Organisatie | Oldenzaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels re-integratie Participatiewet 2024 |
Citeertitel | Beleidsregels re-integratie Participatiewet gemeente Oldenzaal 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Deze regeling vervangt de Regeling re-integratie Participatiewet 2017.
Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Oldenzaal 2023
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-03-2024 | nieuwe regeling | 19-03-2024 | INTB-23-06199 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
doelgroep loonkostensubsidie: personen als bedoeld in de wet, artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid (dan wel daaraan gerelateerd met deeltijdarbeid) niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon of het minimum-uurloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben;
Ondersteuning bij arbeidsinschakeling
De mogelijkheden en eventuele beperkingen worden in kaart gebracht, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja, welke voorziening het meest doelmatig is. Het uiteindelijke doel is het verkleinen van de afstand tussen cliënt en de arbeidsmarkt. Hierbij wordt uitgegaan van het principe: werken is het doel, participeren de norm.
Voorzieningen gericht op uitstroom regulier werk
Het college kan toestemming verlenen om met behoud van de uitkering op een proefplaats bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden te verrichten, als voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 6 van de Verordening.
Het college kan personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In artikel 7 van de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Het college kan personen uit de doelgroep (m.u.v. jongeren onder de 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen) scholing aanbieden als dit de kansen op de arbeidsmarkt vergroot. In artikel 8 van de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd.
Het college kan een leer- werktraject aanbieden aan jongeren van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht/kwalificatieplicht nog niet is geëindigd óf personen van 18 tot 27 die nog geen startkwalificatie hebben. In artikel 9 van de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd.
In de beleidsregels bijdrage verwervingskosten re-integratie en inburgering is vastgelegd op welke wijze we een tegemoetkoming verstrekken voor kosten die vanwege deelname aan een traject gemaakt worden.
Indien een werkgever reeds een dienstbetrekking is aangegaan met een persoon die met voltijdse arbeid niet in staat blijkt tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die in de periode van zes maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnam aan:
stelt het college op diens aanvraag de loonwaarde van die persoon vast en verleent het college de loonkostensubsidie, met in achtneming van het vierde lid, aan de werkgever. De datum van aanvraag geldt als ingangsdatum bij toekenning.
De hoogte van de loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon vermeerderd met de aanspraak op vakantietoeslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag en de loonwaarde van die persoon vermeerderd met de voor die persoon naar rato van de loonwaarde rechtens geldende vakantiebijslag.
De loonkostensubsidie bedraagt maximaal 70% van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling nader te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten.
De hoogte van de loonkostensubsidie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, bedraagt gedurende een periode van maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten. Over het tijdvak na die periode stelt het college de loonwaarde vast en verleent het college loonkostensubsidie met inachtneming van het vierde en vijfde lid.
De loonkostensubsidie moet door de werkgever of werknemer worden aangevraagd uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de eerste arbeidsovereenkomst, met uitzondering van hetgeen is bepaald in lid 3. Voor het aanvragen van de loonkostensubsidie dient de werkgever gebruik te maken van een formulier dat door het college is vastgesteld.
Indien een persoon in een dienstbetrekking waarbij loonkostensubsidie als bedoeld in dit artikel wordt verleend verhuist naar een andere gemeente, wordt de loonkostensubsidie beëindigd met ingang van de eerste dag van de volgende maand. Daarnaast vindt overdracht plaats naar de nieuwe verantwoordelijke gemeente met het verzoek om de loonkostensubsidie vanaf de eerste dag van de volgende maand te continueren.
Artikel 13 Persoonlijke ondersteuning
Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk, proefplaats of leer-werktraject inzetten in de vorm van een jobcoach of interne werkbegeleider.
Om de noodzaak van jobcoaching vast te stellen, wint het college een arbeidsdeskundig advies in. Er is sprake van noodzaak wanneer de werknemer zonder de ondersteuning niet in staat is om zijn werkzaamheden in redelijkheid te verrichten. Bovendien moet er behoefte zijn aan deze ondersteuning van zowel werkgever als werknemer.
De noodzaak van de voorziening persoonlijke ondersteuning wordt ieder half jaar opnieuw beoordeeld. Op basis van deze herbeoordeling kan de ondersteuning steeds met een halfjaar verlengd worden tot maximaal 2 jaar in totaal. Een verlenging van deze ondersteuning na 2 jaar kan plaatsvinden tot maximaal in totaal 3 jaar. Ook dan zal de noodzaak beoordeeld worden. De mate van begeleiding wordt bepaald door de arbeidsdeskundige. Deze beoordeelt aldus de noodzaak, de duur en de omvang van de betreffende voorziening.
Het college besluit, op advies van een arbeidsdeskundige en in overleg met de werknemer, werkgever en jobcoach wat de noodzakelijke ureninvestering is en per wanneer de jobcoach start. Daarbij geldt dat de ingangsdatum niet voor de aanvraagdatum mag liggen en Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de werknemer wordt daarbij uitgegaan van de begeleidingsregimes licht, midden of intensief.
Het totaalbedrag per regime is gemaximeerd tot het bedrag zoals vermeld in de tabel hieronder:
Het betreft hier maximale bedragen1 per half jaar exclusief eventuele verschuldigde BTW op basis van een arbeidsovereenkomst van 24 uur of meer per week. Werkt de persoon minder dan 24 uur dan wordt het bedrag naar rato van het minder aantal uren werken vastgesteld. De totaalbedragen zijn gelijk aan de regimetarieven interne jobcoach van het UWV.
Artikel 15 Interne werkbegeleiding
Het totaalbedrag per regime is gemaximeerd tot het bedrag zoals vermeld in de tabel hieronder.
Het betreft hier maximale bedragen2 per half jaar op basis van een arbeidsovereenkomst van 24 uur of meer per week. Werkt de persoon minder dan 24 uur dan wordt het bedrag naar rato van het minder aantal uren werken vastgesteld. De (all-in) totaalbedragen zijn gelijk aan 50% van de regimetarieven interne jobcoaching van het UWV en worden jaarlijks geïndexeerd. All-in wil zeggen inclusief administratiekosten, reiskosten, reistijd, etc. Deze vergoeding is bedoeld als compensatie voor het productieverlies van de begeleidende medewerker.
De interne werkbegeleider dient een opleidingsmodule voor werkbegeleider te hebben afgerond, gericht op het begeleiden van werknemers uit de doelgroep zoals omschreven in lid 1 van dit artikel. Een opleidingsmodule voor werkbegeleider kan bijvoorbeeld een HARRIE-training (van het werkplein) of soortgelijke training zijn.
Voorzieningen niet gericht op regulier werk
Het college biedt beschut werk aan personen waarvan is vastgesteld door het UWV dat zij door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig hebben dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie.
Personen die door het UWV zijn geïndiceerd voor een beschutte werkplek, maar die nog geen beschutte dienstbetrekking krijgen aangeboden omdat het aantal beschikbare plekken in één jaar al is gerealiseerd, hebben voorrang op personen die later door het UWV zijn geïndiceerd voor een beschutte werkplek (first in - first out).
Vaststellen loonkostensubsidie
Om de noodzaak van een werkplekaanpassing vast te stellen, kan het college een arbeidsdeskundig advies inwinnen. Er is sprake van noodzaak wanneer de werknemer zonder de aanpassing of hulpmiddel niet in staat is om zijn werkzaamheden in redelijkheid te verrichten. Werkgever en werknemer moeten het erover eens zijn dat deze aanpassing noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden en om tot een maximale prestatie te kunnen komen.
Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden
Indien de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde die gebruik maakt van een voorziening, de verplichtingen zoals genoemd in het opgestelde plan van aanpak niet of onvoldoende nakomt, kan het college het door haar gefinancierde gedeelte van de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Vastgesteld in de vergadering van 19 maart 2024,
het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris,
de burgemeester,
Toelichting behorende bij de Beleidsregels re-integratie Participatiewet 2024
(vastgesteld bij besluit van college van 19 maart 2024, reg. nr. INT-23-06199)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden omschrijvingen gegeven van begrippen die in het uitvoeringsbesluit voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Bij het omschrijven van de begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in de Participatiewet en de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Oldenzaal 2023.
Artikel 2 Ondersteuning bij arbeidsinschakeling
Voor alle uitkeringsgerechtigden wordt een plan van aanpak opgesteld waarin beoordeeld is wat de mogelijkheden en eventuele beperkingen zijn en op welke wijze de kortste weg naar algemeen geaccepteerd arbeid gerealiseerd kan worden. Indien noodzakelijk kan hierbij een voorziening ingezet worden die het meest doelmatig is. Hierbij wordt uitgegaan van het principe: werken is het doel, participeren de norm.
Als richtlijn geldt dat we met bemiddelbare cliënten ten minste 2x per jaar een voortgangsgesprek voeren en niet bemiddelbare cliënten minimaal 1x per jaar.
Artikel 3 Arbeidsdeskundig onderzoek
Een belastbaarheidsonderzoek kan gestart worden op verzoek van de belanghebbende, als hij/zij zelf aangeeft beperkingen te hebben, maar ook op initiatief van het college, als er daar een vermoeden is van beperkingen voor de arbeidsinschakeling. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen of er inderdaad sprake is van dergelijke beperkingen. Op basis van het belastbaarheidsonderzoek kan de arbeidsdeskundige vervolgens onderzoeken of en op welke wijze arbeidsinschakeling misschien wel (in deeltijd) tot de mogelijkheden behoort.
Alvorens een persoon een re-integratievoorziening wordt aangeboden, waaronder Beschut werk, kan door middel van een praktijkdiagnose inzicht worden verkregen over diens mogelijkheden en onmogelijkheden. Een praktijkdiagnose is een periode van test & training waarin de persoon met behoud van uitkering gedurende 3 maanden wordt geplaatst en begeleid in een werkomgeving van Larcom. Het resultaat is een verslag waarin een beeld wordt gegeven ten aanzien van motivatie, uitstroomrichting, interesses, competenties, belastbaarheid / inzetbaarheid en begeleidingsbehoefte. Indien noodzakelijk kan een arbeidsdeskundig onderzoek (met belastbaarheidsonderzoek) hier ook onderdeel van uitmaken.
Een werkstage is een werkervaringsplek voor het opdoen van werkervaring en het leren werken in een arbeidsrelatie. De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten. Voor de werkstage wordt een schriftelijke overeenkomst opgesteld, waarin het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Voor de inzet van een werkstage worden de voorwaarden van artikel 5 van de Verordening in acht genomen.
Een proefplaats kan worden ingezet zodat werkgever en werknemer elkaar wederzijds kunnen leren kennen. Na een proefplaatsing weten beide partijen wat ze van de ander mogen verwachten, dit vergroot de kans op het succesvol aangaan van een arbeidsovereenkomst. In de periode van de proefplaatsing kan ook de loonwaarde van de persoon worden gemeten. Op deze manier kan vóór het aangaan van een arbeidsovereenkomst op objectieve manier vastgesteld worden hoe hoog de inzet van loonkostensubsidie moet zijn.
Voor de inzet van een proefplaats worden de voorwaarden van artikel 6 van de Verordening in acht genomen.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In artikel 7 van de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
In artikel 8 van de verordening en deze beleidsregels is de mogelijkheid voor het aanbieden van scholing vastgelegd en de bijbehorende randvoorwaarden. Deze mogelijkheid is uitgesloten voor personen jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Om de arbeidsinschakeling te stimuleren is de mogelijkheid van een uitstroompremie opgenomen. Dit betreft een belastingvrije premie ter hoogte van € 1.750 maximaal die 6 maanden na het beëindigen van de uitkering ambtshalve verstrekt kan worden. De premie wordt verminderd met de in de voorafgaande 12 maanden toegepaste inkomstenvrijlating. Om deze reden is de premie ook op € 1.750 vastgesteld, zodat cliënten die 6 maanden de maximale reguliere vrijlating hebben ontvangen ook nog recht hebben op een premie. Op deze wijze maakt het per saldo niet uit of cliënten wel of geen reguliere inkomstenvrijlating hebben ontvangen. Het totaal ontvangen bedrag is in beide situaties gelijk, waardoor het een positieve prikkel voor het verkrijgen en behouden van betaald werk is. De uitstroompremie kan maximaal één keer per vijf jaar verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde en eventuele partner zolang er sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 13 van de re-integratieverordening Participatiewet 2023 beschrijft het aanvraagproces van loonkostensubsidie. Als aanvulling op dat artikel zijn de uitvoeringsregels in dit artikel opgesteld. Van de werkgever die een aanvraag om loonkostensubsidie doet, wordt verwacht dat de werkzoekende een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden. De loonkostensubsidie wordt gebaseerd op de resultaten uit een loonwaarde meting. Dit is niet het geval als het college ten behoeve van arbeidsplaatsen gedurende de eerste zes maanden gebruik maakt van de mogelijkheid om een forfaitaire loonkostensubsidie (50% bruto WML) volgens artikel 10d, vijfde lid van de wet toe te kennen. De werkgever wordt door middel van loonkostensubsidie gecompenseerd in de ontbrekende loonwaarde van de werkzoekende. De wetgever heeft bepaald dat de maximale loonkostensubsidie niet meer mag bedragen dan 70% van het bruto wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling nader te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten.
De herbeoordelingsfrequentie van de loonwaarde wordt door middel van een loonwaardemeting afgestemd op de individuele omstandigheden van de werknemer en het perspectief op eventuele ontwikkelingsmogelijkheden. De algemene rechtsgrond voor het terug- en invorderen van subsidie is geregeld in artikel 4:57 Awb. Artikel 12 lid 14 van deze beleidsregels geeft het college de bevoegdheid voor het kunnen terug- en invorderen van onverschuldigd betaalde loonkostensubsidie aan een werkgever.
Artikel 13 Persoonlijke ondersteuning
Het college kan persoonlijke ondersteuning aanbieden in de vorm van een jobcoach of interne werk-begeleider. Het onderscheid tussen beide begeleidingsvormen betreft het volgende:
jobcoaching is gericht op baanbehoud en zelfstandig functioneren van een werknemer. Daarnaast kan het ook gericht zijn op begeleiding van de werkgever met als doel de directe collega’s van de kandidaat en zijn directe leidinggevende zodanig te coachen, dat zij na afloop zelfstandig de begeleiding kunnen verzorgen;
interne werkbegeleiding is gericht op begeleiding op de werkplek door een collega die getraind is in het begeleiden van de werknemers met een arbeidsbeperking. De focus ligt alleen op de werkplek en niet ook op andere leefgebieden, zoals bij jobcoaching. Deze vorm wordt ingezet als er vooral behoefte is aan constante begeleiding op de werkplek en minder aan ondersteuning op de andere leefgebieden.
Een jobcoach begeleidt een persoon (werknemer ) met een structurele functionele beperking of behorende tot de doelgroep loonkostensubsidie gedurende een maximale periode bij het verrichten van zijn taken op de werkplek. Verder is van belang dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden kan verrichten. De jobcoach begeleidt naast de werknemer ook zijn werkgever.
De voorziening persoonlijke ondersteuning in de vorm van jobcoach heeft ten doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Aan het einde van een geslaagde jobcoaching kan de werknemer zelfstandig zijn werk uitvoeren en/of is de werkgever zelf in staat de werknemer te begeleiden op zijn werkplek. Jobcoaching heeft tot doel om de werknemer te ondersteunen bij het verrichten van de aan de persoon opgedragen taken. De bedoeling is om mensen met beperkingen te ondersteunen bij het behouden van werk.
Jobcoaching kan worden ingezet voor de volgende twee doelgroepen:
Behoort een persoon tot de doelgroep, dan dient de dienstbetrekking aan de volgende voorwaarden te voldoen alvorens jobcoaching kan worden ingezet:
De jobcoach wordt ingezet vanaf moment van plaatsing op regulier werk (vanaf de eerste dag dat het arbeidscontract inwerking treedt). Het is uiteraard toegestaan dat de jobcoach vooraf, ter voorbereiding van de eerste werkdag, contact heeft met de werknemer om zaken af te stemmen, eventueel een begeleidingsplan op te stellen en kennis te maken.
Aanvullend op bovenstaande is het ook mogelijk, indien van toepassing, de jobcoach in te zetten bij een werkstage of proefplaatsing. Dit wordt ook aangeraden vanuit de ervaring dat hierdoor de kans op succes en daarmee doorstroming naar regulier werk toeneemt.
Om uniformiteit in de regio te waarborgen is regionaal aangesloten bij de begeleidingsregimes licht, midden of intensief die het UWV hanteert. Het ondersteuningsregime kan bepaald worden via een loonwaarde meting (of afzonderlijke meting door een externe). Mocht het begeleidingsniveau “intensief” niet voldoende blijken te zijn dan zijn de extra kosten voor eigen rekening van de werkgever.
Voor de jobcoachtarieven hanteren we ook de regimetarieven interne jobcoaching van het UWV. De bedragen zoals opgenomen in de tabel betreffen de maximale bedragen per regime.
De begeleidingsregimes worden toegepast ongeacht of jobcoaching geregeld wordt door de gemeente of door de werkgever.
Het instrument Jobcoaching kan voor maximaal vier keer een half jaar toegekend worden (maximaal 2 jaar). Uitgangspunt is dat de werknemer binnen maximaal 2 jaar na indiensttreding en/of na start van de Jobcoaching geacht wordt om zijn werk zelfstandig te kunnen uitvoeren. Ieder half jaar wordt geëvalueerd of Jobcoaching nog langer noodzakelijk is en beoordeeld in hoeverre de inzet doeltreffend is. Indien jobcoaching na 2 jaar nodig blijft, dan zijn deze kosten in principe voor de werkgever.Optioneel kan in specifieke gevallen (hierbij is dus sprake van maatwerk, bijvoorbeeld bij langdurige ziekte) de mogelijkheid geboden worden de inzet van het instrument Jobcoaching met nog een twee keer een half jaar (tot maximaal 3 jaar) te verlengen. Hiermee wordt aangesloten op het aanbod job-coaching vanuit het UWV.
Artikel 15 Interne werkbegeleider
Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, dan kan met inachtneming van de voorwaarden een interne werkbegeleider ingezet worden.
De kerntaken en verantwoordelijkheden van de interne werkbegeleider zijn:
De inzet van de interne werkbegeleiding wordt elk half jaar geëvalueerd en beoordeeld of de interne werkbegeleiding nog langer noodzakelijk is.
Een participatieplaats kan worden ingezet voor personen uit de doelgroep van 27 jaar of ouder die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Voor de inzet van een participatieplaats worden de voorwaarden van artikel 28 van de Verordening in acht genomen.
Sociale activering kan worden ingezet voor personen uit de doelgroep die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Voor de inzet van sociale activering worden de voorwaarden van artikel 29 van de Verordening in acht genomen.
De voorziening Beschut Werk is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassing van de werkplek nodig hebben, dat van een reguliere werkgever niet mag worden verwacht dat hij/zij deze mensen in dienst neemt. Het werkproces voor plaatsing in een beschutte baan is afhankelijk van wie het initiatief komt en tot welke doelgroep de kandidaat behoort. Regionaal is de volgende werkwijze afgesproken:
Voor de kosten van een beschutte baan waarbij rekening wordt gehouden met de loonwaarde van de werknemer en kan de werkgever een beroep doen op de volgende re-integratie voorzieningen:
loonkostensubsidie; de bijdrage bedraagt maximaal 70% (percentage wordt afgestemd op de loonwaarde van de geïndiceerde) van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling nader te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten volgens artikel 12 van deze beleidsregels;
Onderscheid beschut werken en dagbesteding
Voor het onderscheid tussen Beschut werk en dagbesteding wordt het vermogen tot loonvormende arbeid gehanteerd. De ondergrens voor beschut werk is bepaald op 20% loonwaarde. Dit kan indicatief gemeten worden tijdens de praktijkdiagnose.
Bij het aanbieden van een dienstverband voor Beschut werk wordt uitgegaan van in principe maximaal 32 uur per week op basis van het wettelijk minimumloon. Doel is dat het inkomen uit het dienstverband voldoende is om de bijstandsuitkering van de persoon te beëindigen, tenzij dat door aanwezige beperkingen niet mogelijk is.
Artikel 19 Begeleidingskosten beschut werk
Als de noodzaak voor extra begeleiding is vastgesteld door het UWV, dan kan een vergoeding voor begeleidingskosten verstrekt worden. De kosten voor begeleiding en werkplekaanpassing worden uit het vroegere Participatiebudget (dat nu is opgenomen in de integratie-uitkering sociaal domein) betaald.
Na 3 jaar wordt de noodzaak door een arbeidsdeskundige vastgesteld d.m.v. een loonwaardemeting.
Tijdens het opstellen van deze beleidsregels, wordt een onderzoek uitgevoerd naar de invulling van de begeleidingskosten beschut werk. Tot dit onderzoek is afgerond kan er jobcoaching ingezet worden als begeleiding bij beschut werk.
Als de werknemer die behoort tot de doelgroep Participatiewet vanwege ziekte of handicap hulpmiddelen of ondersteuning nodig heeft op de werkplek, dan kan de werknemer voor de aanschaf daarvan aanspraak maken op de voorziening werkplekaanpassing. Hierbij is het van belang dat de aanpassing of het hulpmiddel noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die aanpassing of het hulpmiddel in redelijkheid niet zijn werkzaamheden kan verrichten.
In dit artikel zijn de voorwaarden gesteld die verband houden met de aanspraak op de voorzieningen gericht op aanpassing van de werkplek. Deze voorzieningen zullen normaal gesproken door de werkgever worden aangevraagd, dan wel bij plaatsing van de werkzoekende worden ingezet.
Indien de arbeidsdeskundige vastgesteld heeft dat er een (medische) noodzaak is voor het dragen van speciaal schoeisel (bijv. veiligheidsschoenen of orthopedisch schoeisel) bij een dienstverband of proefplaatsing dan kan hier een vergoeding voor verstrekt worden.
Artikel 22 Re-integratievoorzieningen (Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden)
Niet-uitkeringsgerechtigden zijn geen prioritaire doelgroep. Op grond van deze keuze biedt het college deze doelgroep een limitatief aanbod van voorzieningen aan. Bij het aanbieden van re-integratievoorzieningen voor deze doelgroep wordt een afweging gemaakt tussen de op korte termijn te verwachten baten en kosten van de in te zetten voorziening, waarbij de goedkoopste adequate voorziening het uitgangspunt is.
Het college vindt het van belang dat instroom in de uitkering van jongere werkzoekenden afkomstig van een PRO, VSO of ROC-entree onderwijs zo veel mogelijk voorkomen moet worden. Juist voor deze groep moet worden ingezet op directe doorstroom van school naar werk. Daarom is besloten dat de beperkingen als bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel niet van toepassing zijn op schoolverlatende leerlingen afkomstig van het VSO, PRO of ROC-entree onderwijs.
Voor het aanvragen van een voorziening dient de Niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er gebruik te maken van een formulier dat door het college is vastgesteld. Bij het aanbieden van een voorziening wordt gebruik gemaakt van een trajectovereenkomst waarin de verplichtingen over en weer zijn opgenomen.
Artikel 23 Eigen bijdrage kosten voorziening
In aansluiting op het percentage dat landelijk veelal gehanteerd wordt in het minimabeleid heeft het college besloten om de aanvrager van een voorziening (indien dit een voorziening betreft zoals vermeld in artikel 2 lid 3 van deze beleidsregel) met een gezinsinkomen hoger dan 110% van de bijstandsnorm een eigen bijdrage te laten voldoen. Het betreft een eigen bijdrage in de kosten van voorzieningen die ingekocht worden ten behoeve van de aanvrager. Het beperken van drempels zal bijdragen tot vergroting van de arbeidsparticipatie op de regionale arbeidsmarkt. Reden waarom is gekozen voor een eigen bijdrage ter hoogte van een percentage van 10% van het inkomen voor het gedeelte waarmee het inkomen de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm overstijgt.
Van anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden kan verwacht worden dat zij gebruik maken van een voorziening om hiermee hun mogelijkheden tot inschakeling in de arbeidsmarkt te vergroten. Het college maakt kosten ter financiering van de voorziening. Van de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde mag dan ook een actieve houding worden verwacht. Tevens mag van de anw’er of niet-uitkerings-gerechtigde verwacht worden zich te houden aan de verplichtingen. Wanneer de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde deze verplichtingen verwijtbaar niet of onvoldoende nakomt, kan het college het door haar gefinancierde gedeelte van de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Geen terugvordering vindt plaats als alle verwijtbaarheid ontbreekt of als geen of te weinig actie ondernomen wordt de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde te houden aan zijn trajectverplichtingen. Kosten van de voorziening behoudens voor zover het betreft de vastgestelde eigen bijdrage die door de gemeente gemaakt zijn op grond van door de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde verstrekte onjuiste of onvolledige inlichtingen kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Om rechtsgelijkheid te bevorderen stelt het college de hoogte van het terug te vorderen bedrag gelijk aan de hoogte van de maatregel die zou zijn opgelegd aan een uitkeringsgerechtigde in vergelijkbare situatie. Indien dit bedrag hoger is dan de kosten van de voorziening behoudens voor zover het betreft de vastgestelde eigen bijdrage wordt hiervan afgeweken. Indien de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde niet tijdig het terugvorderingsbedrag betaalt zal met betrekking tot de invorderingskosten worden aangesloten bij de werkwijze die wordt gehanteerd bij de terugvordering van kosten van bijstand.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.