Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening Velsen 2012 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening Velsen 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | artikel 3.1.1, artikel 3.2.1, citeertitel | 29-03-2012 De Jutter / De Hofgeest, 5 april 2012 | R12.024 | ||
24-10-2011 | 01-04-2012 | artikel 2.1.1, 2.1.2, 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5 en 3.2.3 | 13-10-2011 De Jutter/ Hofgeest, 20 oktober 2011 | R11.063 | |
01-10-2010 | 24-10-2011 | nieuwe regeling | 09-02-2010 De Jutter / de Hofgeest, 16-9-2010 | R10.081 |
Paragraaf 1 Gebruiksvergunning
Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
Artikel 2.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning
De eisen gesteld aan (het aanvragen van) de gebruiksvergunning in artikel 2.11.2 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 237) alsmede in lid 3 van artikel 17 van de gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Velsen 2009 zijn analoog van toepassing.
Artikel 2.1.3 Verlenen gebruiksvergunning
De eisen gesteld aan (het verlenen van) de gebruiksvergunning in artikel 2.11.5 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) alsmede in de leden 4 t/m 7 van artikel 17 van de gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Velsen 2009 zijn analoog van toepassing.
Artikel 2.1.4 Wijzigen en intrekken gebruiksvergunning
De eisen gesteld aan (het verlenen van) de gebruiksvergunning in de artikelen 2.11.6 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn analoog van toepassing.
Artikel 2.1.5 Beschikbaarheid gegevens en bescheiden
De eisen gesteld aan het logboek in artikel 2.10.1 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn analoog van toepassing.
Paragraaf 1 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Paragraaf 2 Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen
Artikel 3.2.1 Brandveiligheidsvoorzieningen
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.
Artikel 3.2.2 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 3.2.3 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Paragraaf 1 Overgangs- en slotbepalingen
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de regionale brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren.
Artikel 4.1.2 Bestuurlijke boete
Overtreding van de regels van deze verordening kan worden beboet met een bestuurlijke boete van maximaal het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandigheden wet artikel 34, vierde lid, onder 1e.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 maart 2012
De Raad van de gemeente Velsen,
De griffier, de voorzitter,
mr. J.P.E.M. Huijs F.M. Weerwind
Toelichting op de Brandbeveiligingsverordening 2010
De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio’s en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de brandbeveiligingsverordening (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7). Naar verwachting treedt deze amvb pas medio 2011 in werking. Tot die tijd zal op grond van de Wet veiligheidsregio’s in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moet zijn. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s, het niet beschikbaar zijn van de hiervoor bedoelde amvb en het ontbreken van relevant overgangsrecht in de Wet veiligheidsregio’s zal de raad een nieuwe brandbeveiligingsverordening moeten vaststellen. De bestaande brandbeveiligingsverordening vervalt namelijk van rechtswege bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s.
De regeling is aangepast aan de Wet veiligheidsregio’s en de Dienstenrichtlijn. Toegevoegd zijn regels voor de bestuurlijke boete.
De inhoud van de verordening is verder vrij. Het VNG-model heeft het Gebruiksbesluit alleen van toepassing verklaard voor de brandveiligheidseisen van artikel 2.1 tot en met 2.9. De verordening van Velsen verklaart ook een aantal procedurele eisen analoog van toepassing: aanvraagtermijnen, weigeringgronden, de gronden voor wijzigen en intrekken van de gebruiksvergunning en de eisen voor beschikbaarheid van gegevens en bescheiden. Wat betreft de indieningvereisten laat de VNG het vrij en is de regeling van het Gebruiksbesluit te specifiek. In deze verordening is wel een regeling opgenomen.
Daarnaast is de mogelijkheid opgenomen om vrijstelling te verlenen, waarbij is aangesloten op de APV.
Afwijkend van het VNG-model is het aanvragen van een vergunning niet vormvrij en moet een aanvraag schriftelijk worden gedaan op een door het college vastgesteld formulier. Voor tijdelijke vergunningen (evenementen) kan met minder eisen worden volstaan dan in het Gebruiksbesluit gesteld en moet worden aangesloten bij de termijnen van de APV. Voor tijdelijke gebruiksvergunningen worden de volgende gegevens in het aanvraagformulier verlangd:
Voor indiening van aanvragen voor tijdelijke vergunningen (evenementen) gelden overeenkomstig de APV de volgende termijnen:
Klein: vier weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt;
Middel:twaalf weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt;
Groot: twintig weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt.
Brandbeveiligingsverordening is vangnet
De brandbeveiligingsverordening mag niet regelen voor zover daarin bij of krachtens enig ander (hoger) wettelijk voorschrift is voorzien. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wettelijk voorschrift al voorziet om mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Wet veiligheidsregio’s als opdracht aan het college is gegeven. In zo’n geval gaat dat wettelijk voorschrift voor op de brandbeveiligings-verordening. Met andere woorden: de brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidsvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wettelijke voorschriften die mogelijk van toepassing zouden kunnen zijn en van rechtswege voorrang hebben. In de dagelijks praktijk is er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen.
Onderwerp van de regeling: objecten die geen bouwwerk zijn
De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een onbepaald onderwerp. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om objecten die geen bouwwerk zijn: ‘niet-bouwwerken’. Het kan gaan om bijvoorbeeld een los met de wal verbonden drijvend hotel, een drijvende discotheek of een tijdelijke tent. Het onderwerp is niet vooraf te bepalen.
De omschrijving in de Wet veiligheidsregio’s zelf kent een beperking van doel, nl. brandveiligheid, maar (behalve door andere wettelijke voorschriften) geen beperking van object. De omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving.
Voor een dergelijk object is vanwege het feit dat niet tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veel objecten lijken echter op bekend bouwwerken. Overeenkomstig daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van de specifieke situatie
Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader. Voor hetzelfde object dat drijft is de brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld.
Over de lastige vraag: wanneer is een object een bouwwerk volgt hieronder, mede aan de hand van staande jurisprudentie, een toelichting
Bouwwerk of geen bouwwerk, open erf en terrein
De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken en het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeteen bevinden. De beperking die de Woningwet oplegt, als hogere regeling, zit in de begrippen bouwwerk, open erf en terrein.
Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de modelbouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:
- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk
Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is.
De jurisprudentie is te omvangrijk en te casuïstisch om hier weer te geven. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie kunt u vinden in de toelichting op de modelbouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag).
Bouwwerken vallen niet onder de werking van de brandbeveiligingsverordening, ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de verordening. Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de Woningwet zijn namelijk in de bouwverordening voorschriften opgenomen over de staat en het in gebruik nemen en gebruiken van open erven en terreinen. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de brandbeveiligingsverordening.
De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat op 1 juli 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de jurisprudentie (zie ABRvS 15 september 1997, LJN: AA3601, AB 1998, 5).
Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw af gelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms regels die het perceel onderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het hoofdgebouw met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het hoofdgebouw.
Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de bouwverordening te kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden zijn voldaan: 1) het is een perceel grond, 2) dat onbebouwd is, 3) dat bij een bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is.
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht behoeven. Gezien de zo grote verscheidenheid aan situaties is er niet voor gekozen een meldingsplicht i.p.v. vergunningsplicht in te stellen omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.
Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één woord: inrichting.
Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij.
Het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit geven richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Langs die lijnen (analoog) moet met verstand van zaken worden gehandeld.
Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet).
Indien sprake is van tijdelijk gebruik (bijvoorbeeld evenementen) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de vergunningplicht; deze vrijstelling zal onder andere maar niet uitsluitend kunnen worden verleend. indien:
De zo grote verscheidenheid aan situaties die kunnen voorkomen is reden dat er voor is gekozen de brandbeveiligingsverordening niet aan te haken aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De brandbeveiligingsverordening 2010 is aangepast aan de Dienstenrichtlijn.
Het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening berust krachtens artikel 61 van de Wet veiligheidsregio’s bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst op grond van artikel 65 van de Wet veiligheidsregio’s de ambtenaren aan belast met de opsporing van strafbare feiten.
De Wet veiligheidsregio’s geeft de raad van een gemeente de bevoegdheid om, indien de raad dat wenst, bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor overtreding van regels gesteld krachtens artikel 3, tweede lid (brandbeveiligingsverordening) en derde lid (algemene maartregel van bestuur, deze is nog niet opgesteld) van de wet. Het maximum bedrag van de boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel 34, vierde lid onder 1°. Het bedrag dat daar is genoemd, bedraagt in 2009 € 9.000.
De Wet veiligheidsregio’s geeft geen verdere beschrijving van de uitvoering van deze sanctie, zodat de gemeente alleen met de Awb rekening hoeft te houden.
Een alternatief artikel is aan het model van de verordening toegevoegd.
Overtreding van de regels van deze verordening wordt op grond van artikel 64 eerste lid van de Wet veiligheidsregio’s gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. De wetgever heeft hier een sluitende regeling beoogd, zodat er geen ruimte is voor een regeling op dit gebied de verordening zelf.
In het artikel is twee keer de brandbeveiligingsverordening genoemd, omdat het nodig kan zijn dat vergunningen op grond van de brandbeveiligingsverordening van voor 2008 nog van kracht moeten zijn.
De brandbeveiligingsverordening vervalt op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s van rechtswege door ontbreken van de rechtsgrond: de Brandweerwet 1985. De intrekking moet worden bekendgemaakt volgens de in artikel 144 Gemeentewet genoemde wijze.