Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haaren

Re-integratieverordening 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaaren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening 2009
CiteertitelRe-integratieverordening 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Is opvolger re-integratieverordening 2006, gewijzigd 2007.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet art. 147;
  2. Wet werk en bijstand art. 8 en 10, tweede lid;
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers , art. 34,35 en 36;
  4. Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.<

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels ontheffing arbeidsplichtBeleidsregels detacheringsbanenBeleidsregels onkostenvergoeding Beleidsregels loonkostensubsidie.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-04-200901-04-200901-01-2015Nieuwe regeling

16-04-2009

De Leije, 29 april 2009

raad, 16 april 2009

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening 2009

cRaadsbesluitOnderwerp: Vaststelling Re-integratieverordening 2009De raad van de gemeente Haaren;in zijn vergadering van 16 april 2009;gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 maart 2009;gelet op de behandeling in de raadscommissie van 2 april 2009;gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, de artikelen 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de wet inkomensvoorziening ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,BESLUIT:1. De Re-integratie verordening 2009 vast te stellen.- Tekst van de Re-integratieverordening 2009:Re-integratieverordening 2009

Hoofdstuk 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    WWB:de Wet werk en bijstand

  • 2.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • 3.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • 4.

    Wsw: de Wet sociale werkvoorziening

  • 5.

    Anw: de Algemene nabestaandenwet

  • 6.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren

  • 7.

    Raad: de gemeenteraad van de gemeente Haaren

  • 8.

    Uitkeringsgerechtigde: persoon jonger dan 65 jaar die een uitkering ontvangt ingevolge de WWB, de Ioaw of de Ioaz ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

  • 9.

    Niet-uitkeringsgerechtigde: persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de WWB en beschikbaar voor de arbeidsmarkt voor tenminste 16 uur per week

  • 10.

    Jongere: werkloos werkzoekende tot 23 jaar en behorend tot de gemeentelijke doelgroep voor re-integratie

  • 11.

    Belanghebbende: persoon behorend tot de doelgroep van het gemeentelijk re-integratiebeleid

  • 12.

    Alleenstaande ouder: de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder met de zorg voor een kind in de leeftijd tot 12 jaar

  • 13.

    Voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de WWB

  • 14.

    Algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk op grond van de Wsw en werk dat gewetensbezwaren oproept

  • 15.

    Duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van zes maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is

  • 16.

    Re-integratietraject: het geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid aangeboden door de gemeente, dan wel, ingeval van arbeidsactivering op het verbeteren van de kwaliteiten van de belanghebbende als voortraject van een re-integratietraject

  • 17.

    Werkstage: het verrichten van onbetaalde werkzaamheden gedurende een vooraf afgesproken periode als onderdeel van een traject naar uitstroom naar betaald werk met als doel het opdoen van kennis en vaardigheden door belanghebbende

  • 18.

    Participatieplaats: onbeloonde additionele werkzaamheden conform art 10 a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ.

Artikel 2 Doelgroep

Doelgroep van deze verordening zijn inwoners van de gemeente Haaren die behoren tot een van de volgende groepen:

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden

  • 2.

    Niet-uitkeringsgerechtigden

  • 3.

    Personen met een nabestaanden of halfwezenuitkering op grond van de Anw

  • 4.

    Personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 van de WWB, die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot de doelgroepen als genoemd onder a tot en met c behoren.

Hoofdstuk 1 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 3 Taak gemeente

  • 1

    Het college biedt aan personen uit de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2

    Het college stelt vast welke voorziening gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling uitgaande van de kortste weg naar duurzame arbeid.

  • 3

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen en bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

  • 4

    De voorzieningen die het college in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking.

Artikel 4 Beleidsvaststelling en verantwoording

  • 1

    De raad stelt ieder jaar de kaders voor het re-integratiebeleid vast. Dat geschiedt in de Programmabegroting. In de Programmabegroting geeft het college op basis van het beschikbare budget aan op welke wijze het komende jaar wordt voorzien in de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate worden ingezet voor de doelgroep.

  • 2

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de raad een verslag, de Programmarekening, conform artikel 77 WWB over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Hoofdstuk 1 RECHTEN EN PLICHTEN

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1

    De belanghebbende kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, de op grond van deze verordening vastgestelde beleidsregels en de in artikel 4 genoemde Programmabegroting.

  • 3

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Artikel 6 Verplichtingen van belanghebbenden

  • 1

    De uitkeringsgerechtigde is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.

  • 2

    De uitkeringsgerechtigde aan wie een voorziening in het kader van deze verordening wordt aangeboden, is verplicht gebruik te maken van deze voorziening, uitgezonderd de voorziening schuldhulpverlening conform artikel 18 van deze verordening.

  • 3

    De belanghebbende die deelneemt of moet deelnemen aan een voorziening, is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 4

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt of moet deelnemen aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het derde lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover in de Afstemmingsverordening is bepaald.

  • 5

    Indien een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-gerechtigde niet voldoet aan het gestelde in het derde lid, kan het college besluiten om gedurende 12 maanden geen nieuwe voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden. De 12 maanden gaan in na datum van het besluit om het eerste traject te beëindigen.

Artikel 7 Criteria ontheffing tot arbeidsplicht

  • 1

    Het college kan, met inachtneming van artikel 9 tweede en vierde lid en artikel 9a van de WWB en artikel 37a en 38 van de Ioaw en Ioaz, bepalen dat aan de uitkeringsgerechtigde, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 6 eerste lid en tweede lid van deze verordening genoemde verplichtingen.

  • 2

    Bij de bepaling van "dringende redenen" als rechtsgrond voor een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 tweede lid WWB, dient het college aan te geven in hoeverre sociale, medische of psychische aspecten een belemmering vormen voor de nakoming door de uitkeringsgerechtigde van de plicht tot arbeidsinschakeling. Bij de beoordeling hiervan kan het college een deskundigenadvies inwinnen.

  • 3

    Een uitkeringsgerechtigde van 57½ jaar of ouder wordt ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling indien het college uit een individuele beoordeling concludeert dat de afstand tot de arbeidsmarkt niet meer te overbruggen is.

  • 4

    Voor alle uitkeringsgerechtigden geldt dat de ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling voor een door het college vast te stellen periode van ten hoogste 12 maanden wordt verleend.

  • 5

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen. De verlening wordt voor een door het college vast te stellen periode van ten hoogste 12 maanden verleend.

  • 6

    Het college kan in beleidsregels nadere criteria voor ontheffing vaststellen.

Hoofdstuk 1 VOORZIENINGEN

Artikel 8 Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

  • 1

    De voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling zijn onder te verdelen in ondersteuning bij arbeidsinschakeling, werkervaring en arbeidsactivering. Scholing, schuldhulpverlening en kinderopvang kunnen deel uit maken van deze voorzieningen.

  • 2

    Het college kan aan ondernemingen waarbij een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in artikel 12, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 3

    Het college kan voordat besloten wordt tot een re-integratietraject en/of de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor de belanghebbende van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

  • 4

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden die verband houden met aard en doel van de voorziening.

  • 5

    Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de belanghebbende die aan een voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 6 van deze verordening, dan wel in artikel 9 en 9a van de WWB niet nakomt;

    • b.

      de belanghebbende die aan voorziening deelneemt niet meer tot de doelgroep als genoemd in artikel 2 behoort;

    • c.

      de belanghebbende die deelneemt aan een voorziening neveninkomsten heeft, die naar het oordeel van het college betekenen dat ook zonder voorziening een plaats is te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      het college een andere voorziening geschikter acht voor belanghebbende, gelet op het gestelde in artikel 9 eerste en tweede lid van deze verordening.

  • 6

    het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

Artikel 9 Afweging meest geschikte voorziening

  • 1

    Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is wordt rekening gehouden met de individuele mogelijkheden van de belanghebbende in verband met gezondheid en belastbaarheid.

  • 2

    Het college houdt bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is rekening met de zorgtaak van alleenstaande ouders voor hun kinderen.

  • 3

    De alleenstaande ouder kan pas deelnemen aan een voorziening zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening indien een door het college noodzakelijk geachte kinderopvangvoorziening beschikbaar is.

  • 4

    De alleenstaande ouder heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het verkrijgen van adequate kinderopvang.

Artikel 10 Budgetten

  • 1

    De budgettaire ruimte voor voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling bestaat uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen na aftrek van de kosten voor gesubsidieerde arbeid in verband met de uitvoering van artikel 19 van deze verordening alsook van de overige verplichtingen voor het betreffende jaar.

  • 2

    Het college kan een maximum verbinden aan de kosten die de gemeente voor een niet-uitkeringsgerechtigde of ANW-gerechtigde voor haar rekening neemt in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 1 WERKERVARING

Artikel 11 Werkstage

  • 1

    Het college kan aan de doelgroep genoemd in artikel 2, een werkstage aanbieden.

  • 2

    Het doel van de werkstage is het opdoen van kennis en vaardigheden ten behoeve van het functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3

    De werkstage kent een maximale duur van drie maanden. In het geval het een jongere betreft is eenmalige verlenging met ten hoogste drie maanden toegestaan.

  • 4

    De belanghebbende verricht de stagewerkzaamheden onbetaald.

  • 5

    Het college plaatst de persoon alleen indien dit naar het oordeel van het college de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en indien geen verdringing van regulier of gesubsidieerd werk plaatsvindt.

  • 6

    In een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever, stagiair en college worden tenminste vastgelegd: ◦het (leer) doel van de stage; ◦de stagewerkzaamheden die de belanghebbende gaat verrichten; ◦de begin- en einddatum van de stage alsmede het aantal uren per week ◦indien aan de orde: afspraken over onkostenvergoedingen, verzekeringen en dergelijke; ◦de wijze waarop en door wie de begeleiding, terugkoppeling en rapportage plaatsvinden.

Artikel 12 Detacheringsbanen

  • 1

    Het college kan aan belanghebbende een tijdelijk dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een uitvoerder. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3

    Plaatsing geschiedt alleen indien, naar het oordeel van het college, door die plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

  • 4

    Het college verzoekt indien mogelijk de werkgever een verklaring van het betrokken medezeggenschapsorgaan te overleggen waaruit blijkt dat dit orgaan akkoord gaat met de detacheringsplaats.

  • 5

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente, het werkgeverschap voor de banen bedoeld in het eerste lid uitvoert. Deze organisatie kan een te re-integreren persoon een individuele privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst aanbieden.

  • 6

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de detacheringsbanen. Daarbij gaat het onder meer om de duur en omvang van de banen, de hoogte van de werkgeversbijdragen, de arbeidsvoorwaarden, rechten en plichten.

Artikel 13 Loonkostensubsidie

  • 1

    Het college kan aan ondernemingen waarbij een uitkeringsgerechtigde, die door het Werkbedrijf UWV als niet-bemiddelbaar wordt beschouwd en algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in artikel 12, een loonkostensubsidie verstrekken om duurzame uitstroom te bevorderen.

  • 2

    Het college kan aan ondernemingen waarbij een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard aansluitend op een voorziening als bedoeld als in artikel 12, een loonkostensubsidie verstrekken om duurzame uitstroom uit gesubsidieerd werk te bevorderen.

  • 3

    De loonkostensubsidie wordt verstrekt ter compensatie van extra begeleidingskosten ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde / belanghebbende en geringere productiviteit.

  • 4

    De loonkostensubsidie bedraagt 50 % van de totale loonkosten op basis van het wettelijk minimum loon, wat op datum van indiensttreding van toepassing is, wordt verstrekt voor de maximale duur van 1 jaar na aanvang van het dienstverband van uitkeringsgerechtigde / belanghebbende indien een dienstverband van minimaal 6 maanden wordt aangegaan.

  • 5

    Het college stelt ten aanzien van de verstrekking van de loonkostensubsidie nadere regels vast voor wat betreft de hoogte en duur van de loonkostensubsidie, de voorwaarden waaronder de loonkostensubsidie wordt verstrekt en andere mogelijke uitvoeringsaspecten.

  • 6

    Bij alle bepalingen betreffende loonkostensubsidie dient rekening gehouden te worden met de bepalingen van de Europese verordening 2204 / 2002.

Hoofdstuk 1 ARBEIDSACTIVERING

Artikel 14 Arbeidsactivering

  • 1

    Het college kan uitkeringsgerechtigden die tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheven zijn van de verplichtingen op grond van artikel 7 eerste lid van deze verordening, een traject aanbieden gericht op het verbeteren van kwaliteiten van de uitkeringsgerechtigde als voortraject van een re-integratietraject.

  • 2

    De afspraken die het college maakt met de uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een traject gericht op arbeidsactivering, zoals het doel, de inhoud, de wijze van begeleiding en de duur van het traject, worden vastgelegd in een traject.

  • 3

    Het college kan een traject gericht op arbeidsactivering beëindigen als:

    • a.

      een uitkeringsgerechtigde die deelneemt niet meer tot de doelgroep als genoemd in artikel 2 behoort;

    • b.

      het traject naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan het behalen van de in het traject omschreven doelstelling; in dat geval spant het college zich in om een ander passend traject op arbeidsactivering aan te bieden dan wel een andere vorm van ondersteuning te bieden;

    • c.

      de uitkeringsgerechtigde zich naar het oordeel van het college onvoldoende inspant om het traject conform de in het trajectplan gemaakte afspraken uit te voeren.

  • 4

    Bij beëindiging van een traject gericht op arbeidsactivering op grond van het derde lid sub c van dit artikel kan het college de uitkeringsgerechtigde voor een bepaalde periode uitsluiten van deelname aan (onderdelen van) het traject gericht op arbeidsactivering. De periode van uitsluiting bedraagt ten hoogste twaalf maanden.

  • 5

    Wanneer het college gebruik maakt van de bevoegdheid als bedoeld in het vierde lid, houdt het college rekening met de afwegingscriteria zoals gesteld in artikel 2 tweede lid en artikel 6 van de Afstemmingsverordening. Het gebruik van deze bevoegdheid laat onverlet dat het college op grond van de Afstemmingsverordening nog een afzonderlijk maatregelenbesluit kan nemen.

Artikel 15 Participatieplaats

  • 1

    Het college kan uitkeringsgerechtigden additionele arbeid laten verrichten voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.

  • 2

    Bij een participatieplaats zijn de bepalingen van artikel 10 a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ van toepassing.

Hoofdstuk 1 VRIJLATING, VERGOEDINGEN EN SCHULDHULPVERLENING

Artikel 16 Inkomstenvrijlating

  • 1

    De uitkeringsgerechtigde met inkomsten uit deeltijdarbeid kan, op grond van artikel 31 tweede lid sub o van de WWB, gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden in aanmerking komen voor een inkomensvrijlating.

  • 2

    De vrijlating wordt verstrekt in verband met het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 3

    Om in aanmerking te kunnen komen voor de vrijlating dient het verrichten van deeltijdarbeid bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde, Dit is het geval indien:

    • a.

      het verrichten van deeltijdarbeid in het kader van het re-integratietraject is vermeld in de beschikking als bedoeld in artikel 3 vierde lid van deze verordening, of;

    • b.

      de uitkeringsgerechtigde in de twaalf maanden voorafgaande aan de werkaanvaarding geen betaald werk heeft verricht, of;

    • c.

      de uitkeringsgerechtigde ontheven is van de verplichtingen als bedoeld in artikel 7 eerste lid van deze verordening;

    • d.

      het college om andere redenen dan onder a tot en met c genoemd van oordeel is dat deeltijdarbeid in dit specifieke geval bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 4

    De vrijlating is niet van toepassing op de door de uitkeringsgerechtigde niet tijdig opgegeven inkomsten.

  • 5

    De hoogte van de vrijlating is gelijk aan hetgeen in artikel 31 tweede lid sub o van de WWB is bepaald.

Artikel 17 Vergoeding onkosten

Het college stelt nadere regels ten aanzien van de verstrekking van onkostenvergoedingen voor verwervingskosten in verband met deelname aan een re-integratietraject, dan wel behoud van arbeid gedurende de eerste 6 maanden van een dienstverband na een re-integratietraject.

Artikel 18 Schuldhulpverlening

  • 1

    Indien de belanghebbende problematische schulden heeft die een traject gericht op arbeidsinschakeling dan wel gericht op arbeidsperspectief in de weg staan, kan het college gelijktijdig met voornoemde trajecten, ook besluiten een schuldhulpverleningstraject te starten.

  • 2

    Schuldhulpverlening is daarmee aan te merken als een voorziening van artikel 8, wat echter vanwege het sterk hulpverlenende karakter niet afdwingbaar opgenomen kan worden in een traject, en het niet accepteren van deze voorziening als onderdeel van een traject valt daarom niet onder de werking van de Afstemmingsverordening.

  • 3

    Schuldhulpverlening als trajectonderdeel kan alleen afgedwongen worden indien een gerechtelijk vonnis deze voorziening dwingend voorschrijft.

Hoofdstuk 1 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19 Overgangsbepalingen gesubsidieerde arbeid

  • 1

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de vóór 1 januari 2004 aangegane dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, en stimuleert de uitstroom.

  • 2

    Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de vóór 1 januari 2004 aangegane dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en Doorstroombanen, en stimuleert de uitstroom. De hoogte van de subsidie wordt door het college vastgesteld.

  • 3

    De dienstbetrekkingen genoemd in het eerste en tweede lid zijn, vanaf het moment van inwerkingtreding van de WWB, voorzieningen in de zin van de WWB. Het college kan nadere voorwaarden stellen aan de subsidieverstrekking.

Artikel 20 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21 Intrekking eerdere verordening

De eerder op 15 december 2005 vastgestelde Reïntegratieverordening en de wijziging van artikel 16 vastgesteld op 15 maart 2007, worden ingetrokken.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Re-integratieverordening 2009".

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie en werkt terug tot 1 april 2009.

1 bij de verordening

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGArtikel 1 - BegrippenIn de verordening zijn de verschillende doelgroepen afzonderlijk gedefinieerd. Daarnaast wordt gesproken over "belanghebbende". Met belanghebbende wordt iedereen die behoort tot een van de doelgroepen van het gemeentelijk re-integratiebeleid bedoeld.Voor de definiëring van algemeen geaccepteerde arbeid is aangesloten bij hetgeen in de wet staat. Het is vanzelfsprekend dat het dient te gaan om legale arbeid waarvoor de werknemer minimaal het wettelijk minimum loon krijgt. Over het algemeen zal gelden dat aan gewetensbezwaren (strikt persoonlijke omstandigheden) slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk (RvS 1984/12 en RvS 1998/105). Een beroep op dergelijke gronden werd erkend in een zaak waarin een islamitische vrouw niet als enige vrouw werkzaam hoefde te zijn met een of meer mannen en in een casus waarin godsdienstig bezwaar bestond tegen het werk op zondag.Ten aanzien van duurzame arbeid is uitgegaan van de algemeen gebruikelijke termijn van zes maanden. Het risico op terugval is in de eerste zes maanden het grootst. Bovendien is dit een redelijke termijn voor het maken van prestatieafspraken met re-integratiebedrijven.Voor het overige spreekt dit artikel voor zich.Artikel 2 - DoelgroepIn dit artikel worden de doelgroepen van het gemeentelijk re-integratiebeleid - conform artikel 10 van de WWB - genoemd. Onder d) is genoemd de groep die wegens een voorziening gericht op arbeidsinscha-keling niet tot één van de andere doelgroepen behoort. Concreet gaat het hier om personen die een dienstverband hebben dat geheel of gedeeltelijk uit het re-integratiebudget wordt gefinancierd, dus personen met een "oude" WIW of ID-baan of personen met een detacheringsbaan.In verband met het realiseren van doorstroom naar regulier werk kan de gemeente ook personen uit deze groep voor een voorziening in aanmerking laten komen.Bij invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie per 29 december 2008 wordt de gemeente opgedragen om in de re-integratieverordening "evenwichtige aandacht" voor de personen, behorend tot de gemeentelijke doelgroep, tot uitdrukking te laten komen en aandacht te besteden aan zorgtaken. Dat laatste komt met name tot uitdrukking in artikel 9 lid 2 en ook in "de beleidsregels ontheffing van de arbeidsplicht" met betrekking tot mantelzorgers. De "evenwichtige aandacht" voor de verschillende doelgroepen komt met name tot uitdrukking doordat hoofdzakelijk wordt gesproken over "belanghebbende" waaronder alle personen vallen die tot onze doelgroep horen. Slechts daar waar het hebben van een uitkering voorwaarde is, wordt gesproken over een uitkeringsgerechtigde, zoals bijvoorbeeld bij een de inkomstenvrijlating van artikel 16 van deze verordening.Artikel 3 - Taak gemeenteIn het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven conform artikel 7 WWB. Het college stelt allereerst vast of iemand op eigen kracht aan het werk kan komen, of dat ze verdergaande ondersteuning in de vorm van een voorziening biedt.Het tweede lid bepaalt dat het college vaststelt voor welke voorziening belanghebbende in aanmerking komt. Uitgangspunt is dat die voorziening wordt aangeboden die, naar het oordeel van het college, voor belanghebbende de kortste weg naar duurzame arbeid inhoudt. Hieruit blijkt ook dat het college bij het bepalen of, en zo ja welke voorziening wordt ingezet, altijd individueel maatwerk dient te geven. Overigens kan de kortste weg naar werk ook zijn de weg die gevolgd moet worden om zich als starter conform het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 te kwalificerenHet derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat bij de samenstelling van een re-integratietraject rekening kan worden gehouden met verschillen tussen personen. Een breed aanbod maakt het tevens mogelijk in te spelen op de budgettaire (on)mogelijkheden van de gemeente.In het vierde lid is bepaald dat het besluit over de toekenning van een of meer voorzieningen (het traject) dient te worden vastgelegd in een beschikking aan de belanghebbende. Ten aanzien van uitkeringsgerechtigden is genoemd besluit gekoppeld aan de verstrekking van de uitkering (besluit tot toekenning of herziening van de uitkering).Ten aanzien van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigde dient de melding bij de gemeente voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling te worden beschouwd als aanvraag die de gemeente door middel van een beschikking afhandelt.Indien de gemeente een voorziening niet noodzakelijk acht wordt ook dit besluit middels een beschikking aan de belanghebbende kenbaar gemaakt.Het traject is hiermede onderdeel van het besluit tot toekenning, voortzetting of herziening van de bijstand, en bij het niet nakomen van die verplichtingen kan het college een maatregel opleggen conform de Afstemmingsverordening. Omdat het traject een eenzijdige rechtshandeling is (CRvB, 23 september 2003) is een door zowel het college als de belanghebbende te ondertekenen trajectplan niet langer noodzakelijk, in tegenstelling tot de verplichting zoals die was genoemd in de Algemene bijstandswet. Dit betekent eveneens een forse administratieve lastenverlichting, immers het trajectplan hoeft niet langer heen en weer gestuurd te worden en men hoeft niet langer te wachten op ondertekening om een traject in te zetten. De beschikking volstaat immers.Artikel 4 - Beleidsvaststelling en verantwoordingDe gemeenteraad stelt de beleidskaders voor het bijstandsbeleid vast. Het gaat daarbij om de missie en hoofdlijnen van het beleid. De concrete invulling van deze kaders en de budgettaire mogelijkheden en implicaties worden jaarlijks vastgelegd in de Programmabegroting.De verantwoording van het college aan de raad vindt conform artikel 77 van de WWB plaats. Dit gebeurt in de Programmarekening en gaat dan met name over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.Artikel 5 - Aanspraak op ondersteuningDe in het eerste lid genoemde aanspraak op ondersteuning en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen, is reeds in de WWB (artikel 10) zelf geregeld. Vanuit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling hierover op te nemen.Bij de aanspraak op ondersteuning gaat het niet om een recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. De aanspraak op ondersteuning geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een ANW-uitkering. Het is aan de gemeente om te bepalen of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens bepaalt de gemeente uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.In het tweede lid wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die de gemeente hanteert bij het aanbieden van voorzieningen. De criteria zijn vastgelegd in deze verordening, de op basis van de verordening vastgestelde beleidsregels.Het derde lid bepaalt dat de gemeente geen ondersteuning biedt indien sprake is van een voorliggende voorziening. Hierbij dient men bijvoorbeeld te denken aan re-integratieactiviteiten die het Werkbedrijf UWV voor belanghebbende inkoopt, dan wel ondersteuning die belanghebbende krijgt van uitzendbureaus, een (voormalig) werkgever enz.Daarnaast kan sprake zijn van een voorliggende voorziening in termen van bekostiging van een bepaalde activiteit; zo dient de gemeente, indien aan de orde, zoveel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden van de Wet studiefinanciering en de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Mochten deze voorzieningen onvoldoende bijdragen aan de re-integratie van belanghebbende dan kan de gemeente besluiten middelen uit het re-integratiebudget in te zetten.Artikel 6 - Verplichtingen van de belanghebbendeVanuit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn de verplichtingen zoals die in de WWB staan nogmaals vermeld. Deze verplichtingen gelden vanaf de melding, dus al voordat het recht op bijstand is vastgesteld. Helder is dat de belanghebbende geen nadere eisen kan stellen aan regulier werk ten aanzien van de aard, omvang en beloning. Dat neemt niet weg dat het werkloosheidsrisico van de belanghebbende steeds een centraal criterium vormt bij de beoordeling van de algemeen te accepteren arbeid. Naar mate de vooruitzichten op ander en beter aansluitend werk voor de belanghebbende groter zijn, zal eerder rekening worden gehouden met aspecten als opleidingsniveau en vorig beroep als ook afstand tot het werk. Uiteraard spelen in deze belangenafweging ook de omstandigheden op de regionale arbeidsmarkt, de persoonlijke omstandigheden, de gezinssituatie en fysieke belemmeringen.De concrete invulling van de verplichtingen wordt daarom zoveel mogelijk afgestemd op het individu en door het college in een beschikking gespecificeerd.Vanuit re-integratie is schuldhulpverlening aan te merken als een voorziening, die het totale traject en de arbeidsacceptatie ten goede kan komen. Schuldhulpverlening kent echter een sterk element van hulpverlening. Vanuit hulpverlening heeft dwang vaak een averechtse werking en zou deze voorziening van meet af aan gedoemd zijn te mislukken. Daarom wordt bij deze voorziening afgezien van een verplichtend gebruik en valt dan ook buiten de werking van de Afstemmingsverordening.Het vierde lid legt de verbinding met de Afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.Omdat voor personen zonder uitkering en Anw-gerechtigden het verlagen van de uitkering als maatregel niet mogelijk is, is in het vijfde lid bepaald dat in die gevallen er geen nieuw gemeentelijk aanbod in de vorm van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling gedaan zal worden gedurende 1 jaar na datum besluit om het eerdere traject te beëindigen.Artikel 7 - Criteria ontheffing plicht tot arbeidsinschakelingHet eerste lid bepaalt dat het college de uitkeringsgerechtigde tijdelijk kan ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede van de verplichting gebruik te maken van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Ontheffing wordt alleen verleend als de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde dit rechtvaardigen.Het tweede lid geeft aan welke aspecten meegewogen dienen te worden om te bepalen of sprake is van een dringende reden op grond waarvan het college ontheffing kan verlenen. Ontheffing dient uitsluitend bij wijze van uitzondering te worden verleend. Medische of psychische belemmeringen zijn als zodanig geen reden voor een ontheffing. Op basis van deskundig (medisch/arbeidskundig) onderzoek dient te worden vastgesteld in hoeverre de belanghebbende in staat is tot werken. Het als gevolg van een deskundigenonderzoek ondergaan van een medische behandeling om de belemmeringen op te heffen, wordt niet als verplichting opgelegd.Het is mogelijk uitsluitend ontheffing van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid te verlenen, maar de uitkeringsgerechtigde wel te verplichten om gebruik te maken van de door het college aangeboden voorzieningen. Andersom is niet mogelijk.In lid 3 wordt gesproken over een 57 ½ jarige. Bij een 57 ½ jarige dient eenmalig vastgesteld te worden of de afstand tot de arbeidsmarkt nog te overbruggen gezien de belemmeringen van de cliënt enerzijds en de voorzieningen anderzijds. Zijn de belemmeringen niet meer op te heffen met voorzieningen, dan is er geen mogelijkheid meer om tot arbeidsinschakeling te komen.Indien er sprake is van een ontheffing is deze altijd tijdelijk voor de maximale duur van 12 maanden. Dit geldt ook voor de 57 ½ jarigen. Bij de heroverweging moet gekeken worden of omstandigheden dermate zijn gewijzigd dat middels inzet van voorzieningen arbeidsinschakeling weer mogelijk is.Na 12 maanden moet er een heroverweging zijn. Dan is weer ontheffing mogelijk voor de maximale termijn van 12 maanden.In lid 6 staat dat er via nadere beleidsregels ontheffingen verleend kunnen worden. Daarbij moet gedacht worden aan specifieke groepen zoals bijvoorbeeld mantelzorgers en personen die extern verpleegd wordenIn deze verordening zijn geen bepalingen meer opgenomen over ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar, omdat dit vanaf 1-1-2009 wettelijk is geregeld in artikel 9 a van de WWB.Artikel 8 - Voorzieningen gericht op arbeidsinschakelingIn het eerste lid is een globale onderverdeling gemaakt naar type voorziening en de mogelijkheid tot scholing als onderdeel van een traject.Kinderopvang wordt niet als afzonderlijke voorziening genoemd omdat voorzieningen in de regel uit het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen worden bekostigd (zie artikel 10 van deze verordening). Kinderopvang kan uiteraard wel onderdeel van een traject zijn. Voor het overige wordt verwezen naar de mogelijkheden die de Wet kinderopvang (Wk) biedt. De Wk regelt de (bekostiging) van kinderopvang voor een aantal wettelijke doelgroepen, waaronder personen in een gemeentelijk re-integratietraject.Voorts is in het tweede lid de mogelijkheid tot nazorg geregeld, waarbij het uitsluitend gaat om begeleiding in de eerste maanden nadat belanghebbende betaald werk heeft gekregen (jobcoaching). Dit wordt alleen toegepast indien en voor zover dit voor het slagen van het traject om duurzaam aan het werk te zijn noodzakelijk is. Deze noodzaak is ter beoordeling van het college en maakt onderdeel uit van het traject.Het derde lid geeft aan dat het college de mogelijkheid heeft eerst te onderzoeken of een bepaalde voorziening gericht op arbeidsinschakeling past bij de (on)mogelijkheden van de cliënt. Het gaat om een nadere diagnosestelling teneinde te komen tot een voor cliënt passend traject.Aan het toekennen van een voorziening kan het college nadere verplichtingen verbinden, aldus het vierde lid. Deze dienen altijd een relatie te hebben met aard en doel van de voorziening.In het vijfde lid is geregeld in welke gevallen een voorziening wordt beëindigd. De reden hiervoor kan gelegen zijn in (de inspanningen van) de belanghebbende zelf alsook in het (te geringe) rendement dat de voorziening voor deze belanghebbende oplevert.Het zesde lid regelt de bevoegdheid van het college de uitvoering van voorzieningen in te kopen bij derden en met deze derden te komen tot uitvoeringsafspraken. Dit ligt in het verlengde van de wet Structuur uitvoering Werk en Inkomen die stelt dat re-integratieactiviteiten door private bedrijven dienen te worden uitgevoerd.Artikel 9 - Afweging meest geschikte voorzieningHet vaststellen van de meest geschikte voorziening is maatwerk. Diverse aspecten maken deel uit van die individuele afweging, zoals een re-integratieadvies van het Werkbedrijf UWV, de motivatie en capaciteiten van belanghebbende, de arbeidsmarktrelevantie van een voorziening, de beschikbaarheid van voorzieningen en financiële middelen. Een voorziening gericht op arbeid wordt alleen toegekend als duurzame arbeidsinschakeling zonder voorziening niet mogelijk is.Bij het beoordelen van de persoonlijke mogelijkheden wegen niet zozeer aspecten als opleiding en werkervaring mee (zie ook de toelichting op artikel 7 van deze verordening), als wel de gezondheid en belastbaarheid van de belanghebbende.Ten aanzien van de alleenstaande ouder geldt dat de gemeente rekening dient te houden met diens zorgtaken. Het beschikbaar zijn van adequate kinderopvang is in dit verband een noodzakelijke voorwaarde. De gemeente heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het creëren van voldoende kinderopvangmogelijkheden binnen de gemeente. Dit neemt niet weg dat de alleenstaande ouder een eigen verantwoordelijkheid heeft voor wat betreft het verkrijgen van kinderopvang. Dit strookt met de uitgangspunten van de Wet kinderopvang (Wk) waarbij ouders een belangrijke rol krijgen toebedeeld waar het gaat om het regelen en bekostigen van kinderopvang. Ook is het mogelijk dat kinderopvang onderdeel is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (zie artikel 8).Artikel 10 - BudgettenDe WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alléén geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag voor een voorziening; indien een bepaalde voorziening noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van belanghebbende, dient het college hierin te voorzien.Concreet is voor voorzieningen als bedoeld in deze verordening het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen beschikbaar, na aftrek van de middelen die nodig zijn om de "oude" In- en Doorstroombanen en dienstverbanden op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden te bekostigen. Om te voorkomen dat dit budget wordt overschreden, zal jaarlijks via de Programmabegroting (artikel 4 van deze verordening) aangegeven worden hoe het re-integratiebudget wordt ingezet. Door het schuiven tussen voorzieningen kan indien noodzakelijk budgettaire ruimte worden gecreëerd voor voorzieningen die het meest noodzakelijk zijn en kan het college inspelen op een verwachte toe- of afname van het aantal personen dat een beroep zal doen op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.In het tweede lid is bepaald dat het college een maximum kan verbinden aan de gemeentelijke bijdrage aan de arbeidsinschakeling van niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een ANW-uitkering. Indien de kosten van een voorziening hoger zijn dan dit maximum, dient een eigen bijdrage te worden betaald.Artikel 11 - WerkstageDe werkstage is voor alle doelgroepen bedoeld. Bij uitkeringsgerechtigden valt de werkstage onder de noemer werken met behoud van uitkering. Dit instrument is bij uitstek geschikt als proefplaatsing voordat een daaropvolgend dienstverband plaatsvindt.Een werkstage heeft tot doel dat belanghebbende werkervaring in een bepaalde richting en/of werknemersvaardigheden opdoet om zo zijn positie op de arbeidsmarkt te versterken. De werkstage is dus overwegend gericht op het uitbreiden van de kennis en vaardigheden van de belanghebbende. Afspraken tussen gemeente, werkgever en belanghebbende over begeleiding, doel, inhoud, duur en voorwaarden van de werkstage dienen te worden vastgelegd in een overeenkomst. Er is géén sprake van een reguliere arbeidsovereenkomst.Ten aanzien van de doelgroep jongeren staat de mogelijkheid open de werkstage eenmalig met maximaal drie maanden te verlengen; dit in verband om de sluitende aanpak van jeugdwerkloosheid in overeenstemming met het landelijk beleid te brengen.Artikel 12 - DetacheringsbanenDit artikel voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van gesubsidieerde banen. Personen worden via een detacheringconstructie bij een uitvoerder (de organisatie of het bedrijf waar de werknemer gedetacheerd is) te werk gesteld. Het college werkt de details via beleidsregels uit (zesde lid).Omdat het om gesubsidieerd werk gaat dient de gemeente zich ervan te vergewissen dat de plaatsing niet leidt tot verdringing van reguliere banen of concurrentievervalsing. Het vierde lid regelt dat het college de werkgever verzoekt om een verklaring waarin het medezeggenschapsorgaan bevestigt dat geen verdringing plaats vindt. Tevens kan het college bij het Werkbedrijf UWV nagaan of recentelijk ontslagen hebben plaatsgevonden. Of sprake is van concurrentievervalsing is moeilijker vast te stellen. Een indicatie hiervoor kan het aandeel gesubsidieerde arbeidskrachten in het totale personeelsbestand van een organisatie zijn. Indien daar aanleiding toe is zal het college nader onderzoek (laten) verrichten en zo nodig regels vaststellen.Artikel 13 - LoonkostensubsidieDe loonkostensubsidie moet werkgevers prikkelen om uitkeringsgerechtigden aan te nemen, die een traject hebben doorlopen en/of door het Werkbedrijf UWV oorspronkelijk als niet-bemiddelbaar waren aangemerkt. Om voor deze personen ook duurzame uitstroom te bereiken is vaak een langere begeleiding nodig dan de gebruikelijke nazorg. Ook zal de productiviteit van deze personen niet op hetzelfde peil liggen en ook daarin voorziet de subsidie financieel.In het tweede lid wordt gesproken over belanghebbende, omdat het hier personen betreft, die gesubsidieerd werk verrichten en dus geen uitkering (meer) hebben. Omdat gesubsidieerd werk uit het werkdeel betaald wordt, heeft de gemeente belang bij doorstroming naar regulier werk vanuit gesubsidieerd werk. Ook voor deze overgang kan het nodig zijn om nog kosten voor begeleiding en lagere productiviteit te compenseren middels een subsidie.Zowel bij uitstroom uit de uitkering naar regulier werk als uitstroom uit gesubsidieerd werk naar regulier werk kan deze subsidie een voorziening zijn om het doel, regulier werk, te realiseren door de werkgever een subsidie te verstrekken. Deze regeling is dan ook analoog aan het verstrekken van een premie aan de (voormalig) uitkeringsgerechtigde met betrekking tot de momenten waarop een uitstroompremie wordt verstrekt.De hoogte en duur van een subsidie mag de gemeente vanuit de WWB zelf vaststellen. Anderzijds wordt de beleidsvrijheid wel beperkt door Europese regelgeving, verordening 2204 /2002, die spreekt over de maximale duur van 1 jaar en maximaal 50 % van de totale loonkosten. Deze beperking is ingegeven vanuit het oogpunt van voorkoming van ongeoorloofde staatssteun.De subsidie is 50 % van de totale loonkosten op basis van het wettelijk minimum loon en daarmee blijven we binnen de EU-regelgeving. Ook wordt dan voor iedereen hetzelfde bedrag aangehouden, hetgeen uitvoering en informatieverstrekking eenvoudig houdt. Bovendien is de beloning vaak op of net boven wettelijk minimum loon.Omdat uitgangspunt in het beleid langdurige uitstroom is, wordt de subsidie mogelijk als een werkgever ook een contract aanbiedt voor minimaal 6 maanden of langer.In nader vast te stellen beleidsregels wordt verder uitgewerkt hoe de subsidie tot uitbetaling kan komen, duur en hoogte verder vastgesteld worden uitgaande van het in deze verordening vastgestelde uitgangspunt (bijvoorbeeld parttime werk).Artikel 14 - ArbeidsactiveringUitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de verplichting tot aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid komen in aanmerking voor een zogeheten traject gericht op arbeidsactivering. Dat houdt in dat afspraken worden gemaakt over hoe de periode waarin voor betrokkene arbeidsinschakeling nog niet aan de orde is wordt ingevuld. Doel is het verbeteren van kwaliteiten van de uitkeringsgerechtigde. Arbeidsactivering is dan een voortraject van een re-integratietraject, wat pas aan de orde is als de arbeidsplicht wel is opgelegd.Indien arbeidsactivering wordt toegepast, wordt dit als traject vastgelegd in een beschikking; op die manier is voor beide partijen helder wat men van elkaar kan verwachten. Hoewel de uitkeringsgerechtigde een belangrijke inbreng heeft als het gaat om de invulling van het traject, is deelname niet vrijblijvend. Indien wordt geconstateerd dat de afspraken als vastgelegd in de beschikking, niet worden nagekomen en hiervoor geen gegronde redenen zijn aan te voeren, kan het college besluiten (onderdelen van) het traject te beëindigen en/of de uitkering te verlagen conform hetgeen hierover in de Afstemmingsverordening is bepaald. Betrokkene kan voor een periode van maximaal 12 maanden worden uitgesloten van deelname.Artikel 15 - ParticipatieplaatsBij de Wet stimulering arbeidsparticipatie van 29-12-2008 zijn in artikel 10 a WWB, artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ aanvullende regels in de wetten opgenomen met betrekking tot participatieplaatsen. Het gaat bij participatieplaatsen om additionele werkzaamheden. In de gemeentelijke verordening kan volstaan worden met het opnemen van participatieplaatsen als een instrument, omdat in de eerder genoemde wetten de participatieplaatsen al zijn geregeld. Het gaat hierbij om een kan-bepaling. De gemeente is dus niet verplicht om participatieplaatsen te regelen.Een participatieplaats is net als werkstage onbetaalde arbeid. Werkstage wordt in de regel toegepast net voor het aanvaarden van reguliere arbeid, een soort proefplaatsing, terwijl een participatieplaats op een lagere trede op de participatieladder staat, namelijk voor uitkeringsgerechtigden waarvoor de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.Artikel 16 - InkomstenvrijlatingIn de WWB is geregeld dat de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd gedeeltelijk kunnen worden vrijgelaten. De vrijlating bedraagt op moment van ingang van deze verordening maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 31 lid 2 sub o van de WWB. De WWB stelt verder de volgende voorwaarden:•er is sprake van inkomsten uit arbeid en aanvullende bijstand; •de vrijlating duurt niet langer dan zes maanden. Deze periode wordt niet verlengd, ook al is sprake van een tijdelijke onderbreking van de inkomsten uit arbeid. Bijv: start de vrijlating in januari, dan houdt deze per definitie na de maand juni op, ook al is in maart geen vrijlating ontvangen wegens het ontbreken van inkomsten uit arbeid; •de vrijlating wordt alleen toegekend als ze naar het oordeel van de gemeente bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde. In het derde lid is geconcretiseerd wanneer hiervan sprake is (limitatief): aannemelijk is dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling als dit als zodanig is opgenomen in de beschikking waarin het traject is opgenomen. Verder is deeltijdarbeid een opstap naar volledige arbeidsinschakeling als sprake is van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, waarvoor zowel de uitkeringsduur (derde lid, onder b) als het feit dat iemand ontheven is van de verplichting tot werkaanvaarding (derde lid, onder c) als indicatoren zijn benoemd. In dit laatste geval is het echter de vraag of de ontheffing wel op juiste gronden is gegeven.Ten slotte kan het college op individuele gronden van oordeel zijn dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.Mocht later blijken dat de uitkeringsgerechtigde in de voorbije periode inkomsten had, maar deze niet tijdig heeft opgegeven, dan worden deze inkomsten geheel in mindering gebracht op de uitkering (vierde lid). Formeel gesteld: de vrijlating is niet van toepassing op de door de uitkeringsgerechtigde niet opgegeven inkomsten als gevolg van de verwijtbare niet-nakoming van de inlichtingenverplichting, als bedoeld in artikel 17eerste lid WWB.Artikel 17- Vergoeding onkostenActiviteiten gericht op arbeidsinschakeling kunnen voor de belanghebbende bepaalde onkosten voor verwervingskosten met zich meebrengen zoals reiskosten. Omdat duurzame uitstroom, minimaal 6 maanden, uitgangspunt van beleid is, kan de onkostenvergoeding ook toegepast worden gedurende de eerste zes maanden van een dienstbetrekking. Dit om te voorkomen, dat meteen gebruik gemaakt moet worden van bijzondere bijstand, want dit werk demotiverend. De kosten kunnen nog als trajectkosten aangemerkt worden, omdat ook nazorg als trajectonderdeel zich ook uitstrekt over een periode na werkaanvaarding. Het college zal nadere regels en voorwaarden voor het vergoeden van eventuele onkosten vaststellen.Artikel 18 - SchuldhulpverleningHet kan voorkomen dat trajecten gericht op arbeid en of arbeidsactivering gefrustreerd worden omdat de belanghebbende problematische schulden heeft. De belanghebbende ziet in die situaties vaak het nut niet van arbeidsinschakeling omdat iedere financiële prikkel vaak gedurende zeer lange termijn zal ontbreken. Op zich is dat nog geen reden om geen gebruik te maken van deze voorzieningen. Vanuit het oogpunt van re-integratie ligt het daarom voor de hand om gelijktijdig met het traject richting arbeid of arbeidsactivering een traject te starten met als doel een schuldensanering.Vanuit het oogpunt van schuldhulpverlening heeft het echter geen zin om deze voorziening dwingend op te leggen. Vanwege een overwegend hulpverlenend aspect is, sterker dan bij andere voorzieningen, de vrijwillige medewerking essentieel voor het slagen van schuldhulpverlening.Vandaar dat schuldhulpverlening wel als voorziening wordt aangemerkt, maar niet afdwingbaar is en niet-acceptatie van deze voorziening niet onder de werking van de Afstemmingsverordening valt.In het laatste lid wordt hier weer een uitzondering op gemaakt. Een gerechtelijke uitspraak in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) kan namelijk bepalen, dat belanghebbende een re-integratietraject moet volgen en dan is er wel sprake van een gedwongen combinatie van re-integratie en schuldhulpverlening.Artikel 19 - Overgangsbepalingen gesubsidieerde arbeidOp 1 januari 2004 zijn de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-regeling) vervallen. Besluiten op grond van de WIW of ID-regeling gelden vanaf de ingangsdatum van de WWB als besluiten op grond van de WWB.Dit artikel benadrukt de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft voor personen met een dienstverband dat vóór 1 januari 2004 op grond van een van deze wetten is aangegaan. Tegelijkertijd is het streven de uitstroom uit deze dienstverbanden naar niet-gesubsidieerd werk waar mogelijk te stimuleren.In de Invoeringswet WWB is bepaald dat de werknemers met een WIW-dienstbetrekking deze dienstbetrekking ook na 1 januari 2004 behouden. In arbeidsvoorwaardelijke zin zijn met ingang van 1 januari 2004 de bepalingen uit de CAO WIW automatisch onderdeel van de op basis van de WIW afgesloten arbeidsovereenkomsten.De invoering van de WWB heeft geen gevolgen voor de arbeidsverhouding tussen de ID-werknemer en de werkgever. De rechtspositie van de ID-ers blijft zoals die was, namelijk overeenkomstig de in de betreffende sector geldende arbeidsvoorwaarden. Bij beëindiging van een ID-dienstverband na 1 januari 2004 kan geen nieuwe ID-baan op grond van het Besluit ID-banen worden aangeboden.Het derde lid maakt het mogelijk nieuw beleid te ontwikkelen ten aanzien van de "oude" dienstverbanden.Artikel 20 - Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausuleDit artikel behoeft geen nadere toelichting.Artikel 21 - Intrekking eerdere verordeningDit artikel behoeft geen nadere toelichting.Artikel 22 - CiteertitelDit artikel behoeft geen nadere toelichting.Artikel 23 - InwerkingtredingDit artikel behoeft geen nadere toelichting.De raad van de gemeente Haaren,raadsgriffier,voorzitter,Mr. P.J.F. Bemelmans F.H.G.M. Ronnes