Organisatie | Haaksbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-04-2024 | nieuwe regeling | 26-03-2024 |
Artikel 2 Uitwerking criteria maatwerkvoorziening (artikel 3, tweede lid, van de Verordening)
Het college verstaat onder eigen kracht dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn sociaal netwerk indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het college is van oordeel dat het heel normaal is dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat burgers en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning.
Het college verstaat onder mantelzorg, hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dat als volgt uit: doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet per se in één huis te wonen. Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Het college kijkt naar de behoeften, mogelijkheden en onmogelijkheden van de mantelzorger en neemt dit mee in het onderzoek
Het college houdt rekening met de inzet van kinderen. Mantelzorg mag nooit ten koste gaan van het welbevinden en ontwikkeling van kinderen, zoals omgaan met leeftijdgenoten, vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Het college slaat acht op het vermogen en de ontwikkeling van kinderen.
Het college verstaat onder sociaal netwerk hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dit als volgt uit: dit zijn personen met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld familieleden, huisgenoten, mantelzorgers, buren, medeleden van een groepsactiviteit, vrienden en kennissen en collega’s.
Het college verstaat onder een algemeen gebruikelijke voorziening hetgeen daarover in de Verordening is bepaald en legt dit als volgt uit: algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de melding en/of aanvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo 2015 te worden verstrekt.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:
Het college verstaat onder een algemene voorziening hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dit als volgt uit: algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle inwoners van Haaksbergen. Algemene voorzieningen stellen mensen in staat om (ondanks hun beperkingen) zelfredzaam en zelfstandig te zijn en mee te blijven doen (participatie).
Voor een algemene voorziening is geen toestemming (indicatie) en doorverwijzing van een instantie nodig. Algemene voorzieningen kunnen privaat zijn, publiek of een combinatie van beide.
Het college verstaat onder gebruikelijke hulp, hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dat als volgt uit: Volgens het college is het in onze samenleving normaal dat de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.
Gebruikelijke hulp is de normale dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijk hulp is van toepassing op alle beperkingen van de inwoner. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot in staat wordt geacht bijvoorbeeld (niet limitatief):
Uitgangspunt is dat van een huisgenoot wordt verwacht dat hij gebruikelijke hulp overneemt, tenzij er redenen zijn die daaraan in de weg staan. Hieruit volgt automatisch dat telkens getoetst moet worden of de hulp gebruikelijk is voor de persoon. Tijdens het onderzoek zal dit vastgesteld moeten worden. Zonder onderzoek kan niet worden gesteld dat er sprake is van gebruikelijk hulp.
Als de hulpvrager huisgenoten heeft die huishoudelijk taken over kunnen nemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid gezamenlijk verantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk (ofwel: het draaiende houden van een huishouden) en dat ook alleenstaanden een huishouden voeren naast andere dagelijkse bezigheden (werk, vrije tijd, enz.). Dit betekent dat als diegene die gewend is het huishoudelijke werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en geldt voor alle (volwassen) huisgenoten.
Wanneer er gebruikelijke hulp van een gezond kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van kinderen bij verschillende leeftijden in het huishouden:
Kinderen van 5 tot 12 jaar (naar eigen mogelijkheden)
Van een gezonde volwassen huisgenoot van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt als de primaire verzorger uitvalt. Van een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld dat deze een eenpersoonshuishouden kan voeren. Hieronder vallen de zware huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, schoonhouden sanitair, beddengoed verschonen), lichte huishoudelijke werkzaamheden (afstoffen, bedden opmaken, afwassen), maaltijden verzorgen, en wasverzorging. Uit het onderzoek zal moeten blijken of aanvullend op de gebruikelijke hulp van huisgenoten van 18 tot 23 jaar Huishoudelijke ondersteuning (HO) geïndiceerd moet worden.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Eventuele (dreigende) overbelasting staat toepassing van deze beleidsregels niet in de weg, wanneer er voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden zijn om de overbelasting op te heffen. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Artikel 4 Gebruikelijke hulp aan kinderen
Het college verstaat onder gebruikelijke hulp aan kinderen dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun mentale en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon passend bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Wanneer één van de ouders uitvalt en niet de gebruikelijke hulp kan bieden, dan wordt in eerste instantie binnen de gezamenlijke huishouding naar een oplossing gezocht. Als er sprake is van een éénoudergezin als het gevolg van een echtscheiding of het op een andere wijze verbreken van de relatie, verdwijnt de zorgplicht voor de kinderen door de ex-partner niet. Bij uitval van de verzorgende ouder wordt wel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten/partners. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.
Artikel 5 Uitwerking maatwerkvoorziening (artikel 3, derde lid, van de Verordening)
Het college verstaat onder voorzienbaarheid onder meer het volgende: er wordt verwacht van een inwoner met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld dat hij voldoende rekening houdt met een al aanwezige beperking en de verwachte ontwikkeling daarvan bij het anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning, aanpassingen aan de bestaande woning of aanschaf van een voorziening wordt verwacht dat men rekening houdt met de beperkingen en de verwachte ontwikkelingen daarvan. Indien het voor een inwoner bij het betrekken van de woning gelet op zijn medische situatie voorzienbaar was dat hij beperkingen zou gaan ondervinden bij het normale gebruik van de woning en /of voorzieningen, dan kan het college de gevraagde maatwerkvoorziening afwijzen.
Het college verstaat onder langdurig noodzakelijk: een voorziening die langer dan zes maanden noodzakelijk is, of omdat er sprake is van een blijvende situatie (in bijvoorbeeld terminale situaties). De term langdurig noodzakelijk is alleen van toepassing op de volgende maatwerkvoorzieningen:
Artikel 6 Uitwerking afschrijvingstermijnen maatwerkvoorziening (artikel 2, tweede lid, van de Verordening)
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening zolang de huidige maatwerkvoorziening nog adequaat functioneert. Als uit het technisch rapport van de gecontracteerde leverancier blijkt dat de huidige maatwerkvoorziening na een reparatie, die valt binnen de overeenkomst met de gecontracteerde leverancier, weer langdurig adequaat functioneert, verstrekt het college geen vervangende maatwerkvoorziening.
Artikel 7 Uitwerking maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning (HO) (artikelen 2, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)
De maatwerkvoorziening Huishoudelijke ndersteuning wordt ingezet als een inwoner niet meer op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met behulp van zijn sociale netwerk zijn huis schoon en leefbaar kan houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een huishoudelijke hulp. Het resultaat schoon en leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder een leefbaar huis wordt verstaan dat een inwoner gebruik moet kunnen maken van de woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.
Voor de berekening van de hoogte van de huishoudelijke ondersteuning wordt gebruik gemaakt van het normenkader zoals opgenomen in bijlage 2.
Artikel 8 Uitwerking maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 1 (artikelen 2, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening
Artikel 9 Uitwerking maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 2 (artikelen 2, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening
De maatwerkvoorziening begeleiding ondersteuningsbehoefte 2 heeft als doel om de zelfredzaamheid van de inwoner te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Artikel 10 Uitwerking maatwerkvoorziening vervoer van en naar dagbesteding (artikel 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening vervoer van en naar dagbesteding als gebleken is dat de inwoner niet in staat is met eigen mogelijkheden naar de dagbestedingslocatie te reizen. Dit kan alleen in combinatie met een maatwerkvoorziening voor dagbesteding.
Artikel 11 Uitwerking maatwerkvoorziening wonen en verblijf (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)
Dakje 1 betreft de tijdelijke vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de inwoner dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk. De inwoner functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De inwoner heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de inwoner leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar. Het gaat om kortdurend verblijf/respijtzorg.
Dakje 2 betreft een vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van actief toezicht. Er is sprake van problematiek passend bij een licht verstandelijke beperking waarbij de inwoner onvoorspelbaar gedrag vertoont. De huisvesting is passend bij (het gedrag van) de inwoner. Dit houdt in dat het een veilige omgeving is voor de inwoner en bestand is tegen geweld/molest. Toezicht op de inwoner is op een fysiek goede manier geregeld. De voorziening is zo vormgegeven dat er goed toezicht kan worden gehouden met als doel de veiligheid te bewaken.
Artikel 12 Uitwerking maatwerkvoorziening woonvoorziening (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)
De maatwerkvoorziening woonvoorziening heeft als doel het normaal gebruik van de woning. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij: het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden in principe geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening woonvoorziening voor woningaanpassingen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Het college hanteert het volgende afwegingskader bij de maatwerkvoorziening woonvoorziening: Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Wanneer de inwoner in een Wlz-instelling woont, kan het college een maatwerkvoorziening woonvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van een woning waar de inwoner in de periode voorafgaand aan de verhuizing naar de Wlz- instelling nog regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld de woning van partner, kinderen of ouders). Bezoekbaar houdt in dat de persoon toegang heeft tot de woning en één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet kan bereiken en gebruiken.
Artikel 13 Uitwerking maatwerkvoorziening rolstoel (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)
De maatwerkvoorziening rolstoel heeft als doel het zittend verplaatsen in en rondom de woning, omdat lopend verplaatsen niet of onvoldoende mogelijk is, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken. Dit sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze bedoeld is voor incidenteel gebruik en voor verplaatsingen over langere afstanden elders.
Artikel 14 Uitwerking maatwerkvoorziening sportvoorziening (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)
Artikel 15 Uitwerking maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname (artikelen 2a, tweede lid en 3, tweede lid van de Verordening)
De maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname heeft als doel het lokaal verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Onder lokaal verplaatsen verstaat het college verplaatsingen in een straal van 25 kilometer rond de woning en binnen de landsgrenzen. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Als een inwoner beperkingen heeft bij het afleggen van een lange afstand, al dan niet met hulpmiddelen, verstrekt het college de maatwerkvoorziening collectief vervoer. Met de maatwerkvoorziening collectief vervoer kan de inwoner per kalenderjaar standaard 1500 kilometer afleggen. Behoefte aan meer kilometers worden door het college onderzocht. De inwoner betaalt een ritbijdrage aan de vervoerder.
Het college verstrekt alleen de maatwerkvoorziening auto aanpassing als de inwoner heeft aangetoond op medische gronden niet te kunnen reizen met het collectief vervoer, taxivervoer of rolstoeltaxi. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening auto aanpassing alleen als blijkt dat het de goedkoopst adequaatste oplossing is.
In de artikelen 16a tot en met 16d van deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
maatschappelijke opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, niet zijnde personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;
Alle andere begrippen die in de artikelen 16a tot met 16e ze beleidsregels worden gebruikt en die hierboven niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht, alsmede andere wet- en regelgeving.
Indien het college vaststelt dat de inwoner, voor het ontstaan van dakloosheid, woonachtig was in een bepaalde gemeente of regio, niet zijnde de regio van centrumgemeente Enschede en hierover overeenstemming heeft met de bepaalde gemeente of regio, kan het college de uitvoering van het onderzoek overlaten aan de bepaalde gemeente of regio, waarbij bij overdracht van eventuele informatie artikel 4 lid 4 van toepassing is.
Indien het college de woonplaats van de inwoner voor het ontstaan van dakloosheid niet vaststelt of kan vaststellen, dan wel de uitvoering van het onderzoek niet wenst te laten uitvoeren door de gemeente of regio zoals bedoeld in lid 2, voert het college het onderzoek uit. Dit geldt ook indien het college niet tot overeenstemming komt met de in lid 2 bedoelde gemeente of regio.
Het college betrekt bij dit onderzoek in elk geval de wens van de inwoner. Verder dient het college ook in elk geval bij het onderzoek te betrekken:
of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de inwoner en/of lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten.
Artikel 16c Overdracht van inwoner en cliëntgegevens
Deelt de andere gemeente of regio het oordeel van het college, zoals bedoeld in lid 1, dan vindt de overdracht van de cliëntgegevens én de inwoner onverwijld plaats. Dit tenzij met de andere gemeente of regio wordt overeengekomen dat het bijdraagt aan de kans van slagen van een traject, dat deze overdracht later plaatsvindt.
Aldus besloten in de openbare collegevergadering van 26 maart 2024
dr. R. Toet
secretaris
mr. drs. R.G. Welten
burgemeester
Bijlage 1 Kwaliteitseisen voor pgb aanbieders
In aanvulling op artikel 17 van de verordening en hoofdstuk 3 van de wet, gelden de volgende kwaliteitseisen. Daar waar gesproken wordt over personeel worden tevens ZZP’ers of personen anders werkend dan in dienstverband bedoeld.
Kwaliteitseisen met betrekking tot de doelmatigheid/deskundigheid
Aanbieder zet personeel in dat over ervaring en kwalificaties beschikt die passend zijn bij de te verrichte activiteiten en bij de persoonlijke kenmerken en omstandigheden, complexiteit en aard van de problematiek van de inwoner. Personeel dat cliëntgebonden zorg levert, moet een door de overheid erkende, afgeronde zorggerelateerde opleiding hebben afgerond. Op verzoek van het college toont de aanbieder dit aan;
Aanbieder draagt zorg voor deskundigheidsbevordering, een verantwoorde werktoedeling, een goede werksfeer, de aanwezigheid van een ziekteverzuimbeleid, ontwikkelgesprekken en een veilige werkomgeving. De aanbieder handelt daarin conform de landelijke richtlijnen zoals door brancheorganisaties ontwikkeld.
Kwaliteitseisen met betrekking tot de veiligheid
Aanbieder zorgt dat afspraken en de wijze van vervoer, niet zijnde vervoer behorend tot een maatwerkvoorziening op grond van de wet, zijn vastgelegd en dat deze duidelijk zijn voor personeel en cliënten, daarbij in acht genomen dat is bepaald hoe en waarmee een inwoner zich verplaatst en de daarbij behorende risico’s;
Aanbieder legt op het eerste verzoek van het college een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Deze verklaring moet dan binnen 9 weken na verzoek van het college worden overlegd. De eis van de VOG is van toepassing op natuurlijke personen.
Kwaliteitseisen met betrekking tot het leefklimaat en de fysieke omgeving
Kwaliteitseisen met betrekking tot de bedrijfsvoering
Bijlage 2 Normenkader Huishoudelijke ondersteuning
Deze bijlage bevat het kader voor het beoordelen van de omvang en noodzakelijke activiteiten voor huishoudelijke ondersteuning. Het kader is gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van bureau HHM en de aanvullende instructie voor toepassing van dit normenkader d.d. september 2022. Dit normenkader is gebaseerd op onderzoeken in verschillende gemeenten, waarbij gekeken is naar o.a. de tijdsbesteding, professionele ervaringen, onafhankelijk experts en cliëntinterviews.
Daar waar gemeente Haaksbergen voorliggende voorzieningen heeft ingeregeld, gaan deze voor op een maatwerkvoorziening en wordt geen gebruik gemaakt van dit normenkader.
1. Begrenzing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gaat over een schoon en leefbaar huis en het beschikken over schone en draagbare kleding. Daarbij geldt de volgende afbakening:
De ondersteuning ziet op de binnenkant van het huis
Het gaat altijd om de binnenzijde van de woning. Onderhoud van de tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen en ramen zemen aan de buitenkant vallen daarmee per definitie niet onder de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning.
Het gaat om activiteiten die gebruikelijk zijn in een standaardhuishouden
Huishoudelijke ondersteuning omvat activiteiten die naar algemeen aanvaarde opvattingen tot de dagelijkse dan wel periodieke huishoudelijke activiteiten behoren. Het strijken van onderkleding of beddengoed rekenen we hier bijvoorbeeld niet toe, omdat dit niet gebeurt in een standaard huishouden. Verder wordt strijkvrije kleding inmiddels als algemeen gebruikelijk beschouwd. Deze activiteit valt daarom niet binnen de maatwerkvoorziening. Kan een schoonmaakactiviteit door inwoner uitgevoerd worden met aan algemeen gebruikelijk technisch hulpmiddel, dan valt deze evenmin onder de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke technische hulpmiddelen zijn een wasmachine/droger en een vaatwasser. Als algemeen gebruikelijke hulpmiddelen niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing kunnen zijn voor een probleem, moet de inwoner dergelijke apparatuur aanschaffen. Hierbij geldt dat het technische hulpmiddel voor de inwoner ook daadwerkelijk beschikbaar is, adequate compensatie biedt en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Zie daarvoor ook Beleidsregels artikel 2 lid 4.
Het gaat om ‘schoon’ en ‘leefbaar’
Schoon betekent dat de leef vertrekken schoon moeten zijn. De woning dient zodanig schoon te zijn dat deze niet vervuilt. Het gaat om een basisniveau van schoon houden. Wat minimaal nodig is wordt gedaan. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Dit kan heel praktisch betekenen dat de uitvoering niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van inwoners.
2. Activiteiten en frequentie huishoudelijke ondersteuning
2.1 Een schoon en leefbaar huis
Samen met de inwoner wordt besproken welke werkzaamheden worden ingezet om een schoon en leefbaar huis te realiseren.
Het kan zo zijn dat een inwoner niet meer zelf (volledig) de regie kan voeren over het huishouden en de hulpverlener daardoor aantoonbaar extra werkzaamheden moet doen of extra tijd nodig heeft. Er kan dan extra ondersteuning worden ingezet bij de organisatie van het huishouden. Onder organisatie van het huishouden wordt verstaan het (over)nemen van verantwoordelijkheid en initiatief. De verantwoordelijkheid om bijvoorbeeld een blik in de koelkast te werpen om te controleren of producten staan te bederven. Regievoering gaat over prioriteiten (kunnen) stellen inzake hetgeen schoongemaakt moet worden of het instructie geven over de huishoudelijke taken die de inwoner zelf kan verrichten.
Als vanwege organisatie en regie extra tijd nodig is, kan hiervoor éénmaal per week 30 minuten extra ondersteuning worden ingezet.
2.3 Advies, instructie en voorlichting (AIV)
AIV heeft betrekking op het, op tijdelijke basis, aanleren van praktische vaardigheden in het huishouden aan een inwoner. Bijvoorbeeld als een partner of gezinslid net is weggevallen en de inwoner nooit de huishoudelijke taken heeft aangeleerd. Het gaat bij deze activiteit om het aanleren en samen uitvoeren van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en zo nodig de was-verzorging.
Hiervoor kan tijdelijk (uitgangspunt is maximaal 6 weken) éénmaal per week ondersteuning worden ingezet.
3. Omvang huishoudelijke ondersteuning
In onderstaande overzichten is de tijd opgenomen die nodig is per week en per jaar voor de inzet van de verschillende vormen van huishoudelijke ondersteuning. Soms kan er minder of juist meer nodig zijn dan de basisnorm. De toelichting voor die situaties komt aan de orde in onderdeel 4 (minder inzet) en onderdeel 5 (meer inzet) van deze bijlage.
Tabel 1. Overzicht in minuten per week en uren per jaar voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis | |||||
Tabel 4. Overzicht in minuten per week en uren per jaar voor advies, instructie en voorlichting (AIV) | |||||
4. Minder inzet nodig dan de basisnorm
De in het normenkader opgenomen omvang van ondersteuning is gebaseerd op volledige professionele overname van alle activiteiten. Als er geen volledige overname van taken nodig is omdat een inwoner of het netwerk van de inwoner bepaalde activiteiten zelf kan uitvoeren, kan minder ondersteuning worden ingezet. Als de inwoner of een huisgenoot bepaalde activiteiten kan uitvoeren, spreken we van gebruikelijke hulp. Naast gebruikelijke hulp mag ook rekening gehouden worden met de inzet van (andere) personen uit het sociale netwerk of mantelzorgers, mits zij die ondersteuning inderdaad (blijven) bieden.
Uit onderzoek van HHM is gebleken dat inwoners die géén volledige overname nodig hebben omdat zij zelf of het netwerk bepaalde activiteiten uitvoeren, gemiddeld 15 minuten per week minder ondersteuning nodig hebben voor het schoon en leefbaar huis. Veelal gaat het dan om situaties waarin de inwoner of het netwerk zelf kan schoonmaken op middenniveau (afstoffen en nat afnemen) en algemeen opruimen. Het verminderen van de in te zetten ondersteuning kan alleen als een substantieel aantal activiteiten zelf wordt uitgevoerd. Kan de inwoner of een huisgenoot meer activiteiten uitvoeren dan schoonmaken op middenniveau, dan kan op basis van de aanwezigheid van gebruikelijke hulp nog één of zelfs tweemaal extra mindering met 15 minuten plaatsvinden. Dat geldt ook als het sociale netwerk meer activiteiten uitvoert.
5. Meer inzet nodig dan de basisnorm
Er kunnen verschillende omstandigheden zijn die maken dat méér inzet van huishoudelijke ondersteuning nodig is dan de basisnorm. Deze omstandigheden worden hierna toegelicht.
Beperkingen en belemmeringen inwoner
Bij de inwoner kan sprake zijn van beperkingen waardoor het huis vaker of intensiever schoongemaakt moet worden. Dit kan veroorzaakt worden door medische beperkingen, bijvoorbeeld ernstige incontinentie of COPD. In dat geval kan extra ondersteuning worden ingezet. De noodzaak voor meer inzet is daarbij leidend, niet de aanwezigheid van de aandoening op zich.
Bij de beoordeling van (enige) extra inzet wordt nadrukkelijk het begrip eigen kracht betrokken. In alle redelijkheid mag van mensen worden verlangd dat zij bepaalde acties ondernemen of juist nalaten om hun beroep op de Wmo zoveel als mogelijk te beperken waardoor extra inzet vanwege extra vervuiling niet aan de orde behoeft te zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:
Samenstelling van het huishouden
Als in het huishouden kinderen aanwezig zijn, kan het zo zijn dat het huis sneller vervuilt en vaker of intensiever schoongemaakt moet worden. Als dit noodzakelijk is, kan hiervoor extra ondersteuning worden ingezet. Dit is maatwerk. De professionele inschatting van het college is hierin leidend. Aanwezigheid in het huishouden van meerderjarige kinderen (van 18 jaar of ouder) alleen leidt niet tot toekenning van extra ondersteuning. Deze kinderen kunnen weliswaar zorgen voor extra vervuiling, maar zij kunnen ook een bijdrage leveren in het schoonhouden van de woning. Dit is uiteraard anders indien meerderjarige kinderen door stoornis en/ of gebrek deze activiteit niet kunnen vervullen.
Naast de woonkamer, slaapkamer, keuken, het sanitair en de hal, kan de inwoner nog een of meerdere extra kamer(s) in gebruik hebben die wekelijks moet worden schoon gemaakt, zoals een intensief gebruikte hobbykamer en/of een extra slaapkamer die permanent in gebruik is.
Een kamer betreft een afsluitbare inpandige verblijfsruimte. Een uitbouw van een woonkamer betreft in die zin geen extra kamer tenzij de woonkamer wordt afgescheiden van de aanbouw (serre) middels een deur of schuifpui. Een woonkamer die uiteenvalt in 2 delen (en suite) telt als één
Als sprake is van een extra kamer die in gebruik is als slaapkamer (naast de hoofdslaapkamer van de inwoner), dan wordt hier 18 minuten extra ondersteuning per week voor ingezet. Denk bijvoorbeeld aan een stel dat altijd apart slaapt of de slaapkamer van een (minderjarig) kind, mits dit kind de slaapkamer niet zelf kan schoonhouden en op dit punt dus geen gebruikelijke hulp kan bieden. Voor een andere extra kamer, niet zijnde een slaapkamer, kan 5 minuten per week extra ingezet worden.
Andere omstandigheid, zoals omvang/staat van de woning en bewerkelijkheid
Er kunnen andere - hierboven niet genoemde – redenen zijn waardoor het huis sneller vervuilt en vaker of intensiever schoongemaakt moet worden, bijvoorbeeld vanwege de staat van onderhoud en inrichting/bewerkelijkheid van de woning (wat niet beïnvloed kan worden door aanpassing/eigen kracht). In dat geval wordt 15 minuten per week extra ondersteuning ingezet.
In Haaksbergen bestaat een algemene voorziening voor de wasverzorging: WasT. Het uitgangspunt is dat dit in eerste instantie wordt ingezet. Als deze in een individueel geval niet toereikend is, kan hiervoor de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. De daarvoor gehanteerde basistijd is weergegeven in tabel 2 van deze bijlage.
Als de inwoner of het netwerk zelf activiteiten kan uitvoeren op het gebied van de wasverzorging, kan de in te zetten ondersteuning op dit punt met 17 minuten per week worden verminderd. Dit speelt veelal als de inwoner zware/grote wasstukken niet meer kan hanteren, maar de kleine stukken zoals kleding en ondergoed e.d., nog wel.