Organisatie | Kaag en Braassem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel beoordeling levensgedrag gemeente Kaag en Braassem 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Kaag en Braassem 2024 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Kaag en Braassem 2024 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-04-2024 | nieuwe regeling | 04-04-2024 | 635784 |
Exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren hebben een bijzondere verantwoordelijkheid, omdat het niet verantwoord exploiteren van een bedrijf of organiseren van een evenement kan leiden tot verstoring van de openbare orde, de openbare veiligheid en een nadelige beïnvloeding van het woon- werk- en leefklimaat.
Voornoemde betrokkenen spelen een belangrijke rol in het creëren van een rustige en veilige omgeving en hebben hierin een voorbeeldfunctie. Zij dienen zorg te dragen voor een goede gang van zaken in en rond de onderneming of activiteit. Verstoring van de openbare orde, zoals overlast, criminaliteit, geweld en misbruik van alcohol (en andersoortige verdovende middelen) moet zoveel mogelijk voorkomen en beperkt worden. Zij zijn verantwoordelijk voor (de veiligheid van) hun personeel, bezoekers en de directe omgeving van hun onderneming of activiteit.
Voor meerdere vergunningen die de burgemeester op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) en de Alcoholwet kan verlenen, geldt daarom dat exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ mogen zijn. In aanvulling daarop geldt dat de vergunningen die verleend kunnen worden aan exploitanten, leidinggevenden en beheerders vanuit de Wet op de Kansspelen ‘moeten voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag’.
Toepassing van de toets op levensgedrag, is een preventieve toets om risico’s voor de openbare orde en veiligheid of het goede woon- en leefklimaat te beperken. Slecht levensgedrag is een (zelfstandige) grond om de vergunning te weigeren of in te trekken, te weigeren om leidinggevenden of beheerders bij te schrijven op de vergunning of om extra voorwaarden aan de vergunning te verbinden.
Bij de invulling van het criterium ‘slecht levensgedrag’ heeft de burgemeester beoordelingsruimte waarbij per geval onderbouwd moet worden of sprake is van ‘slecht levensgedrag’ (Raad van State 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1493). Daarnaast dient de burgemeester te beoordelen of voldaan wordt aan de eisen van zedelijk gedrag, zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen.
Deze beleidsregel geeft nadere invulling aan het begrip ‘slecht levensgedrag’ en aan de ‘eisen van zedelijk gedrag’ (hierna gezamenlijk te noemen: levensgedrag) zoals opgenomen in de APV, de Alcoholwet en de Wet op de Kansspelen. Daarbij is in de beleidsregel opgenomen welke informatiebronnen de burgemeester raadpleegt en hoe die informatie wordt betrokken bij de besluitvorming.
De burgemeester van de gemeente Kaag en Braassem;
artikel 8, lid 1, sub b van de Alcoholwet (leidinggevenden horecabedrijf/slijtersbedrijf);
artikel 35, lid 1, sub b van de Alcoholwet (ontheffing);
artikel 2:25, lid 8 van de APV (evenementenvergunning vechtsportwedstrijd- of gala);
artikel 2:28, lid 3, sub b van de APV (exploitatievergunning openbare inrichting);
artikel 2:40a, lid 4, sub c van de APV (exploitatievergunning tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat);
artikel 3:5, lid 1, sub b van de APV (exploitatievergunning seksinrichting);
artikel 30d, lid 4, sub a van de Wet op de Kansspelen juncto artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000 (aanwezigheidsvergunning kansspelautomaat);
artikelen 4:81 tot en met 4:84 Algemene wet bestuursrecht.
besluit vast te stellen de ‘Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Kaag en Braassem 2024’:
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1:3 Toepassing beleidsregel
Deze beleidsregel is van toepassing op alle bedrijven en activiteiten, waarvoor op grond van de APV dan wel de Alcoholwet dan wel de Wet op de Kansspelen een vergunningplicht geldt. Indien uit de beoordeling blijkt dat de exploitant, leidinggevende, beheerder of organisator in enig opzicht van slecht levensgedrag is en/of niet voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag, heeft de burgemeester de bevoegdheid de vergunning te weigeren of in te trekken.
De belangrijkste informatiebronnen, die hierbij gebruikt worden zijn:
b. het Justitieel Documentatie Systeem;
c. handhavingsgegevens en overige gegevens waarover de gemeente beschikt;
d. informatie van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA);
e. informatie van de Belastingdienst;
g. informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND);
h. informatie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA);
i. informatie uit het Centraal Insolventieregister;
j. informatie uit het Centraal curatele en bewindsregister;
Artikel 1:5 Medewerkingsplicht
Exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren verlenen medewerking aan toezichthouders, delen informatie proactief en zijn eerlijk over de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan en mogelijk relevant zijn voor het beoordelen van het levensgedrag.
Artikel 2:1 Algemene uitgangspunten
De volgende feiten en gedragingen kunnen in ieder geval worden betrokken bij de beoordeling van het levensgedrag:
a. gedragingen die zijn verwoord in processen-verbaal of mutaties van de politie;
b. gedragingen die zijn neergelegd in rapportages van toezichthouders;
c. gedragingen die blijken uit strafrechtelijke procedures;
d. strafrechtelijke veroordelingen, transacties en strafbeschikkingen;
e. zaken waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard;
f. zaken die zijn geseponeerd;
g. het (structureel) overtreden van wet- en regelgeving waarvoor bestuursrechtelijke maatregelen, zoals boetes of lasten onder dwangsom, kunnen worden opgelegd.
Artikel 2:3 Feiten en gedragingen
De volgende feiten en/of gedragingen zijn niet-limitatief, relevant bij de beoordeling van het levensgedrag:
b. drugsfeiten (zowel gerelateerd aan de Opiumwet als gerelateerd aan regels omtrent onrechtmatig gebruik van of handel in geneesmiddelen of genotmiddelen)
e. overtredingen van de horecabepalingen van de APV of de Alcoholwet;
f. overtreding van de helingverboden;
g. overtredingen van de Wet op de Kansspelen;
h. mensenhandel en uitbuiting;
k. mensenhandel, witwaspraktijken, sociale zekerheidsfraude, arbeidsuitbuiting en fraude met arbeidsgerelateerde subsidies, indien en voor zover deze gedragingen kennelijk gepleegd zijn in de uitoefening van een horecabedrijf of inrichting;
n. valsheid in geschrifte , zowel kennelijk gepleegd in de uitoefening van een horecabedrijf of inrichting dan wel ter verkrijging van een vergunning;
o. gedragingen waaruit blijkt dat tijdens exploitatie gevreesd moet worden dat aanwijzingen van de politie of toezichthouders niet nageleefd zullen worden;
p. gedragingen die hebben geleid tot opgelegde bestuurlijke of handhavingsmaatregelen met betrekking tot een horeca-inrichting, tenzij deze maatregelen op geen enkele wijze aan de te beoordelen persoon (in bestuursrechtelijke zin) zijn te verwijten;
q. ordeverstoringen, waarbij de te beoordelen persoon betrokken was.
Voor een Alcoholvergunning zijn daarnaast de volgende gedragingen relevant bij de beoordeling van het levensgedrag van leidinggevenden:
a. rijden onder invloed of andere alcohol gerelateerde gedragingen;
b. alle gedragingen, voor zover hierboven nog niet genoemd, die vermeld worden in artikel 3.4, eerste lid van het Alcoholbesluit. Deze gedragingen zijn ook relevant indien er geen sprake is van een veroordeling of wanneer niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 3.4, tweede en derde lid.
Artikel 2:4 Weging gedragingen
Het concreet benoemen wanneer sprake is van slecht ‘levensgedrag’ op dusdanige wijze dat dit van invloed is op de betreffende vergunning of activiteit is niet te benoemen. Vanwege de diversiteit in (strafbare) feiten en gedragingen die hierin een rol kunnen spelen, zijn geen standaardcriteria op te stellen. In het algemeen zal één gedraging, zoals bedoeld in artikel 2:3, niet leiden tot het oordeel ‘slecht levensgedrag’. Alleen als het gaat om een feit dat niet-gering c.q. ernstig is, kan één gedraging al voldoende zijn om slecht levensgedrag aan te nemen. In andere gevallen moet sprake zijn van meerdere gedragingen die op zichzelf staand onvoldoende zijn, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot de conclusie dat sprake is van slecht levensgedrag (Raad van State 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3182). Dit vraagt om maatwerk bij iedere beoordeling.