Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haaksbergen

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaaksbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. Gemeentewet
  3. Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-04-2024nieuwe regeling

26-03-2024

gmb-2024-148331

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning

Wettelijke basis:

Bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Burgemeester en wethouders van Haaksbergen

 

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1 Begripsbepaling

Deze beleidsregels verstaan onder:

  • a.

    leefeenheid: de sociale eenheid waartoe de inwoner behoort en die bestaat uit één of meer personen (huisgenoten) die samen een huishouding voeren;

  • b.

    financiële tegemoetkoming: een maatwerkvoorziening in Zorg In Natura en persoonsgebonden budget moeten volledig kostendekkend zijn. Een financiële tegemoetkoming is een bijdrage in de kosten.

  • c.

    kinderen: inwonende kinderen tot 23 jaar;

  • d.

    mantelzorgwoning: een aan- of bijgebouw bij de woning die geschikt wordt gemaakt, dan wel een tijdelijke mantelzorgunit aan of bij de woning van de mantelzorger of de inwoner, die wordt bewoond door inwoner of mantelzorger;

  • e.

    verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning;

  • f.

    wlz-instelling: een instelling waar inwoners met een Wet langdurige zorg indicatie kunnen verblijven.

Artikel 2 Uitwerking criteria maatwerkvoorziening (artikel 3, tweede lid, van de Verordening)

  • 1.

    Het college verstaat onder eigen kracht dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn sociaal netwerk indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het college is van oordeel dat het heel normaal is dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat burgers en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Het college verstaat onder mantelzorg, hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dat als volgt uit: doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet per se in één huis te wonen. Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Het college kijkt naar de behoeften, mogelijkheden en onmogelijkheden van de mantelzorger en neemt dit mee in het onderzoek

    Het college houdt rekening met de inzet van kinderen. Mantelzorg mag nooit ten koste gaan van het welbevinden en ontwikkeling van kinderen, zoals omgaan met leeftijdgenoten, vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Het college slaat acht op het vermogen en de ontwikkeling van kinderen.

  • 3.

    Het college verstaat onder sociaal netwerk hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dit als volgt uit: dit zijn personen met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld familieleden, huisgenoten, mantelzorgers, buren, medeleden van een groepsactiviteit, vrienden en kennissen en collega’s.

  • 4.

    Het college verstaat onder een algemeen gebruikelijke voorziening hetgeen daarover in de Verordening is bepaald en legt dit als volgt uit: algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de melding en/of aanvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo 2015 te worden verstrekt.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

    • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • daadwerkelijk beschikbaar is;

    • een passende bijdrage levert aan het zorgen voor een situatie waarin de inwoner zelfredzaam kan zijn of kan participeren en;

    • met een inkomen op minimumniveau financieel kan worden gedragen. Om dit te berekenen gebruiken we de volgende formule:

    • 5% x van toepassing zijnde bijstandsnorm x 36 maanden = het bedrag waarmee we de kosten van de voorziening vergelijken.

  • 5.

    Het college verstaat onder een algemene voorziening hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dit als volgt uit: algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle inwoners van Haaksbergen. Algemene voorzieningen stellen mensen in staat om (ondanks hun beperkingen) zelfredzaam en zelfstandig te zijn en mee te blijven doen (participatie).

    Voor een algemene voorziening is geen toestemming (indicatie) en doorverwijzing van een instantie nodig. Algemene voorzieningen kunnen privaat zijn, publiek of een combinatie van beide.

Artikel 3 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Het college verstaat onder gebruikelijke hulp, hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dat als volgt uit: Volgens het college is het in onze samenleving normaal dat de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

  • 2.

    Gebruikelijke hulp is de normale dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijk hulp is van toepassing op alle beperkingen van de inwoner. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot in staat wordt geacht bijvoorbeeld (niet limitatief):

    • het huishoudelijk werk over te nemen;

    • het meenemen met familiebezoek/huisarts;

    • het doen van de administratie;

    • de opvoeding van en zorg voor kinderen door ouders.

  • 3.

    Uitgangspunt is dat van een huisgenoot wordt verwacht dat hij gebruikelijke hulp overneemt, tenzij er redenen zijn die daaraan in de weg staan. Hieruit volgt automatisch dat telkens getoetst moet worden of de hulp gebruikelijk is voor de persoon. Tijdens het onderzoek zal dit vastgesteld moeten worden. Zonder onderzoek kan niet worden gesteld dat er sprake is van gebruikelijk hulp.

  • 4.

    Als de hulpvrager huisgenoten heeft die huishoudelijk taken over kunnen nemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid gezamenlijk verantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk (ofwel: het draaiende houden van een huishouden) en dat ook alleenstaanden een huishouden voeren naast andere dagelijkse bezigheden (werk, vrije tijd, enz.). Dit betekent dat als diegene die gewend is het huishoudelijke werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en geldt voor alle (volwassen) huisgenoten.

  • 5.

    Wanneer er gebruikelijke hulp van een gezond kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van kinderen bij verschillende leeftijden in het huishouden:

     

    Kinderen van 0 tot 5 jaar

    • -

      leveren geen bijdrage aan het huishouden

    Kinderen van 5 tot 12 jaar (naar eigen mogelijkheden)

    • -

      helpen met opruimen;

    • -

      helpen met tafel dekken en tafel afruimen;

    • -

      helpen met afwassen en afdrogen;

    • -

      helpen met in -en uitpakken van de vaatwasser

    • -

      kunnen een boodschap doen;

    • -

      kunnen hun eigen kleding in de wasmand gooien.

    Kinderen van 12 tot 18 jaar

    • -

      kunnen dezelfde taken als kinderen van 5 tot 12 jaar verrichten;

    • -

      kunnen hun eigen kamer opruimen;

    • -

      kunnen hun eigen kamer stofzuigen;

    • -

      kunnen hun eigen bed verschonen;

    • -

      kunnen een huisgenoot begeleiden bij het maken van een wandelingetje.

  • 6.

    Van een gezonde volwassen huisgenoot van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt als de primaire verzorger uitvalt. Van een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld dat deze een eenpersoonshuishouden kan voeren. Hieronder vallen de zware huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, schoonhouden sanitair, beddengoed verschonen), lichte huishoudelijke werkzaamheden (afstoffen, bedden opmaken, afwassen), maaltijden verzorgen, en wasverzorging. Uit het onderzoek zal moeten blijken of aanvullend op de gebruikelijke hulp van huisgenoten van 18 tot 23 jaar Huishoudelijke ondersteuning (HO) geïndiceerd moet worden.

  • 7.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Eventuele (dreigende) overbelasting staat toepassing van deze beleidsregels niet in de weg, wanneer er voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden zijn om de overbelasting op te heffen. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 8.

    De volgende factoren zijn geen reden om van gebruikelijke hulp af te zien:

    • a.

      culturele diversiteit:

      bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van gebruikelijke hulp wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van gebruikelijke hulp.

    • b.

      niet gewend zijn om gebruikelijke hulp te verlenen:

      redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten' zijn geen redenen om af te zien van gebruikelijke hulp;

    • c.

      een hoge leeftijd:

      leeftijd is geen criterium om geen gebruikelijke hulp te kunnen verlenen. Wel zal tijdens het onderzoek bekeken worden in hoeverre iemand in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen of nieuwe taken aan te leren.

  • 9.

    Deze in het zesde lid opgenomen lijst is niet-limitatief. Voor zover er sprake is van uitzonderingen worden deze per factor toegelicht.

Artikel 4 Gebruikelijke hulp aan kinderen

Het college verstaat onder gebruikelijke hulp aan kinderen dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun mentale en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon passend bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Wanneer één van de ouders uitvalt en niet de gebruikelijke hulp kan bieden, dan wordt in eerste instantie binnen de gezamenlijke huishouding naar een oplossing gezocht. Als er sprake is van een éénoudergezin als het gevolg van een echtscheiding of het op een andere wijze verbreken van de relatie, verdwijnt de zorgplicht voor de kinderen door de ex-partner niet. Bij uitval van de verzorgende ouder wordt wel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten/partners. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

Artikel 5 Uitwerking maatwerkvoorziening (artikel 3, derde lid, van de Verordening)

  • 1.

    Het college verstaat onder voorzienbaarheid onder meer het volgende: er wordt verwacht van een inwoner met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld dat hij voldoende rekening houdt met een al aanwezige beperking en de verwachte ontwikkeling daarvan bij het anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning, aanpassingen aan de bestaande woning of aanschaf van een voorziening wordt verwacht dat men rekening houdt met de beperkingen en de verwachte ontwikkelingen daarvan. Indien het voor een inwoner bij het betrekken van de woning gelet op zijn medische situatie voorzienbaar was dat hij beperkingen zou gaan ondervinden bij het normale gebruik van de woning en /of voorzieningen, dan kan het college de gevraagde maatwerkvoorziening afwijzen.

  • 2.

    Het college verstaat onder langdurig noodzakelijk: een voorziening die langer dan zes maanden noodzakelijk is, of omdat er sprake is van een blijvende situatie (in bijvoorbeeld terminale situaties). De term langdurig noodzakelijk is alleen van toepassing op de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      woonvoorziening;

    • b.

      rolstoel;

    • c.

      sportvoorzieningen;

    • d.

      vervoersvoorzieningen.

Artikel 6 Uitwerking afschrijvingstermijnen maatwerkvoorziening (artikel 2, tweede lid, van de Verordening)

Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening zolang de huidige maatwerkvoorziening nog adequaat functioneert. Als uit het technisch rapport van de gecontracteerde leverancier blijkt dat de huidige maatwerkvoorziening na een reparatie, die valt binnen de overeenkomst met de gecontracteerde leverancier, weer langdurig adequaat functioneert, verstrekt het college geen vervangende maatwerkvoorziening.

Artikel 7 Uitwerking maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning (HO) (artikelen 2, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)

De maatwerkvoorziening Huishoudelijke ndersteuning wordt ingezet als een inwoner niet meer op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met behulp van zijn sociale netwerk zijn huis schoon en leefbaar kan houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een huishoudelijke hulp. Het resultaat schoon en leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder een leefbaar huis wordt verstaan dat een inwoner gebruik moet kunnen maken van de woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.

Voor de berekening van de hoogte van de huishoudelijke ondersteuning wordt gebruik gemaakt van het normenkader zoals opgenomen in bijlage 2.

Artikel 8 Uitwerking maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 1 (artikelen 2, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening

  • 1.

    De maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 1 heeft als doel om de zelfredzaamheid van de inwoner te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

  • 2.

    Binnen de maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 1 zijn drie niveaus te onderscheiden, namelijk niveau A, niveau B en niveau C.

  • 3.

    Kenmerken van inwoners en /of situaties die onder de niveau A vallen:

    • er is geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

    • er is sprake van een stabiele (ontwikkel) context;

    • de inwoner en/of het cliëntsysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is gering;

    • de inwoner heeft voldoende inzicht, kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

    • de inwoner is gemotiveerd om ondersteuning te ontvangen.

  • 4.

    Kenmerken van inwoners en /of situaties die onder niveau B vallen:

    • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is aanwezig maar niet groot;

    • de inwoner kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

    • de motivatie van de inwoner voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

  • 5.

    Kenmerken van inwoners en /of situaties die onder niveau C vallen:

    • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de ondersteuning is niet routinematig;

    • er is geen stabiele (ontwikkel) context;

    • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

    • met de inwoner is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar;

    • voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

    • de inwoner kan veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

    • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

    • de inwoner is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning.

  • 6.

    Het college kent de maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 1 groepsgericht en/of individueel toe.

Artikel 9 Uitwerking maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 2 (artikelen 2, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening

  • 1.

    De maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 2 heeft als doel om de zelfredzaamheid van de inwoner te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

  • 2.

    Binnen de maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 2 zijn drie niveaus te onderscheiden, namelijk niveau A, niveau B en niveau C.

  • 3.

    Kenmerken van inwoners en /of situaties die onder de niveau A vallen:

    • er is geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

    • er is sprake van een stabiele (ontwikkel) context;

    • de inwoner kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is gering;

    • de inwoner heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

    • de inwoner is gemotiveerd voor het volgen/ontvangen van ondersteuning.

  • 4.

    Kenmerken van inwoners en /of situaties die onder de niveau B vallen:

    • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is aanwezig, maar niet groot;

    • de inwoner kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

    • de motivatie van de inwoner voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

  • 5.

    Kenmerken van inwoners en /of situaties die onder de niveau C vallen:

    • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de ondersteuning is niet routinematig;

    • er is geen stabiele (ontwikkel) context;

    • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

    • met de inwoner is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar;

    • voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

    • de inwoner kan veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

    • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

    • de inwoner is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning.

  • 6.

    Het college kent de maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 2 groepsgericht en/of individueel toe.

Artikel 10 Uitwerking maatwerkvoorziening vervoer van en naar dagbesteding (artikel 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening

Het college verstrekt de maatwerkvoorziening vervoer van en naar dagbesteding als gebleken is dat de inwoner niet in staat is met eigen mogelijkheden naar de dagbestedingslocatie te reizen. Dit kan alleen in combinatie met een maatwerkvoorziening voor dagbesteding.

Artikel 11 Uitwerking maatwerkvoorziening wonen en verblijf (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1.

    Met wonen en verblijf zet het college een maatwerkvoorziening in voor inwoners ter vervanging van de eigen thuissituatie.

  • 2.

    Wonen en verblijf bestaat uit twee vormen, Dakje 1 en Dakje 2.

  • 3.

    Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

    • a.

      accommodatie;

    • b.

      eten en drinken;

    • c.

      hotelmatige aspecten (zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht);

    • d.

      leefklimaat (dagelijkse/nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omgeving zoals bijvoorbeeld het gezin).

  • 4.

    Dakje 1 betreft de tijdelijke vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de inwoner dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk. De inwoner functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De inwoner heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de inwoner leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar. Het gaat om kortdurend verblijf/respijtzorg.

  • 5.

    Dakje 2 betreft een vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van actief toezicht. Er is sprake van problematiek passend bij een licht verstandelijke beperking waarbij de inwoner onvoorspelbaar gedrag vertoont. De huisvesting is passend bij (het gedrag van) de inwoner. Dit houdt in dat het een veilige omgeving is voor de inwoner en bestand is tegen geweld/molest. Toezicht op de inwoner is op een fysiek goede manier geregeld. De voorziening is zo vormgegeven dat er goed toezicht kan worden gehouden met als doel de veiligheid te bewaken.

Artikel 12 Uitwerking maatwerkvoorziening woonvoorziening (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1.

    De maatwerkvoorziening woonvoorziening heeft als doel het normaal gebruik van de woning. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij: het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden in principe geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening woonvoorziening voor woningaanpassingen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

  • 2.

    Het college weigert een maatwerkvoorziening woonvoorziening als deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van de sociale woningbouw. Het college weigert daarnaast een maatwerkvoorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder.

  • 3.

    Het college hanteert het volgende afwegingskader bij de maatwerkvoorziening woonvoorziening: Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

  • 4.

    Bij de afweging tot het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing zoals het college die maakt, wordt tevens beoordeeld of de inwoner kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning.

  • 5.

    De beoordeling of inwoner kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning vindt in ieder geval plaats indien:

    • a.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de inwoner geschikter is of verhuizing goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;

    • b.

      er geen contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische of sociale redenen;

    • c.

      de kosten van een door het college te verstrekken bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de inwoner bewoonde woning meer bedragen dan € 7.500,00-, en

    • d.

      er binnen een aanvaardbare termijn een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd.

  • 6.

    Indien het verhuisprimaat wordt toegepast en de inwoner niet wenst te verhuizen, wordt de inwoner de mogelijkheid geboden van een financiële tegemoetkoming. Het college behoudt het recht hier voorwaarden aan te koppelen.

  • 7.

    Indien het college heeft beoordeeld dat de inwoner geen recht heeft op een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing vanwege toepassing van het verhuisprimaat, kan het college een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten verstrekken ter hoogte van de werkelijke kosten.

  • 8.

    De inwoner dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden.

  • 9.

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • 10.

    Uitgangspunt is dat er geen maatwerkvoorziening woonvoorziening wordt verstrekt als het gaat om specifiek voor gehandicapten of ouderen bedoelde gebouwen.

  • 11.

    Wanneer de inwoner in een Wlz-instelling woont, kan het college een maatwerkvoorziening woonvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van een woning waar de inwoner in de periode voorafgaand aan de verhuizing naar de Wlz- instelling nog regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld de woning van partner, kinderen of ouders). Bezoekbaar houdt in dat de persoon toegang heeft tot de woning en één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 12.

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarbij de inwoner minimaal twee offertes opvraagt en overlegt. Het college vraagt zo nodig zelf een offerte op indien het college twijfelt aan de overgelegde offertes.

  • 13.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening woonvoorziening voor een mantelzorgwoning.

  • 14.

    Het college verbindt de volgende voorschriften aan het verstrekken van een pgb voor een woonvoorziening voor een woningaanpassing:

    • a.

      aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verleend tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

    • b.

      aan door het college aangewezen personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

    • c.

      terstond na de voltooiing van de in de beschikking genoemde werkzaamheden, doch uiterlijk binnen zes maanden na het toekennen van het pgb, verklaart de gerechtigde aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

    • d.

      deze gereed melding gaat vergezeld van een verklaring, met onderliggende bewijsstukken, dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling van de voorziening.

Artikel 13 Uitwerking maatwerkvoorziening rolstoel (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1.

    De maatwerkvoorziening rolstoel heeft als doel het zittend verplaatsen in en rondom de woning, omdat lopend verplaatsen niet of onvoldoende mogelijk is, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken. Dit sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze bedoeld is voor incidenteel gebruik en voor verplaatsingen over langere afstanden elders.

  • 2.

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, stelt het college, zo nodig op basis van een medisch of ander deskundig advies een programma van eisen op.

  • 3.

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een rolstoel houdt het college rekening met kosten van onderhoud en verzekering.

Artikel 14 Uitwerking maatwerkvoorziening sportvoorziening (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1.

    De maatwerkvoorziening sportvoorziening heeft als doel dat een inwoner een sport kan beoefenen.

  • 2.

    Het college stelt als voorwaarden voor maatwerkvoorziening sportvoorziening dat:

    • a.

      de inwoner aantoont dat er sprake is van een actieve sportbeoefening, door bijvoorbeeld een bewijs van lidmaatschap van de sportvereniging of facturen waaruit het bovenstaande blijkt;

    • b.

      en dat de inwoner aantoont dat het zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervan aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport.

  • 3.

    Het college verstrekt eens per zes jaar een sportvoorziening.

  • 4.

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een sportvoorziening houdt het college rekening met de meerkosten van onderhoud en verzekering.

Artikel 15 Uitwerking maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1.

    De maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname heeft als doel het lokaal verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Onder lokaal verplaatsen verstaat het college verplaatsingen in een straal van 25 kilometer rond de woning en binnen de landsgrenzen. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

  • 2.

    Als een inwoner beperkingen heeft bij het afleggen van een lange afstand, al dan niet met hulpmiddelen, verstrekt het college de maatwerkvoorziening collectief vervoer. Met de maatwerkvoorziening collectief vervoer kan de inwoner per kalenderjaar standaard 1500 kilometer afleggen. Behoefte aan meer kilometers worden door het college onderzocht. De inwoner betaalt een ritbijdrage aan de vervoerder.

  • 3.

    Het college verstrekt alleen de maatwerkvoorziening pgb taxivervoer of pgb rolstoeltaxi als de inwoner heeft aangetoond op medische gronden niet te kunnen reizen met het collectief vervoer.

  • 4.

    Het college verstrekt alleen de maatwerkvoorziening auto aanpassing als de inwoner heeft aangetoond op medische gronden niet te kunnen reizen met het collectief vervoer, taxivervoer of rolstoeltaxi. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening auto aanpassing alleen als blijkt dat het de goedkoopst adequaatste oplossing is.

Artikel 16 Begripsbepalingen

In de artikelen 16a tot en met 16d van deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van de centrumgemeente Enschede, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaksbergen.

  • b.

    regio: een regionaal samenwerkingsverband van gemeenten welke gezamenlijk zorgdragen voor maatschappelijke opvang in de betreffende regio.

  • c.

    maatschappelijke opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, niet zijnde personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;

  • d.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • e.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt;

  • f.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • g.

    woonplaats: de gemeente waarvan de inwoner het jaar voorafgaand aan de melding hoofdzakelijk is ingeschreven als ingezetene in de zin van de Wet basisregistratie personen.

Alle andere begrippen die in de artikelen 16a tot met 16e ze beleidsregels worden gebruikt en die hierboven niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht, alsmede andere wet- en regelgeving.

Artikel 16a Melding en (eerste) opvang

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke opvang kan door of namens een inwoner bij het college worden gemeld.

  • 2.

    In die situaties waarin terstond maatschappelijke opvang noodzakelijk is, beslist het college onverwijld tot verstrekking van een voorziening maatschappelijke opvang in afwachting van de uitkomst van het in artikel 16c bedoelde onderzoek en de aanvraag van de inwoner.

  • 3.

    Indien het college niet onverwijld maatschappelijke opvang kan bieden waar dit wel terstond noodzakelijk is, treft het college maatregelen om onverwijld op een andere wijze of in een andere gemeente of regio tijdig te voorzien in de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke opvang.

Artikel 16b Onderzoek

  • 1.

    Het college vergewist zich met de inwoner wat de woonplaats was van de inwoner voor het ontstaan van dakloosheid.

  • 2.

    Indien het college vaststelt dat de inwoner, voor het ontstaan van dakloosheid, woonachtig was in een bepaalde gemeente of regio, niet zijnde de regio van centrumgemeente Enschede en hierover overeenstemming heeft met de bepaalde gemeente of regio, kan het college de uitvoering van het onderzoek overlaten aan de bepaalde gemeente of regio, waarbij bij overdracht van eventuele informatie artikel 4 lid 4 van toepassing is.

  • 3.

    Indien het college de woonplaats van de inwoner voor het ontstaan van dakloosheid niet vaststelt of kan vaststellen, dan wel de uitvoering van het onderzoek niet wenst te laten uitvoeren door de gemeente of regio zoals bedoeld in lid 2, voert het college het onderzoek uit. Dit geldt ook indien het college niet tot overeenstemming komt met de in lid 2 bedoelde gemeente of regio.

  • 4.

    Indien het college het onderzoek zelf uitvoert, kan zij de in lid 2 bedoelde gemeente of regio verzoeken om informatie ten behoeve van het onderzoek aan te leveren.

  • 5.

    Het college onderzoekt in welke gemeente of regio een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de inwoner.

  • 6.

    Het college betrekt bij dit onderzoek in elk geval de wens van de inwoner. Verder dient het college ook in elk geval bij het onderzoek te betrekken:

    • a.

      of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de inwoner en/of lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten.

    • b.

      of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject

    • c.

      heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner en/of er actuele criminele activiteiten van de inwoner en/of maatregelen zijn die opgelegd zijn aan de inwoner

  • 7.

    Indien, gedurende het onderzoek, blijkt dat een traject in de maatschappelijke opvang mogelijk of waarschijnlijk in een andere gemeente of regio de grootste kans van slagen heeft, dan betrekt het college deze gemeente bij het onderzoek.

  • 8.

    Het onderzoek, zoals bedoeld in lid 3, wordt zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen 2 weken uitgevoerd, tenzij er redenen zijn, buiten de invloed van het college, die dit onmogelijk maken.

  • 9.

    De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een onderzoeksverslag.

  • 10.

    Indien het college, conform lid 2, de uitvoering van het onderzoek overgedragen heeft aan een bepaalde gemeente of regio, dan vergewist het college zich van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 16c Overdracht van inwoner en cliëntgegevens

  • 1.

    Indien het college, op grond van het in artikel 16c lid 5 bedoelde onderzoek, van oordeel is dat de kans van slagen van een traject groter is in een andere gemeente of regio, dan neemt het college - in overleg met de inwoner - contact op met die andere gemeente of regio.

  • 2.

    Deelt de andere gemeente of regio het oordeel van het college, zoals bedoeld in lid 1, dan vindt de overdracht van de cliëntgegevens én de inwoner onverwijld plaats. Dit tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject, dat deze overdracht later plaatsvindt.

  • 3.

    Tot aan het moment van daadwerkelijke overdracht van de inwoner blijft het college maatschappelijke opvang bieden, dan wel blijft het college andere maatregelen treffen om op een andere wijze te voorzien in de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke opvang.

  • 4.

    Het college draagt bij de overdracht alle noodzakelijke informatie over de inwoner, waaronder het onderzoeksverslag, over aan de andere gemeente of regio, in overleg met de inwoner.

  • 5.

    Het college maakt met de andere gemeente of regio en de inwoner voorts concrete afspraken over:

    • a.

      de datum van overdracht;

    • b.

      welke aanbieder de inwoner maatschappelijke opvang, dan wel andere ondersteuning die in de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke opvang voorziet, zal bieden in de andere gemeente of regio;

    • c.

      hoe het vervoer van de inwoner en eventuele reisbegeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    Indien de inwoner weigert medewerking te verlenen aan de in lid 2 bedoelde overdracht, kan het college overgaan tot weigering van de aanvraag tot een voorziening maatschappelijke opvang.

Artikel 16d Verschil van mening tussen gemeenten

  • 1.

    Bij verschil van mening tussen het college en de andere gemeente of regio over de vraag welke gemeente of regio verantwoordelijk is voor het bieden van maatschappelijke opvang aan de inwoner spant het college zich maximaal in om tot een oplossing te komen.

  • 2.

    Indien het college én de andere gemeente of regio niet tot een oplossing komen, kan het college het geschil voorleggen aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid.

  • 3.

    In afwachting van het oordeel van de in het tweede lid genoemde commissie blijft het college een voorziening maatschappelijke opvang bieden, dan wel op andere wijze voorzien in de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke opvang.

  • 4.

    Het college volgt in het geschil het oordeel van de in het tweede lid genoemde commissie.

Artikel 17 Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college zal in de in artikel 9 van de Verordening genoemde gevallen overgaan tot het herzien of intrekken van de verleende maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura dan wel pgb.

  • 2.

    Als het college het recht op een maatwerkvoorziening, in de vorm van zorg in natura dan wel pgb heeft ingetrokken, zal het college altijd overgaan tot het terugvorderen van de ingetrokken maatwerkvoorziening.

Artikel 18 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 3.

    Op het moment dat deze beleidsregels in werking treden, worden de op 28 november 2019 vastgestelde Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare collegevergadering van 26 maart 2024

dr. R. Toet

secretaris

mr. drs. R.G. Welten

burgemeester

Bijlage 1 Kwaliteitseisen voor pgb aanbieders

 

In aanvulling op artikel 17 van de verordening en hoofdstuk 3 van de wet, gelden de volgende kwaliteitseisen. Daar waar gesproken wordt over personeel worden tevens ZZP’ers of personen anders werkend dan in dienstverband bedoeld.

 

Kwaliteitseisen met betrekking tot de doelmatigheid/deskundigheid

  • -

    Aanbieder zet personeel in dat over ervaring en kwalificaties beschikt die passend zijn bij de te verrichte activiteiten en bij de persoonlijke kenmerken en omstandigheden, complexiteit en aard van de problematiek van de inwoner. Personeel dat cliëntgebonden zorg levert, moet een door de overheid erkende, afgeronde zorggerelateerde opleiding hebben afgerond. Op verzoek van het college toont de aanbieder dit aan;

  • -

    Aanbieder draagt er zorg voor dat duidelijk is wie bevoegd is om wat te mogen uitvoeren;

  • -

    Aanbieder werkt met bewezen effectieve interventies. De interventies zijn beschreven en onderbouwd;

  • -

    Aanbieder draagt zorg voor deskundigheidsbevordering, een verantwoorde werktoedeling, een goede werksfeer, de aanwezigheid van een ziekteverzuimbeleid, ontwikkelgesprekken en een veilige werkomgeving. De aanbieder handelt daarin conform de landelijke richtlijnen zoals door brancheorganisaties ontwikkeld.

Kwaliteitseisen met betrekking tot de veiligheid

  • -

    Veiligheid wordt systematisch besproken in teamvergaderingen, met inwoners en hun verwanten. In geval van een ZZP’er vervalt de eis tot het houden van teamvergaderingen;

  • -

    Personeel is toegerust om met acuut onveilige situaties om te gaan;

  • -

    Aanbieder heeft geregeld dat de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling is geïmplementeerd en gebruikt wordt door de organisatie;

  • -

    Aanbieder zorgt ervoor dat personeel de veiligheid inschatten aan de hand van een gestandaardiseerd risico-taxatie-instrument. Personeel bepaalt mede op basis van de risico’s de in te zetten ondersteuning;

  • -

    Aanbieder zorgt dat afspraken en de wijze van vervoer, niet zijnde vervoer behorend tot een maatwerkvoorziening op grond van de wet, zijn vastgelegd en dat deze duidelijk zijn voor personeel en cliënten, daarbij in acht genomen dat is bepaald hoe en waarmee een inwoner zich verplaatst en de daarbij behorende risico’s;

  • -

    Aanbieder maakt gebruik van een veiligheidsmanagementsysteem om continue risico’s te signaleren, verbeteringen door te voeren en beleid vast te leggen;

  • -

    Aanbieder draagt er zorg voor dat afspraken over gebruik van apparaten zijn vastgelegd, en dat er risicotaxaties worden uitgevoegd over omgang en afspraken;

  • -

    Aanbieder legt op het eerste verzoek van het college een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Deze verklaring moet dan binnen 9 weken na verzoek van het college worden overlegd. De eis van de VOG is van toepassing op natuurlijke personen.

Kwaliteitseisen met betrekking tot het leefklimaat en de fysieke omgeving

  • -

    Het leefklimaat en de fysieke omgeving zijn schoon, veilig en passend voor inwoners. Met passend wordt bedoeld dat het leefklimaat past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

Kwaliteitseisen met betrekking tot de bedrijfsvoering

  • -

    Aanbieder voert een deugdelijke administratie en goede registratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven en verplichtingen, cliëntdossiers en verantwoording te herleiding zijn naar bron en bestemming. Op verzoek van het college geeft de aanbieder inzage in de administratie en registratie.

Bijlage 2 Normenkader Huishoudelijke ondersteuning

 

Deze bijlage bevat het kader voor het beoordelen van de omvang en noodzakelijke activiteiten voor huishoudelijke ondersteuning. Het kader is gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van bureau HHM en de aanvullende instructie voor toepassing van dit normenkader d.d. september 2022. Dit normenkader is gebaseerd op onderzoeken in verschillende gemeenten, waarbij gekeken is naar o.a. de tijdsbesteding, professionele ervaringen, onafhankelijk experts en cliëntinterviews.

 

Daar waar gemeente Haaksbergen voorliggende voorzieningen heeft ingeregeld, gaan deze voor op een maatwerkvoorziening en wordt geen gebruik gemaakt van dit normenkader.

 

1. Begrenzing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

 

De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gaat over een schoon en leefbaar huis en het beschikken over schone en draagbare kleding. Daarbij geldt de volgende afbakening:

 

De ondersteuning ziet op de binnenkant van het huis

Het gaat altijd om de binnenzijde van de woning. Onderhoud van de tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen en ramen zemen aan de buitenkant vallen daarmee per definitie niet onder de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning.

 

Het gaat om activiteiten die gebruikelijk zijn in een standaardhuishouden

Huishoudelijke ondersteuning omvat activiteiten die naar algemeen aanvaarde opvattingen tot de dagelijkse dan wel periodieke huishoudelijke activiteiten behoren. Het strijken van onderkleding of beddengoed rekenen we hier bijvoorbeeld niet toe, omdat dit niet gebeurt in een standaard huishouden. Verder wordt strijkvrije kleding inmiddels als algemeen gebruikelijk beschouwd. Deze activiteit valt daarom niet binnen de maatwerkvoorziening. Kan een schoonmaakactiviteit door inwoner uitgevoerd worden met aan algemeen gebruikelijk technisch hulpmiddel, dan valt deze evenmin onder de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke technische hulpmiddelen zijn een wasmachine/droger en een vaatwasser. Als algemeen gebruikelijke hulpmiddelen niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing kunnen zijn voor een probleem, moet de inwoner dergelijke apparatuur aanschaffen. Hierbij geldt dat het technische hulpmiddel voor de inwoner ook daadwerkelijk beschikbaar is, adequate compensatie biedt en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Zie daarvoor ook Beleidsregels artikel 2 lid 4.

 

Het gaat om ‘schoon’ en ‘leefbaar’

Schoon betekent dat de leef vertrekken schoon moeten zijn. De woning dient zodanig schoon te zijn dat deze niet vervuilt. Het gaat om een basisniveau van schoon houden. Wat minimaal nodig is wordt gedaan. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Dit kan heel praktisch betekenen dat de uitvoering niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van inwoners.

 

2. Activiteiten en frequentie huishoudelijke ondersteuning

 

2.1 Een schoon en leefbaar huis

Samen met de inwoner wordt besproken welke werkzaamheden worden ingezet om een schoon en leefbaar huis te realiseren.

 

2.2 Regie en organisatie

Het kan zo zijn dat een inwoner niet meer zelf (volledig) de regie kan voeren over het huishouden en de hulpverlener daardoor aantoonbaar extra werkzaamheden moet doen of extra tijd nodig heeft. Er kan dan extra ondersteuning worden ingezet bij de organisatie van het huishouden. Onder organisatie van het huishouden wordt verstaan het (over)nemen van verantwoordelijkheid en initiatief. De verantwoordelijkheid om bijvoorbeeld een blik in de koelkast te werpen om te controleren of producten staan te bederven. Regievoering gaat over prioriteiten (kunnen) stellen inzake hetgeen schoongemaakt moet worden of het instructie geven over de huishoudelijke taken die de inwoner zelf kan verrichten.

Als vanwege organisatie en regie extra tijd nodig is, kan hiervoor éénmaal per week 30 minuten extra ondersteuning worden ingezet.

 

2.3 Advies, instructie en voorlichting (AIV)

AIV heeft betrekking op het, op tijdelijke basis, aanleren van praktische vaardigheden in het huishouden aan een inwoner. Bijvoorbeeld als een partner of gezinslid net is weggevallen en de inwoner nooit de huishoudelijke taken heeft aangeleerd. Het gaat bij deze activiteit om het aanleren en samen uitvoeren van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en zo nodig de was-verzorging.

Hiervoor kan tijdelijk (uitgangspunt is maximaal 6 weken) éénmaal per week ondersteuning worden ingezet.

 

3. Omvang huishoudelijke ondersteuning

 

In onderstaande overzichten is de tijd opgenomen die nodig is per week en per jaar voor de inzet van de verschillende vormen van huishoudelijke ondersteuning. Soms kan er minder of juist meer nodig zijn dan de basisnorm. De toelichting voor die situaties komt aan de orde in onderdeel 4 (minder inzet) en onderdeel 5 (meer inzet) van deze bijlage.

 

Tabel 1. Overzicht in minuten per week en uren per jaar voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis

Kenmerk

Basis-inzet

Minder inzet (minuten/week)

Meer inzet (minuten/week)

Minder inzet (uur/jaar)

Meer inzet (uur/jaar)

Basis-cliëntsituatie volledige overname

125 minuten/week (108 uur per jaar)

Mogelijkheden van de inwoner zelf of het netwerk

15 minuten

13 uur

Enige extra inzet vanwege beperkingen van de inwoner

30 minuten

26 uur

Veel extra inzet vanwege beperkingen van de inwoner

60 minuten

52 uur

Extra kamer schoonmaken (geen slaapkamer)

5 minuten

4 uur

Extra kamer schoonmaken (in gebruik als slaapkamer)

18 minuten

16 uur

Bewerkelijke woning

15 minuten

13 uur

Extra inzet in huishouden met kinderen

Maatwerk (tijdelijk)

Maatwerk (tijdelijk)

 

Tabel 2. Overzicht in minuten per week en uren per jaar voor de wasverzorging.

Kenmerk

Basis-inzet

Minder inzet (minuten/week)

Meer inzet (minuten/week)

Minder inzet (uur/jaar)

Meer inzet (uur/jaar)

Wasverzorging éénpersoons huishouden

35 minuten/week (30 uur per jaar)

Wasverzorging tweepersoons huishouden

43 minuten/week (37 uur per jaar

Strijken (1 of 2 personen)

20 minuten per week (17 uur per jaar)

Eigen mogelijkheden inwoner of netwerk

17 minuten

15 uur

Extra wasmachine vanwege beperkingen inwoner

16 minuten

14 uur

 

Tabel 3. Overzicht in minuten per week en uren per jaar voor de Regie en organisatie.

Kenmerk

Basis-inzet

Minder inzet (minuten/week)

Meer inzet (minuten/week)

Minder inzet (uur/jaar)

Meer inzet (uur/jaar)

Regie en organisatie

30 minuten/week (26 uur per jaar)

 

Tabel 4. Overzicht in minuten per week en uren per jaar voor advies, instructie en voorlichting (AIV)

Kenmerk

Basis-inzet

Minder inzet (minuten/week)

Meer inzet (minuten/week)

Minder inzet (uur/jaar)

Meer inzet (uur/jaar)

Advies, instructie en voorlichting

Max. 90 minuten per week gedurende 6 weken

(9 uur per jaar)

 

4. Minder inzet nodig dan de basisnorm

 

De in het normenkader opgenomen omvang van ondersteuning is gebaseerd op volledige professionele overname van alle activiteiten. Als er geen volledige overname van taken nodig is omdat een inwoner of het netwerk van de inwoner bepaalde activiteiten zelf kan uitvoeren, kan minder ondersteuning worden ingezet. Als de inwoner of een huisgenoot bepaalde activiteiten kan uitvoeren, spreken we van gebruikelijke hulp. Naast gebruikelijke hulp mag ook rekening gehouden worden met de inzet van (andere) personen uit het sociale netwerk of mantelzorgers, mits zij die ondersteuning inderdaad (blijven) bieden.

 

4.1 Schoon en leefbaar huis

Uit onderzoek van HHM is gebleken dat inwoners die géén volledige overname nodig hebben omdat zij zelf of het netwerk bepaalde activiteiten uitvoeren, gemiddeld 15 minuten per week minder ondersteuning nodig hebben voor het schoon en leefbaar huis. Veelal gaat het dan om situaties waarin de inwoner of het netwerk zelf kan schoonmaken op middenniveau (afstoffen en nat afnemen) en algemeen opruimen. Het verminderen van de in te zetten ondersteuning kan alleen als een substantieel aantal activiteiten zelf wordt uitgevoerd. Kan de inwoner of een huisgenoot meer activiteiten uitvoeren dan schoonmaken op middenniveau, dan kan op basis van de aanwezigheid van gebruikelijke hulp nog één of zelfs tweemaal extra mindering met 15 minuten plaatsvinden. Dat geldt ook als het sociale netwerk meer activiteiten uitvoert.

 

5. Meer inzet nodig dan de basisnorm

 

Er kunnen verschillende omstandigheden zijn die maken dat méér inzet van huishoudelijke ondersteuning nodig is dan de basisnorm. Deze omstandigheden worden hierna toegelicht.

 

5.1 Schoon en leefbaar huis

Beperkingen en belemmeringen inwoner

Bij de inwoner kan sprake zijn van beperkingen waardoor het huis vaker of intensiever schoongemaakt moet worden. Dit kan veroorzaakt worden door medische beperkingen, bijvoorbeeld ernstige incontinentie of COPD. In dat geval kan extra ondersteuning worden ingezet. De noodzaak voor meer inzet is daarbij leidend, niet de aanwezigheid van de aandoening op zich.

  • -

    Als enige extra inzet nodig is door uitbreiding op het ene bezoek/werkmoment per week, wordt 30 minuten hulp extra ingezet.

  • -

    Als veel extra inzet nodig is, veelal met een tweede bezoek/werkmoment per week, wordt 60 minuten hulp extra ingezet.

Bij de beoordeling van (enige) extra inzet wordt nadrukkelijk het begrip eigen kracht betrokken. In alle redelijkheid mag van mensen worden verlangd dat zij bepaalde acties ondernemen of juist nalaten om hun beroep op de Wmo zoveel als mogelijk te beperken waardoor extra inzet vanwege extra vervuiling niet aan de orde behoeft te zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:

  • -

    dragen van deugdelijk incontinentiemateriaal;

  • -

    zorgdragen voor een deugdelijke schoonrolmat ter minimalisering van vervuiling door het gebruik van een rolstoel binnen en buiten;

  • -

    mogelijkheden om apparatuur zoals een koelkast op ooghoogte te brengen; ergonomisch aangepast bestek, borden, pannen en drinkgerei.

Samenstelling van het huishouden

Als in het huishouden kinderen aanwezig zijn, kan het zo zijn dat het huis sneller vervuilt en vaker of intensiever schoongemaakt moet worden. Als dit noodzakelijk is, kan hiervoor extra ondersteuning worden ingezet. Dit is maatwerk. De professionele inschatting van het college is hierin leidend. Aanwezigheid in het huishouden van meerderjarige kinderen (van 18 jaar of ouder) alleen leidt niet tot toekenning van extra ondersteuning. Deze kinderen kunnen weliswaar zorgen voor extra vervuiling, maar zij kunnen ook een bijdrage leveren in het schoonhouden van de woning. Dit is uiteraard anders indien meerderjarige kinderen door stoornis en/ of gebrek deze activiteit niet kunnen vervullen.

 

Extra kamers

Naast de woonkamer, slaapkamer, keuken, het sanitair en de hal, kan de inwoner nog een of meerdere extra kamer(s) in gebruik hebben die wekelijks moet worden schoon gemaakt, zoals een intensief gebruikte hobbykamer en/of een extra slaapkamer die permanent in gebruik is.

Een kamer betreft een afsluitbare inpandige verblijfsruimte. Een uitbouw van een woonkamer betreft in die zin geen extra kamer tenzij de woonkamer wordt afgescheiden van de aanbouw (serre) middels een deur of schuifpui. Een woonkamer die uiteenvalt in 2 delen (en suite) telt als één

(woon-)kamer.

Als sprake is van een extra kamer die in gebruik is als slaapkamer (naast de hoofdslaapkamer van de inwoner), dan wordt hier 18 minuten extra ondersteuning per week voor ingezet. Denk bijvoorbeeld aan een stel dat altijd apart slaapt of de slaapkamer van een (minderjarig) kind, mits dit kind de slaapkamer niet zelf kan schoonhouden en op dit punt dus geen gebruikelijke hulp kan bieden. Voor een andere extra kamer, niet zijnde een slaapkamer, kan 5 minuten per week extra ingezet worden.

 

Andere omstandigheid, zoals omvang/staat van de woning en bewerkelijkheid

Er kunnen andere - hierboven niet genoemde – redenen zijn waardoor het huis sneller vervuilt en vaker of intensiever schoongemaakt moet worden, bijvoorbeeld vanwege de staat van onderhoud en inrichting/bewerkelijkheid van de woning (wat niet beïnvloed kan worden door aanpassing/eigen kracht). In dat geval wordt 15 minuten per week extra ondersteuning ingezet.

 

5.2 Wasverzorging

In Haaksbergen bestaat een algemene voorziening voor de wasverzorging: WasT. Het uitgangspunt is dat dit in eerste instantie wordt ingezet. Als deze in een individueel geval niet toereikend is, kan hiervoor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. De daarvoor gehanteerde basistijd is weergegeven in tabel 2 van deze bijlage.

 

Als de inwoner of het netwerk zelf activiteiten kan uitvoeren op het gebied van de wasverzorging, kan de in te zetten ondersteuning op dit punt met 17 minuten per week worden verminderd. Dit speelt veelal als de inwoner zware/grote wasstukken niet meer kan hanteren, maar de kleine stukken zoals kleding en ondergoed e.d., nog wel.