Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Reglement van orde voor de verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingReglement van orde voor de verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard
CiteertitelReglement van orde vv 2023-2027
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Reglement van orde vv 2023-2027.

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-04-2024nieuwe regeling

27-03-2024

wsb-2024-7028

2024.00841

Tekst van de regeling

Intitulé

Reglement van orde voor de verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard

De verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard;

 

op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard

van 13 februari 2024;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen het Reglement van orde voor de verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard.

 

 

Reglement van orde voor de verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    voorzitter: de voorzitter van het algemeen bestuur of diens plaatsvervanger;

  • b.

    amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerp-beslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;

  • c.

    subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;

  • d.

    motie: korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

  • e.

    voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering;

  • f.

    initiatiefvoorstel: een voorstel voor een verordening of een ander voorstel, ingediend vanuit het algemeen bestuur;

  • g.

    interpellatie: vraag om inlichtingen in een vergadering van het algemeen bestuur over enig punt van algemeen waterschapsbelang;

  • h.

    secretaris: de secretaris-directeur of de door het dagelijks bestuur daartoe aangewezen plaatsvervangend secretaris;

  • i.

    zenden, doen toekomen, ter kennis brengen, schriftelijk, enzovoorts: hieronder valt ook het gebruik van e-mail of andere elektronische, dan wel digitale middelen en softwareprogramma’s, zoals iBabs;

  • j.

    verslag: hieronder vallen ook audio- en/of videoverslagen.

Artikel 2. De voorzitter

De voorzitter is belast met:

  • a.

    het leiden van de vergadering;

  • b.

    het handhaven van de orde;

  • c.

    het doen naleven van het reglement van orde;

  • d.

    hetgeen de Waterschapswet, het Waterschapsbesluit of dit reglement hem verder opdraagt.

Artikel 3. De secretaris

  • 1.

    De secretaris is in elke besluitvormende vergadering van het algemeen bestuur aanwezig.

  • 2.

    De secretaris kan, indien daartoe door de voorzitter uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.

Artikel 4. Voorbereiding besluitvorming verenigde vergadering; commissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur besluit tot de instelling van een of meer vaste commissies voor advies dan wel tot de instelling van een andere vorm van overleg, ter voorbereiding van de besluitvorming over voorstellen aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan bijzondere of tijdelijke commissies instellen.

  • 3.

    Bij het besluit tot instelling van een commissie worden samenstelling, taak en werkwijze geregeld.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt voor de vergaderingen van commissies of andere overlegvormen zoals bedoeld in lid 1 een reglement van orde vast.

Artikel 5. Het seniorenconvent

  • 1.

    Er is een seniorenconvent dat bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters.

  • 2.

    Fractievoorzitters wijzen elk een lid van het algemeen bestuur aan dat hen bij afwezigheid in het seniorenconvent vervangt.

  • 3.

    Het seniorenconvent kan anderen uitnodigen deel te nemen aan zijn vergaderingen.

  • 4.

    Het seniorenconvent doet aanbevelingen aan het algemeen bestuur inzake de organisatie en het functioneren van het algemeen bestuur en de commissies.

Artikel 6. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging leden van het algemeen bestuur

  • 1.

    Bij de benoeming van nieuwe leden van het algemeen bestuur stelt het algemeen bestuur op voordracht van de voorzitter een commissie in bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Deze onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde leden en brengt vervolgens advies uit aan het algemeen bestuur over de toelating van de nieuw benoemde leden tot het algemeen bestuur. Indien van toepassing, wordt van een minderheidsstandpunt melding gemaakt in dit advies.

  • 3.

    Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in de laatste vergadering van het algemeen bestuur in oude samenstelling na de verkiezing van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De commissie brengt na haar onderzoek van de geloofsbrieven verslag uit aan het algemeen bestuur en doet daarbij een voorstel voor een besluit.

  • 5.

    Na een verkiezing van het algemeen bestuur roept de voorzitter de toegelaten leden op om in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 6.

    In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van het algemeen bestuur op voor de vergadering van het algemeen bestuur waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 7. Benoeming leden dagelijks bestuur

  • 1.

    De verkiezing van de leden dagelijks bestuur vindt plaats tijdens de vergadering van het algemeen bestuur.

  • 2.

    In de periode tussen de verkiezingsuitslag en de vergadering waarin de leden dagelijks bestuur worden benoemd en bij een tussentijdse vacaturevervulling, wordt aandacht besteed aan de integriteit van de kandidaat-leden dagelijks bestuur.

    • a)

      Daartoe zal elke kandidaat-lid:

      • i.

        een verklaring omtrent het gedrag aanvragen conform het profiel politieke ambtsdrager;

      • ii.

        een gesprek voeren met de voorzitter. Bij dit gesprek is een door de secretaris aangewezen ambtenaar aanwezig die zorgt voor verslaglegging;

      • iii.

        deelnemen aan de aangeboden risicoanalyse integriteit door middel van het invullen, paraferen en ondertekenen van een gestructureerde vragenlijst.

    • b)

      Voorafgaand aan de benoeming informeert de voorzitter het seniorenconvent op hoofdlijnen over de resultaten van het in het tweede lid, sub a. ii. bedoelde gesprek en op hoofdlijnen over de mededelingen van de risicoanalyse integriteit.

    • c)

      De afgegeven verklaring omtrent gedrag (VOG) wordt aan de secretaris van het bestuur overlegd. De leden van het algemeen bestuur hebben recht van inzage.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt vast uit hoeveel leden het dagelijks bestuur bestaat met in achtneming van het bepaalde in de Waterschapswet en het Reglement van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

  • 4.

    De fractievoorzitter meldt de naam van zijn kandidaat of de namen van zijn kandidaten aan de voorzitter, die daarvan mededeling doet aan het algemeen bestuur.

  • 5.

    Bij de verkiezing van de leden dagelijks bestuur vindt de stemming plaats voor het onder lid 3 bepaalde aantal zetels. Als er evenveel kandidaten zijn als te vervullen plaatsen, worden alle kandidaten als benoemd door het algemeen bestuur verklaard.

  • 6.

    Bij de benoeming van een lid dagelijks bestuur van buiten de kring van het algemeen bestuur wordt overeenkomstig gehandeld om te onderzoeken of de kandidaat voldoet aan de eisen van de Waterschapswet.

Artikel 8. Fracties

  • 1.

    De leden van het algemeen bestuur die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, alsmede de leden van het algemeen bestuur die zijn benoemd overeenkomstig artikel 14 van de Waterschapswet worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd.

  • 2.

    Als boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in het algemeen bestuur deze aanduiding als naam. Als daar geen aanduiding was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van het algemeen aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in het algemeen bestuur zal voeren. De fracties van leden van het algemeen bestuur die zijn benoemd overeenkomstig artikel 14 van de Waterschapswet voeren respectievelijk de naam “Ongebouwd” of ”Natuurterreinen”.

  • 3.

    De namen van de fractievoorzitter en diens plaatsvervanger worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter. Zolang deze namen nog niet zijn doorgegeven worden voor de categorie Ingezetenen de lijsttrekkers geacht voorzitter te zijn en voor respectievelijk de categorieën “Ongebouwd” en “Natuurterreinen” de oudste in leeftijd.

  • 4.

    Als één of meer leden van het algemeen bestuur van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of zich aansluiten bij een andere fractie, wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter

  • 5.

    Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur na naamswijziging.

  • 6.

    Het algemeen bestuur beslist of en zo ja op welke wijze de fracties door het waterschap worden ondersteund.

Hoofdstuk 3. Vergaderingen

Paragraaf 1. Vergaderingen van het algemeen bestuur

Artikel 9. Vergaderfrequentie

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert ten minste 4 maal per jaar, in beginsel te Rotterdam. Het algemeen bestuur stelt uiterlijk in de laatste vergadering van een jaar het vergaderschema vast voor het volgende jaar.

  • 2.

    De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen.

  • 3.

    Ingeval de voorzitter of het dagelijks bestuur dat nodig oordelen of één vijfde van het aantal zitting hebbende leden schriftelijk, met opgave van redenen, om een vergadering verzoekt, wordt deze vergadering binnen 14 dagen belegd.

Artikel 10. Oproep

  • 1.

    De voorzitter zendt ten minste 10 dagen voor een vergadering, spoedeisende gevallen uitgezonderd, de leden van het algemeen bestuur een schriftelijke oproep onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering.

  • 2.

    De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen.

  • 3.

    De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden van het algemeen bestuur verzonden.

  • 4.

    Ingeval sprake is van geheime informatie zoals bedoeld in artikel 55b Waterschapswet, vindt de informatieverstrekking aan de leden van het algemeen bestuur plaats met inachtneming van het bepaalde in artikel 32A van dit reglement.

Artikel 11. Agenda

  • 1.

    Bij aanvang van de vergadering stelt het algemeen bestuur de agenda vast.

  • 2.

    Op voorstel van de voorzitter kan het algemeen bestuur bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen, de volgorde van de behandeling van de agendapunten wijzigen of agendapunten van de agenda afvoeren.

Artikel 12. Ter inzage leggen van stukken

  • 1.

    Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het kantoor van het waterschap ter inzage gelegd. Als na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van het algemeen bestuur en zo mogelijk door middel van openbare kennisgeving.

  • 2.

    Ingeval sprake is van geheime informatie zoals bedoeld in artikel 55b Waterschapswet, blijft deze informatie in afwijking van het vorige lid berusten bij de secretaris, en verleent deze inzage aan de leden van het algemeen bestuur met inachtneming van het bepaalde in artikel 32A van dit reglement..

Artikel 13. Openbare kennisgeving

  • 1.

    Openbare vergaderingen van het algemeen bestuur worden ter openbare kennis gebracht door aankondiging op in het waterschap gebruikelijke wijze.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan de openbare kennisgeving uitsluitend langs elektronische weg plaatsvinden.

  • 3.

    Ingeval sprake is van geheime informatie zoals bedoeld in artikel 55b Waterschapswet, blijft openbaarmaking ervan achterwege.

 

Paragraaf 2. Ter vergadering

Artikel 14. Presentielijst

  • 1.

    De secretaris draagt zorg voor het bijhouden van presentielijsten van vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekenen de leden de presentielijst, die aan het einde van elke vergadering van het algemeen bestuur door de voorzitter en de secretaris door ondertekening wordt vastgesteld.

Artikel 15. Zitplaatsen

  • 1.

    De voorzitter, de leden van het algemeen en dagelijks bestuur en de secretaris hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2.

    Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien.

Artikel 16. Opening vergadering; quorum

  • 1.

    De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2.

    Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, de dag en het uur van de volgende vergadering.

Artikel 17. Begin bij hoofdelijke stemming

Alvorens de aangekondigde onderwerpen aan de orde te stellen deelt de voorzitter mede bij welk lid van het algemeen bestuur de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming.

Artikel 18. Verslag en besluitenlijst

  • 1.

    De secretaris draagt zorg voor een verslag van de vergadering en

    • -

      de presentielijst

    • -

      de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen en

    • -

      de besluitenlijst van de vergadering.

  • 2.

    Voor zover de aard en de inhoud van de besluitvorming zich daartegen niet verzet, worden de besluitenlijst en het verslag uiterlijk één week na de vergadering openbaar gemaakt.

Artikel 19. Ingekomen stukken

  • 1.

    Bij het algemeen bestuur ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van het algemeen bestuur toegezonden en via de website van het waterschap openbaar gemaakt.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt, op voorstel van het dagelijks bestuur of de voorzitter, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

Artikel 20. Aantal spreektermijnen

  • 1.

    De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

  • 2.

    Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

  • 3.

    Een lid mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de rapporteur van een commissie;

    • b.

      het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel;

    • c.

      een lid dat toestemming krijgt van de voorzitter om een interruptie te plaatsen.

  • 5.

    Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.

Artikel 21. Spreektijd

Op voorstel van de voorzitter of een lid van het algemeen bestuur kan het algemeen bestuur voor daarbij te bepalen onderwerpen de spreektijd per fractie vaststellen.

Artikel 22. Inspreekrecht

  • 1.

    Na de opening van de vergadering stelt de voorzitter aanwezige belangstellenden op hun verzoek in de gelegenheid in de vergadering het woord voeren, zulks met inachtneming van de volgende bepalingen.

  • 2.

    Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit uiterlijk 24 uur voor de aanvang van de vergadering aan de voorzitter of de secretaris onder vermelding van het onderwerp of agendapunt.

  • 3.

    De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering. De voorzitter kan de vergadering voorstellen de inspreker het woord te geven direct voorafgaande aan de behandeling van het agendapunt waarover de inspreker het woord wil voeren.

  • 4.

    Elke inspreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De totale spreektijd voor de insprekers is maximaal dertig minuten. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd

  • 5.

    De inspreker voert het woord nadat de voorzitter hem dit heeft verleend.

Artikel 23. Handhaving orde; schorsing

  • 1.

    Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij

    • a.

      de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

    • b.

      een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

  • 2.

    Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft,

    afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker, hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

  • 3.

    De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem

    te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord – het desbetreffende lid laten verwijderen.

Artikel 24. Beraadslaging

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan op voorstel van de voorzitter of een lid van het algemeen bestuur beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

  • 2.

    Op verzoek van een lid van het algemeen bestuur of op voorstel van de voorzitter kan het algemeen bestuur besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het dagelijks bestuur of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

Artikel 25. Deelname aan de beraadslaging door anderen

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van het algemeen- en dagelijks bestuur deelnemen aan de beraadslaging.

  • 2.

    Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één van de leden van het algemeen bestuur genomen voordat met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt wordt begonnen.

 

Paragraaf 3. Stemmingen

Artikel 26. Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat het algemeen bestuur tot stemming overgaat, kunnen leden van het algemeen bestuur hun voorgenomen stemgedrag toelichten.

Artikel 27. Beslissing

  • 1.

    De voorzitter sluit de beraadslaging als hij vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

  • 2.

    Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.

Artikel 28. Algemene bepalingen over stemming

  • 1.

    De voorzitter vraagt de leden van het algemeen bestuur of zij stemming verlangen. Is dit niet het geval, dan stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder stemming is aangenomen.

  • 2.

    Als een voorstel zonder stemming wordt aangenomen, kunnen de in de vergadering aanwezige leden van het algemeen bestuur aantekening in de besluitenlijst vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich overeenkomstig artikel 38a Waterschapswet van deelneming aan de stemming te hebben onthouden.

  • 3.

    Als een lid van het algemeen bestuur om stemming of hoofdelijke stemming vraagt, doet de voorzitter daarvan mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Bij hoofdelijke stemming roept de secretaris de leden van het algemeen bestuur bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen lid van het algemeen bestuur en verloopt verder de rij af, op aanwijzing van de voorzitter.

  • 5.

    Bij hoofdelijke stemming brengen ter vergadering aanwezige leden van het algemeen bestuur die zich niet ingevolge artikel 38a Waterschapswet van deelneming aan de stemming moeten onthouden, hun stem uit door zich 'voor' of 'tegen' te verklaren, zonder enige toevoeging.

  • 6.

    Een lid van het algemeen bestuur dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen tot het volgende lid heeft gestemd. Bemerkt het lid van het algemeen bestuur zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.

  • 7.

    Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 8.

    Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een volgende vergadering, bedoeld in de vorige volzin, is het voorstel niet aangenomen.

  • 9.

    De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee en doet daarbij mededeling van het genomen besluit.

Artikel 29. Volgorde stemming over amendementen en moties

  • 1.

    Als op een aanhangig voorstel amendementen zijn ingediend, wordt eerst over die amendementen gestemd en vervolgens over het voorstel zoals het dan luidt in zijn geheel.

  • 2.

    Als een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement waarop dat betrekking heeft.

  • 3.

    Als meerdere amendementen of subamendementen op eenzelfde gedeelte van een aanhangig voorstel zijn ingediend, wordt, onverminderd het eerste en tweede lid, eerst over het meest verstrekkende amendement of subamendement gestemd.

  • 4.

    Als aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie. Het algemeen bestuur kan besluiten van deze volgorde af te wijken.

Artikel 30. Stemming over personen

Bij stemming over personen voor benoemingen of het opstellen van voordrachten of aanbevelingen, benoemt de voorzitter drie leden van het algemeen bestuur tot stembureau.

  • 1.

    Aanwezige leden van het algemeen bestuur die zich niet ingevolge artikel 38a Waterschapswet van deelneming aan de stemming moeten onthouden, zijn verplicht een door het stembureau verstrekt stembriefje in te leveren.

  • 2.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. Het algemeen bestuur kan op voorstel van het stembureau beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 3.

    Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.

  • 4.

    Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid, als genoemd in artikel 38c van de Waterschapswet, worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd.

  • 5.

    Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

    • a.

      een blanco stembriefje;

    • b.

      een ondertekend stembriefje;

    • c.

      een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    • d.

      een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • e.

      een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

  • 6.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist het algemeen bestuur, op voorstel van het stembureau.

  • 7.

    Onder de zorg van de secretaris worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd.

Artikel 31. Herstemming over personen

  • 1.

    Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.

  • 2.

    Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.

  • 3.

    Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist direct het lot.

Artikel 32. Beslissing door het lot

  • 1.

    Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.

  • 2.

    Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.

  • 3.

    Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.

 

Paragraaf 4. Geheimhouding als uitzondering in de zin van de Wet open overheid

Artikel 32A Opgelegde geheimhouding

  • 1.

    Ingevolge artikel 55b Waterschapswet kunnen het algemeen bestuur, het dagelijkse bestuur, de voorzitter en een commissie, op grond van een belang genoemd in artikel 5.1 leden 1 en 2 Wet open overheid, geheimhouding opleggen ten aanzien van informatie die bij het desbetreffende orgaan berust.

  • 2.

    De verstrekking aan het algemeen bestuur, van informatie ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, vindt plaats overeenkomstig artikel 55c leden 2 tot en met 4 Waterschapswet.

  • 3.

    De (door)verstrekking door het algemeen bestuur, van informatie ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, vindt plaats overeenkomstig artikel 55c leden 1 en 5 Waterschapswet.

  • 4.

    De aan of door het algemeen bestuur verstrekte informatie ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, wordt opgenomen in een register voor geheime informatie.

  • 5.

    De opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt vermeld op het stuk ten aanzien waarvan de geheimhouding geldt. Indien de geheimhouding geldt ten aanzien van informatie anders dan in schriftelijke vorm, wordt de verplichting op een passende wijze kenbaar gemaakt.

  • 6.

    De opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt in acht genomen door allen die van de desbetreffende informatie kennis dragen.

  • 7.

    De opgelegde verplichting tot geheimhouding duurt voort totdat deze bevoegdelijk is opgeheven.

  • 8.

    Indien het algemeen bestuur de verplichting tot geheimhouding heeft opgelegd, is het algemeen bestuur exclusief bevoegd haar op te heffen.

  • 9.

    Indien de verplichting tot geheimhouding is opgelegd door het dagelijks bestuur, de voorzitter of een commissie, en de desbetreffende informatie is met het algemeen bestuur gedeeld, dan is het algemeen bestuur exclusief bevoegd om deze verplichting op te heffen.

Hoofdstuk 4. Bevoegdheden, instrumenten leden van het algemeen bestuur

Artikel 33. Amendementen en subamendementen

  • 1.

    Leden van het algemeen bestuur dienen amendementen en subamendementen vóór het sluiten van de beraadslaging van het voorstel waarop deze betrekking hebben schriftelijk in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.

  • 2.

    Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden.

  • 3.

    Er wordt alleen beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door leden van het algemeen bestuur, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 4.

    Intrekking door de indiener van een amendement of subamendement is mogelijk totdat de besluitvorming daarover door het algemeen bestuur is afgerond.

Artikel 34. Moties

  • 1.

    Leden van het algemeen bestuur dienen moties schriftelijk in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.

  • 2.

    De behandeling van een motie vindt gelijktijdig plaats met de beraadslaging over het onderwerp of voorstel waarop het betrekking heeft.

  • 3.

    De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda opgenomen onderwerpen zijn behandeld.

  • 4.

    Intrekking door de indiener van een motie is mogelijk totdat de besluitvorming daarover door het algemeen bestuur is afgerond.

Artikel 35. Voorstellen van orde

  • 1.

    De voorzitter en ieder lid van het algemeen bestuur kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

  • 2.

    Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

  • 3.

    Over een voorstel van orde beslist het algemeen bestuur direct.

Artikel 36. Initiatiefvoorstel

  • 1.

    Leden van het algemeen bestuur dienen initiatiefvoorstellen schriftelijk in bij de voorzitter. Deze brengt een ingediend voorstel zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van het algemeen- en dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de schriftelijke oproep hiervoor reeds verzonden is. In dit laatste geval wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst.

  • 3.

    De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen en onderwerpen zijn behandeld, tenzij het algemeen bestuur oordeelt dat:

    • a.

      het voorstel met het oog op de orde van de vergadering samen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld;

    • b.

      het voorstel eerst moet worden behandeld in een commissie;

    • c.

      het voorstel voor advies naar het dagelijks bestuur dient te worden gezonden. In dat geval bepaalt het algemeen bestuur in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een voorstel.

  • 5.

    Op een spoedeisend initiatiefvoorstel, inhoudende het ontslag van een lid van het dagelijks bestuur, zijn de bepalingen in dit artikel niet van toepassing. Een dergelijk voorstel kan na instemming van het algemeen bestuur direct aan de agenda toegevoegd worden.

Artikel 37. Interpellatie

  • 1.

    Leden van het algemeen bestuur dienen verzoeken tot het houden van een interpellatie schriftelijk in bij de voorzitter. Het verzoek bevat in ieder geval de te stellen vragen.

  • 2.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van het algemeen- en dagelijks bestuur.

  • 3.

    Over verzoeken die ten minste 48 uur voor aanvang van een vergadering van het algemeen bestuur zijn ingediend, of in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, wordt tijdens de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur gestemd. In andere gevallen tijdens de daaropvolgende vergadering van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De interpellant voert niet vaker dan tweemaal het woord. De overige leden van het algemeen bestuur, de voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur niet vaker dan eenmaal, tenzij het algemeen bestuur hen hiertoe verlof geeft.

Artikel 38. Schriftelijke vragen

  • 1.

    Leden van het algemeen bestuur dienen schriftelijke vragen aan het college of de voorzitter in bij de secretaris, waarbij wordt aangegeven of er een voorkeur voor schriftelijke of mondelinge beantwoording bestaat.

  • 2.

    De secretaris brengt de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 3.

    Schriftelijke beantwoording gebeurt zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen dertig dagen nadat de vragen zijn ingediend.

  • 4.

    Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het dagelijks bestuur of de voorzitter de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.

  • 5.

    Schriftelijke antwoorden van het dagelijks bestuur of de voorzitter worden door de secretaris aan de leden van het algemeen bestuur toegezonden.

  • 6.

    De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende algemeen bestuursvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde algemeen bestuursvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door de voorzitter of door het dagelijks bestuur gegeven antwoord, tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

Artikel 39. Inlichtingen

  • 1.

    Leden van het algemeen bestuur dienen verzoeken tot inlichtingen, als bedoeld in artikelen 89 en 97 van de Waterschapswet, schriftelijk in bij de secretaris.

  • 2.

    De secretaris brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 3.

    De verlangde inlichtingen worden mondeling of schriftelijk in de eerstvolgende of in de daarop volgende vergadering gegeven.

  • 4.

    De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering, waarin de antwoorden zullen worden gegeven.

Artikel 40. Rondvraag

Voor de sluiting van de vergadering wordt gelegenheid geboden vragen te stellen over niet op de agenda voorkomende onderwerpen.

Hoofdstuk 5. Begroting en rekening

Artikel 41. Procedure begroting

Onverminderd het bepaalde in de Waterschapswet gebeurt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die het algemeen bestuur vaststelt.

Artikel 42. Procedure jaarrekening

Onverminderd het bepaalde in de Waterschapswet gebeurt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die het algemeen bestuur vaststelt.

Hoofdstuk 6. Lidmaatschap van andere organisaties

Artikel 43. Verslag en verantwoording

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur, een lid van het dagelijks bestuur, de voorzitter of de secretaris, door het algemeen bestuur aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht (om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken, of voor het sluiten van de vergadering, verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn. De door het algemeen bestuur gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de desbetreffende commissie.

  • 2.

    Ieder lid van het algemeen bestuur kan aan een persoon, als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke vragen stellen. De regels voor het stellen van schriftelijke vragen zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Wanneer een lid van het algemeen bestuur een persoon, als bedoeld in het eerste lid, ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit het algemeen bestuur over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin het algemeen bestuur één of meer van zijn leden heeft benoemd.

Hoofdstuk 7. Besloten vergaderingen van het algemeen bestuur

Artikel 44. Toepassingsbereik

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op vergaderingen van het algemeen bestuur die plaatsvinden achter gesloten deuren zoals bedoeld in artikel 35 leden 2 tot en met 5 Waterschapswet.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk, zijn de overige hoofdstukken van dit reglement van overeenkomstige toepassing op besloten vergaderingen voor zover dat niet strijdig is met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 45 Geheimhouding van rechtswege

  • 1.

    Ingevolge artikel 35 lid 4 Waterschapswet geldt van rechtswege een verplichting tot geheimhouding omtrent informatie die in een besloten vergadering van het algemeen bestuur ter kennis komt van de aanwezigen.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 55c lid 1 Waterschapswet kan het algemeen bestuur de in het eerste lid bedoelde informatie verstrekken aan het dagelijks bestuur, de voorzitter en een commissie van het waterschap.

  • 3.

    De informatie ten aanzien waarvan geheimhouding geldt, wordt opgenomen in een register voor geheime informatie.

  • 4.

    De verplichting tot geheimhouding wordt vermeld op het stuk ten aanzien waarvan de geheimhouding geldt. Indien de geheimhouding geldt ten aanzien van informatie anders dan in schriftelijke vorm, wordt de verplichting op een passende wijze kenbaar gemaakt.

  • 5.

    De verplichting tot geheimhouding wordt in acht genomen door degenen tot wie de desbetreffende informatie ter kennis is gekomen.

  • 6.

    De verplichting tot geheimhouding duurt voort totdat het algemeen bestuur haar in een besloten vergadering heeft opgeheven.

  • 7.

    Indien het algemeen bestuur besluit tot opheffing van de geheimhoudingsverplichting, wordt dit besluit uiterlijk één week na de desbetreffende besloten vergadering openbaar gemaakt.

Artikel 46. Verslag en besluitenlijst besloten vergadering

  • 1.

    In samenhang met de geheimhouding van de informatie als bedoeld in het eerste lid van het voorgaande artikel, worden conceptverslagen en -besluitenlijsten van besloten vergaderingen niet verspreid, maar berusten zij bij de secretaris.

  • 2.

    De conceptverslagen en -besluitenlijsten worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering van het algemeen bestuur ter vaststelling aangeboden.

  • 3.

    De vastgestelde verslagen en besluitenlijsten worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

  • 4.

    Tijdens de in lid 2 bedoelde besloten vergadering neemt het algemeen bestuur ook een besluit over het al dan niet opheffen van de geheimhoudingsverplichting zoals bedoeld in artikel 35 lid 4 Waterschapswet en artikel 45 van dit reglement.

  • 5.

    Indien het algemeen bestuur besluit tot opheffing van de geheimhoudingsverplichting, worden het vastgestelde verslag en de besluitenlijst openbaar gemaakt overeenkomstig artikel 18 lid 2 van dit reglement.

Hoofdstuk 8. Toehoorders en media

Artikel 47. Toehoorders en media

  • 1.

    Toehoorders en vertegenwoordigers van de media wonen openbare vergaderingen van het algemeen bestuur uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen bij.

  • 2.

    Het blijkgeven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is hen verboden.

Artikel 48. Geluid- en beeldregistraties

Degenen die in de vergaderzaal tijdens een openbare vergadering van het algemeen bestuur geluid- dan wel beeldregistraties willen maken, vragen daarvoor toestemming aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 49. Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist het algemeen bestuur op voorstel van de voorzitter.

Artikel 50. Intrekking oude reglement

Het reglement van orde vv 2023-2027, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur op 30 maart 2023, wordt ingetrokken.

Artikel 51. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit reglement treedt direct na vaststelling in werking.

  • 2.

    Dit reglement wordt aangehaald als: reglement van orde vv 2023-2027.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de verenigde vergadering op 27 maart 2024.

Rotterdam, 27 maart 2024

Artikelsgewijze toelichting

(geconsolideerde versie d.d. 5 februari 2024)

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In artikel 1 wordt een aantal begrippen uit dit reglement van orde gedefinieerd. Deze begripsomschrijvingen spreken voor zichzelf. In het algemeen kan gesteld worden dat dit reglement van orde is gebaseerd op het model van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), maar daar op punten ook van afwijkt, omdat een waterschap nu eenmaal geen gemeente is en er wezenlijke verschillen zijn.

 

Artikel 2. De voorzitter

De dijkgraaf is voorzitter van het algemeen bestuur, ook wel de verenigde vergadering genoemd. Artikel 10 van de Waterschapswet (hierna: wet) schrijft dit dwingend voor. In artikel 51a, eerste lid, van de wet is bepaald dat een door het dagelijks bestuur aan te wijzen, ander lid van dat bestuur, het voorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter en – indien in de aanwijzing daarvan is voorzien bij het reglement – van de plaatsvervangend voorzitter.

 

Bij verhindering of ontstentenis van alle leden van het dagelijks bestuur wordt het ambt waargenomen door het oudste lid in jaren van het algemeen bestuur, tenzij het algemeen bestuur een ander lid met de waarneming belast. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter op de dag met ingang waarvan het zittende algemeen bestuur is afgetreden, wordt het ambt waargenomen door een, door de afgetreden leden van het dagelijks bestuur aan te wijzen, afgetreden lid van het dagelijks bestuur, of, bij ontstentenis van alle afgetreden leden van het dagelijks bestuur, door het oudste afgetreden lid in jaren van het algemeen bestuur, een en ander tot in de waarneming is voorzien.

 

In de vergadering van het algemeen bestuur heeft de voorzitter een raadgevende stem op grond van artikel 94, lid 3 van de wet.

 

Artikel 3. De secretaris

De secretaris van het algemeen bestuur wordt aangewezen door het algemeen bestuur op grond van artikel 53 van de wet. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij of zij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

 

Artikel 4. Voorbereiding besluitvorming verenigde vergadering; commissies

Zie ook het reglement van orde voor de commissies.

 

Artikel 5. Het seniorenconvent

Het seniorenconvent wordt elders ook wel presidium of fractievoorzittersoverleg genoemd. Het seniorenconvent heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol (aanbevelingen aan het algemeen bestuur inzake de organisatie en het functioneren van het algemeen bestuur en de commissies). De aanwezigheid van de secretaris (of een door hem aangewezen vervanger) kan gewenst zijn, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. Overeenkomstig het derde lid kan de secretaris (of een door hem aangewezen vervanger) worden uitgenodigd.

 

Artikel 6. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging leden van het algemeen bestuur

Voor de categorie ingezetenen, zoals bedoeld in artikel 12, lid 2 onder a van de wet, geldt dat met de geloofsbrief de voorzitter van het centraal stembureau (in de praktijk is dat dezelfde persoon als de dijkgraaf) aan de benoemde kennis geeft van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde meldt schriftelijk aan het algemeen bestuur of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt legt hij aan het algemeen bestuur stukken over waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van het algemeen bestuur toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt en een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum (artikel V 3 van de Kieswet).

 

De benoeming van de vertegenwoordigers van de categorieën ongebouwd en natuurterreinen

 

is geregeld in hoofdstuk IV van de wet. Zij worden benoemd door de organisaties die daartoe zijn aangewezen in artikel 14 van de wet of krachtens dat artikel in het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De organisaties geven de benoemden en het algemeen bestuur schriftelijk kennis van de benoeming. Deze kennisgeving is de geloofsbrief. Het verschil is dus dat de geloofsbrief voor de kandidaten voor de categorie ingezeten van de voorzitter van het centraal stembureau komt en voor de kandidaten van geborgde zetels van de benoemende instantie. De verdere benoemingsprocedure is gelijk aan die voor de vertegenwoordigers van de categorie ingezetenen in de Kieswet.

 

Wanneer sprake is van herbenoeming van een zittend lid behoeft niet opnieuw een afschrift uit de basisregistratie personen te worden overgelegd (artikel V 3, tweede lid, Kieswet en artikel 18, derde lid, Waterschapswet).

 

Het onderzoek van de geloofsbrieven en de beslissing over de toelating moeten in een openbare vergadering gebeuren. De commissie die de geloofsbrieven onderzoekt, brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.

 

Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist het algemeen bestuur over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuw algemeen bestuur of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na de waterschapsverkiezingen beslist het algemeen bestuur in oude samenstelling in zijn laatste vergadering over de toelating van de nieuw gekozen leden.

 

Eerste en tweede lid

De formulering van het eerste lid benadrukt dat het algemeen bestuur en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd.

 

Derde en vierde lid

Het onderzoek van het proces-verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door het oude algemeen bestuur vlak voor de eerste samenkomst van het nieuwe algemeen bestuur na de verkiezing van het algemeen bestuur. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten.

 

Het derde lid ziet op de specifieke taak die het algemeen bestuur heeft na de verkiezing van het algemeen bestuur. Na de verkiezing van het algemeen bestuur heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert het algemeen bestuur ook over het verloop van de verkiezing (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (of deze juist is vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. Het algemeen bestuur dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezing en de vaststelling van de uitslag.

 

Vijfde en zesde lid

Na een verkiezing van het algemeen bestuur kunnen de toegelaten leden van het algemeen bestuur op de eerste vergadering in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen (vijfde lid).

 

Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van het algemeen bestuur over de toelating van het betrokken lid van het algemeen bestuur plaatsvinden (zesde lid). De tekst van de eed of verklaring en belofte die een lid bij het aanvaarden van het lidmaatschap van het algemeen bestuur moet afleggen, is in artikel 34 van de wet vastgelegd. Tegen de beslissing van het algemeen bestuur omtrent de toelating kan geen beroep worden ingesteld. Dit is bepaald in artikel 8:4, vierde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 7. Benoeming leden dagelijks bestuur

De wet schrijft niet (zoals vroeger) voor dat de leden van het dagelijks bestuur in de eerste vergadering van het algemeen bestuur na de verkiezingen plaatsvindt. Daardoor is er ruimte voor het onderhandelingsproces van de coalitievorming en voor activiteiten rondom de borging van integriteit. Dat laatste is vastgelegd in het tweede lid.

 

Uiteraard moet er voor de benoeming eerst een besluit worden genomen over de omvang van het college van dijkgraaf en heemraden, met inachtneming van het bepaalde in het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Vervolgens vinden verkiezingen plaats tussen door de fracties aanbevolen kandidaten. Stemmingen in het algemeen bestuur over benoemingen van hoogheemraden zijn vrije stemmingen. Het ligt voor de hand om voor het benoemen van lid van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van buiten de kring van het algemeen bestuur ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen.

 

Artikel 8. Fracties

Eerste lid

De wet kent het begrip fracties niet, maar gaat onder andere in artikel 12 wel uit van het bestaan van in het algemeen bestuur vertegenwoordigde categorieën van belanghebbenden. Voor de categorie ingezeten hebben verkiezingen plaatsgevonden waaraan politieke groeperingen konden deelnemen. In navolging van vertegenwoordigende lichamen van algemeen bestuur ligt het in de rede ook bij waterschapsbesturen te spreken van fracties.

 

Tweede lid

Bij de aanvang van de eerste zitting van het nieuwe algemeen bestuur na de verkiezing, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van het algemeen bestuur de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in het algemeen bestuur en de fractie op de kandidatenlijst voor een ieder duidelijk. Ook de door de koepels aangewezen leden worden als fracties beschouwd.

 

Derde lid

Het aanwijzen van een fractievoorzitter en een vervanger is onder meer van belang voor deelname aan het seniorenconvent, zie artikel 5.

 

Vierde lid

Het is mogelijk dat een lid van het algemeen bestuur uit een fractie stapt. Hij of zij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie van de categorie ingezetenen. Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen (een kandidaat wordt door de voorzitter van het stembureau benoemd). De wet kent bij de verkiezingen deelnemende belangengroeperingen, maar een zetel ‘hoort’ niet bij een belangengroepering. Deze is verbonden aan de ‘volksvertegenwoordiger’ die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Het algemeen bestuur heeft geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. Een schriftelijke mededeling aan de dijkgraaf is voldoende. Het algemeen bestuur is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

 

Vijfde lid

Een aanduiding (naam) van een fractie mag, samengevat, niet in strijd zijn met de openbare orde, te veel lijken op de aanduiding van een andere politieke groepering, anderszins misleidend zijn of langer dan 35 tekens.

 

Artikel 9. Vergaderfrequentie

Het algemeen bestuur vergadert zo vaak het daartoe heeft besloten en voorts als de dijkgraaf of het college van dijkgraaf en heemraden dit nodig oordeelt, in een bijzonder of een spoedeisend geval, of als ten minste een vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Normaal gesproken vinden de vergaderingen plaats in de vv-zaal in Rotterdam, maar daar kan van worden afgeweken.

 

Artikel 10. Oproep

De dijkgraaf nodigt de leden van het algemeen bestuur schriftelijk uit voor de vergadering. Dat kan zowel op papier als elektronisch, maar in de praktijk zal het meestal via email en of via iBabs gaan. Het is daarom belangrijk dat leden van het algemeen bestuur regelmatig controleren of er berichten zijn binnengekomen op het door HHSK verstrekte mailadres.

 

Eerste en tweede lid

Het eerste lid bepaalt dat de dijkgraaf ten minste tien dagen vóór een vergadering de leden een oproep stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De oproep vermeldt dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Daarvan kan worden afgeweken (lid 2).

 

De termijn van tien dagen geldt alleen voor reguliere vergaderingen en bijvoorbeeld niet voor de eerste (extra) verenigde vergadering na de verkiezing van het algemeen bestuur, aangezien dat praktisch onmogelijk is. De nieuwe leden worden immers pas enkele dagen vóór deze ‘installatievergadering’ toegelaten.

 

De oproep wordt per post of digitaal toegezonden. In spoedeisende gevallen kan de oproep mondeling worden gedaan. In dergelijke gevallen kan het logischerwijze ook zijn dat de termijn van tien dagen niet wordt gehaald.

 

Derde en vierde lid

Het derde lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda én de daarbij behorende stukken tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden.

 

Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet open overheid (Woo). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de Woo.

 

Wanneer sprake is van informatie ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd op grond van een belang als bedoeld in art. 5.1 leden 1 en 2 Woo (vgl. art. 55b Waterschapswet), vindt de informatieverstrekking aan de leden van het algemeen bestuur plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 32A van het reglement (lid 4.)

 

Artikel 11. Agenda

Dit artikel spreekt voor zichzelf. In de vergadering is dit ook het moment voor leden van het algemeen bestuur om aan de voorzitter te melden dat men een opmerking wil maken bij een hamerstuk en dergelijke zaken.

 

Artikel 12. Ter inzage leggen van stukken

In dit artikel gaat het om de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan melding wordt gemaakt in bestuursvoorstellen (ambtelijke adviezen, toelichtende nota's, etc.). Een agendapunt kan betrekking hebben op een grote hoeveelheid verschillende stukken. Omdat leden van het algemeen bestuur zich bezighouden met een groot aantal verschillende onderwerpen en voorstellen, zou ervoor gekozen kunnen worden niet alle leden van het algemeen bestuur alle achterliggende stukken toe te sturen. In afwijking van artikel 10 – dat betrekking heeft op hoofddocumenten én achterliggende stukken – worden deze stukken desgewenst ter inzage gelegd op het kantoor van het waterschap. Zo kan worden bewerkstelligd dat de leden van het algemeen bestuur niet onnodig veel achterliggende stukken ontvangen ex artikel 10.

 

Ook anderen dan de leden van het algemeen bestuur (“voor een ieder”) hebben in beginsel de mogelijkheid om deze ‘achterliggende stukken’ in te zien. In de praktijk is het raadzaam om van tevoren een afspraak te maken om een stuk te komen inzien.

 

Desgewenst kan een lid van het algemeen bestuur of een andere belangstellende een afschrift meenemen van een ter inzage gelegd stuk.

 

Uiteraard moeten de achterliggende stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, niet voor een ieder ter inzage worden gelegd. Daartoe strekt lid 2. Zie in dit verband ook (de toelichting bij) artikel 10.

 

Artikel 13. Openbare kennisgeving

De bedoelde aankondiging vindt plaats door openbaarmaking van de in artikel 10 bedoelde agenda en stukken. In de regel gebeurt deze langs elektronische weg, via de website van het waterschap.

 

Wanneer sprake is van informatie ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd op grond van een belang als bedoeld in art. 5.1 leden 1 en 2 Woo (vgl. art. 55b Waterschapswet), blijft openbaarmaking achterwege.

 

Artikel 14. Presentielijst

De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit indirect voort uit artikel 38b en 38c van de wet. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen. De ondertekening door dijkgraaf en secretaris dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was. In een digitale vergadering kan hiervan afgeweken worden.

 

Artikel 15. Zitplaatsen

Voor ordentelijke vergaderingen en voor een eventueel videosysteem is het van belang dat een ieder zijn vaste zitplaats heeft. De dijkgraaf kan de indeling herzien, als daartoe aanleiding bestaat. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering aanwezig te zijn. De dijkgraaf is de aangewezen persoon om voor een zitplaats voor hen te zorgen.

 

Artikel 16. Opening vergadering; quorum

De vergadering kan beginnen, als meer dan de helft van het aantal zitting hebbende algemeen bestuursleden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Ingeval een vergadering niet kan worden geopend, kan ingevolge artikel 38b, tweede lid, onder b, van de Waterschapswet in een volgende vergadering besluitvorming plaatsvinden zonder quorum.

 

Artikel 18. Verslag en besluitenlijst

Een audio- of audiovisuele registratie van de vergadering kan in de plaats komen van het geschreven verslag of de notulen, zie ook de begripsomschrijvingen bij artikel 1. Daarnaast stelt de secretaris een besluitenlijst op.

 

Artikel 19. Ingekomen stukken

Omtrent de ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling nemen, doorsturen naar een commissie, ter afdoening in handen stellen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de dijkgraaf buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke mededelingen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden aan het algemeen bestuur zijn ook een ingekomen stuk, net als stukken van de rekenkamer(commissie). Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het college van dijkgraaf en hoogheemraden de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

 

Artikel 22. Inspreekrecht

De inspreker meldt zich uiterlijk 24 uur voor de aanvang van de vergadering aan de voorzitter of de secretaris onder vermelding van het onderwerp of agendapunt. Het onderwerp hoeft dus niet op de agenda te staan. Indien een inspreker dat wenst kan de op schrift gestelde inspreektekst ter vergadering op papier worden uitgereikt aan de leden van het algemeen bestuur en het aanwezige publiek, of deze kan digitaal ter beschikking worden gesteld. De voorzitter kan leden van het algemeen bestuur de gelegenheid geven om na afronding van het inspreken de inspreker een korte, verhelderende vraag te stellen, waarna de inspreker deze kan beantwoorden. De inspreker spreekt als deze daartoe het woord krijgt van de voorzitter en neemt dus niet deel aan de bestuurlijke beraadslagingen. Een lid van het college kan door de voorzitter in de gelegenheid worden gesteld tot het geven van een korte mondelinge reactie.

 

De voorzitter geeft insprekers het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering. De voorzitter kan de vergadering voorstellen de inspreker het woord te geven direct voorafgaande aan de behandeling van het agendapunt waarover de inspreker het woord wil voeren. Wat ook kan is dat de voorzitter het algemeen bestuur voorstelt om het agendapunt, waarover de inspreker het woord wil voeren, naar voren te halen. In dat geval hoeft de inspreker minder lang te wachten tot het agendapunt aan de orde is.

 

Artikel 23. Handhaving orde; schorsing

Het eerste lid verzekert dat leden van het algemeen bestuur vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn

interrupties toegestaan voor zover de dijkgraaf bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Om te bevorderen dat leden van het algemeen bestuur zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 39 van de wet bepaald dat zij niet in rechte vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen (het verschoningsrecht). Los daarvan zal de voorzitter moeten ingrijpen als een lid van het algemeen bestuur zich gedraagt zoals in het tweede lid beschreven.

 

Artikel 24. Beraadslaging

Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen. Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid de vergadering te schorsen voor nader onderling beraad. Een fractie of een aantal leden van het algemeen bestuur kunnen zich voor onderling beraad terugtrekken in een vergaderkamer, voor zover beschikbaar.

 

Artikel 25. Deelname aan de beraadslaging door anderen

Deze bepaling is opgenomen in verband met het in artikel 39 van de wet geregelde verschoningsrecht van leden van het algemeen bestuur en anderen die deelnemen aan de vergadering. De dijkgraaf heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 94 van de wet. In het tweede lid wordt het begrip ‘beslissing’ gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 26. Stemverklaring

Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de voorzitter de wijze van stemming aan de orde stelt.

 

Artikel 27. Beslissing

De dijkgraaf kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij het algemeen bestuur anders beslist. De dijkgraaf formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Als geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen.

 

Artikel 28. Algemene bepalingen over stemming

Als een lid te kennen geeft stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. Als regel zal stemmen bij handopsteking toereikend zijn. Maar een lid kan ook vragen om hoofdelijke stemming. Het algemeen bestuur heeft niet de bevoegdheid hiervan af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.

 

De regeling in het tweede lid kan enkel toepassing krijgen, als de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Een lid van het algemeen bestuur kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 38a van de wet. In alle andere gevallen is een lid van het algemeen bestuur verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een lid van het algemeen bestuur als gekozen of benoemde vertegenwoordiger van zijn categorie van belanghebbenden dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers of benoemende koepels) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

 

In de Winsumuitspraak (ABRvS, 7 augustus 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op artikel 28 van de Gemeentewet (overeenkomend met artikel 38a Waterschapswet) afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in vertegenwoordigende lichamen.

 

In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 van de Gemeentewet (overeenkomend met artikel 38a Waterschapswet)is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van BZK het volgende:

 

"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 van de Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijvoorbeeld opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk."

 

Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:

 

  • In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710, AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;

  • In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863, AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel, omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;

  • In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796 preciseert de Afdeling haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De Afdeling overwoog dat, in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, het in de rede ligt voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de wet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.

 

De bovenstaande jurisprudentie betreft de gemeenteraad, maar kan worden geacht eveneens van toepassing te zijn op andere vertegenwoordigende lichamen, zoals het algemeen bestuur.

 

Als bij het staken van de stemmen de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

 

In waterschappen kan een elektronisch stemsysteem gebruikt worden waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het lid van het algemeen bestuur gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging. Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de wet.

 

In het vierde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering. Dat is geregeld in artikel 17.

 

In het vijfde lid bewust de term ‘verklaren’ gehanteerd (en niet ‘uitspreken’), waarmee buiten twijfel staat dat dit artikellid ook van toepassing is op digitale stemmingen.

 

Artikel 29. Volgorde stemming over amendementen en moties

Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement strekt tot wijziging van een voorstel en komt daarom in stemming voorafgaand aan de stemming over dat voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Bovendien kan het algemeen bestuur besluiten af te wijken van deze stemvolgorde.

 

Artikel 30. Stemming over personen

Over de benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dient de eventuele stemming (als deze wordt verlangd) schriftelijk te geschieden door middel van gesloten en ongetekende stembriefjes. Op deze wijze is geheimhouding gewaarborgd. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken, maar het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje. In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. Het algemeen bestuur oordeelt uiteindelijk of een stembriefje behoorlijk is ingevuld.

 

De term ‘volstrekte meerderheid’, als genoemd in artikel 38c van de Waterschapswet, is de formulering van de wet. Hiermee wordt bedoeld de helft plus één.

 

Bij een benoeming stelt het algemeen bestuur een specifiek persoon aan in een bepaald ambt (lid van het dagelijks bestuur, secretaris, ombudsman etc). Op het stembiljet kan de naam van de te benoemen persoon (niet de partij) met daarachter de opties “voor” en “tegen” worden vermeld. Onder voordracht wordt verstaan het als kandidaat voorstellen van een persoon voor een bepaald ambt. Een voordracht is voor het algemeen bestuur bindend, op de stembiljetten dienen de namen van de voorgedragen perso(o)n(en) te worden vermeld met daarachter de opties “voor” en “tegen”. Bij een aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen, het algemeen bestuur mag van de aanbevelingen afwijken. Het betreft hier een zogenaamde vrije stemming. Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen te worden vermeld met daarachter de opties “voor” en “tegen” én een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld.

 

Bij een stemming over de benoeming van een hoogheemraad is er sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht. Een lid van het algemeen bestuur mag als beoogd hoogheemraad meestemmen over zijn of haar eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem of haar persoonlijk aan ‘wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht op een herstemming is beperkt’ (artikel 38a, derde lid Waterschapswet). Dat is in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.

 

Artikel 32A. Opgelegde geheimhouding

Artikel 32A ziet op de situatie dat informatie door het algemeen bestuur is ontvangen of (door)verstrekt. Het heeft geen betrekking op de onderlinge informatieverstrekkingen van de andere organen van het waterschap. Met deze scope zijn de artikelen 55b tot en met 55d Waterschapswet in artikel 32A verwerkt.

 

Net als in hoofdstuk VIIIA Waterschapswet wordt onderscheid gemaakt tussen het opleggen van een verplichting tot geheimhouding (lid 1) en de (door)verstrekking ervan (leden 2 en 3). Bij dat laatste zijn er twee gezichtspunten: verstrekken aan en door het algemeen bestuur. Dezelfde perspectieven zijn ook relevant bij de opheffing van de geheimhoudingsverplichting (leden 7 tot en met 9).

Artikel 32A lid 4 schijft voor om een register bij te houden van de informatie ten aanzien waarvan geheimhouding geldt. Deze verplichting is niet herleidbaar tot de Waterschapswet. Het komt voort uit de gedachte dat een dergelijk register bevorderlijk is voor de daadwerkelijke naleving van de geheimhoudingsbepalingen.

 

Gelet op het systeem van het onderhavige reglement van orde1 is ervoor gekozen om de regeling van deze opgelegde geheimhouding niet samen te voegen met de regeling van de besloten vergadering (H7) en de bijbehorende geheimhouding van rechtswege. In plaats daarvan is zij als nieuwe slotparagraaf (“Paragraaf 4. Geheimhouding als uitzondering in de zin van de Wet open overheid”) opgenomen in hoofdstuk 3, als onderdeel van een reeks paragrafen die zien op openbare vergaderingen. Aldus kan binnen hetzelfde hoofdstuk vanuit artikelen 10, 12 en 13 goed worden geschakeld met artikel 32A, terwijl vermeden wordt dat H7, mede gelet op de schakelbepaling van artikel 44, te ingewikkeld wordt door een tweedeling.

 

Artikel 33. Amendementen en subamendementen

Elk lid van het algemeen bestuur kan wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen ter behandeling in het algemeen bestuur, de zogenaamde amendementen. Het indienen van een amendement behoeft geen steun (‘drempelsteun’) van andere leden van het algemeen bestuur. Zie ook de definities van het amendement en subamendement in artikel 1 (begripsomschrijvingen) van dit reglement van orde. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander lid van het algemeen bestuur aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan het algemeen bestuur besluiten tot een derde termijn (artikel 20).

 

Het is praktisch dat een lid van het algemeen bestuur aanwezig is voor de behandeling van zijn of haar (sub)amendement. Dit omdat doorgaans een (sub)amendement toegelicht wordt door de indiener. Daarom is in het derde lid bepaald dat er alleen wordt beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door leden die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

 

Artikel 34. Moties

In artikel 1 is de definitie van het begrip ‘motie’ gegeven. Een ‘motie’ is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom is het college formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen algemeen bestuur en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.

 

Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft (tweede lid).

 

Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats (derde lid). Dergelijke moties benaderen de in artikel 36 geregelde initiatiefvoorstellen. Het indienen van een motie behoeft geen steun (‘drempelsteun’) van andere leden van het algemeen bestuur. In de praktijk volstaat het soms om een motie aan te kondigen (dus nog niet in te dienen) om het college of het algemeen bestuur te doen bewegen in de door de opsteller van de motie gewenste richting.

 

Artikel 36. Initiatiefvoorstel

Het is de taak van het college van dijkgraaf en hoogheemraden aan het algemeen bestuur de nodige voorstellen te doen. Maar leden van het algemeen bestuur moeten ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij het algemeen bestuur kunnen indienen als het college niet of naar het oordeel van één of meer leden niet tijdig zelf met voorstellen komt. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend. De voorzitter geeft de voorsteller de gelegenheid het voorstel toe te lichten. Het indienen van een initiatiefvoorstel behoeft geen steun (‘drempelsteun’) van andere leden van het algemeen bestuur, maar het algemeen bestuur kan wel nadere voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een initiatiefvoorstel.

 

Artikel 37. Interpellatie

Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht en is een zwaarder instrument. Het gaat om een recht van een lid van het algemeen bestuur om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden of de dijkgraaf te vragen. Daarvoor is verlof van het algemeen bestuur nodig, omdat de vergaderorde wordt doorbroken. Een verzoek tot interpellatie kan uiterlijk tot 48 uur vóór een vergadering van het algemeen bestuur worden ingediend, zodat er voldoende tijd is om het voor te bereiden. Als er minder tijd zit tussen het verzoek en de vergadering, schuift het door naar de eerstvolgende vergadering.

 

Artikel 38. Schriftelijke vragen

Het vragenrecht geeft aan de leden van het algemeen bestuur het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college van dijkgraaf en hoogheemraden of de dijkgraaf behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een lid van het algemeen bestuur schriftelijke vragen stellen aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden of de dijkgraaf, al naar gelang wie verantwoordelijk is. Het verspreiden van het antwoord gebeurt door de secretaris of een aangewezen medewerker. De schriftelijke vragen en antwoorden worden geplaatst op de lijst van ingekomen stukken.

 

Artikel 39. Inlichtingen

In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college van dijkgraaf en hoogheemraden (artikel 89, tweede lid, Waterschapswet) en de dijkgraaf (artikel 97, tweede lid, Waterschapswet) hebben ten opzichte van het algemeen bestuur. Deze passieve inlichtingenplicht is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele leden van het algemeen bestuur. Daarmee wordt voorkomen dat een meerderheid in het algemeen bestuur om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een lid of minderheid in het algemeen. Door middel van deze bepaling in het reglement van orde brengt het algemeen bestuur op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aan in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. Het algemeen bestuur gaat immers over de agenda en de vergaderorde.

 

Artikel 40. Rondvraag

Meldingen over bijvoorbeeld overstromende of droogvallende sloten en vervuiling van het water, horen niet in de rondvraag. Deze kunnen door iedereen worden gedaan via de website of, bij dreigend gevaar, telefonisch (zie Melding maken (schielandendekrimpenerwaard.nl). De melding wordt dan zo spoedig mogelijk afgedaan, waarbij de voortgang wordt gemonitord.

 

Artikel 43. Verslag en verantwoording

Leden van het algemeen bestuur (of in voorkomende gevallen de dijkgraaf, een lid van het college van dijkgraaf en hoogheemraden of de secretaris), die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van het waterschap. Voor de wijze, waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan het algemeen bestuur, dat hen heeft aangewezen.

 

In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging (uiteraard kan ook een ander moment worden gekozen). En wordt aangegeven dat bespreking in een adviescommissie kan plaatsvinden. In het tweede lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen aangegeven, overeenkomstig de regels, daarvoor gesteld in artikel 38 van dit reglement. Het derde lid bevat de procedure voor het ter verantwoording roepen, die aansluit bij de regels voor inlichtingen. Het ligt in de rede de bepalingen van dit artikel ook van toepassing te verklaren op andere organisaties, waarin het algemeen bestuur een of meer van zijn leden of de dijkgraaf heeft benoemd. Hierbij valt te denken aan stichtingen en vennootschappen. Hierin voorziet het vierde lid.

 

Artikel 44. Toepassingsbereik

Ingevolge artikel 35 Waterschapswet zijn de vergaderingen van het algemeen bestuur in beginsel openbaar. Bij wijze van uitzondering kan worden beslist om in beslotenheid te vergaderen. Op deze besloten vergaderingen heeft hoofdstuk 7 van dit reglement betrekking. De overige hoofdstukken van het reglement zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Althans voor zover ze niet in strijd zij met het besloten karakter van de vergadering. Ook laten ze het bepaalde in Hoofdstuk 7 onverlet.

 

Artikel 45. Geheimhouding van rechtswege

Artikel 45 heeft betrekking op de geheimhouding die ingevolge artikel 35 Waterschapswet van rechtswege ontstaat wanneer het algemeen bestuur heeft beslist om achter gesloten deuren te vergaderen. Naast hetgeen artikel 35 Waterschapswet bepaalt over het ontstaan, voortduren en eindigen van deze verplichting tot geheimhouding, en de verslaglegging, zijn in artikel 45 ook relevante bepalingen van Hoofdstuk VIIIA Waterschapswet verwerkt. Denk bijvoorbeeld aan het bepaalde over de verstrekking van deze geheime informatie (art. 55c lid 1), of de adressaat van de geheimhoudingsverplichting (55d lid 2).

 

Artikel 45 lid 3 is niet terug te voeren op de Waterschapswet. Het verdient echter aanbeveling om een register bij te houden van de informatie ten aanzien waarvan geheimhouding geldt. Het kan fungeren als een instrument voor de daadwerkelijke naleving van de geheimhoudingsbepalingen.

 

Een besluit tot opheffing van de geheimhoudingsverplichting moet bekend worden gemaakt om werking te hebben. Vandaar artikel 45 lid 7. De termijn sluit aan op artikel 46 lid 5 juncto 18 lid 2 van onderhavig reglement.

 

Artikel 46. Verslag en besluitenlijst besloten vergadering

Ingevolge art. 35 lid 4 Waterschapswet geldt de verplichting tot geheimhouding bij besloten vergaderingen van rechtswege. En deze verplichting geldt totdat het algemeen bestuur haar opheft (vgl. art. 45 RvO VV). In samenhang hiermee geeft artikel 46 afwijkende voorschriften voor het verslag en de besluitenlijst. Daarbij is het bepaalde in artikel 35 lid 5 Waterschapswet en artikel 18 lid 2 van onderhavig reglement in acht genomen.