Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Helmond

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHelmond
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2024
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel stallingsvoorzieningen WMO scootmobielen Helmond 2013, Beleidsregels WMO Helmond 2021, Beleidsregels algemeen gebruikelijke voorzieningen Helmond 2020, Beleidsregel individuele vrijstelling eigen bijdrage Wmo Helmond 2019 & Beleidsregels PGB Wmo gemeente Helmond 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-04-2024nieuwe regeling

26-03-2024

gmb-2024-168113

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2024

Het college van burgemeester en wethouders van Helmond;

 

gelet op artikel 4:81 Awb en de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2024 en de Nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Helmond 2024,

 

B e s l u i t:

  • 1.

    Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2024;

  • 2.

    In te trekken de:

    • a.

      Beleidsregels WMO Helmond 2021

    • b.

      Beleidsregels algemeen gebruikelijke voorzieningen Helmond 2020

    • c.

      Beleidsregel individuele vrijstelling eigen bijdrage Wmo Helmond 2019

    • d.

      Beleidsregels PGB Wmo gemeente Helmond 2018

    • e.

      Beleidsregel stallingsvoorzieningen WMO scootmobielen Helmond 2013

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten en begrippen

1.1 Inleiding

Waarom deze regels? De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Helmond 2024 (hierna: de Verordening) is vastgesteld door de gemeenteraad. In deze beleidsregels staat een uitleg over hoe het college bepaalde bepalingen uit de Verordening toepast. De beleidsregels volgen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening.

 

1.2 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, betekenen hetzelfde als in de Wmo 2015 en de Verordening.

Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen en dienstverlening

2.1 Vertegenwoordiging en onafhankelijke cliëntondersteuning

Voorafgaand aan het onderzoek naar een melding wordt de inwoner geadviseerd om een vertrouwenspersoon, vertegenwoordiger of onafhankelijke cliëntondersteuner (hierna: vertegenwoordiger) te betrekken. Deze persoon kan de ondersteuningsvraag en eventuele pgb-gerelateerde zaken duidelijk uitleggen en (helpen) op te komen voor de belangen van de inwoner. De gemeente staat geen dienstverlener van de cliënt toe als vertegenwoordiger, om belangenverstrengeling te voorkomen. Voor de rest van deze beleidsegels geldt dat als er over de taken en verantwoordelijkheden van de inwoner gesproken wordt, gelezen moet worden dat dit “zo nodig met behulp van zijn of haar vertegenwoordiger” gebeurt.

 

2.2 Zorginhoudelijk gesprek en onderzoek

Er wordt een gesprek ingepland om de ondersteuningsbehoefte van de inwoner te bespreken. Dit noemen we een zorginhoudelijk gesprek. Hierbij worden ook de mogelijkheden in het netwerk en de inzet van algemene voorzieningen besproken. Tijdens het onderzoek naar een hulpvraag brengt het college in kaart:

  • 1.

    wat de hulpvraag van de inwoner is;

  • 2.

    wat de beperkingen van de inwoner zijn;

  • 3.

    welke hulp naar aard en omvang nodig is om het resultaat zoals bedoeld in artikel 2.3.5 lid 3 of 4 van de Wmo te bereiken;

  • 4.

    in hoeverre eigen of andere mogelijkheden toereikend zijn om de benodigde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Denk daarbij aan eigen kracht, mantelzorg, gebruikelijke hulp, inzet uit het sociale netwerk, een algemeen gebruikelijke voorziening en voorliggende of algemene voorzieningen.

  • 5.

    of er iets overblijft om te compenseren met een maatwerkvoorziening. En zo ja, wat dan de goedkoopst compenserende voorziening is en in welke vorm deze wordt verstrekt.

In paragraaf 1 van hoofdstuk 3 staat een uitwerking van een aantal criteria die het college bij stap 4 en 5 hanteert. Pas als de ondersteuningsbehoefte voldoende helder is, wordt de verzilveringsvorm besproken, waarbij de inwoner de keuze krijgt om een persoonsgebonden budget (pgb) aan te vragen. Hierover gaat paragraaf 2 van hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 3 Regels voor maatschappelijke ondersteuning

PARAGRAAF 1 – RESULTATEN EN TOEGANGSCRITERIA

3.1 Eigen kracht

Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving als dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het is volgens de regering heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat inwoners en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning. Het college verstaat bijvoorbeeld onder eigen kracht:

 

  • Dat inwoners bij de invulling van hun leven zoveel mogelijk rekening houden met eventuele aanwezige beperkingen en de ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld door bij de keuze voor een woning en de inrichting daarvan rekening te houden met eventuele bekende beperkingen. Maar ook door bijvoorbeeld bepaalde leefregels in acht te nemen en huishoudelijke taken meer te verspreiden over de week, als ondersteuning bij die taken daarmee overbodig wordt.

  • Dat inwoners zelf zorgdragen voor kosten die voor iedereen, ook voor inwoners zonder beperking, gebruikelijk zijn. Inwoners die een aangepaste fiets nodig hebben, moeten er bijvoorbeeld zelf voor zorgen dat er een stalling is waar een gewone fiets in elk geval kan staan. Net zoals andere inwoners dat voor hun fiets moeten regelen. Alleen speciale aanpassingen die nodig zijn om een aangepaste fiets te kunnen stallen, komen dan voor vergoeding in aanmerking.

  • Dat inwoners doen wat in hun vermogen ligt om herstel te bevorderen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van reële therapeutische en behandelmogelijkheden en een gezondere leefstijl aan te nemen, als dat een vermindering van beperkingen geeft en daardoor inzet van Wmo ondersteuning overbodig maakt.

  • Dat inwoners waar nodig en mogelijk een beroep doen op hun netwerk. Inwoners vinden het misschien niet altijd makkelijk of zijn niet (meer) gewend om een ander te vragen iets voor hen te doen. Dit terwijl mensen in het sociaal netwerk vaak best bereid zijn iets voor een ander te betekenen. Dit zal ook onderwerp zijn van het gesprek, waarbij het college personen uit de sociale omgeving kan betrekken. Van de inwoner mag in principe worden verwacht dat hij personen uit zijn sociale netwerk vraagt om hulp.

  • Dat inwoners die beschikken over de financiële middelen in eigen oplossingen voorzien. Het college mag hierop een beroep doen in het gesprek met de inwoner, maar het mag, in tegenstelling tot bij bovenstaande punten, geen reden zijn om passende ondersteuning te weigeren.

3.2 Gebruikelijke hulp

Het college kent geen maatwerkvoorziening toe voor zover het probleem van de inwoner kan worden opgelost met gebruikelijke hulp. Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt beoordeeld aan de hand van de richtlijn die is opgenomen in Bijlage 1.

3.3 Algemeen gebruikelijk

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als het probleem van de inwoner kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke voorziening. Het doel hiervan is te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waar de inwoner als hij of zij geen beperkingen had, ook over had kunnen beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 1.3 van de Verordening:

 

“een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten en voor de inwoner ook daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt”

 

Financieel draagbaar met een minimuminkomen

Eén van de criteria is dat een voorziening financieel gedragen kan worden. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het gedragen moet kunnen worden met een inkomen op minimumniveau (ECLI:NL:CRVB:2019:3535). Het is hierbij in principe niet van belang wat het inkomen van de inwoner zelf is. Het draait om de vraag of iemand met een minimuminkomen de voorziening zou kunnen betalen. Om deze vraag te beantwoorden hanteert het college het criterium dat de voorziening binnen een termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit is gebaseerd op de aflossingscapaciteit voor leenbijstand. Voor de kostprijs van de voorziening, kan de gemeente ook kijken naar beschikbare tweedehands voorzieningen.

 

Het voorgaande wilde niet zeggen dat het inkomen en vermogen van de inwoner helemaal nooit een rol kan spelen bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Als een inwoner kan aantonen in een dusdanige financiële positie te zitten dat aanschaf van de voorziening echt niet mogelijk is, kan het college hiermee rekening houden. Te denken valt aan een situatie waarin een inwoner met een minimuminkomen al meerdere algemeen gebruikelijke voorzieningen heeft moeten aanschaffen. Of een inwoner die door schulden de benodigde voorziening echt niet kan aflossen.

 

Het college onderzoekt niet standaard in elke situatie of er uitzonderlijke omstandigheden zoals schulden zijn. Het college toetst of voldaan wordt aan de algemene criteria voor algemeen gebruikelijk. Als een inwoner vervolgens meent vanwege bijvoorbeeld schulden een algemene voorziening toch niet te kunnen betalen, is het aan de inwoner om dat te onderbouwen. De bewijslast wordt dus omgekeerd. Deze omgekeerde bewijslast volgt uit jurisprudentie van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2019:3690). De inwoner moet zorgen voor een inhoudelijke onderbouwing en/of inzicht geven in de financiële positie en onderbouwing met stukken waarom in dat specifieke geval de voorziening financieel niet gedragen kan worden.

 

Voorzieningen die door het college als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt

In de Memorie van Toelichting (MvT) van de Wmo 2015 merkte de wetgever de volgende voorzieningen expliciet als algemeen gebruikelijk aan: fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok en eenvoudige rollator.

 

Het is vrijwel onmogelijk om een limitatief overzicht van alle algemeen gebruikelijke voorzieningen op te stellen. De volgende voorzieningen zijn echter vergelijkbaar met het soort voorzieningen uit de MvT en worden door het college, gelet op de criteria uit de verordening, in zijn algemeenheid als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

 

Woonvoorzieningen

  • verhoogd toilet

  • toiletverhoger 6+ en 10+

  • handgreep

  • robotstofzuiger

  • douchekop en glijstang

  • antislipvloer/coating

  • eenhendelmengkranen

  • thermostatische kranen

  • keramische- of inductiekookplaat

  • luchtbevochtiger en -ontvochtiger

  • wasdroger

  • automatische garagedeuren

  • mobiele airco’s

  • vloerbedekking

  • stoffering

  • niet-verrijdbare douchestoel / badkruk

  • douchecabine / douchewand

  • vaatwasser

  • (tweede) trapleuning

  • drempelhulpen

Vervoersvoorzieningen

  • tandem (met of zonder hulpmotor)

  • segway

  • bakfiets

  • fietskar voor kinderen

  • aanhangfiets

  • fiets met hulpmotor

  • elektrische fiets

  • standaard buggy tot en met 4 jaar

  • fiets met verlaagde instap (met of zonder hulpmotor)

Diversen

  • kreuk-/strijkvrije kleding

  • glazenwasser

  • boodschappendienst

  • maaltijdvoorziening

  • klussendienst

  • tuinonderhoud

  • kinderopvang

  • gastouder

  • financieel-administratieve ondersteuning

  • honden uitlaatservice

3.4 Verhuizen of aanpassen

Er zijn veel voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een andere geschiktere woning). Een woonvoorziening heeft als doel om normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn zoals slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiken en verlaten van de woning en het zich verplaatsen in de woning. Als een inwoner in aanmerking komt voor een woonvoorziening, onderzoekt het college volgens artikel 3.16 van de Verordening of dit (een tegemoetkoming voor) een woningaanpassing of een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten is. Het college past het primaat van verhuizen toe als de kosten van het aanpassen van de woning meer dan € 10.000,- zijn en uit een belangenafweging volgt dat verhuizen een adequate oplossing is.

 

Bouwkundige of woontechnische voorziening

Er geldt een versnelde procedure voor eenvoudige woningaanpassingen in huurwoningen van de woningcorporaties. Hiervoor is een limitatieve lijst van standaard woonvoorzieningen vastgesteld. Voor de aanpassingen op deze lijst zijn prijsafspraken gemaakt en is geen offertetraject noodzakelijk. Voor alle aanpassingen die niet op de lijst staan of voor aanpassingen in particuliere huur- of koopwoningenmoet een offerte gevraagd worden. Ook als er sprake is van deels aanpassingen op de lijst en deels niet, wordt er gekozen voor een offertetraject. De limitatieve lijst is toegevoegd in bijlage 2. Jaarlijks vindt er aanpassing (indexatie) plaats van de genoemde bedragen.

3.5 Vervoer/aanpassen auto

Het aanpassen van een auto kan aan de orde zijn als een inwoner geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en een autoaanpassing de goedkoopst compenserende voorziening is om de beperkingen bij het verplaatsen te compenseren. Een autoaanpassing die als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, wordt niet verstrekt (zie onderdeel 3.3 van deze beleidsregels).

 

Levensduur auto

De aan te passen auto mag niet ouder zijn dan 5 jaar. De kosten van aanpassing zouden anders niet in verhouding staan tot de resterende levensduur van de auto. Verder geldt dat eenzelfde aanpassing in principe maximaal één keer per 7 jaar wordt verstrekt. Na 7 jaar is vervanging alleen aan de orde als de voorziening technisch is afgeschreven of de voorziening niet meer passend is voor de beperkingen van de inwoner. Inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een passende verzekering. Als er schade ontstaat aan niet verzekerde aanpassingen, hoeft het college geen vervangende voorziening te verstrekken.

 

Vergoeding van kosten van verzekering en belasting

Bij het verstrekken van een autoaanpassing kunnen de volgende aanverwante kosten voor vergoeding in aanmerking komen:

  • De meerkosten van de verzekering. Hiermee wordt het verschil tussen de premie van een aangepaste en een niet-aangepaste auto bedoeld. Als voorwaarde geldt dat de waarde van de auto door de aanpassing is toegenomen en de verzekeringsmaatschappij daardoor de premie verhoogt;

  • De meerkosten van de motorrijtuigenbelasting als het gewicht van de auto door de aanpassingen is toegenomen en daardoor in een hogere klasse van de motorrijtuigenbelasting terecht komt;

  • De keuringskosten en de kosten van weging.

Wisselen van auto

Bij een noodzakelijke wisseling van auto wordt, bij autoaanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken of de aanpassingen over te zetten zijn. Als de wisseling van auto niet noodzakelijk was, maar een eigen keuze van de inwoner, is het aan de inwoner zelf om de aanpassingen over te laten zetten.

3.6 Vervuilde woning

Algemeen: over een woningvervuiling wordt gesproken als de bewoners van een woning de woning dusdanig gebruiken dat zowel voor de perso(o)n(en) in kwestie als voor de direct omwonenden een gevaarlijke, hinderlijke en/of schadelijke situatie (dreigt te) ontstaan. Hierbij maken we onderscheid in de mate van vervuiling:

 

  • Licht vervuilde woning: er is sprake van dreigende vervuiling waarbij het signaal en de problematiek soms duidelijk is, maar soms ook niet. De inwoner wordt zoveel als het kan in het proces betrokken en daar waar mogelijk aangesproken op zelfregie. De woning kan worden schoongemaakt door het nemen van relatief ‘eenvoudige’ maatregelen zoals inzet sociaal netwerk, inzet voorliggend veld of (tijdelijke) inzet van Wmo ondersteuning.

  • Matig vervuilde woning: er is sprake van vervuiling, waarbij echter GEEN sprake is van schade voor de volksgezondheid voor in- of omwonenden. De woning moet professioneel schoongemaakt worden, echter is hierbij geen sprake van spoed. Waar mogelijk wordt nog steeds aangestuurd op zelfregie en inzet van sociaal netwerk/voorliggend veld, in combinatie met professionele inzet.

  • Ernstig vervuilde woning: er is sprake van een dermate ernstige vervuiling dat er een gevaar is voor de (volks)gezondheid of veiligheid van bewoners of omwonenden. Er moet zo spoedig mogelijk, maar ten minste binnen 48 uur actie worden ondernomen.

Als de woning dusdanig vervuild is dat deze door een professionele organisatie schoongemaakt moet worden en het gaat om een huurwoning, is de corporatie aan zet voor het inschakelen van een professionele schoonmaakorganisatie. De gemeente betaalt uit coulance 50% van de factuur tot een maximumbedrag van €1.500 aan de corporatie (zonder opleggen van een eigen bijdrage voor de inwoner).

 

Wanneer het gaat om een particuliere huurwoning of een koopwoning, dan regelt de gemeente dat er een professionele schoonmaakorganisatie wordt ingezet. Waar mogelijk betaalt de huurder of eigenaar van de woning zelf mee aan deze kosten (gelijkwaardig aan werkwijze huurwoning).

 

Voorwaarde voor (gedeeltelijke) vergoeding van de schoonmaak, is dat de bewoner(s) meewerken aan de juiste nazorg. Bijvoorbeeld begeleiding via STH of huishoudelijke ondersteuning. Alleen dan is er sprake van een adequate oplossing om de woning (langdurig) schoon en leefbaar te houden.

3.7 Stalling scootmobiel

Op het moment dat vastgesteld wordt dat een inwoner gezien zijn beperkingen in aanmerking komt voor een scootmobiel, moet onderzocht worden of de inwoner deze (brand)veilig kan stallen.

 

Stallingsmogelijkheden

Er bestaan verschillende mogelijkheden voor stalling van een scootmobiel. Bij de beoordeling of er een geschikte stallingsmogelijkheid is, wordt in onderstaande volgorde gekeken naar:

  • 1.

    een bestaande stallingsmogelijkheid bij de woning (berging, garage etc.) of in de woning,

  • 2.

    een algemene voorziening per complex (gemeenschappelijke berging of ruimte etc.);

  • 3.

    een algemene voorziening per verdieping of unit;

  • 4.

    een individuele voorziening bij de woning.

Voorwaarden

Voor het stallen van scootmobielen moet voldaan worden aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl, voorheen Bouwbesluit) en de Beleidsregel Brandveilig stallen scootmobielen Helmond 2013. De scootmobiel moest dus (brand)veilig gestald kunnen worden. Door de toename van het aantal scootmobielen, wordt dit steeds belangrijker.

 

Als het niet mogelijk is een adequate stallingsmogelijkheid te realiseren, wordt gekeken naar andere oplossingen. Denk hierbij aan een medebewoner die de scootmobiel elders kan stallen, een andere vervoersvoorziening of een verhuizing naar een geschikte woning met een stalling. Een scover wordt vanuit de Wmo alleen vergoed, wanneer alle andere oplossingen niet mogelijk zijn.

 

Uitgesloten woonruimten

Het college vergoedt geen voorziening voor stalling van een scootmobiel in (zie artikel 3.2 lid 4 van de Verordening):

  • de algemene ruimte van een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking/ouderen of waar uitgaande van het verhuurbeleid veel ouderen wonen;

  • woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning.

PARAGRAAF 2 – PERSOONSGEBONDEN BUDGET

3.8 Inleiding

Sommige mensen willen zelf kiezen hoe ze een maatwerkvoorziening geleverd krijgen, bijvoorbeeld via een pgb. Met een pgb heeft de inwoner zelf de controle over de ondersteuning die hij ontvangt. Het college zorgt er samen met de inwoner voor dat de ondersteuning passend is bij de individuele situatie en wensen van de inwoner. Daarnaast zorgt het college, samen met de inwoner, voor:

  • 1.

    (het toezicht op) een goede kwaliteit van ondersteuning voor de inwoner; en

  • 2.

    (de controle op) het verantwoord gebruik van publieke middelen middels het pgb door inwoner en zorgaanbieder.

Deze paragraaf van de beleidsregels gaat dieper in op hoe deze verantwoordelijkheden worden ingevuld en geven meer details over het pgb-beleid van de gemeente Helmond. De beleidsregels gaan over het proces van het aanvragen van een pgb, waarbij belangen worden afgewogen, feiten worden vastgesteld en wettelijke eisen voor het toekennen van een pgb worden getoetst.

3.9 Het afwegingskader

Het afwegingskader pgb is gebaseerd op een nieuwe aanvraag. De verschillende stappen van dit proces zijn hieronder verder uitgewerkt. Voor herbeoordelingen en wijzigingen gelden soms andere voorwaarden (zie onderdeel 3.10).

 

Als de inwoner na het zorginhoudelijk gesprek (zie onderdeel 2.2) kiest voor een pgb worden afspraken gemaakt over het vervolgtraject. Gaat het om een zaak, dan wordt een programma van eisen opgesteld en toetst het college of de voorziening die de inwoner van plan is om met het pgb in te kopen, hieraan voldoet. Gaat het om dienstverlening, dan wordt het pgb-plan ingevuld. De inwoner moet dan motiveren waarom hij of zij een pgb wil. Het invullen van een pgb-plan (met bijlage) is verplicht. Er zijn drie voorwaarden waaraan de cliënt moet voldoen: bekwaamheid, motivatie en kwaliteit van dienstverlening. Deze worden verderop besproken onder de kop “toetsing van de voorwaarden”.

 

Als er twijfel is over de inzet van een pgb bij het college of bij de inwoner, kan in overleg met de inwoner de pgb-test van Per Saldo en HandicapNL gebruikt worden. Het college maakt samen met de inwoner een beslissing over het al dan niet inzetten van een pgb.

 

Invullen pgb-plan

Het pgb-plan bestaat uit twee onderdelen. In het eerste onderdeel staan:

  • de omschrijving van de ondersteuningsvraag;

  • de doelen en resultaten;

  • de tarieven; en

  • de afspraken met de dienstverlener.

Het tweede onderdeel is een bijlage bij het pgb-plan. Deze moet ingevuld worden door de zorgaanbieder. In deze bijlage beantwoord de zorgaanbieder vragen over de basiskwaliteitseisen van de te leveren zorg. Doel hiervan is het garanderen van veilige, doeltreffende en cliëntgerichte ondersteuning voor de inwoner.

 

De inwoner zorgt ervoor dat het pgb-plan, inclusief de bijlage, compleet is ingevuld en binnen een redelijke termijn wordt geretourneerd aan het college. Dit is nodig om de aanvraag binnen de wettelijke termijn van 8 weken te kunnen behandelen. Als de termijn van 8 weken niet haalbaar is, overlegt het college met de inwoner. Samen wordt een realistische termijn afgesproken.

 

Toetsing van de voorwaarden

Aan de hand van het ingevulde pgb-plan (met bijlage) doet het college een toets. De toetsing gebeurt aan de hand van drie wettelijke vereisten (artikel 2.3.6 lid 2 Wmo 2015):

  • 1.

    Bekwaamheid van de cliënt

  • 2.

    Motivering van de keuze voor een pgb

  • 3.

    Kwaliteit van de dienstverlening

Het college toetst aan de hand van het ingevulde pgb-plan of aan de voorwaarden wordt voldaan. Hieronder zijn de drie wettelijke criteria verder uitgewerkt.

 

Voorwaarde 1. Bekwaamheid van de inwoner

In de wet staat dat een inwoner een pgb kan krijgen als hij of zij “naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren” (art. 2.3.6 lid 2 onderdeel a).

 

Om te beoordelen of een inwoner de bekwaamheid heeft om een pgb te beheren, hanteert het college de 10 punten pgb-vaardigheid, zoals vastgesteld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast hanteert het college de volgende richtlijnen bij de beoordeling van de bekwaamheid:

 

  • Drieconstructie

    Het college vindt het belangrijk dat er bij een pgb-constructie zoveel mogelijk sprake is van drie partijen. Namelijk de zorgontvanger, de zorgverlener en de pgb-beheerder. Het is in principe onwenselijk dat de ontvanger van de ondersteuning en de pgb-beheerder dezelfde persoon zijn. Dit om te voorkomen dat er belangenverstrengeling ontstaat.

  • Aandragen pgb beheerder

    Als de inwoner het pgb niet zelf kan beheren, krijgt de inwoner in principe twee keer de mogelijkheid om een pgb-beheerder aan te dragen. Als er geen geschikte pgb-beheerder aangedragen wordt, kan het pgb afgewezen worden.

  • Overige weigeringsgronden op basis van bekwaamheid

    Het college kan een pgb aanvraag afwijzen als er zwaarwegende redenen zijn om te vermoeden dat een pgb-beheerder niet bekwaam (genoeg) is om het pgb te beheren. Te denken valt hierbij aan de volgende situaties:

    • o

      problematische schuldenproblematiek;

    • o

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • o

      aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • o

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • o

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • o

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    • o

      de pgb-beheerder is (verbonden aan) de zorgverlener, waardoor hij de beheerstaken niet met voldoende afstand en kritisch kan vervullen.

Voorwaarde 2. Motivering van de cliënt

In de wet staat dat de inwoner een pgb kan krijgen als hij of zij “zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen” (art 2.3.6 lid 2 onderdeel b).

Dit betekent dat de inwoner duidelijk uit moet kunnen leggen waarom hij of zij een pgb wil. Dit noemen we de motivering. Uit de motivering moet blijken:

  • dat een pgb de eigen keuze van de inwoner is (en de inwoner daarin dus niet beïnvloed is door bijvoorbeeld de zorgaanbieder)

  • dat de inwoner onderzoek heeft gedaan naar verschillende zorgopties

  • waarom voor een specifieke aanbieder gekozen wordt

  • waarom voor een pgb gekozen wordt

Voorwaarde 3. Kwaliteit van dienstverlening

In de wet staat dat een inwoner een pgb kan krijgen als “naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de dienst, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt” (art. 2.3.6 lid 2 onderdeel c).

De gemeente heeft samen met de inwoner de verantwoordelijkheid voor een goede kwaliteit van ondersteuning. Om objectief te kunnen vaststellen of de aanbieder kwalitatief goede ondersteuning kan leveren, wordt bij formele hulp de kwaliteit getoetst aan de hand van een aantal vragen. Deze zijn afgeleid van de kwaliteitsstandaard voor dienstverleners van Zorg in Natura. De zorgaanbieder vult de bijlage bij het pgb-plan in en beantwoordt de vragen. De inwoner stuurt de bijlage samen met het ingevulde pgb-plan naar de gemeente.

 

De gemeente Helmond toetst op veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid en geeft een onderbouwd oordeel over de kwaliteit van dienstverlening. Daarbij wordt een aantal minimale eisen gehanteerd. Deze staan in artikel 3.30 en bijlage 1 van de Verordening (eisen aan formele hulp Wmo op basis van een pgb) en hoofdstuk 3 van de Nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Helmond 2024. Onder doeltreffend en cliëntgericht zoals beschreven in bijlage 1 van de Verordening verstaat het college ook dat:

 

  • De zorgaanbieder en inwoner tenminste jaarlijks de doelen en afspraken uit het pgb-plan evalueren en hiervan een verslag maken. Dit verslag wordt ondertekend en is op verzoek opvraagbaar door het college.

  • De zorgaanbieder een heldere visie geeft op de dienstverlening in relatie tot de ondersteuningsvraag van de inwoner.

  • Er heldere (schriftelijke) afspraken tussen zorgaanbieder en inwoner zijn over:

    • o

      omgang met calamiteiten;

    • o

      continuïteit van ondersteuning;

    • o

      sturing op kwaliteit van ondersteuning en resultaat; en

    • o

      wederzijdse bejegening.

Bij informele hulp wordt geen aparte bijlage bij het pgb-plan gehanteerd. Het college voert wel een gesprek met de inwoner en de informele zorgaanbieder op basis van het ingevulde pgb-plan. Daarbij is ook aandacht voor een aantal van bovenstaande eisen, zoals evaluatie, de visie op de dienstverlening en afspraken tussen aanbieder en inwoner over calamiteiten, continuïteit van ondersteuning en sturing op kwaliteit van ondersteuning en resultaat.

 

Specifieke eisen voor beschermd wonen en beschermd thuis

Beschermd wonen en beschermd thuis zijn bedoeld voor inwoners die zeer kwetsbaar zijn en die het (tijdelijk) niet redden zonder intensieve begeleiding. Om in aanmerking te komen voor een pgb, gelden er voor beschermd wonen en beschermd thuis daarom aanvullende eisen voor de zorgaanbieder. Deze staan in bijlage 1 van de Verordening en artikel 3.3 van de Nadere regels en daarnaast geldt:

  • Voor beschermd thuis een 24-uurs bereikbaarheid, waarbij de dienstverlener wordt geacht binnen 45 minuten ter plaatse te zijn wanneer de situatie hierom vraagt.

  • Voor beschermd wonen 24-uurs toezicht, met de mogelijkheid om direct te interveniëren, wanneer de situatie hierom vraagt.

 

Pgb-gesprek

Nadat het pgb-plan en de bijlage getoetst zijn, wordt er een tweede gesprek ingepland. Het getoetste pgb-plan (met bijlage) vormt de basis voor het pgb-gesprek met de inwoner en de eventuele pgb-beheerder. In dit gesprek praten de inwoner, de pgb-beheerder en het college verder over de invulling van de wettelijke vereisten en de taken en verantwoordelijkheden die horen bij het beheren van een pgb. De volgende onderwerpen worden besproken:

  • Het pgb-plan wordt besproken, waarbij het college de voorwaarden, aandachtspunten en eventuele twijfels nader toelicht.

  • Er wordt besproken of de gekozen zorgaanbieder aan de kwaliteitseisen voldoet. Daarbij is aandacht voor de rol die de inwoner en de pgb-beheerder heeft in het bewaken van de kwaliteit van de ondersteuning en het actief sturen op resultaat.

  • Het college besteedt aandacht aan de technische aspecten en vaardigheden die horen bij het beheren van een pgb, zoals het opstellen van een overeenkomst met de zorgaanbieder.

Na het gesprek besluit het college of de inwoner in aanmerking komt voor een pgb en welk tarief van toepassing is. Het college maakt hierbij onderscheid in een formeel en een informeel tarief (zie artikel 4.9 van de Verordening).

 

Lengte indicatie bij een toewijzing

Een nieuwe indicatie is maximaal één jaar geldig, zodat er binnen een redelijke termijn samen gekeken kan worden naar de kwaliteit en het resultaat van de geleverde ondersteuning. Het college kan een kortere indicatie afgeven wanneer de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld wanneer niet helemaal duidelijk is of de aanbieder de juiste ondersteuning kan leveren. Of als het om een tijdelijke situatie gaat. Het college moet een goede reden hebben voor een indicatie korter dan één jaar.

 

Na een herindicatie kan het pgb voor een langere periode worden afgegeven. Dit is onder andere afhankelijk van hoe tevreden de inwoner en het college zijn over de ondersteuning, de behaalde resultaten en eventuele veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

 

Afwijzing

Het college wijst een pgb aanvraag af als de inwoner niet aan de voorwaarden uit de wet, de Verordening, de nadere regels en deze beleidsregels kan voldoen. De afwijzing kan betrekking hebben op de zorgaanbieder, inwoner, pgb-beheerder of een combinatie van meerdere oorzaken. De inwoner ontvangt in dat geval een afwijzende beschikking.

 

De afwijzing gaat alleen over het pgb. Als de vraag om een pgb wordt afgewezen, kan de inwoner wel nog andere, door de gemeente ingekochte ondersteuning krijgen. Dit noemen we zorg in natura (ZIN).

3.10 Verlenging of wijziging indicatie

Verandering in situatie

Wanneer er een verandering in de situatie van de inwoner plaatsvindt, is hij of zij verplicht om hiervan melding te maken bij het college. Er wordt dan bekeken welke stappen nodig zijn. In veel gevallen zal het nodig zijn om (een gedeelte van) het pgb-plan opnieuw in te vullen. Veel voorkomende situaties zijn:

  • verandering van zorgaanbieder;

  • verandering van vertegenwoordiger óf niet meer in beeld zijn van de vertegenwoordiger; en/of

  • verandering van zorgbehoeften.

Verlenging of heronderzoek indicatie

Bij afloop van een indicatie of een tussentijds heronderzoek, vindt er een gesprek plaats met de inwoner en de pgb-beheerder. Het pgb-plan en de afgesproken doelen en resultaten zijn daarbij het uitgangspunt. Met de inwoner wordt gekeken of de afgesproken resultaten uit het pgb-plan behaald zijn. Daarbij kan de gemeente stukken opvragen om te controleren of (nog) aan de eisen wordt voldaan.

 

Op basis van het gesprek maakt het college samen met de inwoner nieuwe afspraken. Het pgb-plan en de indicatie worden aangepast voor zover dit nodig is.

 

Tijdelijk verblijf elders

Het kan voorkomen dat een inwoner tijdelijk elders verblijft, maar toch zijn ondersteuning voort wil zetten. Als een inwoner (tijdelijk) een andere zorgaanbieder wil moet dit ruim van tevoren besproken worden met de gemeente. Daarnaast moet er een aparte zorgovereenkomst gesloten worden met de nieuwe (tijdelijke) zorgaanbieder, en moet er een apart pgb-plan met bijlage gemaakt worden. Het college toetst het pgb-plan en besluit of de indicatie (aangepast) kan worden voortgezet.

3.11 Verantwoording & Controle

De gemeente controleert actief de kwaliteit en rechtmatigheid van de ondersteuning die geleverd wordt met gebruik van het pgb. Als er onder- of overbesteding is, worden er afspraken gemaakt met de inwoner over de voortzetting van de ondersteuning. Het college mag een voorziening in pgb eventueel eenzijdig stopzetten, wanneer er na 6 maanden nog steeds geen verzilvering heeft plaatsgevonden.

 

Wanneer er vermoedens zijn van onrechtmatigheden en/of er signalen zijn dat de kwaliteit van ondersteuning niet voldoet aan de eerder gestelde eisen, zal het college een onderzoek instellen. De inwoner is verplicht hieraan mee te werken. Ten slotte heeft de inwoner een informatieplicht. Als de inwoner ervaart dat de geleverde ondersteuning niet voldoet aan de gestelde eisen en niet in staat is om binnen een redelijk termijn zelf de kwaliteit bij te sturen, is hij of zij verplicht om dit te melden bij de gemeente. Het college zal vervolgens samen met de inwoner bekijken welke acties er nodig zijn, afhankelijk van de ernst van de situatie.

 

PARAGRAAF 3 – VRIJSTELLING BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Een inwoner is voor een maatwerkvoorziening in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming een bijdrage in de kosten verschuldigd zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb of de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt (artikel 2.1.4a Wmo 2015 en artikel 3.21 van de Verordening). Het CAK legt deze bijdrage aan inwoners op. Het college kan bij bepaalde omstandigheden besluiten dat de inwoner geen bijdrage verschuldigd is (artikel 3.8 lid 3 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

 

Voordat het college overgaat tot een eventuele (tijdelijke) vrijstelling van de eigen bijdrage, worden de mogelijkheden bij het CAK voor het treffen van een betalingsregeling onderzocht.

 

Als blijkt dat een betalingsregeling bij het CAK niet mogelijk is, kan het college besluiten dat de cliënt (tijdelijk) geen eigen bijdrage is verschuldigd. Dit is het geval in de volgende situaties:

 

  • Onvoldoende betalingscapaciteit

    De doelgroep die tijdelijk door (abrupte) veranderingen in de betalingscapaciteit door bijzondere omstandigheden geen mogelijkheid heeft de bijdrage te voldoen. Dat betekent dat iemand geen beschikking heeft over voldoende vrij besteedbaar inkomen om de bijdrage te betalen. Hierbij hanteert het college dezelfde criteria als bij de draagkrachtberekening in de beleidsregels bijzondere bijstand Helmond 2023. Aanvullend hierop kan beargumenteerd in uitzonderlijke financiële situaties tijdelijk vrijstelling worden verstrekt bij een gewijzigde maar nog niet geformaliseerde samenstelling van het huishouden.

  • Nadelige gevolgen voor de doelstellingen van de dienstverlening

    De doelgroep die structureel zorg en ondersteuning mijdt vanwege de eigen bijdrage, maar waarbij de ondersteuning wel als noodzakelijk wordt gezien voor de inwoner om zich te kunnen handhaven in de samenleving, zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven of voor de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente. De keuze voor de vrijstelling wordt zorgvuldig gemotiveerd door het college, waarbij een maximaal aantal zorgperiodes wordt vastgesteld. Daarnaast wordt er een dringend verzoek aan de inwoner gedaan om hulp te accepteren, zoals hulpverlening voor een verslaving of geestelijke gezondheidsklachten.

  • Vluchtelingen uit Oekraïne die in de opvang verblijven

    Deze doelgroep is conform het landelijke advies geen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 4 Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze beleidsregels treden in werking de eerstvolgende dag na publicatie.

 

Besluiten die zijn genomen voor inwerkingtreding van deze beleidsregels blijven gelden tot aan het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden ingetrokken of beëindigd.

 

Aanvragen waarop niet is beslist op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden afgehandeld met toepassing van deze beleidsregels.

BIJLAGE 1. RICHTLIJN GEBRUIKELIJKE HULP

1.Definitie gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. In deze beleidsregels werken we daarom uit wat we op dit moment onder gebruikelijke hulp verstaan. Hierbij houden we rekening met recente rechtspraak.

Voor het deel van de beperkingen dat met gebruikelijke hulp kan worden opgelost, is geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is anders dan bij meer vrijblijvende vormen van hulp, zoals mantelzorg.

 

2.Uitgangspunt: gebruikelijke hulp, tenzij…

Gebruikelijke hulp is dé richtlijn bij een hulpvraag vanuit een huishouden of gezin. We verwachten in dit verband dat de volwassen huisgenoten, ouders en verzorgers onderling alle noodzakelijke hulp en ondersteuning bieden, en de inwonende kinderen naar vermogen. Een Wmo-indicatie voor een (tijdelijke of langdurige) inzet van een voorziening komt dan niet ter sprake, tenzij:

  • 1.

    De inwoner en leden uit het gezin en/of huishouden de hulp niet zelf kunnen bieden omdat de mogelijkheden of vaardigheden hiervoor ontbreken;

  • 2.

    In het gezin of huishouden door het bieden van deze hulp sprake is van (dreigende en/of tijdelijke) overbelasting;

  • 3.

    Sprake is van een voorziening gericht op het aanleren van vaardigheden om zelf hulp te bieden (de eigen kracht te bevorderen);

  • 4.

    Op basis van specifieke individuele kenmerken de hulp niet geboden kan worden;

  • 5.

    Een voorziening, al dan niet tijdelijk, noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat een ander gezinslid inkomen kan behouden/participeren.

3.Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht?

Gebruikelijke hulp kan worden verwacht van alle personen die deel uitmaken van de leefeenheid van de inwoner. Een inwoner en een huisgenoot behoren tot dezelfde leefeenheid (zijn huisgenoten) als ze hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De inschrijving in de Brp is niet altijd doorslaggevend. Hoofdverblijf moet worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Er is pas sprake van twee afzonderlijke woningen:

  • Als de wooneenheden beschikken over volledige eigen voorzieningen (slaap- en eetkamer, douche, keuken en toilet); en

  • Als ze kadastraal gesplitst zijn; en

  • Als ze beschikken over een eigen huisnummer.

Voorbeeld begrip leefeenheid: Inwoner is hulpbehoevend. Inwoner woont in een mantelzorgwoning die aan de woning van haar dochter is aangebouwd. De mantelzorgwoning bestaat uit een woonkamer, een natte cel met toilet en douche en een slaapkamer. De mantelzorgwoning is te bereiken via een tussendeur, maar heeft ook een eigen ingang naar de tuin. Inwoner vraagt huishoudelijke hulp aan. De eerste vraag is of inwoner en haar dochter tot dezelfde leefeenheid behoren.

 

Ja, inwoner en haar dochter behoren tot dezelfde leefeenheid. De woningen beschikken niet over volledig eigen voorzieningen (in de mantelzorgwoning mist een eigen keuken). De mantelzorgwoning is niet kadastraal gesplitst van de hoofdwoning. Ook beschikt de mantelzorgwoning niet over een eigen huisnummer. De mantelzorgwoning moet dus worden gezien als een onderdeel van de hoofdwoning.

Onderdeel van de leefeenheid kunnen zijn:

 

Echtgenoten

Bij echtgenoten gaat het om (artikel 1.1.2 Wmo 2015):

  • de persoon met wie de inwoner getrouwd is; of

  • de persoon met wie de inwoner een geregistreerd partnerschap heeft; of

  • de persoon met wie de inwoner een gezamenlijke huishouding voert.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake als aan drie eisen is voldaan:

  • 1.

    het gaat om twee personen;

  • 2.

    die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en

  • 3.

    die over en weer voor elkaar zorgen door het bijdragen in de kosten voor de huishouding en/of op een andere manier. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit:

    • financiële verwevenheid (zoals het hebben van een gezamenlijke bankrekening);

    • het verzorgen van elkaar bij ziekte;

    • het doen van boodschappen voor elkaar;

    • koken voor elkaar;

    • het vragen van minder geld voor een bepaalde dienst dan normaal, bijvoorbeeld als een kamer wordt verhuurd voor een lagere prijs dan de normale marktprijs etc.

Van echtgenoten onderling mag verwacht worden dat ze elkaar waar mogelijk ondersteunen. Hieronder staan enkele voorbeelden:

 

Hulp tussen echtgenoten onderling – aansturen en overname administratie: Van een echtpaar is de vrouw (71) steeds vaker vergeetachtig. Ook lukt het haar niet meer om de administratie te doen. De man (63) helpt haar door dagelijks ’s morgens de dag met haar door te nemen, haar (soms meerdere keren per dag) te herinneren aan afspraken (mondeling en via briefjes). De administratieve taken heeft hij overgenomen.

 

De man is in staat de benodigde ondersteuning te bieden aan zijn vrouw. De begeleiding die door de man wordt geboden is verder geen gespecialiseerde begeleiding. Aansturing in deze vorm en omvang mag van een echtgenoot -die hiertoe in staat is- worden verwacht. Dit wordt dus gezien als gebruikelijke hulp. Dit geldt ook voor het overnemen van de administratieve taken.

 

Hulp tussen echtgenoten onderling – hulp in de nacht: Van een echtpaar is de man (48) bekend met PTSS. Daardoor heeft hij twee tot die keer in de week ’s nachts herbelevingen en paniekaanvallen. Tijdens een herbeleving is het van belang dat er een bekend persoon in de nabijheid is die hem kan kalmeren. Door incontinentie tijdens een herbeleving is daarna regelmatig ondersteuning nodig bij uit- en aankleden en douchen en verschonen van het bed.

 

De ondersteuning die de vrouw (45) tijdens de nacht biedt wordt gezien als gebruikelijke hulp. Hierbij speelt mee dat de ondersteuning die geboden moet worden niet specialistisch van aard is. Daarnaast is het kalmeren juist iets dat goed door echtgenote gedaan kan worden. De gevraagde ondersteuning is belastend voor de echtgenote, maar er is geen sprake van overbelasting.

 

Hulp tussen echtgenoten onderling - dreigende overbelasting: Een 50-jarige vrouw heeft de ziekte van Huntington in een beginnend stadium. Hierdoor kan ze steeds minder fysieke activiteiten verrichten. Ze kan ook geen taken in het huishouden verrichten. Haar man werkt 40 uur per week en heeft recent te kampen gehad met hartritmestoornissen. Mogelijk door stress. Volgens zijn psycholoog moet hij meer ontspanning zoeken. Hij heeft de zorg voor de twee kinderen (11 en 17), verricht de huishoudelijke taken en heeft een aandeel in de verzorging van zijn echtgenote. Minder werken is financieel lastig, ook omdat de dochter op kamers gaat voor haar studie. Kan van de echtgenoot gebruikelijke hulp worden verlangd voor de taken in het huishouden? In welke mate?

 

Van de echtgenoot mag in beginsel worden verwacht dat hij de taken in het huishouden en de zorgtaken op zich neemt. Er is echter ook sprake van dreigende overbelasting. Gebruikelijke hulp kan daarom niet, of in mindere mate, van hem worden verlangd. Als de echtgenoot de lichte huishoudelijke taken niet als een grote belasting ervaart dan kan hij die blijven verrichten, en kan er voor de zware huishoudelijke taken kortdurend een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Van de echtgenoot kan wel verlangd worden dat hij actie onderneemt om de problemen structureel op te lossen. Bijvoorbeeld door ontspanning te zoeken of minder te werken. Huishoudelijke hulp draagt immers niet bij aan de zelfredzaamheid van het gezin. Vanuit het voorliggend veld kan er beter ondersteuning worden gezocht in de vorm van een Maatje (vrijwilliger) voor mevrouw of een training mantelzorgondersteuning voor haar echtgenoot.

 

Ouders

Het gaat om gebruikelijke hulp van wettelijke, biologische, pleeg- en stiefouders aan kinderen die nog thuis wonen. Hieronder staan enkele voorbeelden van (gebruikelijke) hulp in deze situatie:

 

Hulp aan volwassen kind -relatie met pgb: Ouders willen een pgb voor hun volwassen zoon. Hun zoon is verstandelijk beperkt en de ouders moeten hun inwonende zoon begeleiden bij activiteiten buitenshuis, zoals bezoeken aan winkels, de kapper etc. Kan hiervoor een pgb worden toegekend?

 

De ouders zijn in staat de benodigde hulp te bieden aan hun zoon. Er is geen sprake van dreigende overbelasting of van moreel-ethische bezwaren. Dat betekent dat de geboden hulp kan worden aangemerkt als gebruikelijke hulp. Als de ondersteuningsbehoefte hiermee volledig is ingevuld, is er geen aanleiding een maatwerkvoorziening toe te kennen.

 

Hulp aan volwassen kindsturen op het loskomen van ouders: Een echtpaar (74 en 72) heeft een inwonende dochter (33) met een verstandelijke beperking. De dochter heeft dagelijks begeleiding nodig bij veel ADL, waaronder het plannen en organiseren van activiteiten, instructie bij het aan- en uitkleden etc. Ouders zijn steeds bereid en in staat gebleken de benodigde begeleiding te bieden, maar ze worden ook een dagje ouder en hebben in toenemende mate last van fysieke ongemakken.

 

Het echtpaar is nu nog in staat de benodigde ondersteuning aan hun dochter te bieden (gebruikelijke hulp). In deze situatie kan het toch zinvol zijn om voor een deel van de hulpvraag een maatwerkvoorziening voor begeleiding toe te kennen. Daarmee kan de dochter dan wat meer los komen van ouders.

 

Kinderen

Het gaat hier om inwonende wettelijke, biologische, pleeg- en stiefkinderen. Wat van kinderen mag worden verwacht is afhankelijk van de leeftijd, en het individu. Het ene kind is het andere niet. Verder moet voorkomen worden dat een kind vanwege de zorg voor een ander gezinslid of het verrichten van taken in het huishouden, belemmerd wordt in zijn ontwikkeling. Dit betekent dat er altijd aandacht moet zijn voor de situatie waarin een kind opgroeit. In zijn algemeenheid kan echter het volgende vertrekpunt worden gehanteerd:

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, vaatwasser in- en uitruimen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 12-18 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, het eigen bed verschonen.

  • Van kinderen tussen 18-23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:

    • o

      schoonhouden van sanitaire ruimte en keuken;

    • o

      schoonhouden van woonkamer en een slaapkamer;

    • o

      de was doen

    • o

      boodschappen doen

    • o

      maaltijden verzorgen

    • o

      afwassen en opruimen

Daarnaast kan een 18-23 jarige eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

  • Van een inwonend kind in de leeftijd van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken volledig overneemt en de verzorging van eventuele jongere kinderen in het huishouden.

Andere huisgenoten

Hierbij gaat het om één of meer huisgenoten die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Een familieband is hierbij geen eis. Ook van deze “andere huisgenoten” wordt gebruikelijke hulp verwacht, volgens de afweging in onderdeel 2 van deze bijlage. Wat in de praktijk van een “andere huisgenoot” verwacht wordt, kan afhangen van specifieke individuele kenmerken. Bijvoorbeeld om wat voor soort hulp het gaat en wat de aard van de relatie is tussen de huisgenoten. Niet specialistische hulp kan ook van een andere huisgenoot meestal verwacht worden. Gaat het om ondersteuning met een meer vertrouwelijk karakter, zoals begeleiding bij persoonlijke verzorging, dan kan meespelen wat de aard van de relatie is tussen de huisgenoten.

 

Het begrip ‘andere huisgenoten’: Bas (69) en Evi (72) zijn een stel zonder beperkingen. Zij bewonen een grote woning. De broer van Bas (Victor) is hulpbehoevend en komt bij Bas en Evi inwonen. Zo kunnen ze hem wat hulp en ondersteuning bieden. In de woning heeft hij zijn eigen leefvertrekken (zit- en slaapkamer). Kan van Bas en/of Evi worden verwacht dat ze gebruikelijke hulp verlenen aan Victor, bijvoorbeeld door ook zijn leefvertrekken bij te houden en de maaltijden voor hem te verzorgen?

 

Ja, dit is gebruikelijke hulp. Het gaat hier om niet specialistische taken en Bas en Evi zijn hiertoe in staat. Dat Victor zijn eigen leefvertrekken in de woning heeft, maakt dit niet anders.

 

Andere huisgenoten – druk bestaan: Thomas (20) studeert en woont bij zijn oma (83). Oma heeft hulp nodig bij de zware huishoudelijke taken en de administratie. Ze vindt dat Thomas dit niet kan doen omdat hij drukbezet is met zijn studie en een bijbaantje en haar huis veel groter is dan een studentenkamer. Kan van Thomas verwacht worden dat hij zijn oma helpt bij deze taken?

 

Ja, dit is gebruikelijke hulp. Het gaat hier om niet specialistische taken en bij Thomas is geen sprake van overbelasting of beperkingen waardoor hij deze niet uit zou kunnen voeren. Dat hij een druk bestaan heeft, maakt dit niet anders.

 

4. Welk deel van de hulpvraag kan worden opgelost met gebruikelijke hulp?

Als van een persoon gebruikelijke hulp kan worden gevraagd, dan wordt verwacht dat deze persoon toereikende hulp biedt, tenzij sprake is van redenen/omstandigheden die dit belemmeren (zie hiervoor de richtlijnen in onderdeel 2 hierboven). Dit geldt ook voor de omvang van de gebruikelijke hulp die geboden wordt.

 

Omvang ondersteuning bepalen bij dreigende overbelasting: Marian en Tim hebben een verstandelijk beperkte zoon Arno (23). De zoon heeft (niet-specialistische) begeleiding nodig bij het structureren van de dag en het verrichten van taken. Ouders kunnen een deel van de benodigde begeleiding bieden, maar ze hebben aan de bel getrokken omdat het hen ‘teveel werd’. Welke ondersteuning, en in welke omvang wordt ingezet?

 

Om overzicht te krijgen op de benodigde begeleidingsinzet maakt de consulent met ouders een dag- en weekschema (taken en uren). Vervolgens wordt bekeken welke begeleidingstaken wegvallen door structurele inzet van een Maatje (vrijwilliger). Vervolgens wordt bekeken welke taken ouders nog kunnen oppakken, zonder overbelast te raken. Voor de resterende taken wordt een maatwerkvoorziening voor begeleiding ingezet. De omvang van de begeleidingsinzet blijkt uit het dag- en weekschema (het aantal uren dat ouders niet meer kunnen invullen). Ter ontlasting van ouders kan daarnaast ook respijtzorg in de vorm van een logeervoorziening voor Arno (eens per maand) worden ingezet.

 

5. De relatie tussen gebruikelijke hulp en pgb

Als de ondersteuningsbehoefte niet volledig kan worden ingevuld via gebruikelijke hulp of een andere eigen oplossing, dan kan er -binnen de gestelde kaders- een maatwerkvoorziening worden toegekend. Het uitgangspunt is dat met een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb geen hulp kan worden ingekocht bij een persoon binnen de leefeenheid. Immers, als er binnen de leefeenheid een persoon in staat is de benodigde ondersteuning te bieden, dan hoeft er geen maatwerkvoorziening te worden toegekend. En kan de leefeenheid de ondersteuning niet (volledig) bieden, dan is er ondersteuning van buiten de leefeenheid nodig. Bijvoorbeeld omdat de personen binnen de leefeenheid niet over de benodigde expertise beschikken of niet (altijd) beschikbaar zijn. Uitzonderingen hierop zijn alleen denkbaar in situaties waarbij een inwoner bij vrijwel alle ADL-activiteiten afhankelijk is van begeleiding en een persoon of personen uit de leefeenheid deze begeleiding het beste kunnen bieden, maar hierdoor bijvoorbeeld de keuze moeten maken niet meer/minder te gaan werken.

 

BIJLAGE 2. LIMITATIEVE LIJST

 

In deze lijst is het prijspeil van 1 april 2023 t/m 31 maart 2024 opgenomen. Prijzen worden jaarlijks geïndexeerd per 1 april.

 

Groep 1: Douchevoorzieningen

1.001

Leveren en monteren douchezit met rugleuning, plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent, haaks t.o.v. de kranen. Opklapbaar, muurbevestiging (merk Linido o.g., kleur wit):

- zonder rugleuning en armleggers

€ 185,89

- met rugleuning zonder armleggers

€ 316,17

- met rugleuning en armleggers

€ 350,08

- bevestigingsmateriaal

€ 17,64

- manuren (2 uur)

€ 110,71

 

1.002

Leveren en monteren van een hulppoot:

- dubbele hulpset

€ 119,40

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

1.003

Leveren en monteren van een contraplaat:

€ 100,40

- manuren (0,25 uur)

€ 13,84

 

1.004

Verplaatsen douche zitje, inclusief reparatie wand:

- reparatiemateriaal wand, gaatjes dichten

€ 13,78

- manuren (1,5 uur)

€ 83,04

 

1.005

Spiegelhouder draaibaar (Haceka o.g.) leveren en plaatsen:

€ 49,88

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

1.006

Grote spiegel 80 x 60 cm (incl. klemmen):

€ 55,62

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

Groep 2: Beugels

2.001

Leveren en monteren van een vaste wandbeugel (Linido, o.g., kleur wit), plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent:

- bevestigingsmateriaal

€ 16,29

- manuren (0,75 uur)

€ 41,52

 

Beugel:

1600 mm

€ 176,39

1800 mm

€ 189,97

2000 mm

€ 203,53

 

2.002

Vaste wandbeugel verplaatsen. Prijs hanteren indien er meerdere aanpassingen uitgevoerd moeten worden! Anders voorrijdkosten à 0,5 uur extra berekenen!

- bevestigingsmateriaal

€ 8,13

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

2.003

Leveren en monteren van een hoekwandbeugel (Linido, o.g., kleur wit), afm. 510x510mm, plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent:

- links

€ 132,97

- rechts

€ 132,97

- bevestigingsmateriaal

€ 8,13

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

2.004

Leveren en monteren van een kozijnbeugel (Linido, o.g., kleur wit), plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent:

- bevestigingsmateriaal

€ 8,13

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

Beugel:

300 mm

€ 66,49

450 mm

€ 73,26

600 mm

€ 80,07

 

2.005

Leveren en monteren van een wastafelbeugel, breedte 700mm, lengte/diepte 500mm (Linido, o.g., kleur wit):

€ 270,02

- bevestigingsmateriaal

€ 17,64

- manuren (0,5 uur)

€ 55,36

 

Groep 3: Vaste en opklapbare toiletbeugels

3.001

Leveren en monteren van een vaste toiletbeugel (Linido, o.g., kleur wit), plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent:

- bevestigingsmateriaal

€ 12,21

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

Beugel:

500 mm

€ 107,20

600 mm

€ 109,90

700 mm

€ 112,62

800 mm

€ 115,34

900 mm

€ 119,40

 

3.002

Leveren en monteren van een opklapbare toiletbeugel (Linido, o.g., kleur wit), plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent:

- bevestigingsmateriaal

€ 12,21

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

Beugel:

530 mm

€ 123,47

600 mm

€ 126,20

700 mm

€ 128,90

800 mm

€ 131,63

900 mm

€ 134,34

 

3.003

Vloerstatief voor vaste beugel:

- statief

€ 149,26

- bevestigingsmateriaal

€ 12,21

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

3.004

Hulppoot aan opklapbare beugel leveren en plaatsen:

- hulppoot

€ 63,77

- manuren (0,25 uur)

€ 13,84

 

3.005

Bevestiging m.b.v. contraplaat:

- contraplaat

€ 61,07

 

3.006

Closetrolhouder aan toiletbeugel

€ 23,07

 

- manuren (0,5 uur)

€ 27,68

 

Groep 4: Anti-slipvoeren

4.001

Anti-slipvoer met etsing aanbrengen (slidex o.g.):

- etsing vloer minimum afname 4 m2

€ 359,57

- extra etsing (>4m2) (prijs per m2) (voorrijdkosten inbegrepen!)

€ 70,56

 

4.002

Vervangen huidige vloer door anti-slipvoertegel:

- verwijderen bestaande tegelvloer (1,25 uu p/m2) (prijs per m2)

€ 92,92

- afvoeren oude vloer

€ 12,21

- vloer uitvlakken en op afschot brengen (prijs per m2)

€ 42,06

- aarding aanbrengen

€ 180,73

- doucheplug aanbrengen en aansluiten (prijs per m2)

€ 108,89

- tegelwerk vloer (all-in) (prijs per m2)

€ 115,34

- kitwerk (prijs per m1)

€ 4,78

 

Groep 5: Straatwerk / vlonders

5.001

Bankirai-vlonders per m2 (incl. arbeid) (nvt bij woningen na bouwjaar 1998)

€ 250,68

5.002

Balustrade verhoging icm vlonder per m1 (incl. arbeid) (nvt bij woningen na bouwjaar 1998)

€ 126,20

 

Groep 6: Aftimmering / trapleuning

6.001

2de trapleuning aanbrengen op wand/muur incl. grondschilderwerk (prijs per m1)

€ 113,53

 

Groep 7: Elektra

7.001

Oplaadpunt scootmobiel (afsluitbaar) indien er binnen een straal van 2 mt (voeding) elektra aanwezig is (excl. graaf-, breek- en hakwerk). Plaatsing aan de hand van vastgelegd protocol en/of in samenspraak corporatie.

€ 292,03

7.002

Aanbrengen keiloog (buiten)wand

€ 50,88

7.003

Extra wcd aanbrengen (opbouw, incl. arbeid)

€ 192,63