Organisatie | Tytsjerksteradiel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening Tytsjerksteradiel 2024 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Tytsjerksteradiel 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Algemene subsidieverordening Tytsjerksteradiel 2016.
artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-04-2024 | nieuwe regeling | 21-03-2024 | Z2024-00446 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
de-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun; Verordening (EU) 2023/2832 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen;
Het college kan bij subsidieregeling vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Hoofdstuk 3 Weigering van de subsidie
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 11. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat zo snel mogelijk schriftelijk aan het college.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Hoofdstuk 5 Verantwoording en subsidievaststelling
Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste lid en 16, eerste lid, aanhef en onder a en b, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
In bijzondere gevallen, voor zover de toepassing van deze verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het in deze verordening bepaalde. Toepassing hiervan wordt gemotiveerd in het besluit en daarvan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.
Artikel 20. Slotbepalingen en overgangsrecht
Subsidieregelingen die op of na bekendmaking van de Algemene subsidieverordening 2024 worden vastgesteld, vallen onder deze verordening. Het subsidieproces zoals neergelegd in de Algemene subsidieverordening 2024 is direct van toepassing op die subsidieregelingen (tenzij in de regeling daarvan wordt afgeweken). Op bestaande subsidieregelingen blijft de Algemene subsidieverordening Tytsjerksteradiel 2016 van toepassing.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 21 maart 2024.
De griffier,
Mevr. A. Dam
De voorzitter,
Dhr. drs. L.J. Gebben
Toelichting bij de Algemene subsidieverordening Tytsjerksteradiel 2024
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Dit artikel is uitgebreider dan in de ASV 2016, aangezien de ontbrekende definities met betrekking tot staatssteun toegevoegd zullen worden aan dit artikel.
Het is logisch en wenselijk om de ASV (tenzij het college anders bepaalt) ook van toepassing te verklaren op de incidentele subsidies en begrotingssubsidies, die vallen onder artikel 4:23 derde lid van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Lid 4 van artikel 2 uit de ASV 2016 is opgenomen in artikel 3 van de ASV 2024.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid gedelegeerd om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit ook in de subsidieregeling te gebeuren. Dit houdt tevens in dat de rol van de raad in het vervolg is om de (financiële) kaders te stellen, waarna het aan het college is om de regelingen vast te stellen.
De bepaling in de modelverordening is aanzienlijk uitgebreider en dekt meer situaties dan de bepaling in de ASV Tytsjerksteradiel 2016. Daarom is de bepaling uit het model overgenomen om zo volledig mogelijk te zijn in de ASV. Voor zover relevant zijn de bepalingen uit de vorige ASV meegenomen. Lid 5 is toegevoegd want dit is nodig omdat in artikel 2 van deze ASV gekozen is voor het in beginsel van toepassing verklaren van de ASV op buitenwettelijke subsidies, maar het subsidieplafond geldt niet voor dergelijke subsidies en dat wordt niet duidelijk als je artikel 2 lid 2 van deze verordening leest.
Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen;
de verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:
De raad stelt nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
Deze staatssteunbepaling mist in de verordening van 2016. Deze bepaling is volledig overgenomen uit het geactualiseerde model van de VNG.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).
De modelverordening is uitgebreider en is als basis gebruikt. De bepalingen vanuit de ASV Tytsjerksteradiel 2016 zijn meegenomen en aangevuld met relevante bepalingen uit het model met betrekking tot staatssteun, zodat het artikel zo volledig en actueel mogelijk is.
De modelverordening is overgenomen, met daarin de termijnen zoals die in de ASV 2016 werden gehanteerd. De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die zijn vastgesteld.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij zijn de termijnen afhankelijk van het soort subsidie. De termijnen zijn overgenomen uit de ASV 2016. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
Lid 4 is toegevoegd: De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In de ASV 2016 ontbreken in het artikel alle bepalingen over staatssteun. Daarom zijn die bepalingen overgenomen uit het model van de VNG. In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld. Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de ASV is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.
Dit artikel is overgenomen uit het VNG-model.
Artikel 11. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikelen 11 en 12 uit de ASV Tytsjerksteradiel 2016 zijn samengevoegd tot 1 artikel, zo is dat ook gedaan in het model en wordt ‘algemene verplichtingen van de subsidieontvanger’ genoemd.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb). Dit artikel ontbrak volledig in de verordeningen van 2016 van beide gemeenten. In de voorliggende verordening is dit artikel overgenomen uit het model van de VNG, hieronder de bijbehorende toelichting.
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
Dit artikel ontbreekt in de ASV 2016, het is grotendeels overgenomen uit het model. De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.
Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Dit artikel blijft grotendeels hetzelfde. De bepaling over de steekproef vervalt, want aangezien deze subsidies direct worden vastgesteld, kan achteraf niet zomaar teruggevorderd worden.
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies tussen €5.000 en €50.000
In de basis is dit artikel overgenomen uit het model van de VNG, de termijnen zijn overgenomen uit de ASV 2016.
Artikel 16. Eindverantwoording van subsidies van meer dan €50.000
Voor de volledigheid is dit artikel overgenomen uit het model, dat komt grotendeels overeen met hoe het al geregeld was in de ASV 2016.
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Voor de in artikel 16 lid 2 sub d gevraagde controleverklaring geldt dat indien de subsidieontvanger verplicht is om bij de jaarrekening een controleverklaring te laten opstellen deze kan worden gebruikt voor de eindverantwoording. Indien de subsidieontvanger niet jaarrekeningplichtig is en dus geen controleverklaring laat opstellen dan kan worden volstaan met een zogenaamde subsidieverklaring. Bij een subsidieverklaring stelt de accountant vast dat de subsidiegelden rechtmatig zijn besteed en de gelden in overeenstemming met de aanvraag zijn gebruikt. Zo zal de accountant vaststellen dat aan de kosten een geautoriseerde kostenfactuur ten grondslag ligt en dat de bestede uren aansluiten met de urenadministratie en daadwerkelijk zijn gemaakt. Onderdeel van deze controle is dat de accountant vaststelt dat is voldaan de vereisten die de subsidieverstrekker heeft gesteld. Een beoordelingsverklaring of een samenstellingsverklaring van een accountant is niet afdoende, tenzij het college in het specifieke geval besluit om hiervan af te wijken.
Artikel 17. Subsidievaststelling
Dit artikel is overgenomen uit het model, met de termijnen uit de ASV Tytsjerksteradiel 2016.
Artikel 18. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel is overgenomen uit het model, het bevat onder meer bepalingen over staatssteun.
Deze clausule is overgenomen uit de ASV 2016, met een kleine aanvulling vanuit het model van de VNG zodat de bepaling zo compleet mogelijk is.
Artikel 20. Slotbepalingen en overgangsrecht
In het overgangsrecht is geregeld dat de oude en de nieuwe ASV enige tijd naast elkaar bestaan, aangezien in verschillende subsidieregelingen wordt verwezen naar specifieke artikelen uit de ASV 2016, die in de ASV 2024 wellicht zijn komen te vervallen of een andere plek hebben gekregen. In het tweede lid is bepaald dat subsidies die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn aangevraagd worden afgedaan volgens de bepalingen van de ASV uit 2016.
Het vierde lid zorgt ervoor dat de ASV 2016 vervalt, nadat de laatste subsidie die op grond van de ASV 2016 is verstrekt, volledig is afgehandeld.