Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leudal

Beleidsregel bijzondere bijstand 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeudal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel bijzondere bijstand 2024
CiteertitelBeleidsregel bijzondere bijstand 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 7 van de Participatiewet
  2. artikel 35 van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2024Nieuwe regeling

26-03-2024

gmb-2024-141352

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel bijzondere bijstand 2024

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal,

gelet op artikel 7, eerste lid, onderdeel b, en artikel 35 Participatiewet,

besluit vast te stellen, de

Beleidsregel bijzondere bijstand 2024

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

Armoede is meer dan alleen het ontbreken van voldoende financiële middelen. Armoede is een samengesteld en complex probleem dat vaak samen gaat met factoren als een slechte gezondheid, vermoeidheid, depressie, sociaal isolement, het ontbreken van perspectief en het verlies van regie over het eigen leven. Daardoor beïnvloedt armoede alle levensterreinen van burgers en kan een ernstige belemmering vormen voor zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

“Armoede is een situatie waarin sprake is van onvoldoende materiële, culturele en sociale middelen, waardoor mensen zijn uitgesloten van een levensstandaard die in de samenleving waarin men woont als minimaal wordt gezien”. In deze definitie kan men twee vormen van armoede onderscheiden: schaarste in vermogen in financiële en in niet financiële zin. Armoede in financiële zin is het niet kunnen voorzien in de primaire levensbehoefte door een gebrek aan financiële middelen. Daarnaast is er ook sociale armoede (uitsluiting) en andere vormen van niet financiële armoede (denkvermogen, sociaal vermogen, sociaal netwerkvermogen, integratie, enzovoorts)”.

De bijzondere bijstand is een onderdeel van het armoedebeleid.

1.1 Wetsvoorstel: Participatiewet in balans

Niet de regels, maar de mens centraal zetten. Dat is het uitgangspunt van het conceptwetsvoorstel Participatiewet in balans. De regering wil de Participatiewet (Pw) in balans brengen en hiervoor de wet wijzigen.

Er moet meer evenwicht komen tussen de 3 kernelementen van de Pw: bestaanszekerheid, participatie en handhaving. Dat evenwicht moet worden bereikt door de menselijke maat centraal te zetten, uit te gaan van vertrouwen en de Pw te vereenvoudigen.

Menselijke maat

In de bijstandsverlening houdt de overheid rekening met de individuele omstandigheden, belangen en het doenvermogen van burgers.

De ‘menselijke maat’ wordt vaak direct in verband gebracht met ‘maatwerk’. De menselijke maat verlangt ruimte om te kunnen inspelen op individuele situaties, wat resulteert in meer ruimte voor maatwerk. De menselijke maat verlangt meer. Maatwerk komt vaak ‘achteraf’: de geijkte route is niet passend dus wordt een alternatieve oplossing gezocht. Het is een uitzondering op de regel. De menselijke maat hoort niet afhankelijk te zijn van bijvoorbeeld de professionaliteit of capaciteit in de uitvoering of de aanwezige assertiviteit bij de burger. Daarom wil de regering de menselijke maat verankeren in de wet zelf.

Vertrouwen

Vertrouwen van de overheid in de burger: de meeste burgers hebben de juiste intenties;

Vertrouwen van de Rijksoverheid in de gemeente: de professional maakt de juiste afweging;

Vertrouwen van de burger in de overheid: Balans in de Participatiewet draagt bij aan het herstel hiervan.

Vereenvoudiging

Beleid dat bijdraagt aan een bijzondere bijstandsregeling die voor burgers voorspelbare en zekere gevolgen heeft en zo ervaren wordt.

Hoofdstuk 2 Algemeen

 

2.1 Uitgangspunten bijzondere bijstand Leudal

Met de regels voor de bijzondere bijstand willen we aansluiten bij het wetsvoorstel voor de wijziging van de Participatiewet. We hebben vertrouwen in de mens en dat hij het juiste doet. Mocht er een situatie ontstaan dat de burger zijn kosten niet kan betalen dan kan de gemeente hulp bieden. Dit gaan we doen middels de bijzondere bijstand. Deze is bedoeld om inwoners te helpen onverwachte noodzakelijke kosten te betalen als ze dat zelf niet meer kunnen.

Hoe en wanneer we die hulp geven leggen we in deze beleidsregels vast. Het zijn regels op hoofdlijnen. Per situatie onderzoekt de gemeente wat de beste oplossing is voor het probleem van de inwoner. Dat noemen we maatwerk.

2.2 Cultuurverandering

Door de focus te leggen op de oplossing van de financiële vraag van de inwoner gaan we meer de nadruk leggen op de mogelijkheden dan de onmogelijkheden van deze oplossing. De inwoner wordt niet met argwaan tegemoet getreden maar met vertrouwen dat hij het juiste heeft gedaan en doet om de financiële kosten te voldoen. We verlaten daarmee het pad van overmatige controle. We gaan de inwoner helpen om zijn vraag op te lossen zonder vooraf veel voorwaarden te stellen.

2.3 Bijzondere bijstand en aanwezige middelen

De in te zetten eigen middelen en de te verstrekken bijzondere bijstand richten zich op het oplossen van enerzijds het financiële probleem dat is ontstaan (het niet kunnen betalen van een voorziening) en anderzijds de “sociale en andere financiële armoede”. Dit betekent dat de verstrekking van de bijzondere bijstand een zorgvuldig en gedegen proces is, waarbij een behoorlijke portie maatwerk wordt verlangd.

2.4 Begrippen

In deze beleidsregels maken we zo weinig mogelijk gebruik van vaktaal, maar soms kan dat niet anders. Sommige begrippen uit de wet zijn lastig te vertalen. De eerste keer dat we zo’n begrip gebruiken, geven we aan uit welke wet dat begrip komt. Dat begrip heeft in deze beleidsregels dezelfde betekenis als in die wet. Andere begrippen die we in deze beleidsregels gebruiken zijn:

  • *

    bijstandsnorm: de maximum uitkeringsbedragen uit de Participatiewet (inclusief vakantie-uitkering); De toepasselijke bijstandsnorm is het uitkeringsbedrag dat afhangt van leeftijd en gezinssituatie;

  • *

    draagkracht: wat de inwoner zelf kan bijdragen aan de kosten;

  • *

    gemeente: het college van burgemeester en wethouders van Leudal;

  • *

    inwoner: de persoon die een rechtstreeks belang heeft bij een besluit van de gemeente (de belanghebbende uit art. 1:2 Awb) en zijn gezin;

  • *

    meerinkomen: het verschil tussen het inkomen (zonder vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm;

  • *

    wet: Participatiewet.

2.5 Voorwaarden

Een inwoner moet voldoen aan een aantal voorwaarden om bijzondere bijstand te krijgen. Die voorwaarden staan in de Participatiewet, vooral in de artikelen 11, 13, 14, 15 en 35.

2.6 Criteria bijzondere bijstand

Het college hecht er veel waarde aan dat alle inwoners mee kunnen doen. De verlening van bijzondere bijstand is gebaseerd op artikel 35 van de Participatiewet. De verlening van bijzondere bijstand wordt beoordeeld op de volgende criteria (in dwingende volgorde):

Vraag 1: Doen de kosten zich voor? Zo ja:

Vraag 2: Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? Zo ja:

Vraag 3: Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? Zo ja:

Vraag 4: Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? Zo nee:

dan kan bijzondere bijstand worden verleend.

2.7 Geen beroep op een andere voorziening

De inwoner kan bijzondere bijstand krijgen, als er géén andere algemene regeling is voor de bijzondere kosten. Dit heet dan dat er geen andere ‘voorliggende voorziening’ is. Het gaat dan om een voorziening die als voldoende wordt beschouwd en past bij de kosten die de inwoner moet betalen. Die voorziening moet de inwoner eerst aanvragen.

Als de kosten volgens die voorziening niet noodzakelijk zijn of niet helemaal vergoed worden door de voorliggende voorziening, dan kan de inwoner voor die kosten ook geen bijzondere bijstand ontvangen.

2.8 Hoogte van de bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Uitgangspunt is dat de gemeente bijstand toekent voor de goedkoopste redelijke oplossing. Als dat nodig is gebruikt de gemeente daarvoor bedragen uit de zogenaamde Nibud-prijzengids. Dit is een landelijke organisatie die cijfers over gemiddelde kosten of uitgaven van mensen in Nederland verzamelt en onderzoekt.

2.9 Vorm van de bijstand

De gemeente betaalt de bijzondere bijstand in principe ‘om niet’ (als gift, die niet terugbetaald hoeft te worden). Maar soms kan bijzondere bijstand ook als lening worden toegekend. Bijvoorbeeld:

- voor inrichtingskosten van een woning;

- als de inwoner op korte termijn voldoende geld krijgt om de kosten zelf te betalen;

- als de inwoner schuld heeft aan het ontstaan van de kosten.

2.10 Aflossing leenbijstand

De lening moet worden terugbetaald in maximaal 18 aaneengesloten maanden. Bij de hoogte van het maandelijks af te lossen bedrag houdt de gemeente er rekening mee dat de inwoner minimaal blijft beschikken over 95% van de bijstandsnorm. Dit is de zogenaamde ‘beslagvrije voet’. In Nederland is dit het minimum inkomen waarover een inwoner moet blijven beschikken om van te leven.

Als de inwoner gedurende 18 maanden volgens afspraak heeft afgelost, dan wordt na die periode de rest van de lening omgezet in een gift (is terugbetaling van de rest niet meer nodig). Dit is overeenkomstig de nieuwe richtlijnen voor de schuldhulpverlening. Ook voor de zaken waarbij de beslissing van toekenning onder het oude beleid (na 36 maanden kwijtschelding) is genomen geldt het de nieuwe kwijtscheldingsnorm per datum ingang van deze beleidsregel.

Hoofdstuk 3 Aanvraag en draagkracht

 

3.1 Aanvraag

De bijzondere bijstand wordt uiterlijk binnen 12 maanden nadat de kosten zijn gemaakt aangevraagd.

Bijzondere bijstand voor kosten van levensonderhoud worden aangevraagd vóórdat de kosten zijn gemaakt.

3.2 Draagkracht

Als de inwoner een inkomen heeft dat niet hoger is dan 130 % van de bijstandsnorm, dan hoeft de inwoner uit zijn inkomen niets bij te dragen aan de kosten. De inwoner heeft dan geen draagkracht. De draagkracht op grond van het inkomen hangt af van de situatie van de inwoner en de soort kosten waarvoor de inwoner bijstand aanvraagt.

Wij gaan ervan uit dat een inwoner draagkracht heeft als het inkomen hoger is dan 130 % van de bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) die van toepassing is. Is het inkomen hoger dan 130 % dan worden de hogere inkomsten meegenomen in de berekening van de vergoeding. Als het inkomen hoger is dan 130 % maar lager dan 150 % dan wordt 50 % van de inkomsten meegenomen. Bij een inkomen van 150 % of meer worden de inkomsten volledig (100 %) meegenomen.

De draagkracht is 100% van het meerinkomen als de inwoner bijzondere bijstand aanvraagt voor kosten die zich maandelijks voordoen. Bijvoorbeeld als sprake is van een woonkostentoeslag, of een verhoging van de jongerennorm.

3.3 Draagkrachtperiode

We stellen de draagkracht uit inkomen en vermogen in principe voor 1 jaar vast. Dit jaar begint op de 1e van de maand waarin de kosten, waarvoor bijstand wordt gevraagd, ontstaan.

De vastgestelde draagkracht wordt bij éénmalige bijzondere bijstand in één keer in mindering gebracht op de vergoeding van noodzakelijke kosten.

Gaat het om kosten die iedere maand terugkomen of een combinatie van incidentele en periodieke kosten, dan wordt de berekende draagkracht gelijk verdeeld over deze maanden.

Bij inwoners waarvan we verwachten dat het inkomen niet wijzigt, stellen we de draagkrachtperiode vast voor 3 jaar. Bijvoorbeeld mensen met een WIA- of Wajonguitkering of een AOW zonder of met een klein pensioen. Tussentijdse wettelijke verhogingen van het inkomen worden buiten beschouwing gelaten.

Mensen in de bijstand hebben geen draagkracht. Voor hen berekenen we geen draagkracht uit inkomen en vermogen.

Als er sprake is van wisselende maandelijkse inkomsten, dan wordt voor het vaststellen van het gemiddelde maandinkomen deze inkomsten over de 3 maanden berekend voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode ingaat.

De draagkracht wordt gewijzigd als het inkomen of vermogen binnen de draagkrachtperiode meer dan 5 % stijgt of daalt. De gemeente berekent de draagkracht dan opnieuw, vanaf de 1e dag van de maand waarin het inkomen of vermogen gewijzigd is.

3.4 Welk inkomen telt mee?

Bij een inkomen dat hoger is als de inkomensgrens (130 % van de bijstandsnorm) draagt de burger een deel van zijn inkomen bij aan de kosten (de draagkracht).

Bij het bepalen van de inkomensgrens houdt de gemeente geen rekening met eventuele medebewoners op het adres van de inwoner (kostendelers).

Voor de berekening van het inkomen sluiten we aan bij de Participatiewet. Inkomsten tellen mee als de inwoner daarover beschikt of kan beschikken. Een inwoner kan niet beschikken over inkomsten waarop executoriaal beslag is gelegd of die gereserveerd worden voor schuldeisers, omdat een schuldsaneringsregeling op grond van de Minnelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen of de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijk Personen is uitgesproken.

Inkomsten die de wet vrijlaat bij algemene bijstand, laten we ook vrij bij de bijzondere bijstand. Dat betekent dat die inkomsten niet meetellen bij het bepalen van de draagkracht. Dat geldt ook voor de individuele inkomenstoeslag en de studietoeslag.

Vrijgelaten inkomsten blijven buiten beschouwing, behalve als het gaat om:

a. huurtoeslag of eigenwoningbijdrage, of een bijzondere bijdrage op grond van de Wet bevordering eigenwoningbezit, en de inwoner vraagt bijzondere bijstand aan voor woonkosten;

b. vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964, en voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend;

c. giften, voor zover de gemeente dat uit een oogpunt van bijstandverlening niet verantwoord vindt.

3.5 Welk vermogen telt mee?

De regels in de Participatiewet voor het vaststellen van het vermogen gelden ook voor de bijzondere bijstand. Als de inwoner (en zijn gezin) een vermogen heeft dat niet hoger is dan de bedragen uit artikel 34 lid 3 van de wet, hoeft de inwoner uit zijn vermogen niets bij te dragen aan de kosten, tenzij er in deze beleidsregels iets anders is geregeld. Is het vermogen hoger dan die bedragen uit de wet, dan telt het vermogen boven die grens volledig mee als draagkracht.

Bijzondere situaties

Soms gelden er andere regels voor het vermogen:

1. De waarde van een eigen woning telt niet mee, als de inwoner en zijn gezin die woning zelf bewoont;

2. De waarde van een auto/motor telt niet mee, als de inwoner het voertuig nodig heeft voor werk of vanwege een handicap;

3. De waarde van een voertuig telt ook niet mee, als het voertuig ouder is dan 8 jaar, tenzij het om een zogenoemde klassieker ( 40 jaar of ouder) gaat.

Hoofdstuk 4 Veel voorkomende kosten

Voor een aantal veel voorkomende situaties zijn nadere regels gemaakt zodat er in vergelijkbare situaties ook dezelfde vergoedingen zijn. Dit geldt voor:

a. kosten van levensonderhoud van 18- tot 21-jarigen (4.1);

b. medische kosten (4.2);

c. woonkosten en inrichtingskosten (4.3);

d. overige noodzakelijke kosten (4.4);

Let op: de voorwaarden voor bijzondere bijstand gelden voor al deze kostensoorten. Dat betekent dat de inwoner bijzondere bijstand kan krijgen als aan de voorwaarden uit hoofdstuk 1 en 2 is voldaan. Soms gelden er bijzondere regels voor de beoordeling van de noodzaak van de kosten of de invulling van bijzondere omstandigheden of de draagkracht. Dit wordt per kostensoort aangegeven.

4.1 Levensonderhoud van 18- tot 21-jarigen

Jongeren van 18 tot 21 jaar kunnen algemene bijstand krijgen als ze geen andere mogelijkheden hebben om hun kosten voor levensonderhoud te betalen. De bijstandsnormen voor jongeren zijn laag, omdat de ouders nog een onderhoudsplicht voor de jongere hebben. Jongeren die zelfstandig wonen, kunnen aanvullende bijzondere bijstand krijgen als de bijstandsnorm te laag is om van te leven en zij geen beroep kunnen doen op hun ouder(s).

De hoogte van de bijzondere bijstand is het verschil tussen de algemene bijstandsnorm voor de jongere en die voor een 21-jarige in dezelfde woon- en leefsituatie (inclusief vakantiegeld).

Voorbeelden van jongeren van 18 tot 21 jaar die geen beroep op hun ouders kunnen doen zijn jongeren:

- waarvan de ouder of ouders zijn overleden;

- die volgens de Jeugdwet buiten het gezinsverband van de ouder(s) zijn geplaatst;

- waarbij er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouders.

- waarbij de ouders in een oorlogsgebied of asielzoekerscentrum verblijven

Jongeren van 18 tot 21 jaar die in een instelling wonen hebben geen recht op algemene bijstand. Wel kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Ook daarvoor geldt dat de gemeente moet beoordelen of de ouders kunnen bijdragen in de kosten (onderhoudsplicht). De hoogte van de bijzondere bijstand is maximaal gelijk aan de bijstandsnormen voor 18-21-jarigen die niet in een inrichting verblijven.

Bij het verblijf in een instellingen zijn er meerdere varianten in betaling van de verblijfskosten.

De hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand hangt af van de noodzakelijke extra kosten die de jongere moet maken. De jongere moet aantonen welke noodzakelijke kosten hij maakt.

4.2 Medische kosten

Voor vergoeding van noodzakelijke medische en paramedische kosten kan de inwoner een beroep doen op de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Het is daarom niet nodig om voor medische kosten bijzondere bijstand te verstrekken.

Wel kunnen inwoners een vergoeding aanvragen voor het afsluiten van een passende aanvullende ziektekostenverzekering. Maandelijks wordt een vergoeding verstrekt van € 20,- (categoriale bijzondere bijstand). Door een passende aanvullende verzekering te kiezen kunnen voor eigen rekening blijvende noodzakelijke medische en paramedische kosten worden voorkomen. Het is daarom niet nodig om voor deze kosten bijzondere bijstand te verstrekken.

Op medische indicatie kunnen inwoners voor de kosten van extra was-verzorging, kledingslijtage, extra stookkosten, maaltijdvoorziening en andere specifieke kosten als gevolg van een gebrek of ziekte van de inwoner, bijzondere bijstand krijgen, tenminste als hiervoor geen voorliggende voorziening is.

4.3 Woonkosten en inrichtingskosten

 

4.3.1 Woonkostentoeslag

Voor de huur van een woning kan de inwoner huurtoeslag krijgen. Bijzondere bijstand voor de hoge huur is daarom niet mogelijk. In 2 situaties is dat anders. De gemeente kan bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag verstrekken, als de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen omdat de huur te hoog is of omdat er geen huurtoeslag mogelijk is omdat de inwoner een eigen woning bewoont.

4.3.1.1 Te hoge huur

Als huurtoeslag niet mogelijk is omdat de huur te hoog is, kan de gemeente bijzondere bijstand in de vorm van een zogenaamde woonkostentoeslag verstrekken. De gemeente kent de woonkostentoeslag in dat geval voor maximaal 12 maanden toe. De inwoner is in die periode verplicht actief te zoeken naar goedkopere woonruimte.

De woonkostentoeslag kan met 12 maanden worden verlengd wanneer de inwoner geen goedkopere woonruimte heeft gevonden en de gemeente vindt dat dit de inwoner niet te verwijten is. De woonkostentoeslag is een maandelijks bedrag ‘om niet’ (als gift en hoeft dus niet terugbetaald te worden).

Voor de huur van een kamer of voor kostgeld wordt geen bijzondere bijstand verleend

Het inkomen van de inwoner boven de bijstandsnorm telt volledig mee als draagkracht (financiële draagkracht is 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm).

4.3.1.2 Woonkostentoeslag bij eigen woning

Een inwoner die een eigen huis bewoont kan geen huurtoeslag krijgen. De gemeente kan toch woonkostentoeslag verstrekken als de woonkosten hoger zijn dan de basishuur die voor de woning van de inwoner geldt volgens de Wet op huurtoeslag. De basishuur is een drempelbedrag. Zijn de woonkosten lager dan het drempelbedrag, dan wordt er geen woonkostentoeslag verstrekt.

De gemeente verstrekt de woonkostentoeslag voor maximaal 12 maanden. De inwoner is in die periode verplicht om actief te zoeken naar goedkopere woonruimte waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. Per draagkrachtjaar wordt de wordt de woonkostentoeslag opnieuw berekend en rekening gehouden met tussentijdse indexeringen.

De toeslag kan steeds met maximaal 12 maanden worden verlengd wanneer de inwoner geen goedkopere woonruimte heeft gevonden en de gemeente vindt dat dit de inwoner niet te verwijten is.

De woonkostentoeslag is een maandelijks bedrag ‘om niet’ (als gift en hoeft dus niet terugbetaald te worden).

Het inkomen van de inwoner boven de bijstandsnorm telt volledig mee als draagkracht (financiële draagkracht is 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm

Bij de berekening van de woonkostentoeslag worden de volgende woonkosten meegeteld:

a. 70 % van de kosten van de hypotheekrente (hierbij hoeft dan geen rekening te worden gehouden met de teruggaaf van belasting),

b. de zakelijke lasten van de woning, zoals premie opstalverzekering en onroerende zaakbelasting.

4.3.2 Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in inrichting

De inwoner die opgenomen wordt in een inrichting, kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand in de vaste lasten van de woning die hij achterlaat, als:

  • a.

    het noodzakelijk is om die woning aan te houden, en

  • b.

    het plan is om binnen 12 maanden terug te keren naar de woning.

De inwoner moet ook aan de andere voorwaarden voor bijzondere bijstand voldoen.

De gemeente verstrekt bijzondere bijstand in de noodzakelijke woonlasten, zoals de huur en voorschotnota’s voor gas, licht en water. De bijstand wordt verstrekt voor de tijd van het verblijf in de inrichting.

4.3.3 Eerste huurlasten en inrichtingskosten

Eerste huurlasten en inrichtingskosten van de woning zijn algemene kosten en moet de inwoner uit het inkomen betalen. De inwoner krijgt hiervoor in principe geen bijzondere bijstand.

De gemeente kan wel bijzondere bijstand verstrekken als de inwoner onvoldoende in staat is geweest om voor deze kosten te sparen en de verhuizing noodzakelijk is. Dit kan bijvoorbeeld bij inwoners die vanuit de opvang in een asielzoekerscentrum zich als statushouder vestigen in de gemeente.

De hoogte van de bijzondere bijstand voor de inrichting wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen uit de actuele prijzengids van het Nibud (inclusief verwijderingsbijdrage). Voor een totaal inventarispakket wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald door de prijsindicatie van belanghebbende zelf met een maximum van 50% (zowel voor alleenstaande (ouder) als voor gehuwden) van het laatste Nibud inventarispakket.

Ook kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt voor de eerste (en soms nog de tweede) maand huur en administratiekosten betaald.

Uitgangspunt is dat de bijzondere bijstand de vorm van een geldlening heeft.

4.4 Overige noodzakelijke kosten

Voor kosten waarbij sprake is van een sociale noodzaak en waarvoor geen voorliggende voorziening bestaat, kan bijzondere bijstand worden toegekend. Het betreft specifieke situaties betreft die moeilijk in algemene regels zijn vast te leggen. Aanvragen voor bijzondere bijstand voor dit soort kosten vragen om een individuele beoordeling en kunnen niet allemaal vooraf ingevuld worden. Het betreft hier vooral maatwerk waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de inwoner.

Onder sociaal noodzakelijke kosten worden bijvoorbeeld verstaan: de reiskosten voor het bezoeken van familieleden bij opname in een ziekenhuis, verpleeginstelling of detentie ver weg, de kosten van sociale alarmering of de ouderbijdrage voor uit huis geplaatste kinderen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

 

5.1 Hardheidsclausule

Als de inwoner niet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voldoet, dan kan hij in aanmerking komen voor bijzondere bijstand bij dringende redenen of bijzondere omstandigheden.

Bij dringende redenen valt te denken aan een acute noodsituatie van levensbedreigende aard of een situatie die wegens het ontbreken van financiële middelen tot blijvend ernstig lichamelijke of psychische schade zou leiden. De slechte financiële situatie van een inwoner op zichzelf wordt niet als een dringende reden beschouwd.

Per geval beoordeelt de gemeente of bijzondere bijstand wordt verleend.

5.2 Intrekking en inwerkingtredin

Deze Beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 april 2024. De Collegebesluiten van 16 december 2014 (Beleidsnotitie aanpassing Armoede-/Minimabeleid) en van 22 december 2015 (Wijziging beleidsnotitie armoede-/minimabeleid ten aanzien van inrichtingskosten) worden tegelijkertijd per die datum ingetrokken.

5.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Bijzondere bijstand die de gemeente maandelijks verstrekt, blijft vanaf 1 april 2024 ongewijzigd doorlopen, totdat de gemeente een nieuw besluit neemt, maar uiterlijk tot 1 januari 2025.

  • 2.

    Aanvragen die voor 1 april 2024 zijn ingediend, handelt de gemeente af volgens het besluit van 22 december 2015.

 

5.4 Citeertitel

Deze Beleidsregel worden aangehaald als: Beleidsregel bijzondere bijstand 2024.

 

Aldus vastgesteld op 26 maart 2024.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN LEUDAL,

De secretaris,De burgemeester,

mr. drs. J.J.Th.L. GeraedtsD.H. Schmalschläger