Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haaksbergen

Beleidsregels jeugdhulp

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaaksbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels jeugdhulp
CiteertitelBeleidsregels jeugdhulp
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels jeugdhulp.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet
  2. Verordening jeugdhulp Haaksbergen (4.39b1)
  3. Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-04-2024nieuwe regeling

27-02-2024

gmb-2024-145460

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp

Wettelijke basis:

bepalingen van Jeugdwet (artikel 8.1.1, tweede lid, onder c), Verordening jeugdhulp (artikelen 2, 6 en 9) en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Burgemeester en wethouders van Haaksbergen

 

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels jeugdhulp

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze beleidsregels verstaan onder:

  • a.

    ADL: algemeen dagelijkse levensverrichtingen;

  • b.

    ambulante spoedhulp: een kortdurende, intensieve, activerende hulpverleningsvorm waarbij hulp in de woonsituatie wordt ingezet bij crisis en spoedeisende situaties in de opvoedingssituatie van de jeugdige. Deze voorziening maakt onderdeel uit van ondersteuningsbehoefte 3;

  • c.

    BIG-geregistreerd: register van alle zorgverleners in Nederland. Zorgverleners zijn apothekers, artsen, fysiotherapeuten, gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, tandartsen, verloskundigen en verpleegkundigen. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) regelt de zorgverlening door beroepsbeoefenaren. Alleen wie in het register is ingeschreven, mag de door de wet beschermde titel voeren;

  • d.

    iJw: iJw is een informatiestandaard die inzicht geeft in de gegevensstromen tussen gemeenten en zorgaanbieders binnen de Jeugdwet.

  • e.

    kinderen: jeugdigen als bedoeld in de Jeugdwet;

  • f.

    ondersteuningsbehoefte 1: ondersteuningsbehoefte 1 geeft ondersteuning bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij de jeugdige in staat zijn om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren;

  • g.

    ondersteuningsbehoefte 2: ondersteuningsbehoefte 2 geeft ondersteuning aan de jeugdige bij het voeren van de regie over en/of uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden;

  • h.

    ondersteuningsbehoefte 3: ondersteuningsbehoefte 3 geeft specialistische/therapeutische ondersteuning aan de jeugdige bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering;

  • i.

    ondersteuningsbehoefte 4: ondersteuningsbehoefte 4 geeft ondersteuning aan de jeugdige voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar;

  • j.

    ondersteuningsplan: het door het college opgestelde plan waarin de hulpvraag van de jeugdige en/of gezinsleden, de te behalen resultaten, de bijbehorende acties en uitvoeringstermijnen, de namen en de contactgegevens van alle mensen die zijn betrokken en (indien van toepassing) het veiligheidsplan zijn opgenomen;

  • k.

    vervoer van en naar de jeugdhulplocatie: een voorziening waarbij een jeugdige vervoerd wordt van zijn woning naar de locatie waar één van de vormen ondersteuningsbehoefte wordt aangeboden en omgekeerd. De jeugdige heeft geen vrijheid in het bepalen van de bestemming van het vervoer;

  • l.

    verordening: de Verordening jeugdhulp;

  • m.

    wonen en verblijf: een module die aanvullend kan worden ingezet wanneer er bij de jeugdige naast de ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan een woon- of verblijfsomgeving;

Artikel 2 Overige voorzieningen (artikel 2, derde lid, van de verordening)

De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar en hieronder wordt verstaan:

  • a.

    informatie- en opvoedadvies: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk en het welzijnswerk die informatie en adviezen geven over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen;

  • b.

    preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning individueel: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die cursussen en trainingen geven aan individuele jeugdigen over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen specifiek gericht op preventie;

  • c.

    preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die cursussen en trainingen geven aan groepen jeugdigen en/of ouders over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen specifiek gericht op preventie;

  • d.

    kortdurende ondersteuning: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die gedurende een korte periode ondersteuning geven in of gericht op het gezin.

Artikel 3 Uitwerking individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 1

  • 1.

    De individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 1 heeft als doel om de zelfredzaamheid van de jeugdige te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

  • 2.

    Binnen de individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 1 zijn drie niveaus te onderscheiden, namelijk niveau A, niveau B en niveau C.

  • 3.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau A vallen:

    • er is geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

    • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context;

    • de jeugdige en/of het cliëntsysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is gering;

    • de jeugdige heeft voldoende inzicht, kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

    • de jeugdige is gemotiveerd om ondersteuning te ontvangen.

  • 4.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau B vallen:

    • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is aanwezig maar niet groot;

    • de jeugdige kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

    • de motivatie van de jeugdige voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

  • 5.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau C vallen:

    • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de ondersteuning is niet routinematig;

    • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

    • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

    • met de jeugdige is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar;

    • voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

    • de jeugdige kan veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

    • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

    • de jeugdige is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

  • 6.

    Het college kent de maatwerkvoorziening ondersteuningsbehoefte 1 groepsgericht en/of individueel toe.

Artikel 4 Uitwerking individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 2

  • 1.

    De individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 2 heeft als doel om de zelfredzaamheid van de jeugdige te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

  • 2.

    Binnen de individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 2 zijn drie niveaus te onderscheiden, namelijk niveau A, niveau B en niveau C.

  • 3.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau A vallen:

    • er is geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

    • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context;

    • de jeugdige kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering;

    • de jeugdige heeft voldoende inzicht, kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

    • de jeugdige is gemotiveerd voor het volgen/ontvangen van ondersteuning.

  • 4.

    Kenmerken van jeugdigen die onder niveau B vallen:

    • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot;

    • de jeugdige kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

    • de motivatie van de jeugdige voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

  • 5.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau C vallen:

    • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de ondersteuning is niet routinematig;

    • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

    • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

    • met de jeugdige is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar;

    • voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

    • de jeugdige kan veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

    • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

    • de jeugdige is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

  • 6.

    Het college kent de individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 2 groepsgericht en/of individueel toe.

Artikel 5 Uitwerking individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 3

  • 1.

    De individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 3 heeft als doel dat de jeugdige een haalbaar niveau van zelfredzaamheid bereikt. Het gedrag van de jeugdige is passend bij de ontwikkelmogelijkheden en helpt de jeugdige om adequaat te functioneren op de relevante leefgebieden, zoals passende interactie met zijn/haar directe omgeving, positief opvoedklimaat scheppen, of creëren van een veilige leefomgeving. De ondersteuning is gericht op het aanleren en oefenen van nieuwe (inter)persoonlijke vaardigheden in het dagelijks functioneren.

  • 2.

    Binnen de individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 3 zijn drie niveaus te onderscheiden, namelijk niveau A, niveau B en niveau C.

  • 3.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau A vallen:

    • er is geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

    • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context;

    • de jeugdige en/of het cliëntsysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering;

    • de jeugdige heeft voldoende inzicht, kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

    • de jeugdige of het gezinssysteem is gemotiveerd voor het volgen/ontvangen van ondersteuning.

  • 4.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau B vallen:

    • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot;

    • de jeugdige of het gezinssysteem kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

    • de motivatie van de jeugdige en/ of/het gezinssysteem voor de volgen van de ondersteuning is wisselend.

  • 5.

    Specifiek voor ondersteuningsbehoefte 3 niveau B geldt dat er altijd een specialistisch behandelaar betrokken is. Onder betrokken wordt verstaan dat de jeugdhulpverlener afstemt met een specialistisch behandelaar over de in te zetten methode van de specialistische/therapeutische ondersteuning. Als specialistisch behandelaren zijn aan te merken:

    • a.

      psychiater;

    • b.

      klinisch psycholoog;

    • c.

      klinisch neuropsycholoog;

    • d.

      psychotherapeut;

    • e.

      verslavingsarts inschreven in profielregister KNMG (enkel specialistisch behandelaar binnen de verslavingszorg);

    • f.

      verpleegkundig specialist Geestelijke Gezondheidszorg;

    • g.

      GZ-psycholoog;

    • h.

      VG arts;

    • i.

      Orthopedagoog-generalist NVO;

    • j.

      kinder- en jeugdpsycholoog NIP;

    • k.

      medisch specialist;

    • l.

      gedragswetenschapper (basis orthopedagoog, ontwikkelpsycholoog).

  • 6.

    Kenmerken van jeugdigen/systemen die onder niveau C vallen:

    • er is sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de ondersteuning is niet routinematig;

    • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

    • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

    • met de jeugdige of het gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar;

    • voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

    • de jeugdige of het gezinssysteem kan veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

    • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

    • de jeugdige of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

  • 7.

    Specifiek voor ondersteuningsbehoefte 3 niveau C geldt dat er altijd een specialistisch behandelaar eindverantwoordelijk is. Onder eindverantwoordelijk wordt verstaan dat er altijd 1 op 1 contact is geweest tussen specialistisch behandelaar en jeugdige en de specialistisch behandelaar eindverantwoordelijk is voor de specialistische/therapeutische ondersteuning. Er mogen medebehandelaren/jeugdhulpverleners worden ingezet, maar deze werken altijd onder eindverantwoordelijkheid van de specialistisch behandelaar. Als specialistisch behandelaren zijn aan te merken:

    • a.

      psychiater;

    • b.

      klinisch psycholoog;

    • c.

      klinisch neuropsycholoog;

    • d.

      psychotherapeut;

    • e.

      verslavingsarts inschreven in profielregister KNMG (enkel specialistisch behandelaar binnen de verslavingszorg);

    • f.

      verpleegkundig specialist GGZ;

    • g.

      GZ-psycholoog;

    • h.

      VG arts;

    • i.

      Orthopedagoog-generalist NVO;

    • j.

      kinder- en jeugdpsycholoog NIP;

    • k.

      medisch specialist.

  • 8.

    Het college kent de individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 3 niveau C groepsgericht en/of individueel toe.

  • 9.

    Het college kent de individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 3 niveau A en niveau B individueel toe.

Artikel 6 Uitwerking individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 4

  • 1.

    De individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 4 heeft als doel dat de behandeling bijdraagt aan (inter)persoonlijke vaardigheden zoals beschreven bij ondersteuningsbehoefte 3. Onder de behandeling valt ook diagnostiek gericht op het in kaart brengen van mogelijkheden en beperkende factoren binnen een ziektebeeld en/of behandeling (procesdiagnostiek) gericht op ontwikkelen van inzichten in eigen handelen en/of nieuwe vaardigheden. Mogelijk vormt medicatiecontrole onderdeel van de ondersteuning die geboden wordt, mits het betreft controle van medicatiegebruik door een kinderpsychiater of een consult in verband met de medicatie.

  • 2.

    Binnen de individuele voorziening ondersteuningsbehoefte 4 zijn drie niveaus te onderscheiden, namelijk niveau A, niveau B en niveau C.

  • 3.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau A vallen:

    • er is geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

    • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context;

    • de jeugdige en/of het cliëntsysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering;

    • de jeugdige heeft voldoende inzicht, kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

    • de jeugdige of het gezinssysteem is gemotiveerd voor het volgen/ontvangen van ondersteuning.

  • 4.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau B vallen:

    • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot;

    • de jeugdige of het gezinssysteem kan veranderingen zelf signaleren, maar is onvoldoende in staat om hierop te reageren;

    • de motivatie van de jeugdige of het gezinssysteem voor de volgen van de ondersteuning is wisselend.

  • 5.

    Kenmerken van jeugdigen/situaties die onder niveau C vallen:

    • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

    • de ondersteuning is niet routinematig;

    • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

    • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

    • met de jeugdige of het gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar;

    • voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

    • de jeugdige of het gezinssysteem kan veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

    • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

    • de jeugdige of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

  • 6.

    Voor ondersteuningsbehoefte 4 geldt dat een specialistische behandelaar eindverantwoordelijk is. Als specialistisch behandelaren zijn aan te merken:

    • a.

      psychiater;

    • b.

      klinisch psycholoog;

    • c.

      klinisch neuropsycholoog;

    • d.

      psychotherapeut;

    • e.

      verslavingsarts inschreven in profielregister KNMG (enkel regiebehandelaar binnen de verslavingszorg);

    • f.

      verpleegkundig specialist GGZ;

    • g.

      GZ-psycholoog;

    • h.

      VG arts;

    • i.

      orthopedagoog-generalist NVO;

    • j.

      kinder- en jeugdpsycholoog NIP;

    • k.

      medisch specialist.

Artikel 7 Uitwerking individuele voorziening ambulante spoedhulp (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    Bij het bieden van ambulante spoedhulp gaat het om de ondersteuning zoals deze geboden kan worden binnen ondersteuningsbehoefte 3 niveau B en ondersteuningsbehoefte 3 niveau C. Kenmerkend hiervoor is dat aanbieders binnen 24 uur en dag en nacht de ondersteuning kunnen starten en geven aan de jeugdige. Ook zijn de betreffende jeugdhulpprofessionals deskundig in spoedhulpverlening.

  • 2.

    Voor ambulante spoedhulp geldt een maximum duur van vier weken.

  • 3.

    Bij inzetten van de individuele voorziening ambulante spoedhulp is de werkwijze als volgt:

    • na het verzoek van het college aan het Coördinatiepunt Spoedhulp (CPSH) voor het starten van ambulante spoedhulp, start de aanbieder binnen 24 uur de ambulante spoedhulp;

    • de aanbieder van ambulante spoedhulp neemt op de eerste werkdag na het oppakken van de casus binnen kantoortijd contact op met het college om af te stemmen over de duur en intensiteit van de ambulante spoedhulp;

    • de aanbieder meldt met een aanvraag zorgtoewijzing (iJw) bij het college dat zij ambulante spoedhulp inzet op verzoek van Veilig Thuis Twente of het college;

    • binnen vier weken draagt de aanbieder in afstemming met de jeugdige zorg voor de evaluatie en advies over eventuele vervolgondersteuning aan het college.

  • 4.

    Met het inzetten van de individuele voorziening ambulante spoedhulp worden de volgende resultaten bereikt:

    • veiligheid en basisroutines (eten, slapen, naar school/werk gaan) van de jeugdige zijn voldoende hersteld en er is gewerkt aan urgente korte termijn doelen en indien van toepassing wordt er een veiligheidsplan gevolgd of opgesteld;

    • de problematiek, risicofactoren, krachten/kansen en wensen en verwachtingen van de jeugdgie zijn verkend en geordend;

    • samen met de jeugdige is vastgesteld wat er aan de hand is en wat er nog nodig is, dit vindt plaats middels formulering van een advies aan het college;

    • waar vervolghulp gewenst/nodig is vindt een zorgvuldige overdracht plaats.

Artikel 8 Uitwerking individuele voorziening Ernstige Enkelvoudige Dyslexie

  • 1.

    Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (hierna: EED) is een specifieke leerstoornis die zich kenmerkt door een hardnekkig probleem in het aanleren van accuraat en vlot lezen en/of spellen op woordniveau, die aanhoudt ondanks goed onderwijs en extra ondersteuning vanuit het passend onderwijs. Deze jeugdigen zouden zich zonder specialistische jeugdhulp niet kunnen ontwikkelen conform hun intelligentie. Enkelvoudig betekent dat de jeugdige naast Dyslexie geen ggz-stoornis, beperking of andere taal-of leerstoornissen heeft die belemmerend zijn voor dyslexieonderzoek en/of -behandeling (co-morbiditeit). Deze voorziening maakt onderdeel uit van ondersteuningsbehoefte 4.

  • 2.

    Alvorens het college EED inzet, sluit het college eerst uit dat de lees- en/of spellingproblemen een andere oorzaak hebben, zoals slechte ogen, slecht taalonderwijs of een zeer laag IQ.

  • 3.

    Het college verleent EED-zorg aan jeugdigen in het basisonderwijs van 7 tot 13 jaar. Het onderzoek start voordat de leerling 13 jaar wordt en kan alleen plaatsvinden als de leerling nog op de basisschool zit.

  • 4.

    Voor de behandeling van EED begint, worden afspraken gemaakt tussen de wettelijk vertegenwoordigers (ouders/verzorgers), de school en de jeugdhulpaanbieder. Het gezamenlijke doel van de onderwijsondersteuning, de behandeling en de leesondersteuning door de wettelijk vertegenwoordigers, is het halen van een functioneel niveau van technisch lezen. Minimaal leesniveau E6 is noodzakelijk om in het Voortgezet Onderwijs mee te kunnen komen. De 'best practice behandeling' waarmee dit doel bereikt moet worden, gaat uit van het specifieke taalverwerkingsprobleem. Het richt zich op lezen én spellen en gekoppelde verwerking van spraakklanken en letters/woorden. De behandeling bestaat uit inhoudelijke modules, die systematisch op elkaar voortbouwen met aandacht voor individuele kind kenmerken.

  • 5.

    Het college biedt jeugdigen met EED zodanige dyslexiezorg die zij nodig hebben zodat zij met een zo optimaal mogelijk resultaat hun schoolloopbaan kunnen doorlopen. Het college stemt de dyslexiezorg af op de individuele ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en houdt rekening met omgevingsfactoren waarin de jeugdige opgroeit. Bovendien gaat het college ervan uit dat de aanbieder optimaal aansluit bij het onderwijsproces (inhoud en proces).

  • 6.

    Het college hanteert daarnaast de volgende aanvullende kwaliteitseisen:

    • de behandeling van dyslexie bestaat uit maximaal 70 uur voor het behandeltraject

      • 1.

        conform "Protocol Dyslexie Diagnostiek & Behandeling (PDD&B)", NKD 2013;

    • de behandeling wordt pas ingezet als de begeleiding vanuit het onderwijs (ondersteuningsniveau 1 t/m 3) aantoonbaar tot onvoldoende resultaat heeft geleid. Pas dan is er mogelijk sprake van EED en kunnen onderzoek en behandeling gewenst zijn. De EED ondersteuning is aanvullend op de onderwijsondersteuning die gelijktijdig blijft plaatsvinden;

    • aanbieder is aangesloten bij het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) en handelt in overeenstemming met de meest recente richtlijnen en protocollen van dit instituut en voldoet aan de kwaliteitseisen die door het NKD zijn gesteld op de volgende gebieden:

      • a.

        kwaliteitseisen voor een dyslexie behandelaar;

      • b.

        eisen met betrekking tot de kwaliteit van de diagnose en de behandeling;

      • c.

        kwaliteitseisen ten aanzien van de behandellocatie;

    • de specialistisch behandelaar is eindverantwoordelijk voor de behandeling van EED;

    • als specialistisch behandelaar voor EED komen in aanmerking:

      • a.

        een BIG-geregistreerd gezondheidspsycholoog;

      • b.

        een NIP-geregistreerde kinder- en jeugdpsycholoog en

      • c.

        een NVO-geregistreerd orthopedagoog generalist;

    • als medebehandelaars kunnen onder verantwoordelijkheid van de specialistische behandelaar betrokken worden:

      • a.

        een basispsycholoog en/of orthopedagoog;

      • b.

        een logopedist.

Artikel 9 Uitwerking individuele voorziening wonen en verblijf (artikel 2, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    Onder de individuele voorziening wonen en verblijf verstaat het college een 24 uurs voorziening voor jeugdigen ter vervanging van de eigen thuissituatie. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de jeugdige wordt de huisvesting vormgegeven.

  • 2.

    De module wonen en verblijf bestaat uit de volgende onderdelen, ook wel dakjes genoemd:

    • a.

      Dakje 0-A Pleegzorg;

    • b.

      Dakje 0-B Gezinshuizen;

    • c.

      Dakje 1 Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden;

    • d.

      Dakje 2 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht;

    • e.

      Dakje 3 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van onvoorspelbaar gedrag.

  • 3.

    Het college zet de module wonen en verblijf aanvullend in wanneer er naast de ondersteuningsbehoeften ook behoefte is aan een woon- of verblijfsomgeving. Voor dakje 0 en dakje 1 geldt dat het college deze ook zelfstandig kan inzetten.

  • 4.

    Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

    • a.

      accommodatie;

    • b.

      eten en drinken;

    • c.

      hotelmatige aspecten (zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht);

    • d.

      leefklimaat (dagelijkse/nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omgeving zoals bijvoorbeeld het gezin).

  • 5.

    Dakje 0-A Pleegzorg is het (tijdelijk) opvoeden en verzorgen van een jeugdige uit een ander gezin. Pleegouders bieden jeugdigen en thuis, waar ze kunnen rekenen op veiligheid, stabiliteit en een positief opvoedklimaat. Pleegouders zijn vrijwilligers en ontvangen dus geen salaris. De pleegzorgvergoeding die zij ontvangen is bedoeld ter dekking van de kosten voorde jeugdige. De pleegzorgbegeleiding (minimaal 1 keer per 6 weken) vanuit de instelling bestaat uit:

    • het bevorderen en volgen van een veilige en gezonde ontwikkeling van de jeugdige en tijdig signaleren wanneer deze stagneert;

    • het begeleiden van (specifieke) opvoeding van de jeugdige in het pleeggezin;

    • het coördineren en verbinden van het informele en formele systeem rondom de jeugdige(onderlinge relaties tussen pleegouders, ouders ende jeugdige);

    • het creëren van helderheid over het perspectief en;

    • het bewaken van de continuïteit;

    • rapportage en evaluatie.

  • 2.

    Het college onderscheidt bestandspleegzorg en netwerkpleegzorg. Bij netwerkpleegzorg zijn de pleegouders geworven uit het netwerk van de jeugdige en zijn systeem en kent de jeugdige de pleegouders, bij bestandspleegzorg komen de pleegouders uit het bestand van de aanbieder. Pleegzorg kan zowel in full time variant als deeltijdvariant toegepast worden. Bij de deeltijdvariant gaat het vaak om preventieve hulp voor een pleeggezin waar de zorg en opvoeding de (pleeg)ouders te zwaar valt. Het doel van de deeltijdvariant is het voorkomen van een uithuisplaatsing of break down (vroegtijdig beëindigde pleeggezinplaatsing). Wanneer er sprake is van meer dan de gebruikelijke opvoeding en verzorging wordt dit dakje gecombineerd met een ondersteuningsbehoefte voor jeugdige en/of pleegouders. Dit kan permanent zijn maar ook tijdelijk, bijvoorbeeld om de pleegouder bepaalde vaardigheden aan te leren.

  • 3.

    Wanneer in verband met een ernstige bedreiging van de veiligheid van de jeugdige en/of ouders besloten is (in vrijwillig of justitieel kader) tot directe plaatsing in een crisispleeggezin, wordt de zorg voor de jeugdige vooral gericht op stabilisatie, veiligheid en rust. Het verblijf in het crisispleeggezin is ondersteunend aan het proces dat met de ouders wordt doorlopen om voor de jeugdige weer een veilige gezinssituatie te realiseren. Bij crisispleegzorg is er sprake van spoedeisende problematiek of een crisissituatie. Het doel is stabilisatie van de crisissituatie en ontwikkelen van een perspectief voor de jeugdige en de ouders. Het college legt het vervolg voor de jeugdige en het gezin vast in een plan. Het college zet crisispleegzorg in voor maximaal 28 dagen met een gemiddelde van 7 contacturen per week door de pleegzorginstelling.

  • 6.

    Dakje 0-B Gezinshuizen is een vorm van kleinschalige jeugdhulp waarin gezinshuisouder(s) op professionele wijze vorm geven aan de verzorging, opvoeding en begeleiding van een aantal jeugdigen die geplaatst worden in het gezin van de gezinshuisouder(s). Ten minste één van de gezinshuisouders is een jeugdzorgprofessional die SKJ geregistreerd is. De jeugdige vraagt vanwege de gezins- en kindproblematiek een specifieke benadering bij het opgroeien en ontwikkelen. De gezinshuisouders werken samen met ouders en jeugdige aan een gezonde ontwikkeling van het kind, op basis van een zorgplan. De jeugdige blijft zo mogelijk contact onderhouden met het eigen gezin. Het is de verantwoordelijkheid van de gezinshuisouders om te zorgen voor een passend leefklimaat. Dit betekent dat er binnen het gezinshuis aandacht wordt besteed aan onder meer verzorging, opvoeding, veiligheid, ontwikkeling en stabiliteit. De gezinshuisouders zijn verantwoordelijk voor: emotionele steun, autonomie en ruimte, structureren en grenzen stellen, informatie en advies geven, begeleiding van de interactie van jeugdigen en ouders. Dit heeft tot gevolg dat het college geen aanvullende ondersteuningsbehoefte 1 en ondersteuningsbehoefte 2 hoeft in te zetten.

  • 7.

    Dakje 1 Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de jeugdige dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk. De jeugdige functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De jeugdige heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij ADL functioneert de jeugdige leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar. Het kan gaan om kamertraining voor jeugdigen. Dit dakje kan aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteunings-behoefte ook behoefte is aan de module wonen en verblijf.

  • 8.

    Dakje 2 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht bestaat uit 24 uurs actief toezicht. De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Er is sprake van gedragsproblematiek. Voor jeugdhulp geldt dat de problematiek zowel van psychische als psychiatrische aard kan zijn. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de jeugdigen vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben jeugdigen af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de ADL functioneert de jeugdige leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdige niet thuis kan wonen, heeft de jeugdige specifieke zorg nodig. Wanneer nodig is er 24 uur per dag op afroep een behandelaar beschikbaar. De huisvesting is passend bij het gedrag van de jeugdige, dit betekent dat het een veilige omgeving is voor de jeugdige en bestand is tegen mogelijk geweld/molest. Toezicht op de jeugdige is op een fysiek goede manier geregeld. De locatie is zo gebouwd/vormgegeven dat er goed toezicht gehouden kan worden, met als doel de veiligheid te bewaken. Er zijn bijvoorbeeld voldoende ramen/vensters vanaf de hal etc. zodat zichtbaar is wat er gebeurt. Dit dakje kan aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan de module wonen en verblijf.

  • 9.

    Dakje 3 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van onvoorspelbaar gedrag zet het college in als de jeugdige onvoorspelbaar gedrag vertoont. Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek. De problematiek kan zowel van psychische als psychiatrische aard zijn. De jeugdige heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie, zelf verwondend of zelfbeschadigend gedrag, angsten en psychosomatiek. Ook ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van sociale redzaamheid heeft de jeugdige veel hulp nodig. De jeugdige kan taken vaak met veel moeite zelf uitvoeren en heeft daarbij veel hulp of zelfs overname nodig. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de ADL functioneert de jeugdige leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Met betrekking tot ADL kan er uitgebreide behoefte aan hulp zijn, onder andere bij het eten en drinken, bij het zich wassen en kleden, de toiletgang. Bij deze jeugdige kan sprake zijn van verpleegkundig handelen als gevolg van fysieke gezondheidsproblemen. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen. Dakje 3 bestaat uit een veilige omgeving. Naast bewaking is een (pedagogisch) gekwalificeerde (slaap)dienst beschikbaar. Op afroep is 24 uur per dag een behandelaar beschikbaar. Er is een adequaat alarmeringssysteem en directe back-up van collega's aanwezig. De jeugdige heeft behoefte aan 24x7 toezicht. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdigen geen thuis hebben om op korte termijn naar terug te keren, hebben de kinderen en jongeren specifieke zorg nodig. Voor Dakje 3 is sprake van gemiddeld 1 begeleider op 4 jeugdigen. Binnen dit kader wordt er gestreefd naar een zo kleinschalig mogelijke setting. De woonomgeving is passend bij het gedrag van de jeugdige, dit betekent dat het een veilige omgeving is voor de jeugdige en bestand is tegen mogelijk geweld/molest. Toezicht op de jeugdige is op een fysiek goede manier geregeld. Er kan sprake zijn van cameratoezicht en de toegang tot de ruimten is gereguleerd. Dit dakje kan aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan de module wonen en verblijf.

Artikel 10 Uitwerking individuele voorziening maatregelhulp (artikel 2, derde lid, van de verordening)

De individuele voorziening maatregelhulp betreft de verplicht ingezette ondersteuning in de vorm van een maatregel die door de rechter is opgelegd, zoals Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Jeugdzorgplus.

Artikel 11 Uitwerking individuele voorziening van en naar dagbesteding (artikel 2, derde lid, van de verordening)

Het college verstrekt de individuele voorziening vervoer van en naar dagbesteding als het college heeft bepaald dat een jeugdige niet in staat is om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk al dan niet met openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel de locatie waar één van de vormen ondersteuningsbehoefte wordt aangeboden, te bereiken.

Artikel 12 Eigen kracht en sociaal netwerk (artikel 6, derde lid, van de verordening)

  • 1.

    Het college verstaat onder eigen kracht dat de jeugdige en/of het cliëntsysteem eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn sociaal netwerk indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het college is van oordeel dat het heel normaal is dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat inwoners en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Het college verstaat onder sociaal netwerk hetgeen daarover in de Jeugdwet is bepaald en legt dit als volgt uit: dit zijn personen met wie de jeugdige en/ of het cliëntsysteem regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld familieleden, huisgenoten, mantelzorgers, buren en medeleden van een groepsactiviteit, vrienden en kennissen, collega’s.

Artikel 13 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Gebruikelijke zorg is een invulling van de uitgangspunten eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen in de zin van artikel 2.3 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Van ouders wordt verwacht dat zij vanuit eigen kracht doen wat binnen hun mogelijkheden ligt, waarbij gebruikelijke zorg wordt gezien als een ondergrens. Er wordt niet vanzelfsprekend een individuele voorziening ingezet als ouders meer doen dan het gebruikelijke.

  • 3.

    Voor bovengebruikelijke zorg geldt dat er alleen een voorziening wordt getroffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) ontoereikend zijn.

  • 4.

    Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke zorg wordt met inachtneming van het beoordelingskader gekeken naar vier criteria. Hierbij is de samenhang tussen de criteria en de omstandigheden van de jeugdige en de ouders belangrijk. Op basis van de vier criteria en de richtlijn hieronder wordt gemotiveerd bepaald in hoeverre hulp gebruikelijk is. De criteria zijn:

    • leeftijd van de jeugdige. In principe hebben jonge kinderen met en zonder een beperking meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen.

    • de aard van de zorg. Alle kinderen hebben zorg nodig van hun ouders, alleen kan de aard van deze zorg verschillen. Bepaalde zorghandelingen die niet standaard bij alle kinderen voorkomen, kunnen daarom ook vallen onder de gebruikelijke zorg.

    • frequentie en duur van de zorg. Naast de leeftijd van de jeugdige en de aard van de zorg wordt ook gekeken naar de frequentie van de zorg en of deze aansluit op het normale patroon van de dagelijkse zorg. Ook geldt hierbij dat de duur van de zorg wordt meegewogen. Kortdurende hulp (korter dan 3 maanden) is in principe gebruikelijk en er wordt van ouders verwacht dat ze gedurende deze periode een extra inspanning leveren. De 3 maanden is in lijn met de oorspronkelijke AWBZ richtlijn. Het gaat hier om hulp die ouders kunnen bieden, zoals vervoer of dagelijkse verzorging. Voor bijvoorbeeld behandeling gelden de 3 maanden niet.

    • duur van de zorghandeling. Ten slotte wordt gekeken naar de tijd die iemand bezig is met de zorghandeling. Er is sprake van bovengebruikelijke zorg als iemand veel meer tijd kwijt is aan een handeling dan gemiddeld.

    Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigenbij verschillende leeftijden:

     

    Kinderen van 0 tot 3 jaar

    • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

    • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

    • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

    Kinderen van 3 tot 5 jaar

    • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

    • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

    • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

    • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

    • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

    • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

    Kinderen van 5 tot 12 jaar

    • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

    • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

    • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

    • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

    • zijn overdag zindelijk, en s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

    • hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer twee maal per week;

    • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

    Kinderen van 12 tot 18 jaar

    • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

    • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

    • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

    • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

    • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

    • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

    • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

    • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbeperkt aantal keren per week;

    • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Artikel 14 Kwaliteitseisen aanbieders (uitwerking artikel 8.1.1, tweede lid, onder c, van de Jeugdwet)

De uitwerking van de kwaliteitseisen die gelden voor aanbieders die via een pgb individuele voorzieningen leveren, zijn vastgelegd in bijlage 1 bij deze beleidsregels.

Artikel 15 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college gaat in de in artikel 9 van de verordening genoemde gevallen over tot het beëindigen, het herzien of intrekken van de verleende individuele voorziening in de vorm van zorg in natura dan wel pgb.

  • 2.

    Als het college het recht op een individuele voorziening, in de vorm van zorg in natura dan wel pgb heeft ingetrokken, zal het college altijd overgaan tot het terugvorderen van de ingetrokken individuele voorziening.

Artikel 16 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 3.

    Op het moment dat deze beleidsregels in werking treden, worden de op 28 november 2019 vastgestelde Beleidsregels jeugdhulp ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare collegevergadering van 27 februari 2024

dr. R. Toet

secretaris

mr. drs. R.G. Welten

burgemeester

Bijlage 1 Kwaliteitseisen voor pgb aanbieders

 

In aanvulling op artikel 11 van de verordening en hoofdstuk 4 van de Jeugdwet, gelden de volgende kwaliteitseisen. Daar waar gesproken wordt over personeel worden tevens ZZP’ers of personen anders werkend dan in dienstverband bedoeld.

 

Kwaliteitseisen met betrekking tot de doelmatigheid/deskundigheid

  • -

    Aanbieder zet personeel in dat over ervaring en kwalificaties beschikt die passend zijn bij de te verrichte activiteiten en bij de persoonlijke kenmerken en omstandigheden, complexiteit en aard van de problematiek van de jeugdige. Personeel dat cliëntgebonden zorg levert, moet een door de overheid erkende, afgeronde zorggerelateerde opleiding hebben afgerond. Op verzoek van het college toont de aanbieder dit aan;

  • -

    Aanbieder draagt er zorg voor dat duidelijk is wie bevoegd is om wat te mogen uitvoeren;

  • -

    Aanbieder werkt met bewezen effectieve interventies. De interventies zijn beschreven en onderbouwd;

  • -

    Aanbieder draagt zorg voor deskundigheidsbevordering, een verantwoorde werktoedeling, een goede werksfeer, de aanwezigheid van een ziekteverzuimbeleid, ontwikkelgesprekken en een veilige werkomgeving. De aanbieder handelt daarin conform de landelijke richtlijnen zoals door brancheorganisaties ontwikkeld.

Kwaliteitseisen met betrekking tot de veiligheid

  • -

    Veiligheid wordt systematisch besproken in teamvergaderingen, met inwoners en hun verwanten. In geval van een ZZP’er vervalt de eis tot het houden van teamvergaderingen;

  • -

    Personeel is toegerust om met acuut onveilige situaties om te gaan;

  • -

    Aanbieder heeft geregeld dat de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling is geïmplementeerd en gebruikt wordt door de organisatie;

  • -

    Aanbieder zorgt ervoor dat personeel de veiligheid inschatten aan de hand van een gestandaardiseerd risico-taxatie-instrument. Personeel bepaalt mede op basis van de risico’s de in te zetten ondersteuning;

  • -

    Aanbieder zorgt dat afspraken en de wijze van vervoer, niet zijnde vervoer behorend tot een maatwerkvoorziening op grond van de wet, zijn vastgelegd en dat deze duidelijk zijn voor personeel enjeugdigen, daarbij in acht genomen dat is bepaald hoe en waarmee een inwoner zich verplaatst en de daarbij behorende risico’s;

  • -

    Aanbieder maakt gebruik van een veiligheidsmanagementsysteem om continue risico’s te signaleren, verbeteringen door te voeren en beleid vast te leggen;

  • -

    Aanbieder draagt er zorg voor dat afspraken over gebruik van apparaten zijn vastgelegd, en dat er risicotaxaties worden uitgevoegd over omgang en afspraken;

  • -

    Aanbieder legt op het eerste verzoek van het college een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn jeugdigenin contact kunnen komen. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Deze verklaring moet dan binnen 9 weken na verzoek van het college worden overlegd. De eis van de VOG is van toepassing op natuurlijke personen.

Kwaliteitseisen met betrekking tot het leefklimaat en de fysieke omgeving

  • -

    Het leefklimaat en de fysieke omgeving zijn schoon, veilig en passend voor inwoners. Met passend wordt bedoeld dat het leefklimaat past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

Kwaliteitseisen met betrekking tot de bedrijfsvoering

  • -

    Aanbieder voert een deugdelijke administratie en goede registratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven en verplichtingen, cliëntdossiers en verantwoording te herleiding zijn naar bron en bestemming. Op verzoek van het college geeft de aanbieder inzage in de administratie en registratie.