is dat de overtreding zo spoedig mogelijk moet worden opgeheven. Zo zullen overtredingen die direct invloed hebben op de kwaliteit van de opvang en daarmee de veilige en gezonde omgeving, of die direct invloed hebben op de ontwikkeling van de kinderen, over het algemeen een korte hersteltermijn kennen. Bij recidive (herhaalde overtreding) kan de hersteltermijn ook verkort worden.
Als uitgangspunt worden door het college de volgende maximale termijnen gehanteerd, op basis van prioritering van de kwaliteitseisen, zie hiervoor ook het afwegingsmodel welke als bijlage is toegevoegd:
De hersteltermijn zal met deze uitgangspunten bij elk handhavingsbesluit aan de hand van de specifieke situatie worden bepaald.
Het college kan de volgende herstellende en bestraffende handhavingsmiddelen inzetten:
Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. Het college kiest altijd het meest passende middel. Hieronder volgt een toelichting op de diverse middelen die het college kan inzetten.
Artikel 8 De aanwijzing (artikel 1.65 lid 1 Wko)
De aanwijzing wordt door het college doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. De aanwijzing wordt voorafgegaan door een gesprek met de houder. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. Afhankelijk van de ernst en/of de gevolgen van de overtreding en de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen, zal deze hersteltermijn korter of langer zijn. Na afloop van de hersteltermijn kan het college de GGD opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.
Artikel 9 De last onder dwangsom (LOD) (artikel 125, lid 2 Gemeentewet juncto artikel 5:32 Awb)
De last onder dwangsom is een herstelmaatregel die doorgaans wordt gegeven na het niet opvolgen van een aanwijzing of indien in het verleden al eerder een aanwijzing voor eenzelfde overtreding gegeven is.
Een last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden maar waarvoor het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Met een last onder dwangsom krijgt een houder wederom de plicht (last) opgelegd om een overtreding van een kwaliteitseis te herstellen binnen een aangegeven (begunstigings-)termijn en daarna hersteld te houden.
Na afloop van de hersteltermijn geeft het college de GGD opdracht om te controleren of de houder aan de last heeft voldaan. Wanneer de houder niet of niet op tijd herstelt verbeurt de dwangsom van rechtswege en moet de houder deze van rechtswege betalen.
Het college stelt de hoogte van de dwangsom als volgt vast:
Een dwangsom kan worden opgelegd:
In dat geval wordt er na de hersteltermijn eenmalig beoordeeld of wel of niet aan de opgelegde last is voldaan en of de dwangsom dus wel of niet wordt verbeurd.
Per constatering van een overtreding.
Hierbij wordt na de hersteltermijn de dwangsom verbeurd elke keer wanneer (door of namens het college) geconstateerd wordt dat de houder de last overtreedt. Er wordt in dit geval wel een maximum totaalbedrag aan gekoppeld, welke in het besluit is opgenomen.
Per periode dat de last wordt overtreden.
Hierbij wordt na de hersteltermijn per in het besluit aangegeven periode beoordeeld of wel of niet aan de last is voldaan en of deze derhalve wordt verbeurd of niet. Ook deze vorm is aan een maximum totaalbedrag verbonden. Deze wordt ook in het besluit genoemd. Deze vorm van de last onder dwangsom wordt bij zogenaamde voortdurende overtredingen opgelegd. Dat zijn overtredingen die onafgebroken gedurende een langere periode aanhouden, zoals dat bijvoorbeeld bij een beleidsdocument het geval kan zijn.
Het betalen van de dwangsom kan voorkomen worden door tijdig herstellen en hersteld houden van de overtreding. De houder waaraan een last onder dwangsom is opgelegd kan een jaar nadat de last van kracht is geworden en er geen overtreding van de betreffende kwaliteitseis zijn geconstateerd, verzoeken om de last op te heffen.
Artikel 10 Last onder bestuursdwang (LOB) (artikel125 lid 2 Gemeentewet, juncto artikel 5:21 Awb)
Bij een last onder bestuursdwang wordt de houder gemaand de overtreding op te heffen. Indien de houder dit niet of niet tijdig doet, neemt het college zelf bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. De kosten die hierbij gemaakt worden zijn voor rekening van de houder.
Artikel 11 Het exploitatieverbod (artikel 1.66 Wko)
Het exploitatieverbod is een tijdelijke maatregel. Bij een exploitatieverbod verbiedt het college de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.
Het college kan een houder in de volgende gevallen een exploitatie verbod opleggen:
Zolang de situatie zich voordoet dat het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens (één of meerdere) de artikelen 1.48d, 2e en 3e lid, en 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften van de Wko zal voldoen, zoals uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 Wko of anderszins blijkt.
Bij het exploitatieverbod stelt het college een maximale termijn waarbinnen de te treffen maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing moeten zijn genomen. De houder moet het college laten weten welke maatregelen hij heeft genomen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. Het college kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en aanverwante regelgeving. Hierna informeert de het college de houder of het verbod nog blijft gelden.
Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook - via een wijzigingsformulier – het college zelf verzoeken de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.
Artikel 12 Intrekken toestemming tot exploitatie in vervolg op handhaving (artikel 1.46 lid 5 en 6 en artikel 1.47a Wko en artikel 8 lid 1 en 6 Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang)
Er zijn verschillende gronden waarop, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan worden ingetrokken:
Het intrekken van de toestemming tot exploitatie is een uiterste handhavingsmiddel. Het college zal in de basis een zo licht mogelijk handhavingsmiddel inzetten om het doel (herstel) te bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). Het intrekken van de toestemming tot exploitatie vanwege het niet of niet langer voldoen aan de wettelijke voorschriften wordt in principe pas ingezet wanneer eerder ingezette handhavingsmiddelen zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of een exploitatieverbod niet het beoogde (blijvende) herstellende effect hebben. Uitzondering hierop zijn de situaties zoals hierboven beschreven onder de tweede en derde bullet.
Wanneer de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, wordt de voorziening uit het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van kinderopvang in de zin van de wet. Er mag geen opvang of bemiddeling meer plaatsvinden. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale opvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Het college publiceert het intrekken van de toestemming tot exploitatie en de uitschrijving uit het LRK in het Gemeenteblad (niet wanneer dit een voorziening voor gastouderopvang betreft).
Artikel 13 De bestuurlijke boete (hierna: boete)
Een boete bestraft een overtreding die in het verleden begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. Een boete kan gelijktijdig opgelegd worden met een aanwijzing, een last onder dwangsom of een exploitatieverbod.
Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. Het is, in tegenstelling tot de andere hierboven behandelde maatregelen, een punitieve (bestraffende) sanctie. De boete verschilt daarin van de last onder dwangsom. Bij de last onder dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij de boete is dat niet het geval.
Een boete kan door het college worden opgelegd bij het overtreden van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en aanverwante regelgeving, waarbij overtredingen van kwaliteitseisen met hoge prioriteit eerder bestraft worden.
Een boete kan ook worden opgelegd voor de volgende overtredingen:
Overtreding van de artikelen 1.45 (exploitatie zonder exploitatievergunning) en 1.66 van de Wko (overtreding exploitatieverbod) betreffen economische delicten (artikel 1, onder 2, van de Wet economische delicten (hierna: Wed). Dit zijn misdrijven voor zover ze opzettelijk zijn begaan. Het college zal eerst aangifte hiervan doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Indien het OM aangeeft niet te vervolgen of de bestraffing aan het college over te laten, kan het college een boete opleggen van de vierde categorie op grond van artikel 6, eerste lid, onder 2 van de Wed). Per 1 januari 2024 gaat het om € 25.750,-. In het afwegingsmodel is dit bedrag overgenomen. Bij indexering geldt het dan geldende bedrag.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht, dit is een strafbaar feit (artikel 184, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Hierin staat:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
Het boetebedrag voor deze overtreding komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie. Per 1 januari 2024 gaat het om € 5.150,-. In het afwegingsmodel is dit bedrag overgenomen. Bij indexering geldt het dan geldende bedrag.
Verder bepaalt artikel 172 van de Wet kinderopvang:
Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.45, derde lid, 1.47, eerste lid, 1.48d, tweede en derde lid, 1.49 tot en met 1.59, 1.60a en 1.60c, een afspraak als bedoeld in artikel 160 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45.000,-.
Hoogte van een boete en grootte van de organisatie
De Wko geeft het college de bevoegdheid om voor een overtreding of het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wko een boete op te leggen van maximaal € 45.000,-. De normbedragen van de boetes staan opgenomen in het afwegingsmodel in de bijlage.
Deze normbedragen zijn qua hoogte afgestemd op de prioritering van de kwaliteitseisen. Een overtreding van een kwaliteitseis met hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl er sprake is van minder ernstige overtredingen in geval van overtredingen van kwaliteitseisen met een lagere prioritering (gemiddeld, laag).
Per prioritering gelden de volgende maximale normbedragen:
Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving. Het college hanteert daarom - naast de prioritering van overtredingen - vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:
Ad 1. Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel (zie bijlage).
Ad 2. Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn.
Ad 3. Voor een kleine organisatie is dat één derde deel.
Ad 4. Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat 10% van het normbedrag. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar enkel verwezen wordt naar wetsartikelen die gericht zijn op voorzieningen voor gastouderopvang (en niet ook gericht zijn op gastouderbureaus). Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.
Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Hierbij wordt over gemeentegrenzen heen gekeken.
Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn, afhankelijk van de ernst van het feit, de verwijtbaarheid of de omstandigheden van het geval: de eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.
Het college verlaagt de op te leggen boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan onder andere sprake zijn:
Het college verhoogt de boete indien de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij recidive (de herhaalde overtreding op dezelfde locatie van de houder) waarvoor eerder een boete is opgelegd - wordt bestraft met een boete van resp. anderhalf (bij de eerste herhaling van de overtreding) en tweemaal (bij de daarna volgende herhaalde overtredingen) het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Wanneer er meerdere overtredingen zijn waar een boete voor wordt opgelegd, worden de bedragen bij elkaar opgeteld tot één bedrag.
Als een boete per onderdeel is vastgesteld, is de som van deze bedragen nooit hoger dan het boetebedrag voor het in zijn geheel niet voldoen aan de kwaliteitseis. Wanneer bijvoorbeeld meerdere onderdelen van het pedagogisch plan ontbreken, kan de totale bestuurlijke boete nooit hoger worden dan het boetebedrag voor het totaal ontbreken van het pedagogisch beleidsplan.
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Doesburg van 16 april 2024.
de gemeentesecretaris,
P. Werkman
de burgemeester,
drs. L.W.C.M. van der Meij
Bijlage bij de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Doesburg
1. Registratie, wijzigingen en administratie
a. Een kdv/bso is in exploitatie zonder dat uit onderzoek is gebleken dat dit zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen. | |||
a. De houder doet van een wijziging in aangewezen gegevens niet onverwijld mededeling aan het college. | |||
a. Kinderopvang geschiedt niet op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. | |||
b. De administratie is niet zodanig ingericht dat op verzoek tijdig gegevens kunnen worden verstrekt. | |||
€ 500 per onderdeel1* |
a. Een kdv/bso beschikt niet over een pedagogisch beleidsplan. De houder draagt er geen zorg voor dat conform het plan wordt gehandeld. De houder geeft geen uitvoering aan het pedagogisch beleidsplan wat ve betreft. | 1.50, lid 1 Wko (kdv, bso) 3, lid 1 | ||
1.50, lid 1 Wko (kdv, bso) 3, lid 2 en 3 Besluit ko (kdv), 12, lid 2 en 3 | € 500 per onderdeel *2 | ||
c. De houder evalueert het pedagogisch beleidsplan niet jaarlijks en stelt deze niet zo nodig bij. | |||
a. De houder draagt geen zorg voor verantwoorde kinderopvang. De houder houdt geen rekening met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden. | 1.49, lid 1 en 1.50, lid 1 Wko (kdv, bso) 2 besluit Ko (kdv), 11 besluit Ko (bso) | ||
a. Voorschoolse educatie omvat per week minder uren dan wettelijk voorgeschreven. | |||
b. Voor de voorschoolse educatie wordt geen programma gebruikt. |
3.1 Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang | |||
| |||
b. De houder overlegt niet (tijdig) opnieuw zijn geldige VOG, op verzoek van de toezichthouder. | |||
c. De houder verlangt niet dat een VOG-plichtige (tijdig) opnieuw zijn geldige VOG overlegt. | |||
d. De houder overlegt niet (tijdig) de geldige VOG van een persoon van 12 jaar of ouder, op verzoek van de toezichthouder. | |||
3.2 Opleidingseisen en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs | |||
a. Een beroepskracht of een pedagogisch beleidsmedewerker beschikt niet over een passende opleiding. | 6, lid 1 en 3 besluit Ko (kdv), 15, lid 1 en 3 besluit Ko (bso) 7, lid 1 en 2 regeling Wko (kdv), 9a, lid 1 en 3 regeling Wko (bso) | ||
b. Een beroepskracht meertalige bso beschikt niet over:
| |||
| |||
d. De inzet van een beroepskracht in opleiding of stagiair geschiedt niet overeenkomstig de meeste recente cao. Meer dan 1/3 van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op het kindercentrum bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs. | |||
e. Bij de inzet van een beroepskracht in opleiding of stagiair is geen rekening gehouden met de opleidingsfase. | |||
f. De houder stelt niet jaarlijks voor elke locatie een opleidingsplan vast. De houder geeft geen uitvoering aan het plan. De houder evalueert het plan niet jaarlijks en stelt deze niet zo nodig bij. | € 500 per onderdeel *3 | ||
7, lid 1, 2, 4 en 7 besluit Ko (kdv), 16, lid 1, 2 en 4 besluit Ko (bso) | |||
b. De houder informeert ouders niet over de tijden waarop wel en niet wordt afgeweken van de beroepskrachtkindratio. | |||
c. Er is geen volwassene beschikbaar in geval van een calamiteit. De houder informeert zijn personeel niet over de naam en het telefoonnummer van deze persoon. | |||
d. Er is ter ondersteuning van de beroepskracht niet ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig. | |||
a. De houder heeft het minimaal aantal uren waarvoor hij jaarlijks pedagogisch beleidsmedewerkers inzet, niet afgestemd op het aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal kindercentra dat hij exploiteert. | 8, lid 1 en 2 besluit Ko (kdv), 17, lid 1 en 2 besluit Ko (bso) | ||
b. De houder bepaalt de wijze waarop hij de uren (waarvoor hij pedagogisch beleidsmedewerkers inzet) verdeelt over zijn kindercentra, niet jaarlijks. De houder legt de verdeling niet schriftelijk vast. De verdeling van de uren is niet zodanig dat iedere beroepskracht jaarlijks coaching ontvangt. | |||
a. De opvang vindt niet plaats in stam- of basisgroepen. | |||
b. De houder informeert de ouders en het kind niet over de stamgroep en de toegewezen beroepskrachten. | |||
c. Aan een kind zijn teveel vaste beroepskrachten toegewezen. Van een kind is geen vaste beroepskracht werkzaam op de stamgroep. | |||
d. Een kind maakt gedurende de week gebruik van meer dan twee verschillende stamgroepruimtes. | |||
e. Aan een kind is geen mentor toegewezen. De mentor is geen beroepskracht van het kind. De mentor bespreekt de ontwikkeling van het kind niet periodiek met de ouders. De mentor is voor de ouders geen aanspreekpunt bij vragen over het kind. | |||
b. De houder heeft geen gedragscode vastgesteld of hier wordt niet naar gehandeld. |
a. De houder heeft geen veiligheids- en gezondheidsbeleid. De houder draagt er geen zorg voor dat conform het beleid wordt gehandeld. | |||
€ 500 per onderdeel *4 | |||
d. Er is niet te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen. | 4, lid 5 besluit Ko (kdv), 13, lid 4 besluit Ko (bso) | ||
a. De houder heeft voor het personeel geen meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vastgesteld. In de meldcode is niet stapsgewijs aangegeven hoe met signalen wordt omgegaan. De meldcode draagt niet bij aan het zo snel en adequaat mogelijk bieden van hulp. | |||
5, lid 1 en 2 besluit Ko (kdv), 14, lid 1 en 2 besluit Ko (bso) | € 500 per onderdeel *5 | ||
c. De houder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode niet. | |||
d. De houder treedt niet, nadat hem bekend is geworden dat een personeelslid zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf of mishandeling jegens een opvangkind, onverwijld in overleg met een aangewezen deskundige. | |||
e. De houder doet niet onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar, nadat uit het overleg met de deskundige is geconcludeerd dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf of mishandeling. De houder stelt de deskundige niet onverwijld in kennis van de aangifte. | |||
f. De houder bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze met betrekking tot misdrijven niet. |
a. De houder informeert de ouders en eenieder die daar om verzoekt niet over het te voeren beleid als bedoeld in paragraaf 2 ‘Eisen’ van de Wko. | |||
b. De houder informeert ouders en personeel niet (juist) over het inspectierapport. | |||
a. Er is geen oudercommissie ingesteld. De houder spant zich niet voldoende in om een oudercommissie in te stellen. | |||
b. De houder betrekt ouders niet voldoende. De houder biedt ouders niet de gelegenheid om deel te nemen aan een oudercommissie. | |||
d. De houder heeft geen reglement oudercommissie vastgesteld. | |||
a. De houder treft voor bepaalde zaken geen klachtenregeling voor ouders. | |||
€ 500 per onderdeel *6 | |||
c. De houder brengt de klachtenregeling of wijzigingen hiervan niet onder de aandacht van ouders. De houder handelt niet overeenkomstig de klachtenregeling. | |||
d. De houder draagt geen zorg voor een jaarlijks klachtenverslag. | |||
f. De houder zendt het klachtenverslag niet tijdig aan de toezichthouder en brengt het niet gelijktijdig (juist) onder de aandacht van de ouders. | |||
g. De houder is niet aangesloten bij een erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen. | |||
h. De houder brengt de geschillen-commissie niet (juist) onder de aandacht van ouders. |
| |||
b. De houder exploiteert een kindercentrum, ondanks een verbod hiertoe. Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 167 Wet op het primair onderwijs |
1. Registratie, wijzigingen en administratie
a. Een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang is in exploitatie zonder dat uit onderzoek is gebleken dat dit zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen. | |||
a. De houder doet van een wijziging in aangewezen gegevens niet onverwijld mededeling aan het college. | |||
a. Gastouderopvang geschiedt niet op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. De overeenkomst voldoet niet aan de eisen. | |||
b. De administratie is niet zodanig ingericht dat op verzoek tijdig gegevens kunnen worden verstrekt. | |||
€ 500 per onderdeel *7 |
€ 500 per onderdeel *8 https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR700045#d131283836e2684 | |||
c. De houder informeert de vraagouder niet over de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. | |||
d. De gastouder handelt niet overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan. | |||
a. De houder draagt geen zorg voor het tot stand brengen en begeleiden van verantwoorde gastouderopvang. | |||
3. Personeel en eisen aan gastouder
a. De houder voert geen beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de door de gastouder op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt niet in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich brengt. | |||
b. De houder inventariseert niet samen met de gastouder jaarlijks de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes met zich brengt. De houder draagt er geen zorg voor dat daartoe elk opvangadres ten minste een keer per jaar wordt bezocht door een bemiddelingsmedewerker werkzaam bij het gastouderbureau. | |||
€ 500 per onderdeel *9 | |||
e. De risico-inventarisatie is niet inzichtelijk voor vraagouders. | |||
f. Er is geen ondertekend origineel van de risico-inventarisatie bij de voorziening voor gastouderopvang aanwezig. | |||
a. De houder heeft voor de gastouders geen meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vastgesteld. In de meldcode is niet stapsgewijs aangegeven hoe met signalen wordt omgegaan. De meldcode draagt niet bij aan het zo snel en adequaat mogelijk bieden van hulp. | |||
€ 500 per onderdeel *10 | |||
c. De houder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode niet. | |||
d. De houder treedt niet, nadat hem bekend is geworden dat:
| |||
e. De houder doet niet onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar, nadat uit het overleg met de deskundige is geconcludeerd dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf of mishandeling. De houder stelt de deskundige niet onverwijld in kennis van de aangifte. | |||
f. De gastouder treedt niet, nadat hem bekend is geworden dat de houder (een natuurlijk persoon) zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf of mishandeling jegens een opvangkind, onverwijld in overleg met een aangewezen deskundige. | |||
g. De gastouder doet niet onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar nadat uit het overleg met de deskundige is geconcludeerd dat sprake is van een vermoeden dat de houder zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf of mishandeling. | |||
h. De houder bevordert de kennis en het gebruik van de handelswijze met betrekking tot misdrijven niet. | |||
b. De gastouder zorgt niet voor een adequate vervanging bij calamiteiten. |
a. De houder informeert de ouders en een ieder die daar om verzoekt niet over het te voeren beleid als bedoeld in paragraaf 2 ‘Eisen’ van de Wko. | |||
b. De houder informeert ouders, personeel en gastouders niet (juist) over het inspectierapport inzake zijn gastouderbureau of een aangesloten voorziening voor gastouderopvang. | |||
a. Er is geen oudercommissie ingesteld. De houder spant zich niet voldoende in om een oudercommissie in te stellen. | |||
b. De houder betrekt ouders niet voldoende. De houder biedt ouders niet de gelegenheid om deel te nemen aan een oudercommissie. | |||
d. De houder heeft geen reglement oudercommissie vastgesteld. | |||
a. De houder treft voor bepaalde zaken geen klachtenregeling voor ouders. | |||
€ 500 per onderdeel *11 | |||
c. De houder brengt de klachtenregeling of wijzigingen hiervan niet onder de aandacht van ouders. De houder handelt niet overeenkomstig de klachtenregeling. | |||
d. De houder draagt geen zorg voor een jaarlijks klachtenverslag. | |||
f. De houder zendt het klachtenverslag niet tijdig aan de toezichthouder en brengt het niet gelijktijdig (juist) onder de aandacht van de ouders. | |||
g. De houder is niet aangesloten bij een erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen. | |||
h. De houder brengt de geschillencommissie niet (juist) onder de aandacht van ouders. |
7. Kwaliteit gastouderbureau en zorgplicht