Organisatie | Heerlen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Huisvestingsverordening gemeente Heerlen 2024 |
Citeertitel | Huisvestingsverordening gemeente Heerlen 2022 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | Huisvesting |
Geen
artikel 4 van de Huisvestingswet 2014
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-03-2024 | Wijziging Huisvestingsverordening 2022 | 20-12-2023 | OBM-24001234 | ||
15-03-2024 | 26-03-2024 | Nieuwe regeling | 23-02-2022 | OBM-24001233 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
eigenaar: (voor zover niet anders is bepaald) de eigenaar volgens het kadastraal register die bovendien juridisch en economisch bevoegd is tot het in gebruik geven van het kadastraal object. Naast de eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek wordt hieronder mede verstaan de zakelijk gerechtigde;
Hoofdstuk 2. De huisvestingsvergunning
Artikel 2. Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte
Het is verboden om woonruimte gelegen in de gemeente Heerlen, met een kale huur per maand beneden de tweede aftoppingsgrens (van het betreffende kalenderjaar), als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder b, van de Wet op de huurtoeslag, voor bewoning in gebruik te geven of te nemen, te huren of te verhuren zonder of in afwijking van een huisvestingsvergunning.
Artikel 3. Criteria voor vergunningverlening en voorrang
De (huishoudens van) woningzoekenden die behoren tot één of meer van deze categorieën hebben voorrang ten opzichte van de (huishoudens van) woningzoekenden die hier niet toe behoren. Binnen de categorieën vitale beroepsgroepen onderling geldt geen voorrangsregel. Indien meerdere kandidaten die behoren tot de vitale beroepsgroepen voor dezelfde woonruimte in aanmerking wensen te komen, wordt middels loting de voorrangsvolgorde tussen de kandidaten bepaald.
Artikel 4. Aanvraag en inhoud huisvestingsvergunning
Bij de aanvraag worden de volgende gegevens verstrekt:
naam, adres, woonplaats, geboortedatum en, voor zover de aanvrager niet de Nederlandse nationaliteit bezit, bewijs dat aanvrager op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, dan wel vreemdeling is en rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
adres, naam van de verhuurder, indien van toepassing het registratienummer van de inschrijving in de Kamer van Koophandel en een specificatie van de opbouw van de huurprijs van de te betrekken woonruimte inclusief alle overige met het verblijf samenhangende kosten, waaronder schoonmaakkosten, vervoerskosten, energiekosten;
Artikel 6. Weigering van de huisvestingsvergunning
Hoofdstuk 3. Opkoopbescherming
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
hospes-/hospitaverhuur: een specifieke vorm van omzetting waarbij één onzelfstandige woonruimte wordt verhuurd aan één bewoner/huurder in een woning, waarbij de hospes(sen)-/hospita(’s) het hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning als waar de wooneenheid gelegen is en de hospes(sen)-/hospita(’s) 100% economisch en juridisch eigenaar van de woning is/zijn;
Artikel 8B. Verhuurvergunning opkoopbescherming, aanwijzing beschermde woonruimte
Artikel 8C. Aanvraag verhuurvergunning opkoopbescherming
Een aanvraag om een verhuurvergunning opkoopbescherming wordt ingediend door gebruikmaking van het formulier ‘Aanvraag verhuurvergunning opkoopbescherming’ dat te vinden is op de website van de gemeente. Burgemeester en wethouders bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt.
Artikel 8D. Gevallen waarin de verhuurvergunning opkoopbescherming moet worden verleend
de eigenaar na de datum van inschrijving in de openbare registers van de akte van levering van die woonruimte aan hem, ten minste 12 maanden zijn woonadres als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel o, onder 1°, van de Wet basisregistratie personen, in die woonruimte heeft en de eigenaar met een woningzoekende schriftelijk overeenkomt dat de woningzoekende de woonruimte voor een termijn van ten hoogste 12 maanden, anders dan voor toeristische verhuur, in gebruik neemt, of
In de gevallen, genoemd in het eerste lid, onder a en b, wordt de persoon aan wie de beschermde woonruimte wordt verhuurd en die de huurder is op grond van wiens hoedanigheid er recht is op de vergunning, in de vergunning genoemd. De vergunning vervalt zodra deze huurder niet de huurder is die in de beschermde woonruimte verblijft.
Artikel 8E. Gevallen waarin de verhuurvergunning opkoopbescherming kan worden verleend
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in bijzondere gevallen ontheffing te verlenen van het verbod in artikel 8B, eerste lid, als het belang dat gediend wordt met het verhuren van de beschermde woonruimte naar het oordeel van burgemeester en wethouders zwaarder moet wegen dan het belang van het behouden van de beschermde woonruimte.
Artikel 8F. Intrekking van de verhuurvergunning opkoopbescherming
Behalve op grond van artikel 44, eerste lid, van de wet (bibob-intrekking), kan een verhuurvergunning opkoopbescherming worden ingetrokken als blijkt dat de vergunning is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en zou zijn geweigerd als de juiste of de volledige gegevens bekend waren geweest.
Hoofdstuk 4. Overige bepalingen
Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel
1.1 Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie.
1.2 In afwijking van het vorige lid treden artikel 1 sub n en artikel 3 lid 2 in werking op het moment van inwerkingtreden van de “Wijziging van de Huisvestingswet 2014 naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Huisvestingswet 2014” (36190).
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Huisvestingsverordening Gemeente Heerlen 2024..
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Heerlen van 20 december 2023.
voorzitter,
drs. R. Wever
griffier,
drs. T.W. Zwemmer
De Huisvestingsverordening Heerlen 2024 is bedoeld om de onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte te voorkomen.
Uitgangspunten Huisvestingswet 2014
De Huisvestingswet 2014 (hierna: wet) biedt gemeenten het (uitputtende) instrumentarium in te grijpen in de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Gebruikmaken van dit instrumentarium – door een Huisvestingsverordening vast te stellen – is niet vanzelfsprekend en dient periodiek onderbouwd en getoetst te worden.
Het instrumentarium bestaat uit het vaststellen van een Huisvestingsverordening, die regels bevat met betrekking tot het in gebruik geven en nemen van goedkope woonruimte en/of het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. Het uitgangspunt van de wet is de vrijheid van vestiging. Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft, heeft het recht om zich vrijelijk te verplaatsen en te vestigen. Dit grondrecht kan alleen worden beperkt indien noodzakelijk voor het algemeen belang in een democratische samenleving. Dat belang kan volgens de wet gelegen zijn in het tegengaan van de onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. Als hier aantoonbaar sprake van is – en als het instrumentarium van de wet geschikt en proportioneel is om die effecten te bestrijden – kunnen gemeenten verdelingsregels stellen. De schaarste kan betrekking hebben op schaarste aan goedkope woonruimte in het algemeen, schaarste aan woonruimte met specifieke voorzieningen of schaarste aan woonruimte voor de huidige inwoners van de gemeente Heerlen.
In de gemeente Heerlen heeft 64% van de huishoudens een laag inkomen, 37% hiervan vallen binnen de inkomensgrens voor het passend toewijzen die recht hebben op huurtoeslag. In theorie is er met 22.303 goedkope huur- en koopwoningen voldoende voorraad.
Tegelijk is er schaarste, binnen de gemeente Heerlen, aan betaalbare koopwoningen met prijs tot € 260.500,00. Daarbovenop zijn het afgelopen jaar slechts 66% van deze woningen daadwerkelijk onder deze prijs verkocht. Dit verkleint het aanbod aan passende koopwoningen voor huishoudens met laag– en middeninkomen. Zij blijven dus gedwongen wonen in huurwoningen die passend zouden zijn voor de huurtoeslaggerechtigde huishoudens.
De schaarste is gerelateerd aan het restrictieve beleid gebaseerd op de krimpprognoses en neergelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg bepaalt dat woningen niet mogen worden toegevoegd aan de woningvoorraad zonder compensatie. De beleidsafspraken in paragraaf 5.1 van de Structuurvisie zijn relevant:
beleidsafspraak VI gaat uit van het compenseren van nieuwe woningbouwinitiatieven met direct gekoppelde sloop of een financiële compensatie aan het sloopfonds. Daaruit blijkt het 'planologisch op slot zitten' van de gemeente Heerlen ten gevolge van de provinciale omgevingsverordening. Nu de beleidsafspraken uit de Structuurvisie de nieuwbouw van sociale of andere goedkope huurwoningen niet uitzonderen van de compensatieplicht van afspraak VI, blijkt dat de gemeente Heerlen tot voor kort geen instrumenten had om ook dat deel van woonruimtevoorraad uit te breiden.
Sinds 2021 geeft het Structuurvisiebesluit “beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen” meer ruimte voor woningtoevoeging van juiste woningen. Deze beleidsbijsturing heeft niet per direct effect op het aantal beschikbare woningen in het gewenste prijssegment. Hierdoor is sturing op de beschikbaarheid van de particuliere huurwoningen, als een cruciale stapsteen in de doorstroomketen op de woningmarkt, tijdelijk nodig.
Op basis van inkomen zouden de huurtoeslaggerechtigde huishoudens gehuisvest moeten worden in de sociale voorraad. Echter komen er per aangeboden sociale huurwoning gemiddeld 100 reacties, voor goedkope huurwoningen loopt dit op tot gemiddeld 115 reacties. Een aandeel van de huishoudens concurreert als gevolg daarvan op particuliere huurmarkt. Daar is bijkomende schaarste door de verdringing vanuit lage- en middeninkomens die de doorstroom naar een koopwoningen niet kunnen maken.
Met de huisvestingsverordening biedt de gemeente Heerlen op korte termijn meer aanbod voor huishoudens met een maatschappelijke en economische binding met Heerlen en de regio. Deze tijdelijke oplossing geeft ademruimte om maatregelen op langere termijn zoals extra woningen voor huishoudens die nu buiten de boot vallen, te realiseren.
De huisvestingsverordening is onderdeel van breder pallet instrumenten om woningmarkt terug vlot te trekken door nieuwbouw en daarnaast het gebruik van instrumenten zoals voorbereidingsbesluit, uitwerking opkoopbescherming, goed verhuurderschap, keurmerk en aanpak kamerverhuur.
De woningbouw initiatieven en de maatregelen gericht op de sturing op de woningmarkt zetten in op het terugdringen van de schaarste en de verdringing op de woningmarkt. Sturing op de beschikbaarheid van particuliere huurwoningen is daarom tijdelijk noodzakelijk. Om deze redenen is adequate monitoring van de woningmarkt en de huurmarkt in het bijzonder voorzien. De ingreep op de woningmarkt moet zo licht en kortdurend mogelijk zijn.
In deze artikelsgewijze toelichting worden enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven behandeld.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.
Economische en maatschappelijke binding: De economische binding van een persoon aan de woningmarktregio Limburg of Städteregion Aachen, is daarin gelegen dat die persoon, met het oog op de voorziening in het bestaan, een redelijk belang heeft zich in de woningmarktregio Limburg of Städteregion Aachen te vestigen, met dien verstande dat een economische binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van die personen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit een van de gemeenten in de woningmarktregio Limburg of Städteregion Aachen. Een economische binding aan de regio wordt in elk geval aangenomen indien:
• iemand tenminste 18 uur per week bij een bedrijf of instelling in de woning-marktregio Limburg of Städteregion Aachen in hetzij vaste dienst is, hetzij een tijdelijk dienstverband heeft met de vooropgezette bedoeling dit om te zetten in een vast dienstverband of bij minder uren, ten minste een netto-inkomen uit arbeid heeft op bijstandsniveau;
• iemand als zelfstandig ondernemer in zijn bestaan voorziet en aantoont dat de zetel van zijn bedrijf in de arbeidsmarktregio Limburg Städteregion Aachen is gevestigd.
Met in acht name van het bovenstaande is het tijdstip waarop de economische binding ingaat, het moment waarop schriftelijk aan de hand van respectievelijk een huur- of koopcontract of arbeidsovereenkomst, kan worden aangetoond dat:
• de zetel van het bedrijf of de instelling waar iemand werkzaam is of zal gaan werken, in de woningmarktregio Limburg of Städteregion Aachen gevestigd is of binnen redelijke termijn gevestigd zal worden;
• het dienstverband bij het bedrijf of de instelling binnen redelijke termijn zal ingaan.
De maatschappelijke binding van een persoon aan de woningmarktregio Limburg of Städteregion Aachen, is daarin gelegen dat die persoon een redelijk met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in dit gebied te vestigen, met dien verstande dat een maatschappelijke binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van:
• personen die de voorgaande tien jaar tenminste zes jaar onafgebroken ingezetenen zijn geweest van een of meer van de gemeenten in de provincie of Städteregion Aachen;
• personen die een dagopleiding volgen gedurende tenminste negentien uur per week aan een, in een van de woningmarktregio gemeenten gevestigde en erkende instelling voor dagonderwijs.
Artikel 2. Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 7 van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad in de Huisvestingsverordening categorieën goedkope woonruimte kan aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven als daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
In het eerste lid is bepaald op welke woonruimten het vergunningvereiste van toepassing is. Deze aanwijzing – gedaan met het oog op het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad – is in overeenstemming met wat noodzakelijk en geschikt wordt geacht voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte (zie artikel 2, eerste lid, van de wet).
In het tweede en derde lid geven het college van burgemeester en wethouders aan voor welke categorieën woonruimte het regime niet van toepassing is. Zo is o.a. het eerste lid niet van toepassing voor woonruimte die beschikbaar wordt gesteld voor studenten.
Artikel 3. Criteria voor vergunningverlening en voorrang
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 14, eerste en derde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad in de Huisvestingsverordening kan bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte. Een woningzoekende is economisch gebonden aan het in de verordening aangewezen gebied als hij met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk belang heeft zich in dit gebied te vestigen; en hij is maatschappelijk gebonden als hij een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in dat gebied te vestigen, of ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest (artikel 14, derde lid, van de wet).
Deze voorrangsregel kan bijvoorbeeld ertoe leiden dat als er meer dan een gegadigde is voor een bepaalde woonruimte, degene die economisch of maatschappelijk gebonden is aan het in de verordening aangewezen deel van de gemeente als eerste in aanmerking komt voor de aangeboden woonruimte. De voorrangsregel wordt door de gemeente jaarlijks gemonitord.
Artikel 4. Aanvraag en inhoud huisvestingsvergunning
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 5 van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening regels stelt over de wijze van aanvragen van vergunningen en de gegevens die door de aanvrager worden verstrekt bij de aanvraag van een vergunning. De onder a genoemde gegevens met betrekking tot leeftijd, en indien van toepassing, verblijfstitel, zijn noodzakelijk in verband met de wettelijke eisen van artikel 10, tweede lid, van de wet.
Artikel 5. Bekendmaking aanbod van woonruimte
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 20 van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad regels kan stellen over de wijze van bekendmaking van de beschikbaarheid van vergunningplichtige woonruimte. Transparantie in het woningaanbod draagt voor woningzoekenden bij aan het gericht vinden van voor hen beschikbare woonruimte.
Artikel 6. Weigering van de huisvestingsvergunning
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 15 van de wet, waarin is bepaald dat de huisvestingsvergunning kan worden geweigerd.
Artikel 7. Intrekken van vergunning
Deze bepaling is gegrond op artikel 18 van de wet, waarin bepaald is dat het college van burgemeester en wethouders een huisvestingsvergunning kan intrekken. Zo kan de vergunning worden ingetrokken als de vergunninghouder de in die vergunning vermelde woonruimte niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de verlening gestelde termijn in gebruik heeft genomen (zie het eerste lid, onder a) of als de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of moest vermoeden dat deze onjuist of onvolledig waren (zie het eerste lid, onder b). Deze intrekkingsgronden gelden rechtstreeks op grond van de wet en zijn in de verordening herhaald.
Toelichting Hoofdstuk 3.Verhuurvergunning opkoopbescherming, aanwijzing beschermde woonruimte (artikel 8a tot en met 8f)
Op 1 januari 2022 is hoofdstuk 7, Tijdelijke regeling inzake opkoopbescherming, van de wet in werking getreden. Hierdoor is het mogelijk geworden een regeling op te nemen om in aangewezen gebieden van de gemeente koopwoningen in het goedkope en middeldure segment te beschermen tegen het opkopen door ondernemingen of particulieren die dergelijke woningen willen omzetten in (veelal dure) huurwoningen. Daarvan is gebruikgemaakt in deze verordening. Door deze omzetting gaan immers de woningen verloren voor de meeste starters en andere niet zeer bemiddelden die op zoek zijn naar een betaalbare koopwoning. Voor het verhuren van aangewezen koopwoningen geldt een vergunningstelsel, waarmee kan worden verzekerd dat de omzetting van een koopwoning in een verhuurwoning alleen wordt toegestaan in gevallen waarin aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De wet biedt daarnaast de mogelijkheid om in de Huisvestingsverordening te bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ontheffing kunnen verlenen. Van die mogelijkheid hebben wij gebruikgemaakt, zodat het mogelijk blijft om in bijzondere gevallen altijd maatwerk te bieden.
Burgemeester en wethouders hebben geconstateerd dat in een groot deel van de gemeente sprake is van een omzettingspraktijk waarbij teveel woningen worden onttrokken aan de schaarse markt van betaalbare koopwoningen. Wij verwijzen naar de onderbouwing (memo Stec ,d.d..) waaruit dit volgt. Daarom is voor die gebieden een stelsel van opkoopbescherming ingevoerd door een nieuw hoofdstuk (2A) in de Huisvestingsverordening op te nemen met dit stelsel. Een stelsel van opkoopbescherming mag alleen worden ingevoerd als daarvoor een dringende reden is. Deze dringende reden volgt uit de genoemde onderbouwing.
Duur van het stelsel en aanpassingen
Voor de Huisvestingsverordening zegt artikel 4 van de wet dat die voor maximaal vier jaren kan worden vastgesteld. Verlenging of nieuwe vaststelling is echter mogelijk. Dat geldt ook voor het hoofdstuk over opkoopbescherming. Na twee jaar zal een evaluatie plaatsvinden van de opkoopbescherming. Voor dit hoofdstuk geldt echter nog een specifieke bijzonderheid. Het betreffende hoofdstuk van de wet heet ‘7. Tijdelijke regeling inzake opkoopbescherming’. Die tijdelijkheid is uitgewerkt in artikel 51 van de wet, vijfde tot en met achtste lid. Uiterlijk elke vijf jaar moet de praktijk van hoofdstuk 7 door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden geëvalueerd. Die evaluatie kan leiden tot het vervallen van hoofdstuk 7. Dan geldende bepalingen over opkoopbescherming in gemeentelijke verordeningen blijven vervolgens nog twee jaren van kracht.
Uitzonderingen (artikel 8B, tweede lid)
De aanhef en onderdeel a uit het tweede lid bepalen de eigenlijke keus voor de beschermde woonruimten. De onderdelen b en c zijn wettelijk verplicht. Omdat de gemeente en woningcorporaties beschermde woonruimte alleen zullen verhuren als daarvoor een goede reden is, en tegen passende, matige prijzen, is het niet nodig de vergunningplicht ook te laten gelden voor de woonruimten uit hun bezit (onderdeel d). Daarnaast is hierbij een WOM (wijk ontwikkelingsmaatschappij) opgevoerd omdat bij herstructurering maar ook in kwetsbare wijken ter verbetering van de leefbaarheid woningen ingepond kunnen worden door een wijkontwikkelingsmaatschappij waarin gemeente en corporatie samenwerken.. Het doel hiervan is veelal verbeteren van het vastgoed en per situatie zal bekeken worden of deze na het renoveren en verduurzamen eerst verhuurd worden of dat deze verkocht worden. Wij achten het voor deze woningen dus niet noodzakelijk om die onder het vergunningstelsel te laten vallen.
Omdat de ‘opkooppraktijk’ zich vrijwel alleen voordoet bij bestaande woningen, is door onderdeel e verzekerd dat het stelsel niet geldt voor nieuwbouwwoningen.
In het derde lid is opgenomen dat de vergunningplicht niet geldt voor een situatie met een hospes/hospita. Dit is het verhuren van één wooneenheid voor één bewoner/huurder in een woning waarbij de eigenaar het hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als waar de wooneenheid gelegen is. Kenmerkend voor de hospes/ hospitaregeling is dat de bewoner/ huurder van een
wooneenheid de toiletruimte, badruimte en de keuken deelt met de eigenaar van de woning.
De wooneenheid heeft géén eigen voorzieningen (te weten een toiletruimte, badruimte of keuken). De eigenaar is voor 100% economisch en juridisch eigenaar van de woning.
Hieronder wordt ook begrepen twee personen die in een duurzame relatie één huishouden
vormen en gezamenlijk eigenaar zijn. De hospes/hospitaregeling is een specifieke vorm van
Beslistermijn en ‘silencio positivo’ (artikel 8C)
De beslistermijn voor aanvragen om een verhuurvergunning opkoopbescherming is in de wet geregeld. Volgens artikel 43, derde en vierde lid, van de wet bedraagt de beslistermijn acht weken, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van zes weken.
Is niet op tijd beslist, dan geldt het silencio-positivostelsel (§ 4.1.3.3 van de Awb), aldus artikel 43, vijfde lid, van de wet. Dit betekent dat er van rechtswege een vergunning ontstaat als burgemeester en wethouders niet binnen de termijn een besluit hebben genomen. De termijn wordt ‘opgeschort’, verlengd dus, als burgemeester en wethouders de aanvrager om nadere informatie verzoeken. Voor deze opschorting gelden de reguliere eisen uit de Awb. De verlenging is gelijk aan de antwoordtermijn die burgemeester en wethouders hebben gesteld voor het geven van de nadere informatie, of, als de informatie binnen de termijn binnenkomt, de tijd tussen het vragen en het ontvangen daarvan (artikel 4:13 van de Awb).
Gevallen waarin de verhuurvergunning opkoopbescherming moet worden verleend (artikel 8D)
De in het eerste lid genoemde gevallen van ‘verplichte vergunningverlening’ staan in artikel 41, derde lid, van de wet. Het tweede lid verzekert dat de vergunning ophoudt te gelden als de reden waarom deze is verleend, is komen te vervallen. De betrokkenen worden eraan herinnerd doordat de naam van de betrokken persoon in de vergunning moet worden vermeld.
De vergunning vervalt zodra deze huurder niet meer huurder is die in de woonruimte verblijft (tweede lid).
De ‘bibob-weigering’, genoemd in het derde lid, ziet op gevallen waarin er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning zal worden gebruikt om, kort gezegd, illegaal verkregen geld wit te wassen of om strafbare feiten te plegen. Zie artikel 3 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Artikel 43, eerste lid, van de wet bepaalt dat de vergunning dan kan worden geweigerd; daarom wordt daarnaar verwezen.
Gevallen waarin de verhuurvergunning opkoopbescherming kan worden verleend (artikel 8E)
Dit artikel noemt de gevallen waarin een gevraagde vergunning in beginsel zal worden verleend (eerste lid), en dat er andere, bijzondere gevallen kunnen zijn waarin het belang van de verhuurder of de huurder zo zwaar moet wegen dat vergunningverlening redelijk is (tweede lid). In alle andere gevallen wordt de vergunning geweigerd (derde lid). Er is dus sprake van een aflopende reeks: De verhuurvergunning opkoopbescherming moet worden verleend, wordt in beginsel verleend, kan misschien worden verleend, moet worden geweigerd.
Drie typen gevallen waarin verlening van een verhuurvergunning aan de orde kan zijn (artikelen 8d en 8e).
De artikelen 8d en 8e maken samen dat er drie typen gevallen zijn waarin verlening van een verhuurvergunning opkoopbescherming aan de orde kan zijn:
1. de vergunning moet worden verleend in de gevallen waarin de wet dat voorschrijft: artikel 8d;
2. de vergunning wordt hoogstwaarschijnlijk verleend in de in of meer sociale gevallen van artikel 8e, eerste lid. Dan is er een sterk vermoeden dat het verhuren van de nieuw gekochte woonruimte alleszins aanvaardbaar is (‘kan in beginsel worden verleend’);
3. een ontheffing kan soms in bijzondere gevallen worden verleend, waarin het belang om te kunnen verhuren bijzonder zwaar weegt. Bijvoorbeeld als de vergunning niet meer geldt doordat de vergunde situatie is gewijzigd maar van de verhuurder in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de verhuur beëindigt.
Afgezien van de ‘verplichte’ gevallen van artikel 8d en de bibob-weigeringen, gaat het om het afwegen van het verhuurbelang waarvoor de vergunning wordt gevraagd tegen het belang van opkoopbescherming, waarop dit hoofdstuk is gericht. Al met al staat de opkoopbescherming duidelijk voorop, maar is er een genuanceerd afwegingskader voor de in het eerste en het tweede lid van dit artikel bedoelde gevallen.
Intrekken van de verhuurvergunning opkoopbescherming (artikel 8F) Hier is volstaan met de bibob-intrekking en de intrekking op grond van onjuiste inlichtingen. Het niet meer verhuren aan een ‘geprivilegieerde huurder’ als genoemd bij de moet-worden-verleend-gevallen van artikel 8d, eerste lid, hoeft niet te leiden tot intrekking van de vergunning: dan vervalt de vergunning automatisch (tweede lid van dat artikel). Daarom kan die situatie hier buiten beschouwing blijven.
De mogelijkheid van een ‘bibob-intrekking’ is in artikel 44, eerste lid, van de wet geregeld. De onder a toegevoegde intrekkingsgrond is klassiek en eigenlijk vanzelfsprekend. De vergunning kan worden ingetrokken als blijkt dat deze op grond van een verkeerde voorstelling van zaken is verleend.
Dit geldt tot slot ook voor het zonder verhuurvergunning opkoopbescherming verhuren van een beschermde woonruimte. In artikel 9 is de hoogte van de boetes, gespecificeerd per overtreding, aangegeven.
Artikel 8H. Bestuurlijke boete
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 35 van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, tweede lid van de wet.
Naast het bepalen dat de bestuurlijke boete kan worden opgelegd, bepaalt de raad in de verordening ook de hoogte van de boete die voor verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het daadwerkelijk opleggen van een bestuurlijke boete.
De wet geeft alleen bestuursrechtelijke handhavingsmogelijkheden.
Het gewone strafrecht geldt daarnaast bij overtreding van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld in geval van valsheid in
geschrifte of bedreiging). Het opnemen van de bepaling biedt het college de mogelijkheid om op te treden tegen maatschappelijk onaanvaardbare activiteiten en uitwassen tegen te gaan. De vaststelling dat sprake is van een overtreding moet gedaan worden door een daarvoor door het college aangewezen toezichthouder als bedoeld in hoofdstuk 5, titel 2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Onder zeer bijzondere omstandigheden mag het college van burgemeester en wethouders ten gunste van de aanvrager afwijken van deze verordening.
Indien zij van oordeel zijn dat toepassing van de verordening tot een bijzondere hardheid leidt. Het moge duidelijk zijn dat van dit artikel slechts bij hoge uitzondering gebruik zal worden gemaakt. Het is niet opgenomen om de weigeringsgronden te omzeilen en ook niet om verwijtbaar handelen van de aanvrager, bijvoorbeeld het reeds op voorhand aangaan van contractuele verplichtingen met derden zonder in het bezit te zijn van een vergunning, te rechtvaardigen.
Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel
De nieuwe verordening treedt in werking daags nadat deze elektronisch is bekendgemaakt. Echter artikel 1 sub n en artikel 3 lid 2 zijn gebaseerd op een wetswijziging van de Huisvestingswet die nog in behandeling is (“Wijziging van de Huisvestingswet 2014 naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Huisvestingswet 2014” (36190)). Deze artikelen treden daarom in werking op het moment van inwerkingtreden van de wetswijziging.