Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota parkeernormen 2024 Gemeente Ridderkerk |
Citeertitel | Nota parkeernormen 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-03-2024 | nieuwe regeling | 26-02-2024 | 958064 |
1. Duurzame parkeeroplossingen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
1.1 Waarom nieuwe auto- en fietsparkeernormen?
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen brengen een mobiliteits- en parkeervraagstuk met zich mee. Inwoners, werknemers en bezoekers moeten en willen zichzelf kunnen verplaatsen. De Nota parkeernormen 2024 is een belangrijk instrument om in ruimtelijke ontwikkelingen vraag en aanbod van auto- en fietsparkeren met elkaar in evenwicht te brengen en te houden. Dit draagt bij aan een goed bereikbare, gezonde, inclusieve, duurzame en leefbare openbare ruimte. De openbare ruimte is schaars en daarom willen we de bestaande (auto)infrastructuur zo efficiënt mogelijk benutten en daarnaast duurzame vormen van vervoer (lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelmobiliteit) stimuleren.
Ridderkerk wil projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties medeverantwoordelijk maken voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van het gebied waar de nieuwe (woon)functies worden gerealiseerd. De parkeernormen voor auto en fiets zoals opgenomen in deze nota zijn gebaseerd op de richtlijnen van CROW, het kenniscentrum voor mobiliteit, verkeer en parkeren. Deze nota biedt de mogelijkheid tot het toepassen van een reductie op de autoparkeernormen als een ruimtelijke ontwikkeling is gelegen nabij een halte voor hoogwaardig openbaar vervoer en/of als deelauto’s worden aangeboden. Uiteindelijk leidt dit tot een minimaal benodigd aantal parkeerplaatsen dat de initiatiefnemer moet realiseren voor zijn bouwplan. Doel is om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de nieuwe functies en te voorkomen dat de openbare ruimte onevenredig wordt belast met geparkeerde auto’s. Op die manier waarborgen we de leefbaarheid voor zowel de nieuwe gebruikers als de bestaande omwonenden.
1.2 Opzet van deze nota parkeernormen
In deze nota parkeernormen is het beleid van de gemeente Ridderkerk uitgewerkt ten aanzien van auto- en fietsparkeren in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze nota is uitgewerkt in de vorm van artikelsgewijze beleidsregels. In hoofdstuk 2 zijn deze artikelen opgenomen. Hierna is in hoofdstuk 3 een toelichting per beleidsregel opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt met behulp van rekenvoorbeelden ingegaan op de wijze van berekenen. Bij deze nota horen zeven bijlagen. De autoparkeernormen zijn opgenomen in Bijlage 2 en de fietsparkeernormen in Bijlage 6.
2. Artikelsgewijze beleidsregels
2.1 Hoofdstuk 1: algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
HOV: Hoogwaardig Openbaar Vervoer1, een aanduiding voor openbaar vervoer dat aan hogere kwaliteitseisen voldoet op het gebied van doorstroming; op dit moment gelden HOV-Ridderkerk en R-net buslijn 489 als HOV;
Artikel 1:3 Wijze van afronden
De berekende auto- en fietsparkeereis is een heel getal en wordt in voorkomende gevallen wiskundig afgerond, derhalve bij minder dan of gelijk aan 0,49 naar beneden en bij 0,50 of meer naar boven.
Artikel 1:4 Compensatie van vervallen parkeerplaatsen
Indien als gevolg van een bouwplan openbare auto- en/of fietsparkeerplaatsen komen te vervallen, dan dienen deze in de openbare ruimte te worden gecompenseerd binnen de maximale loopafstand die geldt voor de desbetreffende functie (Bijlage 5). De kosten die gepaard gaan met deze compensatie zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Artikel 2:2 Reductie van de autoparkeervraag (HOV en/of R-net, deelauto) De normatieve autoparkeervraag van een bouwplan kan worden gereduceerd indien:
Parkeerplaatsen die als gevolg van deelauto reducties op de autoparkeervraag niet worden aangelegd, dienen voor 25% op eigen terrein en/of in de openbare ruimte, maar binnen het bouwplan, te worden aangewezen in de vorm van een ruimtelijke reservering. De totale reservering (incl. deelauto) komt hiermee op 50%. Voorbeeld: Er worden deelauto’s gerealiseerd bij een ontwikkeling, deze deelauto’s vervangen 12 autoparkeerplaatsen. Er worden in het bouwplan dan 3 (25%) extra parkeerplekken gereserveerd mocht het deelauto-concept niet functioneren worden deze plekken aangelegd als reguliere parkeerplekken. De 3 deelauto parkeerplekken worden in dit geval ook aangepast naar reguliere parkeerplaatsen, het totaal komt hiermee op 6 (50%) parkeerplekken voor regulier gebruik.
Artikel 2:3 Salderingsregeling
Op transformatieontwikkelingen, waarin bestaande parkeerplaatsen die toebehoren tot de huidige functie(s) in stand worden gehouden, is de volgende salderingsregeling van toepassing:
Het aantal parkeerplaatsen dat toebehoort tot de huidige functie(s) wordt bepaald op basis van een toewijzing, deze toewijzing komt als volgt tot stand:
Vaststelling van het aantal openbare parkeerplaatsen dat in gebruik is genomen door de doelgroepen die horen bij de huidige functie(s), onder de voorwaarde dat het laatst vergunde gebruik van de desbetreffende functie(s) niet langer dan vijf jaar geleden is:
Indien het salderen op basis van de gehanteerde autoparkeernormen, zoals bedoeld onder i, naar het oordeel van het college niet redelijkerwijs mogelijk is, dan wordt op basis van een parkeeronderzoek het aantal parkeerplaatsen bepaald dat in gebruik is genomen door de doelgroepen die horen bij de huidige functie(s).
Indien toepassing van de in het eerste lid opgenomen salderingsregeling naar het oordeel van het college niet redelijkerwijs mogelijk is, dan wordt het aantal parkeerplaatsen dat toebehoort tot de huidige functie(s) bepaald op basis van de autoparkeervraag van deze functie(s) conform de vigerende autoparkeernormen (Bijlage 2).
Artikel 2:5 Kwaliteitseisen autoparkeren
Autoparkeerplaatsen die worden aangelegd of beschikbaar worden gesteld om te voorzien in de autoparkeereis dienen te voldoen aan de eisen die volgen uit de volgende publicaties:
Artikel 2:6 Gehandicaptenparkeren
Bij functies binnen de hoofdgroep ‘sociaal-maatschappelijk’, met een autoparkeereis van minimaal 15 parkeerplaatsen, dient ten minste 5% van de parkeereis uitgevoerd te worden als algemene gehandicaptenparkeerplaats, met een minimum van 1, gelegen op een loopafstand van maximaal 100 meter gemeten tot de voordeur van het gebouw.
Bij functies binnen de hoofdgroep ‘sport, cultuur en ontspanning’ en ‘winkelen en boodschappen doen’, met een autoparkeereis van minimaal 25 parkeerplaatsen, dient ten minste 2% van de parkeereis uitgevoerd te worden als algemene gehandicaptenparkeerplaats, met een minimum van 1, gelegen op een loopafstand van maximaal 100 meter gemeten tot de voordeur van het gebouw.
Bij functies binnen de hoofdgroep ‘werken’, met een autoparkeereis van minimaal 50 parkeerplaatsen, dient ten minste 1% van de parkeereis uitgevoerd te worden als algemene gehandicaptenparkeerplaats, met een minimum van 1, gelegen op een loopafstand van maximaal 100 meter gemeten tot de voordeur van het gebouw.
Bouwplannen waarin seniorenwoningen worden gerealiseerd, met een autoparkeereis van minimaal 20 parkeerplaatsen, dient ten minste 2% van de parkeereis uitgevoerd te worden als algemene gehandicaptenparkeerplaats, met een minimum van 1, gelegen op een loopafstand van maximaal 50 meter gemeten tot de voordeur van het gebouw. Ter voorbereiding op de mogelijk toekomstige aanleg van gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken, dient additioneel 5% van de parkeerplaatsen breder te worden uitgevoerd, eveneens gelegen op een loopafstand van maximaal 50 meter gemeten tot de voordeur van het gebouw.
Artikel 2:9 Voorzien in de autoparkeereis
Indien op eigen terrein, op privaat terrein en gebruikmakend van bestaande openbare parkeerplaatsen niet (volledig) in de autoparkeereis kan worden voorzien, dan kan met instemming van het college worden onderzocht of de aanleg van extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte mogelijk is, waarbij het kostverhaal in een anterieure overeenkomst wordt geregeld.
2.4 Hoofdstuk 4: overgangs- en slotbepalingen
Artikel 4:1 Discretionaire bevoegdheid
Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om bij het verlenen van een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk af te wijken van de berekende auto- en fietsparkeereis, waarbij een dergelijke afwijking dient te worden gemotiveerd.
Deze beleidsregels blijven buiten toepassing bij de toetsing van: ruimtelijke activiteiten waarvoor een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels. Deze aanvragen worden getoetst aan de uitgangspunten die in de aanvraag zijn opgenomen tenzij het bepaalde in deze beleidsregels voor de initiatiefnemer gunstiger is.
In dit hoofdstuk is indien nodig een toelichting opgenomen per beleidsregel. Deze toelichting dient ter verdere verduidelijking van het betreffende artikel of lid.
3.1 Hoofdstuk 1: algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel zijn de meest gebruikte begrippen in alfabetische volgorde beschreven.
Artikel 1:3 Wijze van afronden
Dit artikel bevat de afrondingsregel die geldt voor de berekende auto- en fietsparkeereis. Het is van belang dat bij het berekenen van de auto- en fietsparkeervraag, het toepassen van reducties en aanwezigheidspercentages niet tussentijds wordt afgerond. Afronding vindt plaats bij de vaststelling van de auto- en fietsparkeereis.
Artikel 1:4 Compensatie van vervallen parkeerplaatsen
Het kan voorkomen dat als gevolg van een ruimtelijke activiteit auto- en/of fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte komen te vervallen. Indien dit het geval is, dan dienen deze parkeerplaatsen gecompenseerd te worden binnen de maximale loopafstand die geldt voor de desbetreffende functie. De kosten die hiermee gepaard gaan zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
De parkeervraag van veel functies wordt bepaald op basis van de bruto vloeroppervlakte (bvo). Het bvo wordt gemeten op basis van de eisen die volgen uit NEN 2580 (of de opvolgers hiervan). Deze publicatie wordt onder licentie verstrekt door NEN. Indien een aanvrager niet kan beschikken over deze publicatie dient hier contact over opgenomen te worden met de gemeente Ridderkerk.
Artikel 2:1 Bepaling van de autoparkeereis
De autoparkeereis is het uiteindelijke aantal toe te voegen autoparkeerplaatsen ten behoeve van een ruimtelijke activiteit. De parkeereis wordt bepaald door achtereenvolgens vier stappen te doorlopen. De normatieve autoparkeervraag van ieder bouwplan wordt berekend op basis van de autoparkeernormen in Bijlage 2. Voor de toepassing van de autoparkeernormen wordt een gebiedsindeling gehanteerd, deze indeling is opgenomen in Bijlage 1. Vervolgens kunnen één of meerdere reducties op de autoparkeervraag worden toegepast en is, wanneer het bouwplan een transformatieontwikkeling betreft, de salderingsregeling van toepassing. Tenslotte kunnen op de (gereduceerde) normatieve autoparkeervraag aanwezigheidspercentages worden toegepast waarmee de maatgevende autoparkeervraag wordt bepaald.
Artikel 2:2 Reductie van de autoparkeervraag (HOV en/of R-net, deelauto)
Het is mogelijk om de normatieve autoparkeervraag van een bouwplan te reduceren door in te zetten op duurzame mobiliteitsconcepten. De HOV reductie is inherent verbonden aan de locatie van het bouwplan. De twee busverbindingen die als HOV zijn aangemerkt, zijn weergegeven in Bijlage 1. De reductie is van toepassing op alle functies die in een bouwplan worden gerealiseerd. De loop- en fietsafstand wordt gemeten vanaf de ingang van de betreffende woning(en) of het gebouw tot de HOV halte. Wanneer de reductie wordt toegepast, dan is het van belang dat bewoners en gebruikers vooraf worden geïnformeerd over het feit dat er minder parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn omdat het bouwplan is gelegen nabij een HOV en/of R-net halte.
Naast de HOV reductie bestaat de mogelijkheid om in een bouwplan een of meerdere deelauto’s in te zetten. Beide reducties kunnen binnen één bouwplan van toepassing zijn, waarbij de HOV reductie wordt toegepast vóór de reductie deelauto’s. Een deelauto vermindert (een gedeelte van) het eigen autobezit van toekomstige bewoners. Het college stelt verschillende eisen aan de inzet van deelauto’s om de schaalgrootte en bruikbaarheid van het deelautoconcept op de langere termijn te kunnen waarborgen.
Voor parkeerplaatsen die als gevolg van reducties op de parkeervraag niet worden aangelegd, geldt dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein in de vorm van een ruimtelijke reservering moeten zijn aangewezen. Als de parkeervraag van het bouwplan in werkelijkheid hoger blijkt te zijn dan het aantal beschikbare parkeerplaatsen, dan moet de ruimtelijke reservering worden benut voor de aanleg van extra parkeerplaatsen. Het aantal hierbij te realiseren parkeerplaatsen is afhankelijk van de op te lossen parkeervraag en kan maximaal 100% van de toegepaste reductie(s) bedragen. De kosten voor de aanleg van extra parkeerplaatsen zijn voor rekening van de (toekomstig) eigenaar.
Artikel 2:3 Salderingsregeling
De salderingsregeling is opgesteld met als doel om, in transformatieontwikkelingen, tot een zo realistisch mogelijke vaststelling te komen van het aantal parkeerplaatsen dat toebehoort tot de huidige functie(s) van een gebouw. Parkeerplaatsen kunnen alleen worden gesaldeerd als deze binnen het bouwplan in stand worden gelaten.
Binnen de salderingsregeling wordt eerst, indien hier sprake van is, het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein vastgesteld wat toebehoort tot de huidige functies. Dit zijn bijvoorbeeld parkeerplaatsen gelegen op een afgesloten parkeerterrein bij het gebouw. Vervolgens wordt, indien hier sprake van is, het aantal openbare parkeerplaatsen vastgesteld wat in gebruik is genomen door de doelgroepen die horen bij de huidige functie(s) van het gebouw. Hiervoor wordt in eerste instantie teruggegrepen op de autoparkeernormen die bij de oprichting van de huidige functie(s) zijn gehanteerd. Indien dit naar het oordeel van het college niet redelijkerwijs mogelijk is, dan wordt het aantal openbare parkeerplaatsen dat kan worden gesaldeerd bepaald op basis van een parkeeronderzoek. Dit parkeeronderzoek moet uitsluitsel geven over de parkeervraag van de huidige functie(s). In het tweede lid is een bepaling opgenomen die voorziet in de situatie waarin, naar het oordeel van het college, het toepassen van de beschreven salderingsregeling niet redelijkerwijs mogelijk is.
Artikel 2:4 Bepaling van de maatgevende autoparkeervraag
Op de (gereduceerde) normatieve autoparkeervraag van een bouwplan kunnen in een parkeerbalans aanwezigheidspercentages worden toegepast waarmee het effect van dubbelgebruik wordt berekend. In Bijlage 3 zijn per type functie aanwezigheidspercentages opgenomen. Bij het opstellen van een parkeerbalans dienen de aanwezigheidspercentages te worden gehanteerd die het beste aansluiten bij de eigenschappen van de geplande functie(s). Dubbelgebruik is van toepassing op bouwplannen waarin enkel woonfuncties worden gerealiseerd, waarbij een ruimtelijke reservering wordt geëist als risicobeheersmaatregel voor een potentiele conflictsituatie tussen de parkeervraag van bewoners en de bezoekersparkeervraag op het maatgevende dagdeel.
Artikel 2:5 Kwaliteitseisen autoparkeren
Om de bruikbaarheid en kwaliteit van nieuwe autoparkeerplaatsen te kunnen waarborgen, dienen deze te voldoen aan bepaalde eisen. Autoparkeerplaatsen die niet voldoen aan de kwaliteitseisen, tellen niet mee in het voldoen aan de autoparkeereis. Voor parkeergarages en parkeerterreinen geldt de NEN 2443 ontwerprichtlijn (of diens opvolgers). Voor parkeerplaatsen in de openbare ruimte gelden de eisen die volgen uit het ASVV 2021 (of diens opvolgers). Beide publicaties worden onder licentie verstrekt door NEN en CROW. Indien een aanvrager niet kan beschikken over de benodigde publicatie(s) dient hier contact over opgenomen te worden met de gemeente Ridderkerk.
Het ASVV bevat richtlijnen voor de maatvoering van parkeerplaatsen. Het college past deze richtlijnen toe voor parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Voor de maatvoering van parkeerplaatsen geldt bij haaksparkeren een parkeervakbreedte van 2,50 meter en een lengte van 5,00 meter. Bij overstek bij haaksparkeren mag de lengte 0,50 meter korter zijn, de rijbaan is bij haaksparkeren tenminste 6,00 meter breed. Voor langsparkeren geldt een parkeervakbreedte van ten minste 2,00 meter en een lengte van 6,00 meter. In plaats van reguliere verharding stimuleert het college initiatiefnemers om te kiezen voor een klimaat adaptieve inrichting van parkeerplaatsen (bijvoorbeeld door toepassing van waterdoorlatende grastegels).
De NEN 2443 schrijft, afhankelijk van de breedte van de parkeerweg, voor stallingsgarages (een parkeergarage die uitsluitend wordt gebruikt door vaste gebruikers zoals bewoners of werknemers) een minimale parkeervakbreedte van 2,35 meter voor. Om de kwaliteit en bruikbaarheid van een nieuw te realiseren stallingsgarage te optimaliseren, geldt in alle gevallen een minimaal benodigde parkeervakbreedte van 2,50 meter.
Artikel 2:6 Gehandicaptenparkeren
In dit artikel zijn de eisen voor de aanleg van gehandicaptenparkeerplaatsen opgenomen. De eisen zijn per type functie verschillend. Per type functie is vastgelegd vanaf hoeveel parkeerplaatsen de aanleg van tenminste één algemene gehandicaptenparkeerplaats is vereist, voor welk aandeel van de parkeereis de eis geldt en op welke loopafstand de gehandicaptenparkeerplaats(en) maximaal mogen zijn gelegen. Voor de maatvoering van een gehandicaptenparkeerplaats geldt bij haaks- en langsparkeren een minimum parkeervakbreedte van 3,50 meter.
Artikel 2:7 Laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen
Het aantal elektrische voertuigen in Nederland neemt gestaag toe. Het is van belang dat in een bouwplan voldoende laadinfrastructuur wordt aangebracht en voorbereidingen worden getroffen om indien nodig het aantal oplaadpunten in de toekomst te kunnen vergroten. Zoals opgenomen in de Laadvisie Ridderkerk2 hanteert de gemeente Ridderkerk de eisen die volgen uit het Bouwbesluit 2012. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet (verwacht per 1 januari 2024) worden deze eisen beleidsneutraal omgezet in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). In deze nota zijn in aanvulling op het bouwbesluit drie eisen opgenomen die onderdeel uitmaken van het Bbl. De enige toegestane laadtechnieken zijn ‘mode drie’ en ‘mode vier’ of daaraan gelijk te stellen of betere technieken. Bij mode drie wordt gebruik gemaakt van wisselstroom die door middel van een omvormer in de auto wordt omgezet tot gelijkstroom, bij mode vier wordt geladen met gelijkstroom.
Artikel 2:8 Laden en lossen van goederen en het in- en uitstappen van personen
Het is van belang dat in bouwplannen waarin sprake is van een structurele toe- en afvoer van goederen en/of het in- en uitstappen van personen voorzieningen worden getroffen zodat deze activiteiten op een veilige manier kunnen plaatsvinden.
Artikel 2:9 Voorzien in de autoparkeereis
De autoparkeereis van een bouwplan dient in beginsel op eigen terrein te worden gefaciliteerd. Als dit om redenen (bijvoorbeeld ruimtelijk of financieel) niet mogelijk blijkt te zijn, kan (het resterende gedeelte van) de parkeereis op privaat terrein worden gefaciliteerd. Dit zijn parkeervoorzieningen (terreinen of garages) die niet in eigendom zijn van de initiatiefnemer, waarvoor geldt dat de initiatiefnemer een overeenkomst kan afsluiten voor het kopen of huren van parkeerplaatsen. Het college stelt eisen aan deze oplossing om de beschikbaarheid en bruikbaarheid van de parkeerplaatsen te kunnen waarborgen. Als hiermee de parkeereis nog niet volledig is gefaciliteerd, dan bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van bestaande openbare parkeerplaatsen.
In dit artikel zijn eisen opgenomen waarmee is gewaarborgd dat de bestaande parkeerdruk door de initiatiefnemer op de juiste manier in kaart is gebracht. Als de gemeente Ridderkerk beschikt over actuele parkeerdrukgegevens, dan moet de initiatiefnemer gebruik maken van deze gegevens. Als blijkt dat deze gegevens onvolledig en/of gedateerd zijn, dan moet de initiatiefnemer zelf een parkeeronderzoek laten uitvoeren. De afwenteling van de parkeervraag van het bouwplan richting de openbare ruimte mag niet leiden tot een ongewenste stijging van de parkeerdruk. In de eindsituatie mag de parkeerdruk overdag maximaal 85% bedragen en in de avond en nacht maximaal 90%. Als de bestaande parkeerdruk hoger is dan deze waarden, dan is afwenteling niet mogelijk. Als hiermee de parkeereis nog niet volledig is gefaciliteerd, dan kan met instemming van het college onderzocht worden of er ten behoeve van het bouwplan extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden aangelegd.
3.3 Hoofdstuk 3: fietsparkeren
Artikel 3:1 Bepaling van de fietsparkeereis
De fietsparkeereis is het uiteindelijke aantal toe te voegen fietsparkeerplaatsen ten behoeve van de ruimtelijke activiteit. De parkeereis wordt bepaald door achtereenvolgens drie stappen te doorlopen. De normatieve fietsparkeervraag van ieder bouwplan wordt berekend op basis van de fietsparkeernormen in Bijlage 6. Vervolgens wordt, indien het bouwplan een transformatieontwikkeling betreft, beoordeeld of de salderingsregeling van toepassing is. Ditzelfde geldt voor de toepassing van aanwezigheidspercentages en de mogelijkheid om fietsparkeerplaatsen dubbel te gebruiken. Bij woningbouwprojecten wordt als eerste een extra stap doorlopen. Bij het bepalen van de parkeereis wordt bepaald of er een gemeenschappelijke berging is en/of er per woning een berging is. Als de totale afmeting van deze (gemeenschappelijke) bergingen voldoende is om de parkeereis op te vangen dan hoeft de parkeereis niet verder doorgerekend te worden. Voorbeeld. Er worden 10 woningen gerealiseerd met een fietsparkeereis van 4 fietsparkeerplaatsen per woning. Per woning is een berging van 7,5 m2. Waar 3 fietsen in kunnen staan. Bij de woningen is een gemeenschappelijke berging van 25 m2. Hier passen 10 fietsen in. De totale fietsparkeervraag (40 fietsen) wordt dan niet verder doorgerekend, want de fietsparkeervraag en het -aanbod zijn in overeenstemming met elkaar.
Artikel 3:2 Kwaliteitseisen fietsparkeren
In deze nota gelden kwaliteitseisen om de kwaliteit en bruikbaarheid van nieuwe fietsparkeerplaatsen te kunnen waarborgen. Fietsparkeerplaatsen die niet voldoen aan de kwaliteitseisen, tellen niet mee in het faciliteren van de fietsparkeereis. Als er voor een bouwplan nieuwe fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd, dan gebeurt dit in beginsel in de vorm van fietsnietjes.
Artikel 3:3 Voorzien in de fietsparkeereis
Op eigen terrein dient te worden voorzien in de fietsparkeervraag van vaste gebruikers (bijvoorbeeld bewoners of werknemers). Ditzelfde geldt voor de bezoekersparkeervraag, waarbij geldt dat als dit om redenen niet mogelijk blijkt te zijn, maximaal 10% van deze parkeervraag in de openbare ruimte kan worden gefaciliteerd. De in het vierde lid bedoelde loopafstanden (Bijlage 5) worden bij fietsparkeren gehanteerd als richtlijnen.
Artikel 3:4 De fietsparkeereis voldoet niet aan de functie
In de fietsparkeernormen staan de meeste functies genoemd. Toch kan het voorkomen dat voor sommige functies in een bouwplan er van de standaardnormen afgeweken moet worden. In dat geval is maatwerk noodzakelijk. Dit is bijvoorbeeld noodzakelijk bij een verzorgingstehuis voor demente ouderen. Zij zullen namelijk niet meer fietsen. De fietsparkeereis geldt dan alleen voor het personeel. Gemotiveerd en met toestemming van de gemeente Ridderkerk, mag in dit geval van de standaardnorm afgeweken worden. Bij het vaststellen van het bouwplan door het bevoegd gezag, wordt de motivatie toegevoegd en vastgesteld.
3.5 Hoofdstuk 4: overgangs- en slotbepalingen
Ruimtelijke activiteiten kunnen een lange doorlooptijd hebben. Een overgangsrecht is van belang om duidelijkheid en rechtszekerheid te bieden aan initiatiefnemers en belanghebbenden. Het overgangsrecht is van toepassing op bouwplannen waarvoor vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend. Voor deze bouwplannen geldt dat getoetst wordt aan de parkeernormen die in de aanvraag zijn opgenomen, tenzij toepassing van deze beleidsregels voor de initiatiefnemer gunstiger is.
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van rekenvoorbeelden een toelichting gegeven op de wijze waarop auto- en fietsparkeereis moet worden bepaald.
Achter ieder bouwplan dat in Ridderkerk plaatsvindt staat een initiatiefnemer. Dit kan een lokale ondernemer zijn die zijn winkelpand wil uitbreiden of een projectontwikkelaar die een omvangrijk appartementencomplex wil ontwikkelen. Voor ieder bouwplan geldt hetzelfde uitgangspunt. De verantwoordelijkheid om het auto- en fietsparkeren op een goede, toekomstbestendige manier op te lossen, ligt primair bij de initiatiefnemer. De gemeente Ridderkerk heeft een toetsende rol en beoordeelt of de bedachte mobiliteits- en parkeeroplossingen in lijn liggen met de doelstellingen van Ridderkerk.
Met de initiatiefnemer van een ruimtelijke activiteit wordt de partij bedoeld die betrokken is bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. De initiatiefnemer levert alle relevante gegevens van het bouwplan aan bij de gemeente Ridderkerk: het ruimtelijk programma (het aantal woningen, de oppervlakten van geplande functies), de parkeerbalans, mogelijke overeenkomsten met private partijen die gesloten zijn voor het oplossen van de parkeereis. Deze gegevens zijn nodig om te kunnen toetsen of de initiatiefnemer voor het parkeren van auto’s en fietsen voldoende ruimte heeft aangebracht.
De aard en omvang van een ruimtelijke activiteit is van invloed op de werking en complexiteit van parkeernormen. De parkeerbalans voor een kleinschalig bouwplan zoals een woningsplitsing is relatief compact en overzichtelijk. De gemeente Ridderkerk adviseert initiatiefnemers van meer grootschalige bouwplannen en gebiedsontwikkelingen om een deskundige in te schakelen die zorgt voor een correcte toepassing van de parkeernormen en rekenregels zoals opgenomen in deze nota.
4.2 Toelichting bij rekenvoorbeelden
In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens twee rekenvoorbeelden uitgewerkt waarin de beleidsregels uit hoofdstuk 2 worden toegepast. Het eerste rekenvoorbeeld, uitgewerkt in paragraaf 4.3, is gericht op een kleinschalig en relatief eenvoudig bouwplan. In het tweede rekenvoorbeeld komen alle stappen aan bod die in een bouwplan van toepassing kunnen zijn op het bepalen van de auto- en fietsparkeereis.
Het bouwplan in dit rekenvoorbeeld wordt gerealiseerd in het gebied ‘Schil’. In het bouwplan worden de volgende functies gerealiseerd (tussen haakjes is de benaming van de functie opgenomen voor fietsparkeren).
Stap 1: de normatieve auto- en fietsparkeervraag berekenen
In de onderstaande tabel is de normatieve auto- en fietsparkeervraag berekend van het programma dat in dit bouwplan wordt gerealiseerd. In de tabel is de auto- en fietsparkeervraag van bewoners en bezoekers van bewoners gesplitst en apart berekend.
Tabel 1 De normatieve auto- en fietsparkeervraag berekenen.
Stap 2: reductie van de autoparkeervraag
Op het bouwplan is de reductie als gevolg van ligging nabij een halte van het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) van toepassing. In de onderstaande tabel is de bijbehorende reductie op de autoparkeervraag bepaald (= normatieve autoparkeervraag * 0,9).
Tabel 2 Bepaling HOV reductie.
De salderingsregeling is enkel van toepassing op transformatieontwikkelingen. Omdat het bouwplan geen transformatieontwikkeling betreft, is de salderingsregeling niet van toepassing.
Stap 4: bepaling van maatgevende auto- en fietsparkeervraag
In het bouwplan worden enkel woonfuncties gerealiseerd. In deze beleidsregels is bepaald dat aanwezigheidspercentages van toepassing zijn op dergelijke bouwplannen, waarbij het verschil in parkeerplaatsen tussen de normatieve- en maatgevende autoparkeervraag moet zijn aangewezen in de vorm van een ruimtelijke reservering. In de onderstaande tabel zijn aanwezigheidspercentages toegepast op de gereduceerde normatieve autoparkeervraag. Op basis hiervan wordt vastgesteld dat de werkdagavond het maatgevende dagdeel is, op dit moment zijn afgerond 53 parkeerplaatsen benodigd. Conform deze beleidsregels geldt deze uitkomst als de autoparkeereis van het bouwplan, waarbij een ruimtelijke reservering moet worden aangebracht op basis van het verschil tussen de gereduceerde normatieve autoparkeervraag en de maatgevende parkeervraag (59 - 53 = 6 parkeerplaatsen).
Tabel 3 Bepaling maatgevende autoparkeervraag.
Stap 5: voorzien in de auto- en fietsparkeereis
De auto- en fietsparkeereis van het bouwplan wordt door de initiatiefnemer volledig op eigen terrein gefaciliteerd.
Het bouwplan in dit rekenvoorbeeld wordt gerealiseerd in het gebied ‘Schil’. In het bouwplan worden de volgende functies gerealiseerd (tussen haakjes is de benaming van de functie opgenomen voor fietsparkeren).
Naast de toe te voegen nieuwe functies verdwijnt een bestaande functie: dit is een café met een oppervlakte van 200 m² bvo. De parkeervraag van deze functie wordt in stap 3 gesaldeerd.
Stap 1: de normatieve auto- en fietsparkeervraag berekenen
In de onderstaande tabel is de normatieve auto- en fietsparkeervraag berekend van het programma dat in dit bouwplan wordt gerealiseerd. In de tabel is bij het autoparkeren de parkeervraag van bewoners en bezoekers van bewoners gesplitst en apart berekend. Voor fietsparkeren geldt dat de parkeernorm voor een supermarkt uit 93% bezoekers bestaat en uit 7% vaste gebruikers. Deze percentages zijn afgerond toegepast op de fietsparkeernorm van 1,6.
Tabel 4 De normatieve auto- en fietsparkeervraag berekenen.
Stap 2: reductie van de autoparkeervraag
In deze stap zijn de twee mogelijke reducties op de autoparkeervraag uitgewerkt. De reducties zijn gecombineerd waarbij de HOV reductie toegepast is voor de reductie als gevolg van de inzet van één of meerdere deelauto’s.
Op het bouwplan is de reductie als gevolg van ligging nabij een halte van het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) van toepassing. In de onderstaande tabel is de bijbehorende reductie op de autoparkeervraag bepaald.
Tabel 5 Bepaling HOV reductie.
Reductie 2: reductie inzet deelauto’s
De inzet van deelauto’s kan alleen leiden tot een reductie van de parkeervraag van bewoners (maximaal 20% van de totale bewonersparkeervraag). Voor de bezoekersparkeervraag geldt deze reductie niet. Na de HOV correctie, bedraagt de bewonersparkeervraag 50,4 parkeerplaatsen. Dit betekent dat van die parkeervraag (50,4 * 0,20 =) 10,1 parkeerplaatsen theoretisch gezien kunnen worden ingevuld met deelauto’s. Op basis hiervan kiest de initiatiefnemer voor het inzetten van twee deelauto’s, hiermee worden praktisch acht parkeerplaatsen ingevuld. Er dient een extra ruimte reservering van 25% geplaatst te worden, wat in dit geval neer komt op 2 extra parkeerplekken. In de onderstaande tabel is opgenomen wat hiervan per dagdeel het effect is op de bewonersparkeervraag.
Tabel 6 Reductie inzet deelauto's.
Zoals beschreven verdwijnt als gevolg van het bouwplan een bestaand café. Dit betekent dat de salderingsregeling van toepassing is. Onderstaand is de salderingsregeling uitgewerkt.
1.Vaststelling van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein
Bij het café zijn twee parkeerplaatsen op eigen terrein gelegen. Deze parkeerplaatsen worden gesaldeerd onder de voorwaarde dat ze binnen het bouwplan in stand worden gelaten.
2.Vaststelling van het aantal openbare parkeerplaatsen
Het laatst vergunde gebruik is niet langer dan vijf jaar geleden. Dit betekent dat het salderen van openbare parkeerplaatsen van toepassing is. Omdat de oprichting van het café tientallen jaren in het verleden ligt, is salderen op basis van de destijds gehanteerde autoparkeernormen niet mogelijk. Om deze reden vindt een parkeeronderzoek plaats waarmee de huidige parkeervraag van het café wordt bepaald. Het onderzoek wordt uitgevoerd op de zaterdagmiddag- en avond (de maatgevende dagdelen voor horecafuncties). Op basis van dit onderzoek wordt vastgesteld dat het café leidt tot een parkeervraag van maximaal 8 parkeerplaatsen.
Scenario: uitvoering parkeeronderzoek is niet mogelijk
In de bovenstaande situatie is het uitvoeren van een parkeeronderzoek mogelijk (omdat het café nog geopend is en tot een parkeervraag leidt). Dit zou niet mogelijk zijn als het café haar activiteiten al heeft beëindigd. In dit geval wordt het aantal parkeerplaatsen dat toebehoort tot het café bepaald op basis van de vigerende autoparkeernormen (in het gebied Schil bedraagt de parkeernorm voor een café 5,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo). De oppervlakte van het café bedraagt 200 m² bvo. Het aantal openbare parkeerplaatsen dat kan worden gesaldeerd bedraagt daarmee 10 (= 200/100 * 5,0). Dit is een normatieve parkeervraag die omgerekend dient te worden naar een parkeervraag per dagdeel (zie Tabel 7).
Stap 4: bepaling van maatgevende auto- en fietsparkeervraag
In de onderstaande tabel is de maatgevende auto- en fietsparkeervraag bepaald. In de tabel is de parkeervraag van het bestaande café gesaldeerd op basis van de vigerende autoparkeernorm die geldt voor deze functie. Zoals opgenomen in de tabel zijn er voor het bouwplan afgerond 57 autoparkeerplaatsen en 225 fietsparkeerplaatsen benodigd.
Tabel 7 Bepaling van de maatgevende auto- en fietsparkeervraag.
Stap 5: voorzien in de auto- en fietsparkeereis
De fietsparkeereis van 225 fietsparkeerplaatsen wordt op eigen terrein gefaciliteerd door de bouw van een gemeenschappelijke fietsenstalling. Voor het faciliteren van de autoparkeereis kan de initiatiefnemer 40 parkeerplaatsen op eigen terrein aanleggen. Om de resterende parkeervraag (17) te faciliteren sluit de initiatiefnemer een overeenkomst met de eigenaar van een nabijgelegen privaat parkeerterrein. De initiatiefnemer huurt hier 15 parkeerplaatsen. Voor de resterende parkeervraag (2) kan gebruik worden gemaakt van restcapaciteit in de openbare ruimte.
Aldus besloten in de vergadering van de gemeenteraad Ridderkerk van 26 februari 2024.
de griffier,
mr. J.G. van Straalen
de voorzitter,
dhr. C.A. Oosterwijk
Woning, huur, tussen/hoek, kleiner dan en/of gelijk aan 100 m² | ||||
Koop, kleine eenpersoonswoning/tiny house, kleiner en/of gelijk aan 30 m² | ||||
Hoofdgroep: winkelen en boodschappen doen
Hoofdgroep: winkelen en boodschappen doen
Hoofdgroep: sport, cultuur en ontspanning
Hoofdgroep: horeca en (verblijfs)recreatie
gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen
Bij geclusterd wonen (voorheen serviceflat/aanleunwoning), wonen mensen zelfstandig en betalen huur of hypotheek voor de woning. Er vindt (dagelijkse) zorgverlening plaats in de woning. Bij een zorginstelling voor intramurale zorg (verpleeg- en verzorgingstehuis) wordt de zorg door een instelling verleend.
Bewoners wonen niet zelfstandig en de zorgverzekering betaalt (met soms een eigen bijdrage) kost en inwoning. In de hoofdgroep ‘Gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen staan de parkeernormen voor de zorginstelling aangegeven.
Bijlage 3 Aanwezigheidspercentages
*Bij zondagsopenstelling gelden op zondagmiddag dezelfde aanwezigheidspercentages als zaterdagmiddag.
**Afhankelijk van het type religiegebouw kunnen afwijkende aanwezigheidspercentages gelden.
Bijlage 5 Maximale loopafstanden
De onderstaande loopafstanden gelden zowel voor vaste gebruikers (bewoners, werknemers) als voor bezoekers van functies.
Toelichting: één fietsparkeerplaats staat gelijk aan het ruimtegebruik (in bijvoorbeeld een stalling) van 2,5 m². Dit betekent dat, wanneer in een bouwplan bergingen worden gerealiseerd voor het faciliteren van de fietsparkeervraag, voor 5 fietsparkeerplaatsen een berging benodigd is van ten minste 12,5 m² (= 5 * 2,5).
Bijlage 7 Kwaliteitseisen fietsparkeren en scootmobielen