Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Echt-Susteren

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Echt-Susteren 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Echt-Susteren
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Echt-Susteren 2010
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Echt-Susteren 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub c
  2. Wet werk en bijstand, art. 30
  3. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201001-01-2013Onbekend

10-06-2010

't Waekblaad, 24-06-2010

Geen

Tekst van de regeling

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Echt-Susteren,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 27 april 2010;

gelet op het bepaalde in artikelen 8 lid 1, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 bij verordening te regelen ;

besluit:

vast te stellen de volgende Toeslagenverordening Wet werk enbijstand gemeente Echt – Susteren 2010.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

Artikel 2.
  • 1 De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2 De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3.
  • 1 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2 De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 3 Bij kamerbewoning waarbij huur wordt betaald die exclusief gas, water en licht, hoger is dan de voor belanghebbende van toepassing zijnde basishuur, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, geldt de maximale toeslag.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    a. kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de voor een persoon van 21 jaar of ouder geldende inkomensvoorziening op grond van de WIJ;

    b. meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    c. meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Verlaging gehuwden
  • 1 De gehuwden in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, heeft recht op de toepasselijke norm zonder verlaging.

  • 2 De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van degehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • 1

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de voor een persoon van 21 jaar of ouder geldende inkomensvoorziening op grond van de WIJ;

    • 2

      meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • 3

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt: 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten zijn verbonden of als er geen woning wordt bewoond.

Artikel 6. Verlaging Schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 25 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 8. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Echt – Susteren 2010.

Artikel 10. Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

  • 2. De Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2006 wordt ingetrokken per 1 juli 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad d.d. 10 juni 2010.

De raad voornoemd,

de griffier, de burgemeester,

mr. M.M.W.H.Y. Hermans, D.A.M. Akkermans

Nota-toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel2

Lid 1 Jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar vallen onder de toeslagenverordening WIJ

Lid 2 De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand-de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel3

Lid 1 De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Lid 2 Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft/hebben.

Bij inwoning van meer dan één (onder)huurder en/of kostganger wordt de huur respectievelijk het kostgeld gekort op de uitkering op grond van artikel 33 lid 4 WWB.

Lid 3 Bij kamerbewoning waarbij huur wordt betaald die exclusief gas, water en licht, hoger is dan de voor belanghebbende van toepassing zijnde basishuur zoals bedoeld in de wet op de huurtoeslag, geldt de maximale toeslag. Uitgangspunt is dat een kamerbewoner de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met anderen kan delen. In praktijk blijkt dat de in rekening gebrachte huurprijzen in een aantal gevallen dermate hoog zijn dat deze niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm met een toeslag van 10%, met name omdat een kamerbewoner geen aanspraak kan maken op huurtoeslag. De woonkostencomponent in de bijstandsnorm is gelijk aan de basishuur zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Indien de overige woonlasten onderdeel uitmaken van de vastgestelde huurprijs (all-in huur) dient de belanghebbende aan te tonen welk gedeelte van de huurprijs

bestemd is voor de huur.

Lid 4 In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel4

Lid 1 In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar.

Lid 2 Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 3 In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het derde lid bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen. In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als een eigen woning wordt bewoond, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW). In het geval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond, wordt de verlaging eveneens vastgesteld op 20 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Als een dakloze wordt geconfronteerd met hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang, kan er aanleiding zijn de verlaging aan te passen naar een lager percentage. De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij amvb (Bijstandsbesluit

adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

Artikel6

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit-of thuiswonende student. Met deze omstandigheden wordt immers reeds rekening gehouden in de Toeslagenverordening.

Artikel7

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is-het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB, dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd, dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 7 van de Toeslagenverordening.

Artikel8

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel9

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

Artikel10

Dit artikel spreekt voor zich.