Organisatie | Winterswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota coffeeshopbeleid gemeente Winterswijk 2016 |
Citeertitel | Nota coffeeshopbeleid gemeente Winterswijk 2016 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-03-2024 | nieuwe regeling | 25-10-2016 |
Het gemeentelijke coffeeshopbeleid is een lokale uitwerking van het landelijke cannabisbeleid waarbij handhaving van de openbare orde en bescherming van het woon- en leefklimaat de hoofddoelstellingen zijn. Ook de bescherming van de volksgezondheid in relatie tot het drugsgebruik is een belang dat aan het gemeentelijke coffeeshopbeleid ten grondslag ligt.
Het gemeentelijke coffeeshopbeleid wordt binnen de kaders van het landelijke beleid en regelgeving vastgesteld door de burgemeester in samenspraak met de gemeenteraad en in afstemming met de lokale driehoek. Uit de Gemeentewet en ook de Opiumwet volgt dat de bevoegdheid tot de vaststelling van dit beleid bij de burgemeester ligt.
Op grond van het gemeentelijke coffeeshopbeleid wordt in Winterswijk slechts één coffeeshop gedoogd. Dit beleid is gebaseerd op de in 1998 vastgestelde beleidsnota “Het Winterswijkse coffeeshopbeleid herijkt”.
In 2007 heeft een evaluatie van het beleid plaatsgevonden doch deze evaluatie heeft niet tot een wijziging van het beleid geleid. Wel zijn de gedoogvoorwaarden uitgebreid met de AHOJ-G criteria conform de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie.
Ter uitvoering van het regeerakkoord 2012 heeft het kabinet het gedoogbeleid met betrekking tot de exploitatie van coffeeshops met ingang van 1 januari 2013 aangescherpt en zijn de criteria in de Aanwijzing Opiumwet van het OM uitgebreid met het zgn. ingezetenencriterium. De minister van Veiligheid en Justitie heeft de burgemeesters bij brief van 20 november 2012 hierover geïnformeerd. Daarbij heeft de minister aangegeven dat in de lokale driehoek zo nodig afspraken over een gefaseerde effectuering van de handhaving van het ingezetenencriterium kunnen worden gemaakt zodat sprake is van lokaal maatwerk.
De aanscherping van het landelijke gedoogbeleid is aanleiding om het coffeeshopbeleid van de gemeente Winterswijk te actualiseren in overeenstemming met het landelijke beleidskader en de Aanwijzing Opiumwet.
Het landelijke drugsbeleid is gericht op preventie en beheersing van de risico's van het gebruik van drugs. Vanuit deze benadering is een onderscheid gemaakt tussen drugs met onaanvaardbare risico's voor de gezondheid en drugs waarvan de risico's minder groot worden geacht, kortweg het onderscheid in harddrugs en softdrugs.
Door in beperkte mate de verkoop van softdrugs voor eigen gebruik te gedogen wordt beoogd de markten van softdrugs en harddrugs te scheiden om te voorkomen dat softdruggebruikers gemakkelijk met het criminele milieu van harddrugs in aanraking komen.
Op grond van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet is het bereiden, bewerken, verkopen en aanwezig hebben van zowel harddrugs als softdrugs verboden. Op grond van het zgn. opportuniteitsbeginsel kan het Openbaar Ministerie echter een gedoogbeleid voeren. Volgens de Aanwijzing Opiumwet van het College van procureurs-generaal d.d. 2 november 2000 ligt de grondslag van het gedoogbeleid in een afweging van belangen waarbij het belang van handhaving moet wijken voor een hoger algemeen belang, nl. het belang van de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde.
De door het Kabinet ingestelde ‘Adviescommissie Drugsbeleid’ heeft het beleid geëvalueerd en advies uitgebracht over de toekomst van het drugsbeleid in Nederland. Deze Adviescommissie heeft het drugsbeleid niet alleen gewogen in termen van veiligheid en volksgezondheid maar ook gekeken naar het sociale en maatschappelijke perspectief zoals de invloed van drugs op de schoolcarrières van jongeren, op gezinnen of op de levensloop van mensen.
De Adviescommissie Drugsbeleid heeft in haar rapport “Geen deuren maar daden” het kabinet geadviseerd om in het belang van de toekomst van het drugsbeleid vier onderdelen met voorrang op te pakken. Dit zijn:
Aandacht voor jongeren. Het gebruik van drugs en alcohol door minderjarigen moet veel sterker dan nu worden tegengegaan. Ook is het van belang dat met name kwetsbare jongeren tegen de ontwikkeling van met gebruik van deze middelen samenhangend probleemgedrag en tegen sociale marginalisering worden beschermd.
Het drugsbeleid moet permanent worden gemonitord en er moet systematischer worden gehandhaafd en geleerd. Ook moet er meer worden samengewerkt door de verschillende beleidsinstanties. Dit vereist een duidelijker en meer alerte integrale politieke sturing en een daartoe geëquipeerde (toegeruste) autoriteit.
Naar aanleiding van de rapportage van de Adviescommissie Drugsbeleid heeft het kabinet het gedoogbeleid voor coffeeshops aangescherpt.
Aanvankelijk werd gedacht aan een uitbreiding van de bestaande AHOJ-G richtlijnen met twee nieuwe criteria, het Beslotenclub-citerium en het Ingezetenen-criterium.
Het Beslotenclub-criterium (in samenhang met de invoering van de zgn. „wietpas‟) is na een korte proefperiode in de Zuid Nederlandse gemeenten komen te vervallen. Het Ingezetenencriterium is wel aan de AHOJG-richtlijnen van de Aanwijzing Opiumwet toegevoegd en per 1 januari 2013 in werking getreden.
De exploitatie van coffeeshops wordt met toepassing van het opportuniteitsbeginsel strafrechtelijk gedoogd, indien de exploitant van een coffeeshop zich aan de zgn. AHOJ-G richtlijnen van het Openbaar Ministerie houdt. Deze richtlijnen houden in:
Bij brief van 19 resp. 20 november 2012 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer en de burgemeesters over de aanscherping van het beleid en de aanpassing van de Aanwijzing Opiumwet geïnformeerd. In deze brief is aangekondigd dat het ingezetenencriterium per 1 januari 2013 in geheel Nederland zou worden ingevoerd.
In deze brief is aangegeven dat het ingezetenencriterium in de praktijk het volgende betekent:
Volgens de minister stelt het lokale bestuur het coffeeshopbeleid binnen het landelijke kader (de Opiumwet en Aanwijzing Opiumwet van het OM) vast en voert het lokale bestuur ook de regie. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving door de vaststelling van een handhavingsarrangement. De handhaving van het ingezetenencriterium kan zo nodig gefaseerd ingevoerd worden. Aldus wordt ruimte geboden voor lokaal maatwerk.
Lokaal maatwerk is ook mogelijk met betrekking tot de vaststelling van het afstandscriterium voor de situering van coffeeshops ten opzichte van scholen. Het kabinet dacht aanvankelijk aan een dwingend voorgeschreven afstand van tenminste 350 meter doch heeft de invulling van dit criterium bij nader inzien aan het oordeel van het lokale bestuur overgelaten. Het lokale bestuur kan daarbij ook rekening houden met bijvoorbeeld openings- en sluitingstijden.
Bij brief van 4 februari 2013 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de burgemeesters nader over het landelijke kader voor het coffeeshopbeleid geïnformeerd en verzocht om een in de driehoek afgestemd handhavingsplan toe te sturen.
3. Juridisch kader gemeentelijk coffeeshopbeleid
Het primaire belang van gemeenten om de vestiging van coffeeshops te regelen is gelegen in de bescherming van het woon- en leefklimaat (aspect openbare orde en veiligheid) en de bescherming van de jongeren in onze samenleving. De bescherming van de volksgezondheid valt weliswaar onder de directe verantwoordelijkheid van de rijksoverheid, maar ook de gemeente heeft hierin een afgeleide taak.
Op grond van artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een aan hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Op basis van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op openbare inrichtingen en met de uitvoering van verordeningen die betrekking hebben op dat toezicht. Hieruit volgt dat de bevoegdheid om tegen de vestiging van coffeeshops op te treden en ten aanzien hiervan beleid te voeren expliciet bij de burgemeester ligt.
3.2 Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles)
Om een betere basis voor bestuurlijk optreden te scheppen is in 1999 artikel 13b in de Opiumwet opgenomen (Wet Damocles). Het artikel is per 1 november 2007 aangepast. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen (dus een coffeeshop te sluiten) indien in een lokaal of woning drugs worden verhandeld of aanwezig is.
Artikel 13b van de Opiumwet is de juridische basis om het met deze nota vastgestelde beleid te effectueren.
3.3 Artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria)
Om aan de bestuurlijke behoefte om tegen overlast als gevolg van drugshandel vanuit woningen op te kunnen treden is in 1997 artikel 174a in de Gemeentewet opgenomen. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om een woning te sluiten indien door gedragingen in de woning (of op het erf behorende bij de woning) de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
Dit instrument kan echter alleen worden ingezet indien sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde of vrees daarvoor. Deze laatste voorwaarde houdt verband met de grondwettelijke bescherming van het woonrecht en de persoonlijke levenssfeer.
3.4 Artikel 14 Woningwet (Wet Victor)
In 2002 is de Wet Victor in werking getreden. Deze wet geeft gemeenten de mogelijkheid om maatregelen te nemen nadat een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet of artikel 174a van de Gemeentewet is gesloten.
Burgemeester en wethouders kunnen na sluiting van een pand het aanschrijvings-instrumentarium uit de Woningwet hanteren en de eigenaar aanschrijven om het pand in gebruik te geven aan een andere persoon of instelling. Het college kan de eigenaar bovendien verplichten het pand op te knappen of andere maatregelen opleggen. Indien de eigenaar geen gehoor aan de aanschrijving geeft, kan een dwangsom worden opgelegd.
Met dit instrument kan de situatie doorbroken worden dat de drugshandel vanuit een bepaald pand na sluiting en eventuele wisseling van huurder telkens opnieuw wordt voortgezet.
3.5 Exploitatievergunning horecabedrijven
Op grond van artikel 13b van de Opiumwet kan alleen repressief tegen de verkoop van drugs vanuit woningen of lokalen worden opgetreden. Dit betekent dat eerst na constatering van de verkoop van drugs actie ondernomen kan worden.
Om de mogelijke vestiging van een coffeeshop aan preventief toezicht te onderwerpen hebben veel gemeenten een vergunningstelsel voor de exploitatie van horecabedrijven in hun APV opgenomen. Doelstelling van dit vergunningstelsel is de bescherming van het woon- en leefklimaat. Op basis van dit vergunningstelsel kan mede met toepassing van de Wet BIBOB een preventieve toetsing plaatsvinden en kunnen gedragseisen aan de exploitant(en) en beheerder(s) van een horecabedrijf worden gesteld.
Teneinde de regeldruk voor horecabedrijven te verminderen heeft de gemeenteraad in 2010 besloten de exploitatievergunning voor horecabedrijven uit de Algemene Plaatselijke Verordening te verwijderen. De exploitatievergunning betekende dat een groot aantal horecabedrijven aan een extra vergunningsplicht gebonden was met het doel om slechts enkele horecabedrijven aan een integriteitstoets te kunnen onderwerpen.
Indien een coffeeshop zich in strijd met de geldende bestemming van een pand vestigt, kan ook op grond van het bestemmingsplan tegen deze vestiging worden opgetreden.
Op grond van de AHOJ-G richtlijnen wordt een coffeeshop als een horecabedrijf beschouwd. Dit betekent dat coffeeshops zich alleen kunnen vestigen in panden met een horecabestemming of panden met een meer algemene bestemming w.o. horeca.
3.7 Activiteitenbesluit milieubeer
Een coffeeshop valt als horeca-inrichting onder het Activiteitenbesluit milieubeer. Dit besluit bevat rechtstreekse voorschriften ter voorkoming van hinder waaraan een horecabedrijf en dus ook coffeeshops moeten voldoen.
Het Besluit biedt evenwel geen specifieke mogelijkheden om de vestiging van coffeeshops tegen te gaan.
4.1 Regionale afstemming binnen de Achterhoek
In de regio Achterhoek zijn alleen in de gemeenten Doetinchem, Oude IJsselstreek en Winterswijk coffeeshops gevestigd. Doetinchem staat maximaal 2 coffeeshops toe en in Oude IJsselstreek en Winterswijk is de exploitatie van maximaal 1 coffeeshop toegestaan. De overige 5 gemeenten voeren een nulbeleid.
Naar aanleiding van de aanscherping van de Aanwijzing Opiumwet hebben de gemeenten in de Achterhoek op initiatief van de 3 bovengenoemde gemeenten onderling afstemming gezocht en gezamenlijk beleidsregels voor de exploitatie van coffeeshops in de Achterhoek opgesteld. Deze regels zijn in de regionale driehoek besproken en vastgesteld.
4.2 Regionale doelstellingen beleid
De doelstellingen van het drugsbeleid van de gemeenten in de Achterhoek zijn in beginsel van het landelijke beleid afgeleid en zijn als volgt geformuleerd:
Het beleid van de gemeenten in de Achterhoek sluit daarmee aan op de landelijke doelstellingen maar gaat nog verder. Om deze doelstellingen te bereiken is het noodzakelijk dat de verkoop van softdrugs in de Achterhoekse gemeenten uitsluitend wordt toegestaan, als en voor zover deze verkoop plaatsvindt in een gedoogde coffeeshop. Iedere handel in drugs op andere plaatsen, op welke plaats dan ook, wordt hard aangepakt. Een coffeeshop wordt alleen gedoogd als deze voldoet aan de gestelde criteria.
Met betrekking tot de vestiging van coffeeshops is – aansluitend op de bestaande situatie - de volgende afspraak gemaakt:
Doetinchem : maximaal 2 coffeeshops
Oude IJsselstreek : maximaal 1 coffeeshop
5. Het Winterswijkse coffeeshopbeleid
Het huidige coffeeshopbeleid van de gemeente Winterswijk is in 2007 vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt de vestiging van maximaal 1 coffeeshop gedoogd. In de beleidsnota Coffeeshopbeleid Winterswijk 2007, vastgesteld bij besluit van 3 juli 2007, zijn de gedoogvoorwaarden voor de exploitatie van deze coffeeshop en een aantal eisen met betrekking tot de locatie van de te exploiteren coffeeshop opgenomen. Ook is in deze nota een handhavingsarrangement opgenomen.
Het beleid als zodanig is evenwel al in de jaren 90 tot stand gekomen. Begin jaren 90 vestigden zich de eerste coffeeshops in Winterswijk. Na de opheffing van de grenscontroles in 1992 groeide het aantal coffeeshops en daarmee het aantal Duitse coffeeshopbezoekers snel. Deze ontwikkeling leidde ook al snel tot veel overlast in de omgeving van deze coffeeshops hetgeen aanleiding was om beleid op te stellen met het doel grip op deze ontwikkeling te krijgen.
In 1993 stelde de gemeenteraad de Overlastverordening Coffeeshops vast. Op grond van deze verordening was voor de exploitatie van een coffeeshop een gemeentelijke vergunning vereist. Al snel werd duidelijk dat met dit vergunningstelsel de overlast weliswaar kon worden tegengegaan maar de vestiging van nieuwe coffeeshops niet kon worden voorkomen. Daarom is in 1994 in samenhang met de vergunningsplicht een maximumstelsel ingevoerd. Het maximum aantal coffeeshops werd op 2 vastgesteld (volgens een landelijke norm van 1 coffeeshop op 15.000 inwoners).
Door deze maatregelen kon het aantal coffeeshops in korte tijd worden teruggebracht van 7 naar 3 en werden de overlastproblemen goed beheersbaar. Mede door de omstandigheden van dat moment (brand en strijd met bestemmingsplan) heeft de burgemeester in 1998 in samenspraak met de gemeenteraad besloten het maximumstelsel bij te stellen en het aantal coffeeshops tot 1 te beperken. Doel van deze beperking was om de toestroom van Duitse coffeeshopbezoekers verder terug te dringen vanuit de verwachting dat de aanwezigheid van slechts 1 coffeeshop (zonder concurrentie) de aantrekkingskracht op Duitse bezoekers nog verder zou kunnen verminderen. Dit beleid was en is nog steeds succesvol.
Vanaf 1998 geldt dus een maximum van 1 coffeeshop. In de beleidsnota “Het Winterswijkse coffeeshopbeleid herijkt”, vastgesteld door de burgemeester bij besluit van 27 oktober 1998, werden aan de als enige overgebleven coffeeshop, coffeeshop Sensi in de Jonenstraat, strenge voorschriften met betrekking tot de exploitatie opgelegd.
5.2 Vergunningstelsel onverbindend
Eind jaren 90 oordeelde de bestuursrechter dat een specifiek gemeentelijk vergunningstelsel voor de vestiging en exploitatie van coffeeshops in strijd met de Opiumwet is. Volgens de rechter is het niet mogelijk om een gemeentelijke vergunning te verlenen voor een activiteit die bij hogere wet i.c. de Opiumwet verboden is.
Toch accepteerde de bestuursrechter een gemeentelijk handhavingsbeleid om vanuit het belang van de bescherming van het woon- en leefklimaat tegen de ongewenste vestiging van coffeeshops op te treden en het aantal coffeeshops aan een maximum te binden.
Om de burgemeester een betere basis voor bestuurlijk optreden te geven werd in 1999 artikel 13b in de Opiumwet opgenomen (Wet Damocles). Dit artikel gaf de burgemeester de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen (dus een coffeeshop te sluiten) indien in een voor het publiek toegankelijke inrichting drugs worden verhandeld. Bovendien kon de burgemeester voortaan ook de gedoogrichtlijnen van het OM, de zgn. AHOJ-G richtlijnen als sluitingsgrond in zijn beleid opnemen. Ook kon de burgemeester de motieven van volksgezond en bescherming van jeugdigen aan het door hem gevoerde beleid ten grondslag leggen.
In 2007 heeft een evaluatie van het gemeentelijke coffeeshopbeleid plaatsgevonden. In dat kader heeft de burgemeester, gesteund door de gemeenteraad, besloten vast te houden aan het maximum van 1 coffeeshop. Belangrijkste overweging daarbij was de constatering dat sprake was van een stabiele en goed beheersbare situatie en een uitbreiding van het aantal coffeeshops mogelijk tot meer bezoekers en ook overlast zou leiden. Bovendien paste een uitbreiding van het aantal coffeeshops niet in het rijksbeleid dat er o.m. op gericht was het aantal coffeeshops in de grensstreek juist terug te dringen.
Sinds 2007 is er geen wezenlijke verandering in de situatie gekomen. Coffeeshop Sensi is nog altijd de enige coffeeshop in Winterswijk en veroorzaakt geen overlast. Voorts zijn bij controles geen overtredingen van de gedoogvoorwaarden geconstateerd.
De huidige situatie geeft dan ook geen aanleiding om het beleid inhoudelijk te wijzigen. Zoals al eerder is vermeld, is de aanscherping van het landelijke kader voor het coffeeshopbeleid thans de aanleiding om het lokale beleid aan te passen.
5.5 Onderzoek alcohol- en drugsgebruik onder jongeren en jongvolwassenen
Om beter inzicht in het gebruik van alcohol en drugs door Winterswijkse jongeren en jongvolwassenen te krijgen hebben Iriszorg en Tactus Verslavingszorg in 2015 een onderzoek naar dit gebruik uitgevoerd.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de meeste jongeren in de leeftijdsgroep 15-21 jaar geen cannabis gebruiken. In de leeftijdsgroep 22-32 jaar gebruikt ongeveer de helft van de ondervraagden cannabis. De meeste gebruikers halen de cannabis bij de coffeeshop. In de conclusies van het rapport wordt aan dit gebruik verder geen aandacht besteed behalve dat de cijfers over het gebruik overeen komen met de landelijke cijfers. In de aanbevelingen wordt geadviseerd om cannabisvoorlichting voor jongvolwassenen op locatie te geven.
Op grond van het in 1998 vastgestelde maximumstelsel wordt in de gemeente Winterswijk de vestiging van slechts 1 coffeeshop gedoogd.
Sinds de invoering van dit maximumbeleid is meermalen gediscussieerd over de vraag of dit maximum bijgesteld zou moeten worden om effectiever tegen straathandel en andere illegale verkooppunten te kunnen optreden. De gedachte hierachter was dat door een uitbreiding van het aantal coffeeshops de verkoop beter gereguleerd zou kunnen worden en de behoefte aan het verkrijgen van sofdrugs via het illegale circuit zou afnemen.
Telkens was de conclusie dat uitbreiding van het aantal coffeeshops geen enkele garantie op vermindering van de illegale verkooppunten geeft en zelfs het averechtse effect van meer publiek, meer overlast en ook meer illegale verkooppunten zou kunnen hebben.
In deze opvatting c.q. verwachting is geen verandering gekomen. Vooral op basis van de ervaringen uit het verleden wordt gevreesd dat een uitbreiding van het aantal coffeeshops
weer meer Duitse jongeren naar Winterswijk zal trekken en daardoor ook weer tot meer overlast zal leiden. Bovendien is het niet ondenkbaar dat meer vraag ook weer tot meer aanbod en dus tot een toename van illegale verkoop(punten) zal leiden. Daarom wordt een uitbreiding van het aantal coffeeshops ongewenst geacht.
Uitbreiding van het aantal coffeeshops past bovendien ook niet in het eerder beschreven rijksbeleid dat o.m. gericht is op het terugdringen van de verkoop aan buitenlandse gebruikers.
Aan de andere kant wordt een nulbeleid ongewenst geacht omdat daarmee de drugshandel volledig in de illegaliteit verdwijnt en het risico groot is dat deze handel oncontroleerbaar en onbeheersbaar wordt. Dit zal vervolgens nog meer capaciteit van politie en gemeente vragen.
De eerder vastgestelde gedoogvoorschriften voor de exploitatie van een coffeeshop blijven onverminderd van kracht met dien verstande dat het afstandscriterium conform de landelijke richtlijnen is bijgesteld. Gelet op het uitgangspunt van het rijksbeleid dat coffeeshops kleinschalige gelegenheden moeten zijn is aan de voorschriften tevens een maximum afmeting van de vloeroppervlakte van de inrichting toegevoegd.
de coffeeshop mag niet zijn gevestigd in de directe nabijheid d.w.z. binnen een afstand van 350 meter van een school die door jongeren beneden de 18 jaar wordt bezocht, tenzij de openingstijden van de coffeeshop zodanig op de schooltijden zijn afgestemd dat leerlingen van die school redelijkerwijze niet met de exploitatie van de coffeeshop kunnen worden geconfronteerd;
de ondernemer(s) en medewerkers van de coffeeshop moeten tenminste 21 jaar zijn en mogen binnen de laatste 5 jaar niet zijn veroordeeld of een transactie van het Openbaar Ministerie hebben geaccepteerd vanwege overtreding van artikel 2 en/of artikel 3 van de Opiumwet, heling, fraude, geweldsdelicten of handel in en/of bezit van vuurwapens en handel in steekwapens;
de ondernemer(s) en medewerkers van de coffeeshop moeten beschikken over een bewijsstuk van een erkende instelling op het gebied van de verslavingszorg (Iriszorg), waaruit blijkt dat zij beschikken over voldoende kennis en inzicht met gebruik van drugs en de daaraan verbonden risico´s van verslaving;
Richtlijnen Aanwijzing Opiumwet:
De basis voor het bestuursrechtelijk optreden is gelegen in artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles). Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen (door bijvoorbeeld een coffeeshop of een woning te sluiten) wanneer in een lokaal of woning drugs worden verhandeld of aanwezig zijn.
Op grond van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op openbare inrichtingen. Hieruit volgt dat de burgemeester bevoegd is om handhavend tegen de vestiging van coffeeshops op te treden en hierover beleid te voeren.
Om de handhaving goed te organiseren is het noodzakelijk dat er concrete afspraken worden gemaakt. Een goede afstemming tussen bestuur, politie en OM is daarbij van essentieel belang. Afspraken over een integrale aanpak, waardoor bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten goed gecoördineerd ingezet kunnen worden, zijn neergelegd in het handhavingsarrangement. Dit handhavingsarrangement is een richtlijn. In ernstige of spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.
Het handhavingsarrangement is als bijlage bij deze nota gevoegd.
9.1 Taakverdeling bij de handhaving
Afhankelijk van het soort overtreding is de regie in handen van de politie of gemeente. De hieronder opgesomde taken zijn niet limitatief.
Het toezicht op coffeeshops voert de gemeente in samenspraak met de politie en het Openbaar Ministerie uit. De prioriteiten bij de handhaving worden in de lokale driehoek bepaald. Gemeente en politie maken afspraken over de te houden controles.
Controles op de naleving van de gedoogvoorschriften vinden in de regel integraal plaats. Hierbij gaat het mede om de controle op de naleving van de overige regelgeving op gebied van o.a. milieu, brandveiligheid en exploitatie. De controles van de coffeeshop worden zowel aangekondigd als niet-aangekondigd gehouden. Voor zover nodig en mogelijk worden de partners als de brandweer, belastingdienst of politie hierbij betrokken.
Na een geconstateerde overtreding vindt in principe een vervolgactie plaats. Deze kan bestaan uit een waarschuwing, een last onder bestuursdwang of de toepassing van bestuursdwang. Los hiervan kan het Openbaar Ministerie besluiten tot strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie.
De wijze waarop de burgemeester handhavend optreedt, is vastgelegd in het handhavingsarrangement dat als bijlage bij deze nota gevoegd en gelijktijdig met deze beleidsnota is vastgesteld. In dit handhavingsarrangement is ook een prioriteitstelling opgenomen.
10. Handel in drugs in woningen, lokalen en horeca-inrichtingen
De verkoop van c.q. handel in drugs beperkt zich niet alleen tot coffeeshops. Daarom wordt in deze nota ook kort aandacht besteed aan het (handhavings-)beleid met betrekking tot illegale verkoop van drugs op andere plaatsen. Voor de concrete handhavingsacties wordt eveneens verwezen naar het handhavingsarrangement.
10.1 Verkoop van drugs in woningen en andere niet voor publiek toegankelijke lokalen
Ook tegen de verkoop van en/of handel in drugs in woningen of andere niet voor publiek toegankelijke lokalen kan de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet middels het opleggen van een last onder bestuursdwang optreden. De burgemeester kan met gebruikmaking van deze bevoegdheid in het uiterste geval tot sluiting van de woning of een lokaal overgaan. Vooral vanwege de ingrijpende gevolgen van deze maatregel bij sluiting van een woning moet daarbij worden voldaan worden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
In voorkomende gevallen zal de bewoner c.q. eigenaar van het pand eerst worden gewaarschuwd.
10.2 Verkoop van drugs in horeca-inrichtingen
Een horeca-ondernemer is verantwoordelijk voor de exploitatie van zijn horecabedrijf. Van hem/haar mag in dat kader verwacht worden dat hij/zij toeziet op de activiteiten die in zijn/haar inrichting plaatsvinden, ook als het gaat om de handel in c.q. verkoop van drugs.
Bij de constatering van herhaaldelijke verkoop van softdrugs in een horeca-inrichting zal de ondernemer worden gewaarschuwd en worden aangeschreven om de nodige maatregelen ter beëindiging van deze handel/verkoop te treffen. Indien hieraan geen uitvoering wordt gegeven en/of de getroffen maatregelen niet afdoende zijn, zal de inrichting tijdelijk worden gesloten (zie het handhavingsarrangement).
Bij de constatering van de verkoop van en/of handel in harddrugs in een horeca-inrichting wordt – mede gelet op het zero-tolerance beleid van de rijksoverheid ten aanzien van harddrugs - harder opgetreden en volgt een onmiddellijke sluiting van de inrichting voor de duur van één jaar.
Handel in harddrugs moet worden gezien als een ernstige aantasting van de openbare orde en uit jurisprudentie is gebleken dat sluiting van een jaar als een passende maatregel wordt gezien om een herhaling c.q. voortzetting van deze handel te voorkomen (zie het handhavingsarrangement).
De juridische basis van dit optreden is gelegen in artikel 13b van de Opiumwet. Daarnaast geeft artikel 31, lid 1 sub c van de Drank- en horecawet de burgemeester de bevoegdheid een horecavergunning in te trekken (en een horeca-inrichting te sluiten) indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.