Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eemnes

Rectificatie publicatie Verordening jeugdhulp Eemnes 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEemnes
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRectificatie publicatie Verordening jeugdhulp Eemnes 2024
CiteertitelVerordening Jeugdhulp gemeente Eemnes 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. artikel 147 van de Gemeentewet
  3. artikel 156 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-03-202401-01-2024nieuwe regeling

29-01-2024

gmb-2024-132333

Tekst van de regeling

Intitulé

Rectificatie publicatie Verordening jeugdhulp Eemnes 2024

 

Rectificatie van de publicatie van de Verordening jeugdhulp Eemnes 2024 van 8 februari 2024 (Gemeenteblad 2024, 61282).

 

Per vergissing is op 8 februari 2024 een onjuiste versie van de Verordening jeugdhulp Eemnes 2024 bekendgemaakt. Deze versie was niet in overeenstemming met de door de raad vastgestelde verordening. Met deze rectificatie wordt alsnog de juiste versie van de verordening bekendgemaakt.

 

De raad van de gemeente Eemnes;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Eemnes d.d. 19-12-2023,

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1., derde lid, van de Jeugdwet en de artikelen 147 en 156 van de Gemeentewet;

 

overwegende:

  • dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, en de jeugdige zelf ligt;

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermings-maatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Eemnes 2024

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begrippen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet of de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemene voorziening:

Jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

  • 2.

    andere voorziening:

Voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • 3.

    budgetplan:

Een plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of zijn ouder(s) waaruit blijkt dat de besteding van het pgb voldoet aan de voorwaarden van de wet of deze verordening;

  • 4.

    budgethouder:

De persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

  • 5.

    cliëntondersteuning:

Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • 6.

    college:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes;

  • 7.

    familiegroepsplan:

Hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving (het sociale netwerk) van de jeugdige of ouder(s) behoren;

  • 8.

    financieel overzicht:

Een door het college vastgestelde regeling waar op grond van deze verordening nadere regels en bedragen zijn gesteld;

  • 9.

    gebruikelijke hulp:

Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s) en/of andere verzorgers of opvoeders, zoals beschreven in bijlage 1;

  • 10.

    gecertificeerde instelling:

Rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de wet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

  • 11.

    hulpvraag:

Behoefte van een jeugdige of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • 12.

    individuele voorziening:

Een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de verordening;

  • 13.

    kostprijs:

De prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij een jeugdhulpaanbieder;

  • 14.

    Maatschappelijke zaken HBEL

De afdeling waar Eemnes in samenwerkt met de gemeenten Huizen, Blaricum en Laren, voor de ondersteuning op gebied van werk en inkomen, en zorg aan langdurig zieken en ouderen.

  • 15.

    niet-professionele ondersteuning:

Ondersteuning verleend door een persoon die deel uitmaakt van het sociale netwerk van de jeugdige of ouder(s), waarbij:

  • de persoon die de hulp en ondersteuning verleent niet beschikt over de opleidings- en beroepskwalificaties om de betreffende hulp; en

  • zorg beroepsmatig te mogen verlenen en geen sprake is van gebruikelijke hulp;

  • 16.

    onderzoeksverslag:

Een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

  • 17.

    pgb:

Persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • 18.

    sociaal netwerk:

Een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

  • 19.

    spoedeisend geval:

Een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

  • 20.

    SVB

Sociale Verzekeringsbank

  • 21.

    wet:

Jeugdwet.

 

Hoofdstuk 2 Algemene- en andere voorzieningen

Artikel 2.1 Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De algemene voorzieningen zijn lokaal beschikbaar en dragen bij aan de ondersteuning van jeugdigen bij het opgroeien zijn continue in ontwikkeling, hierbij bestaat het aanbod o.a uit:

    • a.

      voorzieningen gericht op ondersteuning bij opvoed- en opgroeiproblemen;

    • b.

      voorzieningen gericht op (sociale) participatie van jeugdigen;

    • c.

      voorzieningen gericht op (mentale) weerbaarheid in de sociale basisstructuur;

    • d.

      voorzieningen gericht op een positieve gezondheid van jeugdigen;

    • e.

      voorzieningen gericht op sport en bewegen van jeugdigen;

    • f.

      het Jeugd- en Gezinsteam voor hulpverlening bij opvoed- en opgroeiproblemen;

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het vorige lid beschikbaar zijn.

Artikel 2.2 Beschikbare andere voorzieningen

  • 1.

    Een andere voorziening is voorliggend aan een voorziening die op grond van de Jeugdwet beschikbaar wordt gesteld, hierbij bestaat het aanbod o.a uit:

    • a.

      Ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet

    • b.

      Ondersteuningsstructuur op school vanuit de Wet passend onderwijs;

    • c.

      Ondersteuning vanuit de Leerplichtwet;

    • d.

      Ondersteuningsstructuur vanuit de Wet kinderopvang en/of de Wet op primair onderwijs;

    • e.

      ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en/of Participatiewet

  • 2.

    De hulpvraag van de jeugdige of ouder wordt integraal in samenhang met vraagstukken op andere domeinen onderzocht.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Artikel 3.1 Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdhulp wordt waar mogelijk in de omgeving van het kind, de jongeren en/ofhet gezin geboden: thuis, op school, op het kinderdagverblijf, de voorschoolse voorziening, de buitenschoolse opvang, in de wijk of online.

  • 2.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      jeugdhulp met verblijf;

    • b.

      ambulante jeugdhulp;

    • c.

      collectief aanbod ambulante jeugdhulp in het onderwijs;

    • d.

      respijtzorg;

    • e.

      pleegzorg;

    • f.

      verblijf in een gezinshuis;

    • g.

      crisiszorg;

    • h.

      ernstige dyslexiezorg (ED).

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp

Artikel 4.1 Toegang via de gemeente

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van individuele voorziening na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    De jeugdige of ouder(s) kunnen een aanvraag om een individuele voorziening indienen bij het college door middel van de (digitale) ondertekening van het onderzoeksverslag.

  • 3.

    Indien een jeugdige of ouder(s) een pgb wenst, vermeldt hij dit bij de aanvraag.

  • 4.

    Aan de aanvraag voegt de aanvrager een budgetplan toe voor de inzet van het pgb met een begroting. Hiertoe wordt door het college een model budgetplan beschikbaar gesteld.

  • 5.

    Het college wijst de jeugdige of zijn ouder(s) op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. Als de jeugdige of ouder(s) daarom vragen, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 6.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk:

    • a.

      een passende tijdelijke maatregel;

    • b.

      of een passende voorziening;

    • c.

      of een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 7.

    Het college legt in nadere regels de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening vast.

Artikel 4.2 Onderzoek

  • 1.

    Het onderzoek start met het voeren van een gesprek met de jeugdige of ouder(s), waarbij de vraag van de jeugdige of ouder(s) leidend is.

  • 2.

    Op verzoek van de jeugdige of ouder(s) kunnen derden bij het gesprek aanwezig zijn.

  • 3.

    Als de jeugdige of ouder(s) een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

  • 4.

    Het college vraagt aan de jeugdige of ouder(s) toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en indien noodzakelijk voor het onderzoek voor het inwinnen en delen van informatie met andere instanties, zoals de huisarts of de onderwijsinstelling. Hiertoe wordt een toestemmingsformulier beschikbaar gesteld. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige wordt er om toestemming voor de hulpverlening gevraagd aan de ouder(s) of de jeugdige zelf, conform artikel 7.3.4 van de Jeugdwet.

  • 5.

    Het college kan alleen in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

  • 6.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouder(s) zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouder(s) en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 7.

    Tijdens het gesprek informeert het college de jeugdige of ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 8.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of ouder(s), informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de hulpvraag en de meest aangewezen hulp.

  • 9.

    Het college legt de zaken genoemd in lid 6 vast in het onderzoeksverslag.

  • 10.

    Het college verstrekt de jeugdige of ouder(s) een weergave van de uitkomsten van het onderzoek in het onderzoeksverslag.

  • 11.

    De jeugdige of ouder(s) kunnen feitelijke onjuistheden corrigeren, gegevens aanvullen en hun opmerkingen kenbaar maken. Deze worden in het onderzoeksverslag verwerkt of daaraan toegevoegd.

  • 12.

    Met toestemming van de jeugdige of ouder(s) worden in het onderzoeksverslag afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten uit het onderzoeksverslag met de jeugdige of ouder(s), het Jeugd en Gezinsteam en eventueel de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

  • 13.

    Het onderzoeksverslag met daarin de vastgelegde afspraken wordt na afronding ondertekend door ouder(s) en consulent.

  • 14.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 4.3 Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen alleen in aanmerking komen voor een individuele voorziening als zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • .

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • .

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening; en

    • c.

      door gebruik te maken van een andere voorziening; en

    • d.

      de individuele voorziening als de goedkoopst adequate oplossing is aan te merken.

  • 2.

    Indien ouder(s) naar het oordeel van het college in staat zijn om gebruikelijke hulp te bieden, kan het college de aanvraag om een individuele voorziening afwijzen of afstemmen op de taken of omvang van de hulp die als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Als de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier alleen een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      voor zover het college de noodzaak en of de voorziening voldoende passend acht en wanneer de gemaakte kosten achteraf nog kunnen worden beoordeeld.

  • 4.

    De voorziening als bedoeld in lid 3 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel4.4 Besluit

  • 1.

    Het college legt de beslissing over het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, het onderzoek en het daaruit volgende onderzoeksverslag als bedoeld in artikel 4.2 lid 13.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4.

    De jeugdige of zijn ouders moeten zich binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb binnen 3 maanden hebben besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt.

  • 5.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 4.5 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      wat de te verstrekken individuele voorziening is;

    • b.

      wie de jeugdhulp gaat bieden;

    • c.

      wat het beoogde resultaat daarvan is – hierin voldoet verwijzing naar de gestelde doelen in het onderzoeksverslag;

    • d.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • e.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige of zijn ouder zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel het pgb moet besteden;

    • f.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • g.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken:

    • a.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1 Algemeen

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) tijdens het onderzoek volledig, objectief en in begrijpelijke bewoordingen over de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 2.

    De jeugdige of de ouder(s) die in aanmerking wensen te komen voor een pgb, stellen een budgetplan op. Het college kan een formulier voor dit budgetplan vaststellen.

  • 3.

    Voor het verkrijgen van een pgb kan het vergaren van één of meerdere offertes door de jeugdige of ouder(s) verplicht worden gesteld.

Artikel 5.2 Afwegingsfactoren persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt uitsluitend een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet indien:

    • a.

      de jeugdige of ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; en

    • b.

      de jeugdige of ouder(s) zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een door het college voorgestelde aanbieder, niet passend achten; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of ouder(s) van het pgb willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 2.

    Het college verstrekt geen pgb indien niet aan de voorwaarden als genoemd in de Jeugdwet wordt voldaan, of indien:

    • a.

      er sprake is van bezwaren van overwegende aard. Ter beoordeling daarvan kan het college nadere gegevens inwinnen of van de aanvrager verlangen, waaronder een verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de te kiezen zorgverlener;

    • b.

      het een minderjarige betreft die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen of een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie;

    • c.

      er sprake is van crisishulp/ crisisopvang/ spoedeisende zorg;

    • d.

      er sprake is van formele pleegzorg.

  • 3.

    Het college kan een pgb weigeren indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4 eerste lid, onderdeel a, d of e van de wet.

Artikel 5.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

  • 2.

    De werkgeverslasten worden uit het pgb betaald;

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    Het is toegestaan de zorgverlener reiskosten te vergoeden vanuit het pgb.

  • 5.

    Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de jeugdige of ouder(s) het pgb in die periode anders ten onrechte kunnen inzetten.

  • 6.

    De budgethouder kan het pgb voor maximaal zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van de te verlenen jeugdhulp tijdens verblijf buiten Nederland.

  • 7.

    Het college kan op aanvraag de in het zesde lid bedoelde termijn verlengen.

  • 8.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.

Artikel 5.4 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de budgethouder:

    • a.

      personen die:

      • .

        werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007); en

      • .

        beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

        of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel (zzp) en die:

      • .

        ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007); en

      • .

        beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan bedoeld in het vorige lid, is sprake van informele hulp.

  • 3.

    Als de jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociaal netwerk van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

Artikel 5.5 Hoogte persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt op maat vastgesteld. Het tarief voor een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige of ouder(s) opgesteld budgetplan met begroting als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid van deze verordening over hoe zij het pgb gaan besteden; en

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te

      kopen; en

    • c.

      wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de

      in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in

      natura die het college beschikbaar heeft.

  • 2.

    De hoogte van het pgb bedraagt:

    • a.

      100% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura als het gaat om

      hulpverleners die in dienst zijn van een instelling als bedoeld in artikel 5.4

      eerste lid onder a van deze verordening, tenzij op basis van het door de

      jeugdige of zij ouder(s) ingediende budgetplan passende en toereikende

      jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht;

    • b.

      75% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura als het gaat om

      personen als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid onder b en c van deze

      verordening;

    • c.

      voor informele hulp, als bedoeld in artikel 5.4 lid 2 en 3 van deze verordening, geldt 50% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, met als ondergrens (bij het bestaan van een dienstbetrekking) de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

  • 3.

    Als het op basis van lid 2b vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb wordt vermeld in een jaarlijks te actualiseren tarievenoverzicht PGB, dat wordt verstrekt aan de zorgadministratie ten behoeve van de door de SVB te verrichten betalingen.

  • 5.

    indien de jeugdige of ouder(s) zorg inkopen bij derden, zijn zij verplicht een zorgovereenkomst af te sluiten met deze zorgverlener(s) conform de op hun situatie van toepassing zijnde overeenkomst van de SVB.

  • 6.

    indien de houder van het pgb overlijdt, is het toegestaan om ten laste van het pgb aan de zorgverlener(s) die werknemer of opdrachtnemer is c.q. zijn van de budgethouder een eenmalige uitkering te verstrekken. De hoogte van deze uitkering is het gemiddelde van de laatste drie gewerkte maanden.

  • 7.

    Het college stelt nadere regels stellen voor de termijn van van lid 6.

Artikel 5.6 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Voor de zorg die ingekocht wordt met het pgb bij een pgb-zorgaanbieder, gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura genoemd in artikel 4.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Voor de inzet van niet-professionele ondersteuning zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:

    • a.

      de persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder(s);

    • b.

      de kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen te kunnen realiseren;

    • c.

      de geleverde voorziening wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp of zorg in het gezin;

    • d.

      deze persoon heeft aangegeven dat de hulp aan de jeugdige of ouder(s) voor hem niet tot overbelasting leidt.

    • e.

      de persoon doet melding bij de gemeente van iedere calamiteit of geweldsincident die bij de verlening van de jeugdhulp plaatsvindt;

    • f.

      de persoon stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te voeren.

    • g.

      de zorgverlener beschikt over een VOG (behalve als de zorgverlener een ouder is, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet).

Hoofdstuk 6 Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid

  • 1.

    Voor jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar bereiken en ook na hun 18e jaar een ondersteuningsvraag hebben, vindt tijdig afstemming plaats welke andere voorzieningen nodig zijn.

  • 2.

    In het geval dat er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt de afstemming op latere leeftijd, maar altijd tijdig plaats.

  • 3.

    In de gevallen bedoeld in het eerste lid wijst het college de jeugdige en zijn ouders erop dat de zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder een andere voorziening valt en legt het uit welke gevolgen dat heeft. Indien continuïteit van de zorg nodig is, spant het college zich daarvoor in.

  • 4.

    Indien de zorg vanaf de 18e verjaardag onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet valt en de reële verwachting is dat deze zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige wordt voortgezet, voldoet het besluit over de voortzetting van de zorg aan de eisen die daaraan gesteld worden door de zorgverzekeraars.

  • 5.

    In de gevallen bedoeld in het vorige lid wijst het college de jeugdige en zijn ouders erop dat de zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet valt en legt het uit welke gevolgen dat heeft. Indien continuïteit van de zorg nodig is, spant het college zich daarvoor in.

Artikel 6.2 Afstemming langdurige zorg

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders worden ondersteund richting het Centraal Indicatieorgaan Zorg indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg;

  • 2.

    Indien de jeugdige of zijn ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit van het Centraal Indicatieorgaan Zorg, is het college niet verplicht een individuele voorziening toe te kennen op grond van deze verordening.

Artikel 6.3 Afstemming kinderopvang, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs, en middelbaar beroepsonderwijs hebben een contactpersoon bij het Jeugd en Gezinsteam.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in het eerste lid genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, kinderopvang, onderwijs-zorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het integraal plan van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 6.4 Afstemming Maatschappelijke Zaken HBEL

  • 1.

    Indien een jeugdige of zijn ouders naast jeugdhulpvoorzieningen ook in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, zorgt het college voor een goede afstemming.

  • 2.

    Indien er financiële belemmeringen zijn om preventie en jeugdhulp te laten slagen, zorgt het college voor de juiste hulp en ondersteuning, zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, armoedevoorzieningen, en het kindarrangement Meedoen HBEL, om deze belemmeringen weg te nemen.

Artikel 6.5 Afstemming wonen

Indien een jeugdige of zijn ouder(s) een huisvestingsvraag heeft, zorgt het college voor afstemming en voorlichting over de Huisvestingsverordening Eemnes en de morgelijkheden om een urgentie aan te vragen.

Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden

Artikel 7.1 Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of ouder(s) niet (meer) voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of ouder(s) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Het college kan het besluit intrekken als de jeugdige of ouder(s) zich niet binnen drie maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder of het pgb niet binnen drie maanden hebben besteed aan het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 4.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    De wijze waarop wordt de teruggevorderd, kan verrekening zijn. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de jeugdhulpplicht van het college.

Artikel 7.2 Fraudepreventie en controle

  • 1.

    Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college jeugdigen en ouders informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening (zorg in natura of in de vorm van een pgb) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ook onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing om een individuele voorziening toe te kennen, te heroverwegen

  • 2.

    Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van pgb’s. Tevens beoordeelt het college of de jeugdige of ouder(s) nog voldoen aan de criteria om voor een pgb in aanmerking te komen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van fraudepreventie en controle.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 8.1 Klachten

  • 1.

    Voor de afhandeling van klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op gedragingen jegens hen van het college of van personen die namens hem meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening behandelen, hanteert het college de Klachtenregeling Jeugd en Gezinsteam Eemnes. Voor de formele behandeling van deze klachten kan gebruik worden gemaakt van de Regionale Klachtencommissie Jeugd Eemland, te Amersfoort, welke commissie voldoet aan de vereisten van artikel 4.2.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 4.2.1 van de Jeugdwet stellen aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen jegens een cliënt en de uitvoering/ levering van de voorziening.

Artikel 8.2 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp via de Adviesraad sociaal domein waarvoor de Verordening adviesraad sociaal domein Huizen, Blaricum, Eemnes en Laren geldt.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen

  • 3.

    Het college betrekt inwoners van de gemeente bij de evaluatie van beleid en de inzet van jeugdhulp na afloop van het onderzoek, tijdens en na afloop van de hulpverlening.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede lid.

Artikel 8.3. Toepassing Subsidieverordening Amersfoort

Voor de subsidies in het kader van de Jeugdwet - betrekking hebbend op de voorheen landelijk en provinciaal gefinancierde jeugdzorg - die namens het college van de gemeente Eemnes door het college van de gastheergemeente Amersfoort worden verleend, is de vigerende Algemene subsidieverordening van de gemeente Amersfoort van toepassing.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of ouder(s) afwijken van het bepaalde in deze verordening, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Intrekking voorgaande verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp gemeente Eemnes 2019, vastgesteld op 27 mei 2019, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Besluiten die op grond van de in het vorige lid bedoelde verordening zijn genomen, blijven van kracht voor de daarin bepaalde duur of tot het moment dat zij door het college worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend op grond van de in het eerste lid bedoelde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de in het eerste lid bedoelde verordening, gebeurt met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde verordening.

  • 5.

    Van het vierde lid kan ten gunste van de jeugdige /of ouder(s) worden afgeweken.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie in het elektronisch gemeenteblad en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening Jeugdhulp gemeente Eemnes 2024”.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 januari 2024.

De voorzitter,

dhr. R. van Benthem RA

De griffier,

mw. A.H de Graaf – Gerrits

Bijlage 1: Gebruikelijke hulp jeugd

 

Onder gebruikelijk hulp wordt de hulp of de zorg verstaan die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.

 

De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

  • 2.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

Daarnaast wordt het onderstaande schema als uitgangspunt genomen. Het omvat in grote lijnen de normale ontwikkeling van kinderen zonder beperking in verschillende levensfasen.

 

Schema 1 Ontwikkeling kinderen naar leeftijd

Kinderen van 0 tot 3 jaar

hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouder(s);

hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Bron: Factsheet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport “Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag. Gebruikelijke zorg.”

 

Toelichting

Algemene inleiding

Doel van de Jeugdwet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving.

De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. De wet draagt gemeenten verder op om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dit dan is. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies moet worden getroffen.

De te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager.

Een jeugdige of een ouder kan jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • a.

    gezond en veilig op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid, en

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Deze verordening geeft invulling aan de opdracht uit de Jeugdwet (art. 2.9 van de wet).

 

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1.1 toelichting op een aantal begrippen

Lid 2 andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wet Passend Onderwijs, de Wmo 2015, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

Lid 4 budgethouder

In de praktijk worden de begrippen budgethouder en budgetbeheerder als synoniemen van elkaar worden gebruikt (dat is onjuist). Voor de duidelijkheid is dit begrip opgenomen in de begripsbepalingen.

Lid 9 gebruikelijke hulp

Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Daarbij geldt het uitgangspunt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). Ook van andere verzorgers/opvoeders kan gebruikelijke hulp verwacht worden. Onder andere verzorgers/opvoeders kunnen ook pleegouders vallen. Het begrip gebruikelijke hulp sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en thans geldende Besluit langdurige zorg. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp. Voor alle duidelijkheid is aan de verordening een bijlage toegevoegd die een weergave geeft van de Factsheet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport “Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag. Gebruikelijke zorg.”

Artikel 1.1 lid 12 individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk; er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in de hoofdstukken 4, 5 en 6.

Artikel 1.1 lid 16 onderzoeksverslag

Er is in deze verordening voor gekozen om een andere term dan plan van aanpak te gebruiken. Het plan van aanpak is namelijk binnen de Jeugdwet een plan dat ziet op de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering (zie artikel 1.1 Jeugdwet). Omdat in de verordening op een ander plan gedoeld wordt, is er gekozen voor onderzoeksverslag en is deze trem nu ook opgenomen in de begrippenlijst.

Artikel 1.1 lid 19 spoedeisend geval

Het is aan de jeugdige of zijn ouder(s) om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisende situatie. Het is dan ter beoordeling van het college of een individuele voorziening in natura moet worden ingezet, dit in afwachting van het onderzoek na de hulpvraag. Ook kan het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp bij de kinderrechter vragen als daartoe aanleiding is. Gelet op het spoedeisende karakter kan (nog) geen sprake zijn van toekenning van een PGB.

 

Hoofdstuk 2. Algemene-en andere voorzieningen

Bij verordening worden regels gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Inwoners hebben recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3). De verordening regelt welk aanbod vrij-toegankelijk is en welke voorzieningen niet vrij-toegankelijk zijn.

Vrij-toegankelijk: algemene voorzieningen

Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze hulp dus rechtstreeks tot deze voorzieningen wenden.

De vrij toegankelijke algemene voorzieningen die in Eemnes beschikbaar zijn worden in de nadere regels beschreven. De jeugdhulp vanuit het Jeugd en Gezinsteam is een vrij toegankelijke algemene voorziening en is daarmee voorliggend op jeugdhulp die niet vrij-toegankelijk is en die ingezet wordt als individuele voorziening (dit wordt toegelicht in hoofdstuk 3).

Andere voorzieningen

Een andere voorziening is voorliggend aan een voorziening die op grond van de Jeugdwet beschikbaar wordt gesteld. Deze voorzieningen worden vanuit een andere wetgeving dan de jeugdwet ingezet, op het gebied van zorg, onderwijs, leerplicht, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

 

Toelichting

Het Jeugd en Gezinsteam werkt met SKJ geregistreerde consulenten die zelf het gezin of jeugdige begeleiding kunnen bieden en die integraal samenwerken met algemene- en andere voorzieningen en waar nodig met individuele voorzieningen jeugdhulp. Het Jeugd en gezinsteam onderzoekt de hulpvraag door met de ouder(s) en/of jeugdige in gesprek te gaan. Het gezin kan een door henzelf en samen met het netwerk opgesteld familiegroepsplan voorleggen. Het Jeugd en Gezinsteam wijst de jeugdige of zijn ouder(s) ook op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning en het opstellen van een familieplan. De consulent van het Jeugd- en Gezinsteam start met dit familiegroepsplan het onderzoek.

Artikel 4.2 van de verordening omvat alle stappen die moeten worden gezet in het onderzoek en deze zijn essentieel voor het bepalen van de eventuele inzet van een individuele voorziening. Met instemming van de jeugdige of ouder(s), kan het Jeugd en Gezinsteam informatie inwinnen bij andere instanties, en met deze in gesprek gaan over de hulpvraag en de meest aangewezen hulp. Met het onderzoeksverslag wordt de onderzoeksfase afgerond. Dit bevat een integraal plan van aanpak, waarin doelen zijn opgenomen om de ontwikkeling van de jeugdige –en gezin vooruit te helpen.

De hulp en ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen kracht en de sociale steun vanuit het netwerk van het gezin. Hierdoor wordt de omstandigheid gecreëerd dat jeugdigen duurzaam ondersteund worden door de ouder(s) en het netwerk wat bijdraagt aan het oplossen, verminderen of stabiliseren van de hulpvraag.

Wanneer aanvullend jeugdhulp nodig is, wordt verkend of de jeugdhulp door het Jeugd en Gezinsteam geboden kan worden, waar mogelijk in combinatie door de inzet van algemene- of andere voorzieningen. Wanneer met de inzet hiervan onvoldoende bereikt kan worden, dan pas wordt de inzet van een individuele voorziening jeugdhulp beschikt.

De uitkomst van het onderzoek kan ook zijn dat de aanvraag voor jeugdhulp wordt afgewezen omdat er eerst een oplossing vanuit het netwerk of een algemene- of andere voorziening wordt ingezet.

 

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

De opsomming van individuele voorzieningen is dekkend voor de vormen van zorg die ter voorziening in een hulpvraag door het college moeten kunnen worden toegewezen.

Niet vrij-toegankelijk: individuele voorzieningen

Een individuele voorziening is niet vrij toegankelijke jeugdhulp en is aanvullend op de eigen kracht en sociale steun van het gezin en algemene en andere voorzieningen.

Bij de toegang tot niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen wordt eerst door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder beoordeeld of de jeugdige of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig heeft. Het gaat om situaties waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin bijvoorbeeld het Jeugd en Gezinsteam zelf kan voorzien. Een individuele voorziening kan ook groepsgerichte behandeling bevatten.

 

Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp

De toeleiding naar jeugdhulp kan op de volgende manieren plaatsvinden:

  • na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • via de gemeente

  • via de gecertificeerde instellingen, rechter, Openbaar Ministerie of justitiële jeugdinrichting

  • via Veilig Thuis

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist.

De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid, onder g van de wet). Dit geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (algemene) voorzieningen als voor de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

 

Toegang via de gemeente (art 4.1)

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg of ondersteuning een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in samenspraak met die jeugdige en/of zijn ouder(s). In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige (de medewerkers van het Jeugd en Gezinsteam) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Overige toegang

In de verordening hoeven geen regels te worden vastgesteld over de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of Veilig Thuis. De gecertificeerde instelling bepaalt zelfstandig dat jeugdhulp nodig is (art. 3.5, eerste lid, van de wet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is zoals: de rechter, de officier van justitie en de directeur van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de benodigde (ingekochte) jeugdhulp wordt ingezet. Ook Veilig Thuis vormt een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

De processtappen van melding hulpvraag en vooronderzoek zijn opgenomen in de nadere regels.

Onderzoek (art. 4.2)

Het familiegroepsplan kan door een ouder of jeugdige al zelf zijn opgesteld voordat het gezin zich meld bij het Jeugd en Gezinsteam. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het familiegroepsplan alleen besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp.

 

Het onderzoeksverslag met daarin de vastgelegde afspraken is de basis voor een integraal plan. Dit artikel legt de basis voor de minimale eisen waaraan het onderzoeksverslag moet voldoen. De jeugdige of ouder(s) kunnen feitelijke onjuistheden corrigeren, gegevens aanvullen en hun opmerkingen kenbaar maken. Deze worden in het onderzoeksverslag verwerkt of daaraan toegevoegd.

De wederzijdse ondertekening is vooral bedoeld om het karakter van het integraal plan als gezamenlijk plan te bekrachtigen en zeker niet om het karakter van een privaatrechtelijk overeenkomst te geven. De ondertekening is de gebruikelijke manier waarop de instemming wordt vastgelegd. In bijzonder gevallen kan de instemming ook op een andere manier gegeven worden, wel moet deze altijd ondubbelzinnig zijn en worden vastgelegd. NB het besluit tot inzet van specialistische jeugdhulp wordt toegevoegd aan het integraal plan, maar is juridisch gezien een eenzijdige, publiekrechtelijke, beslissing van het college (de facto de gemandateerde professional van het lokale team). Het besluit wordt wel genomen op grond van het integraal plan. In de beschikking die naar ouder wordt verstuurd staat: ‘Van het onderzoek is verslag gemaakt. Het verslag is een onderdeel van dit besluit.’ Zo wordt verwezen naar de gemaakte afspraken in het onderzoeksverslag.

Besluit (art. 4.4)

Op grond van de Awb heeft iedere burger recht op een beschikking bij elk besluit van de gemeente. Het belang van afgeven van een beschikking ligt ook in de rechtsbescherming die het de cliënt biedt. Het is ter bescherming van de burger dat een besluit na zorgvuldig onderzoek wordt gegeven waarbij een goede motivatie van groot belang is (artikel 3:2 en 3:46 Awb). Het moet voor een burger duidelijk zijn dát een besluit is genomen en dat hij hiertegen eventueel bezwaar kan maken en in beroep kan gaan.

Inhoud beschikking (art. 4.5)

Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (PGB)

Algemeen (art. 5.1)

Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 4 en 5.

In deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, uit het PGB voortvloeiende verplichtingen en regels over de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld. De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2017:1803 d.d. 18 mei 2017) op grond van de Wmo 2015, respectievelijk die van de Rechtbank Midden Nederland (RBMNE:2017:6726 d.d. 25-1-2018) op grond van de Jeugdwet, zijn aanleiding om de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld in de verordening neer te leggen. Volgens deze uitspraken behoren deze criteria tot de essentie van een voorzieningenpakket en het college is niet bevoegd om deze bij nadere regeling te bepalen. Daaronder vallen ook gedifferentieerde tarieven. De inhoud van de wettelijke opdracht aan de gemeenteraad over dit onderwerp is in de Jeugdwet nagenoeg gelijk aan die in de Wmo 2015.

Toelichting op formele pleegzorg(art 5.2 lid 2 d)

Pleegzorg is zorg voor kinderen tot 21 jaar die door omstandigheden korte of langere tijd niet thuis kunnen wonen. Deze kinderen worden opgenomen in een pleeggezin. Er is een onderscheid tussen informele zorg voor elkaar en formele pleegzorg.

Bij formele pleegzorg is er een verleningsbeschikking voor pleegzorg afgegeven en krijgen pleegouders begeleiding (of inzet jeugdhulp) en een pleegzorgvergoeding van de pleegzorgaanbieder. Dit staat beschreven in de wet. Om deze reden is er bij formele pleegzorg geen recht op een individuele voorziening.

Informele pleegzorg

Familie of vrienden kunnen tijdelijk of voor langere tijd zorgen voor het kind van iemand anders. Als dit gebeurt zonder een verleningsbeschikking voor pleegzorg van de gemeente of de huisarts, is er sprake van informele zorg. Degene die voor het kind zorgt, krijgt dan geen begeleiding van een pleegzorgaanbieder en geen pleegzorgvergoeding, vandaar dat er extra ondersteuning kan worden geboden vanuit de jeugdwet als dit uit het onderzoek blijkt

In artikel 5.3 lid 8 is opgenomen dat er alleen een pgb wordt verstrekt voor de inzet van jeugdhulp door een informele hulpverlener (die behoort tot het sociale netwerk) voor zover het niet gaat om ggz-behandeling. Dit heeft te maken met dat de effectiviteit van behandeling een zekere afstand vraagt tussen behandelaar en cliënt.

Onderscheid formele en informele hulp (art. 5.4)

Dit artikel is opgenomen zodat duidelijk wordt vastgelegd hoe onderscheid gemaakt wordt onder een ‘professionele instelling’, wanneer iemand werkzaam is als ‘zelfstandig ondernemer’ en wanneer iemand ingeschreven staat in een beroepsregister. Bij deze criteria wordt de term formeel gebruikt.

Bij informele hulp betreft het de hulp die wordt verleend door iemand die niet beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, en het gaat hierbij ook om zorgverleners uit het sociaal netwerk, zoals een partner, familie of vrienden.

Artikel 5.5 Het tarief van een pgb

Wanneer een jeugdige en/of ouder(s) met het persoonsgebonden budget jeugdhulp inkoopt baseert het college het tarief op 100%-75% of 50% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening beschikbaar. De betreffende tarieven zijn vastgelegd in het financieel overzicht.

Definities die hier gelden:

100% tarief Professionele instelling: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van jeugdhulp en die voldoet aan door het college vast te stellen kwaliteitseisen voor onder meer de medewerkers die bij de instelling in dienst zijn;

75% Zelfstandig werkend ondernemer (ZZP): een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:

  • zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

  • het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden.

50% voor informele hulp, als bedoeld in artikel 5.4 lid 2 van deze verordening, geldt van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, met als ondergrens (bij het bestaan van een dienstbetrekking) de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) Functie Waardering Gezondheidszorg 30 (FWG 30) vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

Toelichting op 75% tarief voor ZZP

In de regio Amersfoort is besloten het 75% van het ZIN tarief voor zzp te hanteren en dit is in deze verordening overgenomen. Gemeenten mogen de hoogte van het pgb op de kostprijs van de maatwerkvoorziening maximeren, mits cliënt met het pgb in staat is om de benodigde zorg die voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen in te kopen. Het college moet altijd onderzoeken of het toegekende pgb toereikend is om de resultaten zoals genoemd in artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet te bereiken. De door het college gehanteerde bekostigingssystematiek mag er niet toe leiden dat de keuzevrijheid op een onaanvaardbare wijze wordt ingeperkt doordat enkel sprake is van voldoende compensatie als gebruik wordt gemaakt van de door het college geselecteerde zorgaanbieders. Het college moet daarom altijd onderzoeken of de jeugdhulp die in de specifieke situatie passend en kwalitatief verantwoord is met het gehanteerde tarief kan worden ingekocht.

art 5.5 lid 3 Door deze toevoeging wordt het in deze verordening mogelijk wanneer het vastgestelde pgb voor ZZP in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, om het tarief zodanig aan te passen dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht

Toelichting op het 50% tarief voor informele hulp

Een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2023:1580 d.d. 16-08-2023) heeft er voor gezorgd dat het minimumloon voor informele hulp is komen te vervallen. De Raad oordeelt dat de hoogte van het pgb-uurtarief voor individuele begeleiding door iemand uit het sociaal netwerk moet worden gekoppeld aan het hoogste periodieke loon volgens de Functie Waardering Gezondheidszorg 30 (FWG 30) van de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT), inclusief vakantietoeslag en verlofuren.

Vanwege de aanpassing op het tarief aan sociaal netwerk is ook de symbolische tegemoetkoming voor personen die vanuit sociale relatie informele hulp bieden, vervallen.

lid 5afsluiten van een zorgovereenkomst

Bij iedere vorm van pgb is het afsluiten van een zorgovereenkomst verplicht. Met de wijziging in het tarief voor informele hulp is ook de modelovereenkomst voor informele hulp vervallen door een zorgovereenkomst bij de SVB.

lid 6Indien een kind met een pgb overlijd

Als een ouder een ziek kind heeft verzorgd en daarvoor een pgb ontvangt – dan is er geen sprake is van een gezagsverhouding en wordt dit in de wet niet als arbeidsrelatie gezien. Dat maakt dat een ouder na overlijden van het kind geen recht heeft op UWV uitkeringen, terwijl het pgb stopt. Daar zijn kamervragen over gesteld (referentie 2023-0000495550). Het overlijden van een kind is een zeer verdrietige en zeer ingrijpende gebeurtenis is. Wanneer ouders na het overlijden van hun kind bovendien ook nog worden geconfronteerd met het verlies van inkomen – als gevolg van het wegvallen van het pgb – dan is dat pijnlijk. Daarom zoekt het ministerie naar een oplossing waarmee ouders die in zo’n situatie terechtkomen beter geholpen worden. In afwachting van de wet is er in de nadere regels van deze verordening de periodiek van deze uitbetaling verhoogd naar 3 maanden. Dat geeft de ouder meer tijd. Als de wet wordt aangepast, kan het college de nadere regels aanpassen.

Lid 6.

Het overzicht van de actuele tarieven is met name van belang voor de uitbetaling door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van de toe te kennen PGB’s en wordt daarom jaarlijks verstrekt aan de zorgadministratie.

Lid 8.

Als er om een offerte wordt gevraagd, vindt overleg plaats met de cliënt over de meest geschikte partij. Bij het inzetten van een pgb beslist de cliënt, mist aan de kwaliteitseisen wordt voldaan, over de instantie/ persoon die de zorg daadwerkelijk gaat uitvoeren en draagt daarbij verantwoordelijkheid over die zorg.

Art. 5.5 Voorwaarden bij verstrekking PGB

Voor het beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB zal de jeugdige en/of zijn ouder(s) in dat kader een budgetplan PGB moeten opstellen (conform art. 3.5 lid 4). Hoewel het college bij het beoordelen van de voorwaarden ook op grond van art. 8.1.1 van de wet kan vragen om een budgetplan, ontleend de gemeenteraad deze bevoegdheid naar analogie van de opdracht in art. 2.12 van de wet. Hiermee wordt gewaarborgd dat de individuele voorziening die met het PGB wordt ingekocht van voldoende kwaliteit is.

Artikel 5.6 kwaliteitseisen pgb

In dit lid 2e is opgenomen dat de informele hulpverlener calamiteiten direct meldt aan het Jeugd en gezinsteam. Meer informatie hierover is te vinden in de meldplicht calamiteiten, de richtlijn van de Inspectie voor de Gezondheidzorg en Jeugd.

In dit lid 2g is opgenomen dat de informele hulpverlener beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG). Uitzondering hierop is als de informele hulpverlener een ouder is, zoals bedoeld in de Jeugdwet. De verlener van informele hulp is verplicht de VOG desgevraagd te overhandigen aan het Jeugd en Gezinsteam.

 

Hoofdstuk 6: Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid

Lid 1 overdracht na jeugdhulp

In dit lid is verwoord dat er tijdig afstemming plaatsvindt. Er is niet gekozen voor een vast moment omdat dit per hulpvraag kan verschillen. In de regel zal de afstemming plaatsvinden als de jeugdige 17 jaar is.

Als een jongere uitstroomt uit jeugdzorg, een AZC met verblijf of het wonen bij hun ouder(s) niet meer gaat en met 17 of 18 jaar dakloosheid dreigt kan deze worden aangemeld bij Kamers met Aandacht, waardoor met behulp van informele steun de jongere zich verder kan ontwikkelen naar zelfstandigheid.

Lid 2 overdracht na verlengde jeugdhulp

Als er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt het moment van afstemming logischerwijs op een nader moment plaats. Dit moment is mede afhankelijk van de verwachte duur van de ingezette jeugdhulp. In ieder geval is er altijd sprake van een tijdige afstemming waarbij rekening wordt gehouden met de doorloop- en wachttijden om voor een andere voorziening in aanmerking te komen.

Lid 3 zorg continuïteit

Er is een rol weggelegd voor het Jeugd en Gezinsteam team door ouders er op te wijzen dat er sprake is van een andere voorziening vanaf het 18e jaar. Ook is er een inspanningsverplichting opgenomen voor het lokale team als het gaat om zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat het Jeugd en Gezinsteam niet beslist over de inzet van de andere voorziening.

Lid 3 Afstemming gezondheidszorg

In dit lid wordt gedoeld op de specialistische jeugdhulp die voorheen viel onder de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Deze zorg valt vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars stellen aan zorgaanbieders eisen met betrekking tot de toegang. Zo moet er een rechtmatige verwijzer zijn in de vorm van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Het Jeugd en Gezinsteam kan voor een dergelijke verwijzing zorgen door contact op te (laten) nemen met de huisarts, of door de jeugdarts een verwijzing te laten schrijven.

Lid 4 Afsluiten van een zorgverzekering

Vanaf hun achttiende verjaardag zijn jeugdigen niet meer automatisch meeverzekerd met hun ouders. Zij dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten. Bovendien geldt voor hen vanaf die leeftijd ook een eigen risico. Beide kunnen een belemmering vormen voor de jeugdige om de behandeling voort te zetten. Het Jeugd en Gezinsteam is hier alert op en kan de jeugdige zo nodig bij deze veranderingen en nieuwe verantwoordelijkheden ondersteunen.

Artikel 6.2 Afstemming langdurige zorg

Lid 1 overgang naar de WLZ

Wanneer jeugdigen levenslang en levensbreed zorg nodig hebben vallen zij onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Het Jeugd en Gezinsteam ondersteunt de jeugdige en zijn ouders, zo nodig, bij de aanvraag bij het Centraal indicatieorgaan zorg (CIZ), die over toegang tot de langdurige zorg gaat.

Lid 2

Dit lid is gebaseerd op de Jeugdwet, artikel 1.2 eerste lid onderdeel c: ”Het college is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen: indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.” Hierbij zal natuurlijk altijd het belang van het kind voorop staan. De jeugdige mag nooit het slachtoffer mogen worden van onwillige ouders.

Artikel 6.3 Afstemming met kinderopvang, onderwijs en leerplicht

Lid 1

In artikel 2.7 eerste lid van de Jeugdwet staat: “Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.” In Eemnes is ervoor gekozen om een vaste consulent (brugfunctionaris) vanuit het Jeugd en Gezinsteam te verbinden aan de kinderopvang en het onderwijs. De ondersteuning gebeurt natuurlijk altijd in overleg met (en in bijzijn van) de jeugdige en zijn ouders. De brugfunctionaris kijkt samen met de ouders en jeugdige welke ondersteuning nodig is, zowel binnen de school en/of kinderopvang als in de thuis- en gezinssituatie. De ondersteuningsstructuur van het onderwijs en de kinderopvang is voorliggend aan de inzet van jeugdhulp, anderzijds kan de inzet van jeugdhulp aanvullend zijn op de zorg vanuit kinderopvang en onderwijs. Het Jeugd en Gezinsteam besluit - in overleg met het zorgteam en ouders en jeugdige - welke ondersteuning noodzakelijk is.

Lid 2

De leerplichtambtenaren van gemeente zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de Leerplichtwet. Problemen van jeugdigen uiten zich niet zelden in de vorm van (langdurig of frequent) schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten. Afstemming tussen leerplichtambtenaar, school én brugfunctionaris van het Jeugd en Gezinsteam is in dergelijke gevallen van groot belang.

Artikel 6.4 Afstemming Maatschappelijke Zaken HBEL

Lid 1 Afstemming maatschappelijke ondersteuning

Het hier gestelde betekent dat het Jeugd en Gezinsteam, indien de situatie zich voordoet, afstemming zoekt met team Maatschappelijke Zaken HBEL voor inzet vanuit de Wmo. De jeugdige wordt vanaf 17 jaar begeleid en voorbereid op de veranderingen na het 18e jaar, met als beoogd resultaat continuïteit van zorg.

Lid 2 Afstemming werk en inkomen

Het hebben van schulden en/of het leven in armoede kan gezinnen veel stress opleveren. Deze stress maakt dat mensen op een andere manier beslissingen nemen. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Hierbij kan het Jeugd en Gezinsteam, gebiedsteam of gecertificeerde instelling een actieve rol hebben: het voeren van een gesprek over armoede, zelf een afspraak maken voor de ouder en de drempel zo laag mogelijk maken door samenwerking met team Maatschappelijke Zaken HBEL.

Artikel 6.5 Afstemming wonen

De Huisvestingswet 2014 (artikel 12) bepaalt dat gemeenten die willen sturen op de verdeling van sociale huurwoningen de regels op dat gebied moeten vastleggen in een huisvestingsverordening. De regels over urgentie en voorrang zijn in Eemnes opgenomen in de Huisvestingsverordening Eemnes.

 

Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.9, onder d, van de wet).

Opschorting en beëindiging (art. 7.1)

Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening dan wel PGB. Afhankelijk van de individuele situatie is het college bevoegd om de inzet van een individuele voorziening tijdelijk op te schorten. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarvan (nog) niet duidelijk is of het beëindigen van de individuele voorziening wel op z’n plaats is. Opgemerkt wordt dat de SVB bevoegd is tot onder meer opschorting van de betalingen uit het PGB (art. 8, vierde lid, Regeling Jeugdwet).

Herziening of intrekking (art. 7.2)

Dit artikel berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. Met het eerste lid wordt de toepassing van deze informatieplicht verruimt naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Ook kan het voor komen dat de jeugdige de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst niet nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het niet houden aan afspraken die zijn opgenomen in een dienstverleningsovereenkomst. De verordening biedt een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent overigens niet dat op het college geen plicht meer rust om (andere) passende jeugdhulp te bieden.

Terugvordering of verrekenen (art. 7.3)

Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot ten onrechte of teveel verleende jeugdhulp. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval ook bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte pgb. Terugvordering van de geldswaarde is natura is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige of ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura verstaan. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De bevoegdheid tot terugvordering betreft een kan-bepaling. Hoewel daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden zal het college bij de toepassing hiervan een afweging moeten maken tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Fraudepreventie en controle (art. 7.4)

De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Diverse bepalingen in dat kader zijn overigens ook ondergebracht in andere artikelen van deze verordening.

 

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 8.1 Klachten

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Daaraan is uitwerking gegeven in de Klachtenregeling Eemnes en is aansluiting gezocht bij de Regionale Klachtencommissie Jeugd Eemland.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele verwijzing naar genoemde klachtenregelingen worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 8.2 Betrekken van inwoners bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de jeugdwet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet. Er dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Sinds 2018 vindt dit plaats via de Adviesraad sociaal domein Huizen Eemnes Blaricum Laren.

De hulpverlening die geboden wordt door het Jeugd en Gezinsteam en eventueel aanvullende ingezette Jeugdhulp via het gebiedsteam wordt via een cliëntervaringsonderzoek bij tieners en ouder ten minste jaarlijks uitgevoerd. De vragenlijst bevat verschillende gesloten en open vragen om de ervaring van jeugdige en ouder van (de aanloop naar, uitvoering van en nazorg) te evalueren. Deze evaluatie draagt bij aan inzichten waardoor de hulpverlening kan worden verbeterd.

Artikel 8.3 Toepassing Subsidieverordening Amersfoort

Amersfoort treedt op als gastheer voor de gemeente Eemnes voor de verwerving van zorg ter uitvoering van de Jeugdwet. Onder verwerving wordt ook het verstrekken van subsidies verstaan aan instellingen die tot 2015 dergelijke subsidies van het Rijk en/of de provincie ontvangen. Het college heeft mandaat verleend aan het college van Amersfoort voor genoemde verwerving van zorg; daarbij heeft Amersfoort aangegeven vanwege uniformiteit en efficiency rondom het proces van subsidieverlening de subsidieverstrekking te willen uitvoeren op basis van de Algemene subsidieverordening van Amersfoort.

De Algemene subsidieverordening Eemnes is dermate strikt geredigeerd dat het verstrekken van subsidies door een gastheergemeente namens het college thans (juridisch) niet (goed) mogelijk is. Om die reden is dit artikel in de Verordening jeugdhulp opgenomen, waarmee wordt voorzien in de wettelijke grondslag voor deze specifieke vorm van subsidieverlening.