Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zutphen

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over het beheer van de bodem in de regio Achterhoek (Beleidsregel bodembeheer regio Achterhoek gemeente Zutphen 2024)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZutphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over het beheer van de bodem in de regio Achterhoek (Beleidsregel bodembeheer regio Achterhoek gemeente Zutphen 2024)
CiteertitelBeleidsregel bodembeheer regio Achterhoek gemeente Zutphen 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. § 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving
  2. § 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving
  3. Nota bodembeheer Regio Achterhoek

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-04-202401-01-2024Nieuwe regeling

12-03-2024

gmb-2024-140513

622575

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over het beheer van de bodem in de regio Achterhoek (Beleidsregel bodembeheer regio Achterhoek gemeente Zutphen 2024)

 

 

Ons kenmerk: 622575

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen,

 

gelezen het advies van Omgevingsdienst Achterhoek van 7 november 2024;

 

gelet op de artikel(en) 4.1257 t/m 4.1280 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

 

gelet op de Nota bodembeheer Regio Achterhoek, zoals geldend vanaf 19 augustus 2021;

 

gelet op titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over het beheer van de bodem in de regio Achterhoek (Beleidsregel bodembeheer regio Achterhoek gemeente Zutphen 2024)

 

 

Artikel 1 Uitbreiding van het bodembeheergebied en acceptatie bodemkwaliteitskaarten bij toepassen van grond

Het generieke kader van het Besluit gaat uit van het ‘eigen’ gemeentelijke grondgebied als bodembeheergebied voor het te voeren beleid bij het toepassen en het tijdelijk opslaan van grond. Om grondverzet tussen gemeenten mogelijk te maken en de bodemkwaliteitskaart van andere gemeenten te gebruiken als bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit van de toe te passen grond, moet het (generieke) gemeentelijke bodembeheergebied worden uitgebreid. Deze uitbreiding valt volgens het Besluit in het gebiedsspecifieke kader.

 

De gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen accepteren elkaars bodemkwaliteitskaart. Het bodembeheergebied wordt hiermee vastgesteld als zijnde de grondgebieden van de gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Lochem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Winterswijk en Zutphen. De bodemkwaliteitskaarten van deze gemeenten mogen gebruikt worden als bewijsmiddel van de chemische kwaliteit van de toe te passen, te hergebruiken grond.

De volgende bodemkwaliteitskaarten worden door de gemeenten geaccepteerd als bewijsmiddel bij het toepassen van schone grond:

  • Bodemkwaliteitskaart regio Twente [14].

  • Bodemkwaliteitskaart regio Arnhem [15].

  • Bodemkwaliteitskaart gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst [16].

 

Artikel 2 Lokale Maximale Waarden kwaliteitsklasse Industrie (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) in en toepassen grond uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ in hetzelfde gebied (bodemlaag 0-2 m-mv)

In de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ (bijvoorbeeld boomgaard- en fruitteeltpercelen of sportvelden in de periode 1945-20006, zie de website www.topotijdreis.nl is vastgesteld dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten van bestrijdingsmiddelen voor komen. Deze verhoogde gehalten zorgen ervoor dat de grond in de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ valt. Dit heeft te maken dat bij een aantal individuele bestrijdingsmiddelen de maximale waarde voor de functie Wonen gelijk is gesteld aan de Achtergrondwaarde (AW2000, Landbouw/natuur).

 

Voor het duurzame bodemgebruik in deze bodemkwaliteitszone zijn de risico's van mens en milieu van belang. Uit een risicobeoordeling van een vergelijkbare situatie in de regio Zuidoost-Utrecht is gebleken dat de toetsingsnorm voor eventuele risico's voor mens en milieu bij bestrijdingsmiddelen de interventiewaarden zijn. Zo lang in de grond de gehalten van bestrijdingsmiddelen de interventiewaarden niet overschrijden, en de eventuele voedselproducten voldoen aan de Warenwet, zijn er geen risico's. Op de ‘gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ zijn de maximaal gemeten waarden van bestrijdingsmiddelen ruim onder de interventiewaarden vastgesteld (factor 2 tot 2.297). De maximale waarden voor Industrie van bestrijdingsmiddelen liggen een factor 1 tot 40 lager dan de interventiewaarden.

 

De gemeenten willen de nu beperkte toepassingsmogelijkheden van grond met de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ vergroten. Vanwege het ontbreken van risico’s voor mens en milieu staan de gemeenten toe dat in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ grond met de kwaliteitsklasse ‘Industrie’ (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) mag worden toegepast.

 

Uitwerking gebiedsspecifiek beleid: toepassen grond uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’

De uitwerking van het gebiedsspecifiek beleid in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ is als volgt: Als het voornemen bestaat om vrijkomende grond uit de bovengrond van de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ weer in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ te hergebruiken, moet voorafgaand aan het ontgraven altijd een indicatief onderzoek worden uitgevoerd volgens een passende strategie uit de NEN 5740. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten mag de grond als volgt worden toegepast:

  • Kwaliteitsklasse Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde-AW2000): de grond mag overal worden toegepast.

  • Kwaliteitsklasse Wonen: de grond mag worden toegepast in gebieden waar de toepassingseis de kwaliteitsklasse Wonen is (zie de kaartbijlagen N5 Nbb).

  • Kwaliteitsklasse Industrie:

    • -

      de grond mag worden toegepast in gebieden waar de toepassingseis de kwaliteitsklasse Industrie is (zie de kaartbijlagen N5 Nbb ).

    • -

      de grond mag worden toegepast in de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ met de bodemfunctie ‘Landbouw/natuur’ of ‘Industrie’ als alle stoffen voldoen aan de kwaliteitsklasse Landbouw/natuur met uitzondering van organochloorbestrijdingsmiddelen, die mogen voldoen aan de kwaliteitsklasse ‘Industrie’.

  • Kwaliteitsklasse Niet toepasbaar: de grond moet worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

 

De initiatiefnemer van het grondverzet moet met een historisch onderzoek aantonen dat de ontgravings- én toepassingslocatie onderdeel uitmaken van de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’.

 

Artikel 3 Lokale Maximale Waarden betere bovenafdichting oude stortplaatsen (uitgezonderd stortplaatsen met gevoelig bodemgebruik)

Op de grondgebieden van de gemeenten bevinden zich een aantal voormalige stortplaatsen. De bovenafdichting van een deel van deze stortplaatsen is of wordt in de toekomst mogelijk onvoldoende.

 

Het toepassen van grond “als bovenafdichting voor een stortplaats met het oog op het voorkomen van nadelige gevolgen voor mens, plant of dier als gevolg van contact met het onderliggende materiaal” wordt op grond van artikel 4.1269, tweede lid, onder d. Bal als een nuttige toepassing gezien. De toe te passen grond moet voldoen aan het (toekomstige) bodemgebruik.

 

De gemeenten willen de mogelijkheden voor het nuttig toepassen van vrijgekomen grond met de kwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ vergroten door deze toe te passen op stortplaatsen waar de bovenafdichting onvoldoende is. Omdat de stortplaatsen in het buitengebied en in woongebieden zijn gelegen, voldoet de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’ niet altijd aan de toepassingseis ter plaatse (in de regel ‘Wonen’ of ‘Achtergrondwaarden - AW2000’). Daarom stellen de gemeenten voor het toepassen van grond voor een betere bovenafdichting van oude stortplaatsen (uitgezonderd stortplaatsen waarop gevoelig bodemgebruik plaatsvindt) onder de volgende voorwaarden Lokale Maximale Waarden vast:

Alleen voor oude stortplaatsen waarvan de bovenafdichting onvoldoende is, mag grond met maximaal de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’ worden gebruikt ter verbetering (het voldoende op dikte brengen) van de bovenafdichting. Grond met de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ of ‘Industrie’ mag worden gebruikt alleen in combinatie met het aanbrengen van een minimaal 0,5 meter dikke afdeklaag. De kwaliteit van de afdeklaag moet voldoen aan de gemeentelijke toepassingseis voor hergebruik van grond van het gebied waarin de stortplaats ligt.

 

Artikel 4 Toepassen van grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden maaiveld

Zoals in de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten is aangegeven, maakt de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld geen onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart. Grond uit deze bodemlaag (bijvoorbeeld bij ondertunneling, diepe riolering, parkeergarages en kelders) die elders nuttig wordt toegepast, moet voorafgaand aan de toepassing worden gekeurd. Afhankelijk van de keuringsresultaten mag de grond worden toegepast. Dit leidt tot extra kosten en uitvoeringstijd. Omdat het de verwachting is dat de kwaliteit van de bodemlaag dieper dan 2 meter niet afwijkt van de kwaliteit van de bodemlaag die hierboven ligt (vanaf 1,0 meter tot en met 2 meter diepte), wordt dit niet doelmatig geacht.

 

De gemeenten verruimen de regels voor het toepassen van grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld. Dit betekent dat grond vrijkomend uit deze bodemlaag op dezelfde wijze beoordeeld mag worden als de bovenliggende bodemlaag (1,0 meter diepte tot en met 2 meter diepte) (zie kaartbijlage N3C Nbb). Voorwaarden hierbij zijn:

  • De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging.

  • De grond is afkomstig van een ongeroerde bodemlaag.

  • De grond is zintuiglijk niet verontreinigd.

 

De grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden het maaiveld is niet verdacht voor verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen.

 

Artikel 5 Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden

Bij aanleg, vervang- en reparatiewerkzaamheden van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen en graafwerkzaamheden bij groenvoorzieningen, wordt grond ontgraven en weer toegepast (tijdelijke uitname van grond). In het Bal is onder voorwaarden tijdelijke uitname van grond op een voor bodemverontreiniging niet-verdachte locatie (volgend uit de aangeleverde historische gegevens) toegestaan zonder dat een kwaliteitsbepaling is uitgevoerd, een functietoets is gedaan en een melding is verricht. De voorwaarden hierbij zijn dat:

  • 1.

    de grond wordt op of nabij het ontgravingsprofiel teruggebracht in de bodem (artikel 4.1222, eerste lid Bal). In de nota van toelichting wordt aangegeven dat de zinsnede op en nabij enige speelruimte geeft.

  • 2.

    er geen tussentijdse bewerking plaatsvindt anders dan uitzeven van bodemvreemd materiaal (artikel 4.1222, tweede lid Bal).

 

Met de eerste voorwaarde is het zogenaamde ‘over-de-kop-werken’ (de bovengrond, de tussenlaag en de ondergrond worden niet gescheiden ontgraven) bij graafwerkzaamheden niet mogelijk. Dit is niet wenselijk omdat bij veel graafwerkzaamheden er geen tot (zeer) weinig ruimte op en in de nabije omgeving van de graaflocatie aanwezig is om de bovengrond, de tussenlaag en de ondergrond gescheiden tijdelijk op te slaan. Ook is de grond in de meeste situaties, bijvoorbeeld bij de aanleg en reparatie van de ondergrondse infrastructuur, al eerder 'over-de-kop' gegaan.

 

De gemeenten verruimen daarom de regels voor tijdelijke uitname van grond bij aanleg, vervang- en reparatiewerkzaamheden van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen én bij graafwerkzaamheden voor groenvoorzieningen als volgt:

Bij tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden hoeft de grond niet gescheiden te worden ontgraven. De grond mag worden geroerd en op of nabij dezelfde herkomstlocatie worden teruggeplaatst. Dit geldt alleen voor grond dat:

  • voldoet aan de kwaliteitsklassen Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie, én

  • geen bewerking heeft ondergaan anders dan uitzeven van bodemvreemd materiaal.

 

In 2020 is een richtlijn opgesteld voor risico gestuurd werken bij tijdelijk uitplaatsen (zonder afvoer van grond) met betrekking tot asbest in puinhoudende bodem. De gemeenten adviseren deze richtlijn aan te houden zodat onderzoekstijd en -geld naar asbest in de bodem kan worden bespaard.

 

Artikel 6 Gebruik van bodemkwaliteitskaarten bij bodemverontreinigende activiteiten

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is voor bodembedreigende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving, in tegenstelling tot het Activiteitenbesluit, geen nulsituatie-onderzoek meer verplicht. Dit nulsituatie-onderzoek bij de start van een activiteit is geen milieubeschermende maatregel, maar een grondslag voor een eindsituatie-onderzoek. Hiermee kan het bevoegd gezag toetsen of door de bodembedreigende activiteit verontreiniging heeft plaatsgevonden.

 

Voor activiteiten waarop de Europese Richtlijn industriële emissies het milieubeschermingsbeginsel van "Integrated Pollution Prevention and Control" (IPPC) toepast, blijft volgens de Europese Richtlijn industriële emissies (artikel 22) het nulsituatie-onderzoek wel verplicht. Het bevoegd gezag moet deze opnemen in de omgevingsvergunning.

 

Als de gemeente heeft voorgeschreven dat een nulsituatie-onderzoek verplicht is, dan moet dit worden uitgevoerd. Ook kan op vrijwillige basis een nulsituatie-onderzoek worden uitgevoerd, ter ondersteuning van het (later uit te voeren) eindsituatie-onderzoek.

 

Het eindsituatie-onderzoek is verplicht. Dit eindsituatie-onderzoek hangt samen met de beëindiging van de activiteit. Per activiteit wordt aangegeven of bij beëindiging een eindsituatie-onderzoek nodig is.

 

Als er geen nulsituatie-onderzoek is uitgevoerd, wordt het eindsituatie-onderzoek getoetst aan de bodemkwaliteitskaart.

 

Artikel 7 Toepassen grond uit een oude categorie-1 werk

Grond uit een oude categorie-1 werk (volgens het voormalige Bouwstoffenbesluit) die elders nuttig wordt toegepast moet altijd worden gekeurd. Op basis van de keuringsresultaten worden de hergebruiksmogelijkheden van de grond bepaald.

 

Artikel 8 De geldigheidsduur van een eventueel uitgevoerd onderzoek en gebruik van de ontgravings- en toepassingskaart bij een al onderzochte locatie

De toe te passen grond en/ of de ontvangende bodem kan al eerder zijn onderzocht. De NEN 5740 of en het BRL 1000 – protocol 1001 stellen geen voorwaarden aan de actualiteit van onderzoeksgegevens. De gemeenten beschouwen de onderzoeksresultaten als een momentopname en zijn daarom niet ‘onbeperkt houdbaar’. Bij een al uitgevoerd onderzoek moet de initiatiefnemer aan de Omgevingsdienst Achterhoek (namens de gemeenten) aannemelijk maken dat de onderzoeksgegevens hun actualiteitswaarde hebben behouden. Hierbij moet ten minste in ogenschouw zijn genomen:

  • of de gehanteerde strategie van monstername of analysemethodes voldoende inzicht geven in de algemene bodemkwaliteit;

  • of de onderzoekslocatie na uitvoering van het laatste volledige onderzoek niet intensiever is gebruikt en geen grondverzet of herinrichting heeft ondergaan;

  • qua gebruik of inrichting de onderzoekslocatie nog hetzelfde is;

  • in hoeverre er tussentijds op de onderzoekslocatie activiteiten zijn uitgevoerd die de bodemkwaliteit hebben kunnen beïnvloeden;

  • dat de relatie tussen de partijkeuring en de tijdelijk opgeslagen grond kan worden aangetoond als deze tussentijds is verplaatst.

 

Bij twijfel kan de Omgevingsdienst Achterhoek (Toezicht en Handhaving van de gemeenten) ter verificatie om een terreininspectie vragen en beslist of het bewijsmiddel gebruikt mag worden.

 

Artikel 9 Gebruik van de ontgravings- en toepassingskaart als al een onderzoek is uitgevoerd

 

9.1 Uitgevoerde partijkeuring en gebruik ontgravingskaart

De mogelijkheid bestaat dat op een locatie van ontgraving al een partijkeuring (BRL 1000 – protocol 1001) of een gelijkwaardig onderzoek van de NEN 574014 is uitgevoerd. Als het onderzoek voldoet aan de vereisten voor een bewijsmiddel uit het Besluit en representatief is voor de meest recente (terrein)situatie, dan moet dit onderzoek worden gebruikt als bewijsmiddel. Zo’n onderzoek geeft een beter beeld van de ontgravingskwaliteit van de grond dan de bodemkwaliteitskaart. Het onderzoek is leidend boven de ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart.

 

9.2 Uitgevoerd onderzoek en gebruik toepassingskaart

Uit een al uitgevoerd onderzoek kan blijken dat de kwaliteit van de ontvangende bodem slechter of juist beter is dan de toepassingseis van de bodemkwaliteitszone waarin de locatie is gelegen. In die situatie geldt de toepassingseis zoals deze is weergegeven op de toepassingskaarten, ongeacht de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse en mogelijk gevolgen voor de toepassingseis.

 

9.3 Uitgevoerd verkennend onderzoek en gebruik ontgravingskaart

Op de ontgravingslocatie kan al een verkennend bodemonderzoek zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld ter plaatse van een voor bodemverontreiniging verdachte locatie. Een verkennend bodemonderzoek is volgens het Besluit bodemkwaliteit geen erkend bewijsmiddel.

 

De gemeenten vinden het niet redelijk dat, na het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek, een aanvullende partijkeuring moet plaatsvinden. Als het bodemonderzoek nog representatief is voor de meest recente (terrein)situatie én het maximaal vastgestelde (gestandaardiseerde) gehalten van de stoffen voldoen aan kwaliteitsklasse van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie de kaartbijlagen N3), er geen aanvullende partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd. De ontgravingskaart mag dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de elders toe te passen grond. Het bodemonderzoek wordt hierbij als aanvullend ‘bewijsmiddel’ gebruikt.

 

Als niet wordt voldaan aan de kwaliteitsklasse van de betreffende bodemkwaliteitszone (zie de kaartbijlagen N3 Nbb), dan wordt de ontgraven grond als afwijkend gezien en moet een partijkeuring worden uitgevoerd om de bodemkwaliteit te bepalen.

 

Als één of meerdere gehalten de interventiewaarde overschrijdt, moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Achterhoek.

 

Artikel 10 Andere projecten met grootschalig grondverzet

Bij de uitvoering van projecten met grootschalig grondverzet, bijvoorbeeld infrastructurele werken, bouw- en woonrijp maken en natuurontwikkeling, wordt geadviseerd om een grondstromenplan op te stellen. Dit plan moet dan worden ingediend bij de gemeente (als deze initiatiefnemer is van het project) of de Omgevingsdienst Achterhoek.

 

In een grondstomenplan voor grootschalig grondverzet wordt minimaal opgenomen:

  • Aan- en/of inleiding.

  • Wettelijk kader en onderbouwing dat aan artikel 4.1269 Bal (nuttige/ functionele en ruimtelijk gewenste toepassing) wordt voldaan.

  • Een technische onderbouwing waarmee wordt aangetoond dat wordt voldaan aan artikel 4.1274 Bal; de “technische” aspecten van het grootschalige grondverzet (opbouw van de toepassing / eventuele deklaag / herkenbaarheid / kwaliteit grond / etc.).

  • Uitvoeringsaspecten (betrokkenen / periode / meldingsregime / kwaliteitsverklaringen / registratie / oplevering / beheerder).

  • Beheer / nazorg (in stand houden van toepassing en eventuele leeflaag / eventueel risico dat het grootschalig grondverzet niet wordt afgerond en wie dan verantwoordelijk is / eventueel een monitoringsprogramma).

  • Het plan kan voorzien worden met enkele bijlagen (bijvoorbeeld de ligging / opbouw van de toepassing / verwachte ontgravingskwaliteit - boven- en ondergrond - in het ontgravingsgebied).

 

Door het tijdig in beeld brengen van de grondstromen en de afstemming met het bevoegde gezag kunnen knelpunten vooraf worden gesignaleerd en kan stagnatie tijdens de uitvoering worden voorkomen. Ook kunnen op basis van het grondstromenplan afspraken worden gemaakt over het indienen van meldingen Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor kan de administratieve last worden verminderd.

 

Artikel 11 Melden tijdelijke opslag voorafgaand aan een definitieve toepassing

Als grond voorafgaand aan de toepassing tijdelijk wordt opgeslagen dan zijn in principe 2 meldingen noodzakelijk, namelijk een melding tijdelijke opslag (artikel 4.1248 Bal) en een melding toepassen van grond (artikel 4.1266 Bal). Om deze administratie lasten te verminderen, verruimen de gemeenten de eisen voor het melden van tijdelijke opslag van grond waarvan de toepassingslocatie bekend is als volgt: Als bekend is waar de grond, die tijdelijk wordt opgeslagen, wordt toegepast, hoeft voorafgaand aan de tijdelijke opslag alleen de melding voor de toepassing van deze grond te worden gedaan. Bij de melding moet wel de locatie en duur van de tijdelijke opslag worden vermeld. De kwaliteit van de grond die tijdelijk wordt opgeslagen, moet voldoen aan de vastgestelde bodemkwaliteitsklasse dan wel de vastgestelde Lokale Maximale Waarden ter plaatse.

 

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

 

Artikel 13 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel bodembeheer regio Achterhoek gemeente Zutphen.

 

 

 

 

Aldus besloten op 12 maart 2024.

Het college van burgemeester en wethouders,

De burgemeester, de secretaris,

Toelichting

 

Algemene toelichting

In 2021 heeft gemeenteraad de Nota bodembeheer en bijbehorende regionale Bodemkwaliteitskaart regio Achterhoek 2020 vastgesteld. Deze nota en kaart voorzien in regels zodat het mogelijk is om op duurzame en (kosten) efficiënte wijze schone en licht verontreinigde grond tijdelijk op te slaan en her te gebruiken binnen de Achterhoek.

Per 1 januari 2024 is de wetgeving op dit vlak veranderd door de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Een groot deel van de regels uit de Nota bodembeheer worden onder de Omgevingswet automatisch voortgezet via overgangsrecht. Een deel van de regels vervalt als er geen aanvullende voorzieningen worden getroffen. Dit is niet wenselijk.

Deze beleidsregel voorziet in bodemregels die samen met de regels uit de bestaande Nota bodembeheer een beleidsneutrale overgang na de inwerkingtreding van de Omgevingswet mogelijk maken.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Uitbreiding van het bodembeheergebied en acceptatie bodemkwaliteitskaarten bij toepassen van grond

Het aanwijzen van de geometrische begrenzing van het beheergebied is geregeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) (artikel 5.89o Bkl). De voorwaarden voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als grondslag voor een milieuverklaring bodemkwaliteit staat in paragraaf 5.3 van de Regeling bodemkwaliteit 2021.

 

Zodra één van de in dit artikel vermelde gemeenten of regio’s een omgevingsplan hebben vastgesteld, wordt de daarin verwerkte bodemkwaliteitskaart gezien als bewijsmiddel bij het toepassen van schone grond. (Paragraaf 2.4 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 2 Lokale Maximale Waarden kwaliteitsklasse Industrie (alleen als gevolg van bestrijdingsmiddelen) in en toepassen grond uit de bodemkwaliteitszone ‘Gebieden met diffuus verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen’ in hetzelfde gebied (bodemlaag 0-2 m-mv)

Paragraaf 4.124 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) beschrijft de regels met betrekking tot het toepassen van grond of baggerspecie. Artikel 4.1267 Bal geeft aan welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd. De kwaliteitseisen staan beschreven in artikel 4.1272 Bal. Artikel 4.1273 Bal beschrijft de afbakening mogelijkheid maatwerk kwaliteitseisen. (Paragraaf 2.5.8 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 3 Lokale Maximale Waarden betere bovenafdichting oude stortplaatsen (uitgezonderd stortplaatsen met gevoelig bodemgebruik)

Paragraaf 4.121 Bal beschrijft de regels met betrekking tot het saneren van de bodem. Artikel 4.1241 Bal beschrijft het afdekken als saneringsaanpak. (Paragraaf 2.5.10 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 4 Toepassen van grond uit de bodemlaag dieper dan 2 meter beneden maaiveld

Paragraaf 4.124 Bal beschrijft de regels met betrekking tot het toepassen van grond of baggerspecie. Artikel 4.1265a Bal beschrijft de afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift. (Paragraaf 2.8 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 5 Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden

Tijdelijke uitname van grond met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit staat beschreven in artikel 4.1222a Bal. Dit artikel is alleen van toepassing op grond dat voldoet aan de kwaliteitsklassen Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie. (Paragraaf 2.10 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 6 Gebruik van bodemkwaliteitskaarten bij bodemverontreinigende activiteiten

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. (Paragraaf 2.11 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 7 Toepassen grond uit een oude categorie-1 werk

Paragraaf 4.124 Bal beschrijft de regels met betrekking tot het toepassen van grond of baggerspecie. Artikel 4.1267 Bal geeft aan welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd. (Paragraaf 2.12 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 8 De geldigheidsduur van een eventueel uitgevoerd onderzoek en gebruik van de ontgravings- en toepassingskaart bij een al onderzochte locatie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. (Paragraaf 2.14 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 9 Gebruik van de ontgravings- en toepassingskaart als al een onderzoek is uitgevoerd

In artikel 4.1267 Bal is aangegeven welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd bij het toepassen van grond of baggerspecie. In dit artikel wordt beschreven hoe de ontgravings- en toepassingskaart gebruikt moet worden als al een onderzoek is uitgevoerd. (Paragraaf 2.15 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 10 Andere projecten met grootschalig grondverzet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. (Paragraaf 2.17.2 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 11 Melden tijdelijke opslag voorafgaand aan de definitieve toepassing

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. (Paragraaf 2.18 Nota Bodembeheer Regio Achterhoek)

 

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

 

Bronvermelding

[14] Regionale bodemkwaliteitskaart Twente, Witteveen+Bos Raadgevende ingenieurs B.V., projectcode: ES349-1, 23 maart 2018.

Gemeenten: Almelo, Borne, Dinkelland (Noaberkracht), Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen (Noaberkracht), Twenterand, Wierden, Waterschap Vechtstromen.

https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2020-42585/1/bijlage/exb-2020-42585.pdf

 

[15] Bodemkwaliteitskaart regio Arnhem, CSO, projectcode: 08K118, 5 oktober 2010. Addendum bodemkwaliteitskaart, kentallen voor standaardbodem, Witteveen+Bos, projectcode: AH644-1, 21 augustus 2014.

Actualisatie bodembeleid en klantgerichte kaarten voor regio MRA, Witteveen+Bos, projectcode: 109993/18-013.498, 5 september 2018.

Gemeenten: Arnhem, Doesburg, Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Westervoort en Zevenaar.

https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2017-10752/1/bijlage/exb-2017-10752.pdf

 

[16] Bodemkwaliteitskaart gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst, documentnummer: SOB005100.RAP002, Lievense Milieu B.V., 2020.

https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2021-24823/1/bijlage/exb-2021-24823.pdf