Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Laarbeek

Financiële verordening Gemeente Laarbeek 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLaarbeek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening Gemeente Laarbeek 2023
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Laarbeek 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Financiële verordening gemeente Laarbeek 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-03-202401-01-2023nieuwe regeling

21-12-2023

gmb-2024-113178

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening Gemeente Laarbeek 2023

De raad van de gemeente Laarbeek

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 november 2023;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de auditcommissie;

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente Laarbeek 2023

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • budget: is een incidenteel of structureel in de begroting opgenomen jaargebonden budget ten behoeve van uitvoering van activiteiten (specifiek (beleids)doel) waarvan de hoogte door de raad is vastgesteld;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • Doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen;

  • Doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde prestaties en (maatschappelijke) effecten van het beleid ook daadwerkelijke worden behaald;

  • EMU saldo: Het geraamde of het gerealiseerde saldo van de ontvangsten en uitgaven. Dit bedrag wordt berekend op transactiebasis en volgens Europese voorschriften;

  • inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • investeringsbudget: bedrag dat door de gemeenteraad beschikbaar is gesteld, ten behoeve van een specifieke investering. Investeringen zijn uitgaven (verwerven c.q. produceren van vermogensobjecten) waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

  • Kapitaallasten: dit zijn de jaarlijkse terugkerende lasten die samenhangen met de investeringen. De kapitaallasten bestaan uit afschrijving en rente;

  • netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

  • overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • raad: de gemeenteraad;

  • Rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving.

  • team: een organisatie-eenheid met een door de organisatie bepaald aantal taakvelden.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast en de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en de jaarrekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Planning- en controlcyclus

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks aan de raad een bestuurlijke planning voor het volgende begrotingsjaar aan. In deze planning zijn de data opgenomen met betrekking tot het aanbieden en vaststellen van de volgende planning- en controlproducten:

    • a.

      Kadernota;

    • b.

      Begroting en meerjarenraming;

    • c.

      Financiële rapportage;

    • d.

      Jaarstukken, bestaande uit het jaarverslag en de jaarrekening;

    • e.

      Voorstel voor vaststelling van belastingen, rechten, heffingen, leges en grondprijzen;

    • f.

      Grondnota, rapportage over de stand van zaken bouwgrondexploitatie.

  • 2.

    Het college biedt daarnaast om de vier jaar aan de raad de volgende documenten aan:

    • a.

      Financiële verordening;

    • b.

      Nota investeringen, afschrijving en waardering;

    • c.

      Nota reserves en voorzieningen;

    • d.

      Nota grondbeleid;

    • e.

      Treasurystatuut;

    • f.

      Nota risicomanagement en weerstandsvermogen;

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten op taakveldniveau weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringsbudget weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringsbudget en de raming van de uitputting van het investeringsbudget in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringsbudgetten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 4.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 5.

    In het overzicht van incidentele baten en lasten in zowel de begroting als de jaarstukken wordt een grensbedrag gehanteerd van € 50.000,-. De posten boven dit grensbedrag worden ten minste afzonderlijk gespecificeerd in het overzicht en toegelicht.

  • 6.

    Het college legt in de jaarrekening verantwoording af over de mate waarin de verantwoorde baten en lasten, alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen.

  • 7.

    De analyse van de verschillen per taakveld in de jaarrekening worden verklaard waarbij een ondergrens van € 40.000 wordt gehanteerd.

Artikel 5. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2.

    De raad stelt deze nota voor het zomerreces vast.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringsbudgetten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    In de programmabegroting wordt rekening gehouden met een bedrag van onvoorzien van €15.000 voor onvoorziene uitgaven.

  • 3.

    Investeringsbudgetten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 4.

    Voor een investering waarvan het investeringsbudget niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringsbudget aan de raad voor.

  • 5.

    Het college informeert de raad als ze verwacht dat één van de volgende situaties zich voordoet:

    • a.

      de lasten dreigen de geautoriseerde lasten te onder / overschrijden;

    • b.

      de baten dreigen de geautoriseerde baten te onder / overschrijden.

    De raad wordt geïnformeerd bij afwijkingen van meer dan 10% van het geautoriseerde bedrag, met een minimum van € 50.000,-. Afwijkingen van € 500.000,- of meer worden altijd aan de raad meegedeeld. De raad geeft vervolgens aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en de lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringsbudget, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 6.

    Bij de behandeling van financiële rapportage in de raad bedoeld in artikel 7, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringsbudgetten en het bijstellen van het beleid.

Artikel 7. Financiëlerapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad minimaal eenmaal per jaar door middel van een financiële rapportage over de afwijkingen in de realisatie van de begroting van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De tussenrapportage bevat een overzicht van:

    • a.

      de realisatie baten en de lasten per programma;

    • b.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • c.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen a en b; en

    • d.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringsbudgetten.

  • 3.

    In de financiële rapportage wordt verwachte afwijkingen toegelicht. Investeringsbudgetten met een verwachte, financiële afwijking groter dan 10% of groter dan €25.000 van het geautoriseerde investeringsbudget worden toegelicht in de financiële rapportage.

Artikel 8. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 500.000,-;

  • b.

    de aankopen van strategische gronden die een bedrag van € 1.000.000 per jaar overschrijden.

  • c.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 250.000,-;

  • d.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 9. Criteria voor overheveling exploitatiebudgetten

  • 1.

    Indien de activiteiten, waarvoor de raad een exploitatiebudget beschikbaar heeft gesteld, niet of niet geheel in het boekjaar kunnen worden uitgevoerd dan is, onder de volgende voorwaarden, de mogelijkheid van overheveling aanwezig.

    • a.

      Het gaat om incidentele toegekende middelen;

    • b.

      De gevraagde ruimte is op het desbetreffende beschikbaar gestelde budget in het boekjaar nog aanwezig;

    • c.

      Het minimaal over te hevelen bedrag is € 10.000,-;

    • d.

      Gemotiveerd is dat de afwikkeling door omstandigheden niet heeft kunnen plaatsvinden;

    • e.

      De uitvoering van de activiteiten kan worden ingebed in de werkplanning van het nieuwe boekjaar.

  • 2.

    Overheveling vindt plaats door het college door middel van een begrotingswijziging, die uiterlijk bij de vaststelling van de jaarrekening door de raad wordt bekrachtigd indien is voldaan aan de gestelde voorwaarden.

  • 3.

    Overhevelingen die niet aan de voorwaarden, zoals gesteld onder lid 1 voldoen, worden separaat bij de jaarrekening voorgesteld aan de raad.

Artikel 10. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3 Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 11. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1.

    De raad stelt vast op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, wil worden geïnformeerd over rechtmatigheid.

  • 2.

    In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteren burgemeester en wethouders aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens van 3% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

  • 3.

    In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) groter dan €150.000,- nader toegelicht.

  • 4.

    Het college geeft in de paragraaf bedrijfsvoering aan welke maatregelen met betrekking tot de in lid 3 geconstateerde rechtmatigheidsfouten en/of onduidelijkheden worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen.

Artikel 12. Voorwaardencriterium

  • 1.

    Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2.

    Het college biedt de raad jaarlijks ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

Artikel 13. Begrotingscriterium

  • 1.

    Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investerings- en projectbudgetten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2.

    De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 6.

  • 3.

    Bij investerings- en projectbudgetten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde investeringsbudget. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaalbedrag van het investeringsbudget, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting (zowel onderschrijding als overschrijding) als onrechtmatig wordt beschouwd, behalve als deze afwijking tijdig aan de raad wordt gemeld en toegelicht. Onder tijdig wordt verstaan gedurende het boekjaar of uiterlijk bij de jaarrekening over de verantwoording over het boekjaar.

     

    De volgende begrotingsonrechtmatigheden vallen binnen de beleidskaders van de raad en zijn derhalve acceptabel:

    • a.

      Overschrijdingen die kleiner zijn dan € 40.000;

    • b.

      Overschrijdingen die een gevolg zijn van nominale ontwikkelingen met een onvoorzien, onvermijdelijk en onuitstelbaar karakter;

    • c.

      Overschrijdingen die een gevolg zijn van artikel 175 van de Gemeentewet (oproer, wanordelijkheden, rampen of zware ongevallen of vrees daartoe);

    • d.

      Overschrijdingen die passen binnen de vastgestelde totale exploitatieopzet van een grondexploitatie;

    • e.

      Budgetoverschrijdingen die geheel of grotendeels worden gecompenseerd door direct gerelateerde opbrengsten, bijvoorbeeld via subsidies of kostendekkende omzet;

    • f.

      Budgetoverschrijdingen bij open einde regelingen. Vaak blijkt vanwege dit open einde karakter in het kader van het opmaken van de jaarrekening een (niet eerder geconstateerde) overschrijding;

    • g.

      Budgetoverschrijdingen betreffende activiteiten welke achteraf als onrechtmatig moeten worden beschouwd omdat dit bijvoorbeeld bij nader onderzoek van de subsidieverstrekker, belastingdienst of een toezichthouder blijkt. Er zijn dan geen rechtmatigheidsgevolgen voor het jaar waarin deze verantwoord worden;

    • h.

      Budgetoverschrijdingen op activeerbare activiteiten waarvan de gevolgen zichtbaar worden via hogere afschrijvings- en financieringslasten in latere jaren.

  • 5.

    De acceptabele begrotingsonrechtmatigheden zoals deze in lid 4 zijn vermeld worden wel opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording maar worden niet toegelicht in de rechtmatigheidsverantwoording.

Artikel 14. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1.

    Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

Artikel 15. Waardering en afschrijving vaste activa

Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en termijnen, zoals vermeld in de Nota investeringen, afschrijving en waardering. Deze notitie wordt minimaal eenmaal per 4 jaar geactualiseerd en door de raad vastgesteld.

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats, met uitzondering van de voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd. Aan deze voorzieningen zal jaarlijks een (rente)toevoeging moeten plaatsvinden voor het percentage (disconteringsvoet) waartegen de voorziening contant is gemaakt.

  • 2.

    Het college stelt een Nota reserves en voorzieningen op en biedt deze aan de raad aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandeld voor:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3.

    De nota reserves en voorzieningen wordt minimaal éénmaal per 4 jaar geactualiseerd en door de raad vastgesteld.

  • 4.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve

    • b.

      de voeding van de reserve

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve

  • 5.

    Als er een bestemmingsreserve is gevormd waarbij binnen 4 jaar geen activiteiten hebben plaatsgevonden, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 17. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van ouderdom van de vordering. Bij vorderingen die langer dan 1 jaar openstaan wordt een verliesvoorziening gevormd van 100% van de vordering, bij vorderingen die openstaan tussen 90 en 365 dagen wordt voor 50% een verliesvoorziening gevormd. Voor openstaande vorderingen tussen 60 en 90- dagen 25%.

  • 2.

    Bij vorderingen groter dan € 1.000,- wordt de oninbaarheid tevens per post beoordeeld. Indien de vorderingen volledig oninbaar blijkt wordt deze direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    Voor openstaande vorderingen betreffende inkomensregelingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van de jaarrapportage van BSOB. Hierbij op basis van ouderdom de volgende voorziening gevormd: jaar T 0%, Jaar T-1 25%, Jaar T-2 50%, jaar T-3 en ouder 100% oninbaar.

Artikel 18. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd.

  • 2.

    Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten ook de overheadkosten betrokken.

  • 3.

    Bij de directe kosten worden ook bijdragen en onttrekkingen aan voorzieningen betrokken. Voor rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), eventueel verschuldigde vennootschapsbelasting en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 4.

    De door te belasten kosten worden op basis van de geraamde uren naar de taakvelden met betrekking tot de rechten en heffingen verdeeld.

  • 5.

    De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt jaarlijks bij de begroting vastgesteld.

  • 6.

    Het college is bevoegd tot het vaststellen van prijzen voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken die niet krachtens de Gemeentewet aan de raad zijn voorbehouden.

Artikel 19. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken of verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een raadsvoorstel.

  • 2.

    Bij de bepaling van de integrale kostprijs worden overhead en andere kosten toegerekend op de wijze zoals in artikel 11 is bepaald.

  • 3.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in lid 1 zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 20. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de tarieven voor gemeentelijke belastingen, rechten en heffingen, waaronder in elk geval begrepen worden de onroerendezaakbelastingen, de afvalstoffenheffing, de rioolheffing en de leges.

Artikel 21. Financieringsfunctie

Alle zaken met betrekking tot de financieringsfunctie zijn vastgelegd in het treasurystatuut. Dit statuut wordt, indien dit noodzakelijk geacht wordt, geëvalueerd en herzien. Het statuut wordt vastgesteld door het college.

Hoofdstuk 5. Paragrafen

Artikel 22. Paragrafen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college ten minste de verplicht gestelde onderdelen van de paragrafen op, zoals gesteld in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten. Het college zorgt ervoor dat bij de uitwerking van de paragrafen minimaal aan de wettelijke eisen wordt voldaan.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 6 jaar onderhoudsplannen voor onderdelen van de openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 6 jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 6 jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

  • 5.

    Het college biedt jaarlijks de een grondnota aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

    • e.

      actuele doorrekeningen van de grondexploitaties;

    • f.

      de ingeschatte risico’s en de mogelijke maatregelen ter beheersing van die risico’s

Artikel 23. Bedrijfsvoering

  • 1.

    In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

    • b.

      de kosten van inhuur derden;

  • 2.

    In de paragraaf bedrijfsvoering bij de jaarstukken wordt de toelichting met betrekking tot de rechtmatigheidsverantwoording zoals genoemd in artikel 11 lid 3 en 4 opgenomen.

  • 3.

    Niet financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de wet Fido en bijbehoren Regelingen worden in de paragraaf bedrijfsvoering opgenomen.

  • 4.

    Indien de normen uit de gids proportionaliteit veelvuldig niet nageleefd worden of slecht gedocumenteerd en/of gemotiveerd, rapporteert het college hierover in de paragraaf bedrijfsvoering.

  • 5.

    Het college rapporteert in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en jaarstukken over (indien van toepassing) de voortgang van de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid en de uitputting van de bijbehorende budgetten.

Artikel 24. Openbaarheidsparagraaf

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf openbaarheid de verplichte onderdelen op grond van artikel 3.5 van de Wet open overheid op.

Artikel 25. Aanvullende paragraaf

De raad kan aan de begroting en jaarrekening een paragraaf toevoegen over actuele zaken die op meerdere programma’s betrekking heeft.

Hoofdstuk 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 26. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringsbudgetten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 27. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringsbudgetten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 28. Interne controle

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 23 lid 2. Daarnaast informeert het college de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 6 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 29. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De financiële verordening gemeente Laarbeek 2019 en bestaande aanvullingen wijzigingen hierop worden ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting en andere P&C producten, met uitzondering van de jaarrrekening en het jaarverslag, van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 29 lid 1 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2023 (ten behoeve van de jaarverantwoording 2023), waarbij de financiële verordening gemeente Laarbeek 2019 wordt ingetrokken (zie artikel 29).

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Laarbeek 2023.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 21 december 2023.

De raad vernoemd,

de griffier

M.L.M. van Heijnsbergen

burgemeester

F.L.J. van der Meijden

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Begripsbepaling

Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 26 van de verordening.

Het begrip afdeling is gedefinieerd ten behoeve van de artikelen 25 en 26 van de verordening.

De begrippen inkomsten, netto schuld per inwoner en onbenutte belastingcapaciteit zijn gedefinieerd ten behoeve van artikel 22 van de verordening. Hiervoor zijn de definities gevolgd die www.waarstaatjegemeente.nl toepast voor de financiële kengetallen over de gemeentefinanciën.

Tot slot is het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om in artikel 20 van de verordening nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.

 

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

Het tweede lid regelt, dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

Het derde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het vierde lid bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting per taakveld worden weergegeven.

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringsbudgetten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

Het derde lid bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

In lid 5 wordt een grensbedrag van € 50.000,- opgenomen met betrekking tot het overzicht van incidentele baten en lasten. De Commissie BBV adviseert om in de financiële verordening aan te geven wat een gemeente bij het bepalen van een incidentele post aanmerkt als materiele beïnvloeding. De bedoeling hiervan is om het overzicht niet nodeloos ingewikkeld te maken door een groot aantal kleine bedragen als incidenteel aan te merken. Het uitgangspunt is namelijk dat baten en lasten structureel zijn en dat incidentele baten en lasten uitzondering zijn.

Het bepalen of aan het uitgangspunt ‘materiele omvang’ wordt voldaan vindt plaats per individuele post. Bij een grensbedrag van € 50.000,- worden alleen bedragen vanaf € 50.000,- opgenomen als incidenteel in het overzicht en toegelicht.

Lid 6 is opgenomen in verband met de verplichting om vanaf 2023 een rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarstukken te overleggen. In de rechtmatigheidsverantwoording legt het college verantwoording af over de mate waarin de baten en lasten en de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen. In artikel 10 zijn de regels met betrekking tot de rechtmatigheidsverantwoording vastgelegd.

Lid 7: bij de analyse in de jaarrekening worden verschillen verantwoord en verklaard. Deze analyse wordt separaat verricht voor zowel de baten als de lasten. Waarbij verschillen boven € 40.000 worden toegelicht.

 

Artikel 5. Kaders begroting

Artikel 5 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en deze nota draagt vaak de naam kadernota of voorjaarsnota.

Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 5 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen.

 

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringsbudgetten

Artikel 6 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringsbudgetten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het programmaniveau.

Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringsbudgetten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (derde lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringsbudgetten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

 

Het college dient dreigende over- en onderschrijdingen van geautoriseerde lasten en dreigende over- en onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden tijdig aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Onder tijdig wordt verstaan gedurende het boekjaar met als laatste mogelijkheid de jaarrekening over het te verantwoorden boekjaar.

Voor de uitvoerbaarheid van dit artikel is opgenomen dat alleen dreigende over en onderschrijdingen van lasten en over- en onderschrijdingen van baten van meer dan 10% van het budget aan de raad gerapporteerd worden. Over- en onderschrijdingen van lasten en over- en onderschrijdingen van baten van minder dan € 50.000,- worden niet aan de raad meegedeeld. Als de overschrijding respectievelijk onderschrijding van het budget € 500.000,- of meer is wordt de raad altijd geïnformeerd ongeacht het percentage van de afwijking.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat baten en lasten separaat toegelicht worden en dus niet worden gesaldeerd.

 

Voorbeelden:

  • Een investerings- of projectbudget van € 1.000.000,- dreigt met € 70.000,- te worden overschreden.

    Deze overschrijding is 7% van het oorspronkelijk bedrag. De raad wordt niet geïnformeerd op het moment dat deze overschrijding verwacht wordt aangezien de overschrijding minder is dan 10%.

    Uiteraard wordt de overschrijding wel bijgeraamd bij de eerstvolgende mogelijkheid.

  • Een investerings- of projectbudget van € 1.000.000,- dreigt met € 120.000,- te worden overschreden.

    Deze overschrijding is 12% van het oorspronkelijk bedrag. De uitvoering van de investering wordt gepauzeerd en de raad wordt geïnformeerd op het moment dat deze overschrijding wordt verwacht aangezien de verwachte overschrijding meer is dan 10% en hoger is dan € 50.000,-. Daarna wordt bij de eerstvolgende mogelijkheid aan de raad voorgesteld het investeringsbudget bij te ramen dan wel het beleid aan te passen overeenkomstig de wens van de raad.

  • Een investerings- of projectbudget van € 100.000,- dreigt met € 40.000,- te worden overschreden. Deze overschrijding is 40% van het oorspronkelijk bedrag. De raad wordt niet geïnformeerd op het moment dat deze overschrijding wordt verwacht. Het percentage van de verwachte overschrijding is weliswaar hoger dan 10% maar het bedrag van € 40.000,- blijft beneden de minimumgrens van € 50.000,.

    Uiteraard wordt de overschrijding wel bijgeraamd bij de eerstvolgende mogelijkheid.

  • Een investerings- of projectbudget van € 8.000.000,- dreigt met € 600.000,- te worden overschreden.

    Deze overschrijding is 7,5% van het oorspronkelijk bedrag. De uitvoering van de investering wordt gepauzeerd en de raad wordt geïnformeerd op het moment dat deze overschrijding wordt verwacht. De overschrijding is weliswaar lager dan 10% maar hoger dan het maximum bedrag van € 500.000,-.

    Daarna wordt bij de eerstvolgende mogelijkheid de raad voorgesteld het investeringsbudget bij te ramen dan wel het beleid aan te passen overeenkomstig de wens van de raad.

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid kan er gekozen worden deze mee te nemen bij de behandeling van de financiële rapportage (zesde lid). Bij investeringen met een meerjarig karakter waaronder ook grondexploitaties, bepaalt het zesde lid ook, dat bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaatsvindt en het college aan de raad voorstellen doet voor het wijzigen van de investeringsbudgetten.

Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zesde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringsbudgetten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien.

Bij meerjarige investerings- en projectbudgetten wordt per jaar het verwachte budget geautoriseerd. Als in een bepaald jaar de werkelijke lasten hoger zijn dan het geautoriseerde budget levert dit geen onrechtmatigheid op mits het totaal van de uitgaven binnen het totale investerings- op projectbudget blijft. Bij een onderschrijding van de raming in een bepaald jaar wordt het restant overgeheveld naar de volgende jaarschijf. In de jaarrekening wordt de raad geïnformeerd over de voortgang van de investeringen.

 

Artikel 7. financiële rapportage

De financiële rapportage zijn onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van de financiële rapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringsbudgetten.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringsbudgetten.

Het derde lid bepaalt, welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de financiële rapportage moet toelichten. Deze afwijking kunnen ook als een percentage worden gedefinieerd.

 

Artikel 8. Informatieplicht

In artikel 8 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Artikel 169 verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

In artikel 8 verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.

Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

Voor wat betreft de aankoop van goederen, werken en diensten blijft het budgetrecht van de raad zoals toegelicht bij artikel 6 uiteraard onverkort van kracht. De raad stelt op basis van het budgetrecht middels het vaststellen van de begroting of een afzonderlijk voorstel een budget beschikbaar voor de aankoop van goederen, werken en diensten. In deze gevallen kan de raad bij het vaststellen van het budget zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college brengen en is dit artikel derhalve niet van toepassing.

Lid b geeft het college de mogelijkheid tot de aanschaf van strategische gronden tot een bedrag van € 1.000.000 per jaar waarvoor de raad niet over geïnformeerd hoeft te worden. Aankopen die via besluit van de raad worden verricht vallen derhalve niet in dit jaarlijkse bedrag.

 

Artikel 9. Criteria voor overheveling exploitatiebudgetten

In dit artikel zijn de criteria opgenomen waarbinnen het college incidentele exploitatiebudgetten mag overhevelen naar een volgend boekjaar. Zolang de budgetoverhevelingen binnen de in artikel 9 opgenomen criteria vallen mag het college de desbetreffende begrotingswijzigingen vaststellen. Bekrachtiging van de begrotingswijzigingen door de raad vindt uiterlijk plaats bij de vaststelling van de jaarrekening.

Budgetoverhevelingen die niet voldoen aan de criteria genoemd in lid 1 worden separaat ter besluitvorming voorgesteld aan de raad.

 

Artikel 10. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 11. Rechtmatigheidsverantwoording

Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Het college legt verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.

 

Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:

  • begrotingscriterium: de financiële handelingen passen binnen het kader van de geautoriseerde begroting;

  • voorwaardencriterium: voorwaarden in wet- en regelgeving worden nageleefd, zoals subsidievoorwaarden;

  • misbruik en oneigenlijk gebruik criterium: er vindt een toetsing op juistheid en volledigheid van gegevens die door derden zijn verstrekt plaats, met het oog op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad bij aanvang van iedere raadsperiode vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid.

 

Artikel 12. Voorwaardencriterium

In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde “normenkader”.

Het tweede lid geeft aan dat het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording jaarlijks door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en wat daarin is opgenomen.

 

Artikel 13. Begrotingscriterium

Dit artikel gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.

De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het tweede lid.

In lid 3 wordt toegelicht hoe de begrotingsrechtmatigheid wordt toegepast bij investeringsbudgetten.

Lid 4 geeft een overzicht van de begrotingsonrechtmatigheden die binnen de beleidskaders van de raad vallen en daarom acceptabel zijn. In lid 5 staat aangegeven dat deze begrotingsonrechtmatigheden niet worden toegelicht in de rechtmatigheidsverantwoording (in de paragraaf Bedrijfsvoering).

 

Artikel 14. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

Dit artikel voorziet in het zogenaamde “misbruik en oneigenlijk gebruik criterium”. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.

In het tweede lid wordt aan het college opgedragen om regels op te stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

 

Artikel 15. Waardering & afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 15 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de Nota investeringen afschrijving en waardering gemeente Laarbeek. In deze nota zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

Het is mogelijk om voor bepaalde vaste activa een maximale afschrijvingstermijn op te nemen in plaats van een vaste afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan met de afschrijvingstermijn naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is, dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een kortere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.

Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

 

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

Met de wijziging van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk geworden kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Daarmee vervalt ook de noodzaak de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college eens in de 4 jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht, dat een toekomstige investering in de loop van de jaren middels de afschrijvingen een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het derde lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.

Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar, dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Door bestemmingsreserves af te boeken naar de algemene reserve waar 4 jaar lang geen activiteiten op hebben plaats gevonden wordt voorkomen dat er onnodig bestemmingsreserves op de balans blijven staan.

 

Artikel 17. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening.

De voorziening voor oninbare vorderingen wordt gevormd op basis van ouderdom van de vordering. Korter dan 60 dagen oud wordt er geen voorziening gevormd, bij 60 tot 90 dagen 25%, 90 tot 365 dagen 50% en ouder dan 1 jaar wordt voor 100% van de vordering een voorziening gevormd.

Bij vorderingen groter dan € 1.000,- wordt de oninbaarheid tevens per post beoordeeld. Indien de vorderingen volledig oninbaar blijkt wordt deze direct ten laste van de exploitatie gebracht.

 

De voorziening voor inkomensregelingen worden separaat bepaald in lid 3 omdat hier andere regelingen voor gelden. Hierbij wordt een voorziening gevormd vanaf 1 jaar openstaand voor 25% voor het openstaand bedrag. 50% voor alles wat ouder is dan 2 jaar, en 100% voor alles wat ouder is dan 3 jaar.

 

Artikel 18. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 18 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet. Ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het tweede lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding aan specifieke uitkeringen en subsidies worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-)kostenplaatsen aan te maken en de kosten voortaan op deze (hulp-)kostenplaatsen te boeken.

Het derde lid gaat over de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en over de kostprijs van prijzen van goederen, diensten en werken die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden.

Het derde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan de activiteiten die onder de vennootschapsbelastingplicht vallen, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de belastingaangifte aan deze activiteiten worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-)kostenplaatsen aan te maken en de kosten voortaan op deze (hulp-) kostenplaatsen te boeken.

 

Artikel 19. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het derde lid opgesomd.

 

Artikel 20. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid van artikel 20 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Een gemeenteraad die ook voor andere rechten, leges en heffingen de tarieven jaarlijks wenst vast te stellen, kan het eerste lid met deze rechten, leges en heffingen uitbreiden. Het betekent, dat de bijbehorende verordeningen jaarlijks moeten worden herzien. Eventueel kan overwogen worden om ook de verordening ‘kwijtschelding gemeentelijke belastingen’ jaarlijks te herzien.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.

Het tweede lid bepaalt, dat het college aan de raad jaarlijks een nota aanbiedt met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast.

Het derde lid bepaalt, dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota, vooraf ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.

 

Artikel 21. Financieringsfunctie

Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 21 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 23 van deze verordening.

In aanvulling op de regels uit de Wet financiering decentrale overheden en daarop gebaseerde besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten.

 

Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 van de Wet fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 van de Gemeentewet, dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het college wordt opgedragen om bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen meer in.

 

Hoofdstuk 5. Paragrafen; artikel 22

Het BBV geeft aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen, dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Hoofdstuk 4 van de financiële verordening geeft hier invulling aan.

 

Lokale heffingen

In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Een deel van de aanvullende informatie dient voor het met de begroting vaststellen van de gehanteerde omslagrente voor de kostprijsberekening van rechten en leges waarmee kosten in rekening worden gebracht. Ook wordt gevraagd de toerekening van de rente en de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten, leges en heffingen in beeld te brengen.

 

Financiering

In het BBV staat in artikel 13, welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In aanvulling daarop is in dit artikel de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

 

Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad voor het vormen van een oordeel van de weerstandsvermogen in deze paragraaf ook wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner, de ontwikkeling van het saldo van baten en lasten als aandeel van de inkomsten en over de onbenutte belastingcapaciteit als aandeel van de inkomsten. Met deze aanvulling op de wettelijk verplichte financiële kengetallen komt de set financiële kengetallen overeen met die van www.waarstaatjegemeente.nl.

 

Onderhoud kapitaalgoederen

In het BBV staat in artikel 12, welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. In het eerste lid wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf geformuleerd. Het tweede, derde en vierde lid bevatten bepalingen waaruit volgt, dat het college ten periodiek de raad onderhoudsplannen aanbiedt over respectievelijk het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

 

Artikel 23. Bedrijfsvoering

In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad in de paragraaf bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de kosten inhuur derden, de huisvestingskosten, de automatiseringskosten en de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant.

Lid 2 geeft aan dat in de paragraaf bedrijfsvoering de toelichting wordt opgenomen op geconstateerde rechtmatigheidsfouten en onduidelijkheden groter dan de rapportagegrens van € 100.000,-. Het college geeft in de paragraaf bedrijfsvoering aan welke maatregelen er genomen worden om dergelijke afwijkingen in de toekomst te voorkomen.

Op grond van lid 3 moeten niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de wet Fido en bijbehorende regelingen worden opgenomen en toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering. Een voorbeeld van dergelijke onrechtmatigheden zijn het overschrijden van de renterisiconorm en/of de kasgeldlimiet voor meerdere kwartalen.

In lid 4 is opgenomen dat het niet naleven van de overige normbedragen uit de Gids Proportionaliteit (bij aanbestedingen) niet leidt tot financiële rechtmatigheidsfouten voor zover de gemeente afwijkingen hiervan adequaat heeft gedocumenteerd en gemotiveerd. De commissie BBV is van oordeel dat als deze normen veelvuldig niet nageleefd worden of slecht gedocumenteerd en/of gemotiveerd zijn, het college hierover moet rapporteren via de paragraaf bedrijfsvoering. Dit is een stellige uitspraak van de commissie BBV en is derhalve opgenomen in de financiële verordening. Het ten onrechte niet toepassen van de Aanbestedingswet 2012 m.b.t. de Europese aanbestedingsnormenbedragen bij een aanbesteding van opdrachten leidt tot een financiële rechtmatigheidsfout.

Over de voortgang van de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid en de uitputting van bijbehorende budgetten wordt op basis van artikel 4 van de Verordening onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid van de gemeente Laarbeek 2023 in de paragraaf bedrijfsvoering gerapporteerd. Dit is opgenomen in lid 5.

 

Verbonden partijen

In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is deze aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

 

Grondbeleid

In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. In het eerste lid van artikel 22, lid 5 is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

 

Artikel 24. Openbaarheidsparagraaf

De Wet open overheid (Woo) bepaalt in artikel 3.5 dat bestuursorganen jaarlijks in de begroting en jaarrekening aandacht besteden aan de beleidsvoornemens inzake de uitvoering van de Woo en in de verantwoording verslag doen van de uitvoering van de wet, mede in relatie tot beleidsvoornemens.

 

Artikel 25. Aanvullende Paragraaf

Op basis van dit artikel kan de raad een paragraaf toevoegen over actuele zaken die betrekking hebben op meerdere programma’s.

 

Artikel 26. Administratie

Onder artikel 26 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

 

Artikel 27. Financiële organisatie

Artikel 27 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

Artikel 27 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 28. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 28 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

Eens in zes jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

 

Artikel 29. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar 2023 worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar 2022 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar 2023 en wordt tot slot de begroting voor het jaar 2024 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2024 en later. Waarbij in het kader van de verantwoording over het boekjaar 2023 (jaarverslag 2023) deze verordening al van toepassing is. Deze verordening gaat met terug werkende kracht in per 1 januari 2023 zodat deze al geldig is voor de jaarrekening en jaarverslag 2023. Echter kunnen reeds genomen andere besluiten in 2023 hier niet meer op aangepast worden (kadernota 2024, begroting 2024 en de tussenrapportages 2023). Daarom is deze overgangsregeling opgenomen.

De oude verordening is ondanks het intrekken dus nog wel van toepassing op de begroting 2023 en de tussenrapportages 2023.