Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Krimpenerwaard

Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKrimpenerwaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2024
CiteertitelBeleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt de Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  4. Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
  5. Wet inburgering 2021
  6. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. Verordening Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2022
  8. Eerste wijziging van de Verordening Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2022
  9. Tweede wijziging van de Verordening Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2022
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-03-2024nieuwe regeling

20-02-2024

gmb-2024-101561

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard;

 

besluit:

 

vast te stellen de Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2024.

 

Begrippen

 

In deze beleidsregels worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten en de verordening waarop deze beleidsregels zijn gebaseerd. In deze beleidsregels worden ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten en de Verordening. Deze zijn hier omschreven.

 

algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die passend is voor de inwoner, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van de inwoner.

 

arbeidsbeperkt: de inwoner die door ziekte of een gebrek belemmerd wordt bij het verkrijgen van een baan of het verrichten van arbeid. Een arbeidsbeperking kan een zintuiglijk of lichamelijk probleem zijn - bijvoorbeeld slechthorendheid of in een rolstoel zitten - maar ook een psychische of verstandelijke handicap.

 

benadelingsbedrag: het netto bedrag dat de gemeente ten onrechte of teveel aan uitkering heeft verstrekt als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht door de inwoner. Het is het bedrag voor aftrek van de gereserveerde vakantietoeslag.

 

beslagvrije voet: het deel van de inkomsten waarop de schuldeiser in feite geen beslag kan leggen. Dit is zo geregeld in de wet, omdat iedereen recht heeft op een bepaald minimuminkomen. Van deze beslagvrije voet moet iemand zijn vaste lasten betalen en voorzien in zijn levensonderhoud. De hoogte van de beslagvrije voet bedraagt in principe 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. In de enkele gevallen wordt de beslagvrije voet verhoogd of verlaagd. De hoogte van de beslagvrije voet wordt analoog aan artikel 475d & g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vastgesteld.

 

boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a PW, artikel 20a eerste lid van de IOAW/IOAZ.

 

bruteren: het verhogen van de vordering met de loonheffing en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

 

debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd.

 

draagkracht: het (restant) gedeelte van de middelen die moet worden gebruikt om de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan te betalen.

 

draagkrachtperiode: de periode van 12 maanden waarover de draagkracht berekend wordt.

 

financiële buffer: vermogen. Een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.

 

forfaitaire loonkostensubsidie: tijdens de eerste 6 maanden van een arbeidsovereenkomst geldt een fictieve loonwaarde van 50%. Dit betekent dat er 50% van het minimumloon (naar rato van het aantal werkuren) wordt gecompenseerd, plus 23,5% werkgeverslasten over dat bedrag.

 

fraudevordering: vordering ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht.

 

gift: een onverplichte betaling van geld of goederen uit vrijgevigheid door een natuurlijk persoon of een instelling.

 

inkomsten uit arbeid: alle (parttime) inkomsten uit arbeid in loondienst.

 

inkomstenvrijlating algemeen: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2

onderdeel n van de PW , artikel 8, lid 2 van de IOAW en artikel 8, lid 3 van de IOAZ.

 

inkomstenvrijlating aanvullend: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2

onderdeel r van de PW, artikel 8, lid 5 van de IOAW en artikel 8, lid 9 van de IOAZ.

 

inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte inwoner: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel y van de PW, artikel 8, lid 7 van de IOAW en artikel 8, lid 11 van de IOAZ.

 

inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW en artikel 13, eerste lid IOAW en artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de SUWI.

 

invorderen: het innen van een vordering.

 

inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om schuldhulpverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van hoofdstuk 6 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.

 

kind: ten laste komend kind zoals beschreven in de PW (artikel 4, eerste lid onder e).

 

kinderopvang: opvang van kinderen:

  • die voldoet aan de bepalingen genoemd in de Wko of artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs, en

  • die betrekking heeft op een ten laste komend kind van de inwoner; en

  • waarvoor de inwoner kinderopvangtoeslag ontvangt.

loopjaar: van 1 maart van een kalenderjaar tot 1 maart van het volgende kalenderjaar.

 

maatwerkvoorziening Wmo/Jeugd: persoonlijke hulp die op grond van de Wmo of Jeugdwet wordt verleend.

 

MAP: Module Arbeidsparticipatie.

 

peildatum: aanvraagdatum.

 

peiljaar: het kalenderjaar dat direct voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

 

PIP: Persoonlijk Inburgeringsplan

 

PVT: Participatieverklaringstraject.

 

Rv: Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

 

terugvorderen: door de gemeente ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die wordt teruggevorderd op basis van een terugvorderingsbesluit.

 

toevoeging: gesubsidieerde mediation of gesubsidieerde rechtsbijstand

 

tussenschoolse opvang: opvang van schoolkinderen in de middagpauze.

 

UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

 

Verordening: Verordening Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2022.

 

verzekeringsjaar: van 1 januari tot 1 januari, een kalenderjaar.

 

volledig arbeidsongeschikt: arbeidsongeschiktheid van minimaal 80%.

 

werkplekaanpassing: aanpassing op of rond de werkplek, die ervoor zorgt dat de werknemer met een structurele functionele beperking zijn werk kan uitvoeren.

 

Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

 

WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

 

Wlz: Wet langdurige zorg.

 

zakelijke lasten woning: de lasten die de gemeente en het waterschap jaarlijks bij de inwoner in rekening brengen. Denk bijvoorbeeld aan de onroerendezaakbelasting (OZB) of het rioolrecht.

 

1 Inleiding

Deze beleidsregels geven gemeentelijke regels over de uitvoering van de volgende onderwerpen:

  • Werken en Participeren

  • Inburgeren

  • Inkomen en Handhaving

  • Armoede en Schulden

Deze beleidsregels ondersteunen net als de Verordening Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2022 (inclusief de Eerste en Tweede Wijziging) (hierna: “de Verordening”) de werkwijze van de gemeente. Er wordt meegedacht met de inwoner over het effect dat hij wil bereiken en bekeken wordt of dit past binnen de doelstelling van de wetten van het sociaal domein. Vervolgens wordt bekeken welke wettelijke instrumenten de gemeente heeft om dit doel met en voor de inwoner te realiseren.

 

1.1 Waarom deze regels?

In Hoofdstuk 1 van de Verordening zijn de doelstellingen beschreven die de gemeente Krimpenerwaard belangrijk vindt, namelijk:

  • mensen kunnen actief meedoen aan het maatschappelijk leven of kunnen actief aan het werk gaan;

  • mensen hebben een inkomen waarmee ze rond kunnen komen;

  • mensen hebben hun financiën op orde;

  • mensen kunnen een eigen huishouding voeren en voor zichzelf zorgen.

Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:

  • Participatiewet (PW), de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • Wet inburgering 2021 (Wi2021);

  • Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • Gemeentewet.

Deze beleidsregels geven invulling aan de Verordening en de wettelijke regels. Het zijn regels voor de uitvoering. De beleidsregels zijn op 19 december 2023 via een adviesaanvraag aan de Adviesraad Sociaal Domein en de Clientenraad Participatiewet voorgelegd. Op 15 januari 2024 en 18 januari 2024 zijn de beleidsregels met beide raden besproken. De Adviesraad Sociaal Domein en de Cliëntenraad Participatiewet hebben op 25 januari 2024 aanbevelingen gedaan.

 

De begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet en in de Verordening. Nieuwe begrippen worden toegelicht in Hoofdstuk 8.

 

1.2 Uitgangspunten

De uitgangspunten die in de Verordening zijn beschreven zijn ook op deze beleidsregels van toepassing.

 

1.3 Kernwaarden

Bij het toepassen van de regels uit deze beleidsregels houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente gaat bij deze beleidsregels ook uit van de kernwaarden die ook in de Verordening zijn genoemd.

 

1.4 Artikel, wet en verordening

In deze beleidsregels is per artikel aangegeven op welke wetten (zie de wetten genoemd in artikel 1.1) het artikel is gebaseerd. Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op dat artikel van toepassing zijn. Als de beleidsregels een nadere uitwerking zijn van de Verordening wordt dit ook aangegeven.

 

PW | IOAW | IOAZ | Wgs | Wi2021 | Wmo | Gemeentewet | Awb | Burgerlijk Wetboek | Verordening

2 Algemene richtlijnen

In dit hoofdstuk worden de algemene richtlijnen van deze beleidsregels beschreven.

 

2.1 Deskundig advies

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    De gemeente kan aan een deskundige een advies vragen als de medewerker van de gemeente niet zelf de deskundigheid heeft om de hulp bij werk, participatie of inkomen te beoordelen. Dit advies betrekt de gemeente bij de beoordeling.

  • 2.

    Als een inwoner niet meewerkt aan een advies aanvraag van een deskundige wat nodig is voor de beoordeling, wordt de aanvraag afgewezen.

2.2 Aanvragen en peildatum

PW | Verordening

Voor een aantal voorzieningen geldt dat bij het indienen van een aanvraag uitgegaan wordt van een peildatum. In deze gevallen kan een inwoner 4 weken vóór de peildatum een aanvraag indienen. Aanvragen die eerder dan 4 weken vóór peildatum worden ingediend, worden afgewezen.

 

2.3 Andere (voorliggende) voorziening

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

De kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen sprake is van een andere (voorliggende) voorziening.

 

2.4 Uitgangspunten bij verstrekken van voorzieningen

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    Bij het verstrekken van hulp wordt uitgegaan van de goedkoopst passende voorziening.

  • 2.

    Een voorziening wordt niet vergoed als deze al is betaald en de gemeente de noodzakelijkheid niet meer kan beoordelen.

  • 3.

    De genoemde bedragen in deze beleidsregels zijn vaste bedragen, tenzij anders aangegeven.

2.5 Vaststellen van het inkomen en vermogen en peilmaand

  • 1.

    Bij het vaststellen van het inkomen geldt artikel 31, 32 en 33 van de PW.

  • 2.

    Bij het vaststellen van het inkomen en vermogen wordt uitgegaan van de maand voorafgaand aan de maand van de aanvraag. Bij wisselende inkomsten wordt uitgegaan van de inkomsten van de laatste drie maanden voorafgaand aan de maand van de aanvraag.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 wordt bij een aanvraag Meerkosten Chronisch zieken uitgegaan van het inkomen in de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij wisselende inkomsten wordt uitgegaan van de inkomsten van de laatste drie maanden van het voorgaande kalenderjaar.

  • 4.

    Bij het bepalen van de draagkracht bij bijzondere bijstand, minimaregelingen en terugvordering worden niet tot de middelen gerekend:

    • a.

      de Individuele Inkomenstoeslag;

    • b.

      de Studietoeslag;

    • c.

      de Eenmalige Energietoeslag 2023;

    • d.

      middelen die op grond van deze beleidsregels worden vrijgelaten, met uitzondering van de middelen genoemd in artikel 5.3.4.

3 Werk en Participatie

In Hoofdstuk 3 van de Verordening wordt beschreven welke hulp de gemeente kan bieden aan inwoners bij participatie, bij het vinden van de weg naar werk en inburgering. In dit hoofdstuk wordt waar nodig een verdere invulling gegeven aan de regels van de Verordening. De gemeente kan de hulp zoals beschreven in dit hoofdstuk, ook zonder aanvraag van de inwoner of werkgever toekennen.

 

3.1 Voorzieningen – Werk en Participatie

3.1.1 Forfaitaire loonkostensubsidie

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    De gemeente en de werkgever bepalen in overleg of een forfaitaire loonkostensubsidie of een loonkostensubsidie op basis van loonwaarde wordt ingezet.

  • 2.

    Voor een forfaitaire loonkostensubsidie geldt dat:

    • a.

      deze niet kan worden ingezet voor inwoners die al een dienstverband hebben

    • b.

      deze niet kan worden ingezet bij een verlenging van het dienstverband bij dezelfde werkgever

    • c.

      de werkgever een arbeidsovereenkomst aanbiedt van minimaal 6 maanden

    • d.

      de duur van de forfaitaire loonkostensubsidie is 6 maanden

    • e.

      in de 5e maand van de arbeidsovereenkomst wordt de loonwaarde vastgesteld

    • f.

      per de 7e maand van de arbeidsovereenkomst gaat loonkostensubsidie in op basis van de vastgestelde loonwaarde.

3.1.2 Kinderopvang

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    De hoogte van de vergoeding voor de kinderopvang vindt plaats in de vorm van een aanvulling op de kinderopvangtoeslag tot 100% (bij het laagste toetsingsinkomen). Voor de percentages van de kinderopvangtoeslag wordt de tabel van van de Belastingdienst gehanteerd;

  • 2.

    Bij de berekening van de vergoeding wordt uitgegaan van de maximale uurprijs zoals bedoeld in de Wet Kinderopvang (artikel 1.7 lid 2).

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding voor tussenschoolse opvang is 100% van de totale kosten. Er wordt uitgegaan van de overeenkomst tussen aanbieder en inwoner.

  • 4.

    De vergoeding voor de kinderopvang wordt maandelijks uitbetaald.

3.1.3 Reiskosten

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    De gemeente kan aan de inwoner die meedoet aan een activiteit om dichter bij de arbeidsmarkt te komen een vergoeding verstrekken voor reiskosten.

  • 2.

    Voorwaarden om een reiskostenvergoeding te krijgen zijn:

    • a.

      de afstand van de woning van de inwoner tot werk of school bedraagt minimaal 5 kilometer per fiets;

    • b.

      de afstand wordt minimaal 1 maal per 2 weken afgelegd.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijke reiskosten op basis van het tarief van het Openbaar Vervoer, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding per kilometer. Bij de bepaling van de hoogte van de kilometervergoeding wordt aangesloten bij de vergoeding van de Belastingdienst.

  • 4.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB-routeplanner.De gemeente kan ook andere voorzieningen aanbieden voor reiskosten. De gemeente maakt bij de keuze voor de soort vergoeding een afweging waarbij de reisafstand, de kosten, en het aantal reisdagen een rol spelen.

  • 5.

    De vergoeding voor reiskosten wordt maandelijks uitbetaald.

3.1.4 Vervoersvoorzieningen

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt slechts verstrekt indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van minimaal 6 maanden, met een omvang van minimaal 12 uur per week en minimaal 4 uur arbeid per dag.

  • 2.

    De goedkoopst adequate vervoersvoorziening wordt vergoed.

  • 3.

    Vervoersvoorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is worden niet vergoed.

  • 4.

    In geval van verhuizing moet de vervoersvoorziening opnieuw worden aangevraagd.

  • 5.

    Onder vervoersvoorzieningen worden in ieder geval verstaan: een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen (aangepaste) auto of van een –aangepaste- bruikleenauto, inzet van een chauffeur voor de privéauto, begeleiding bij het reizen met het openbaar vervoer, een (rolstoel-)taxikostenvergoeding, aanpassing van de eigen auto of ander vervoermiddel.

  • 6.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB-routeplanner.

  • 7.

    Bij de bepaling van de hoogte van de kilometervergoeding wordt aangesloten bij de vergoeding van de Belastingdienst.

3.1.5 Werkplekaanpassingen

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    Voorwaarden voor het verstrekken van een werkplekaanpassing zijn:

    • a.

      de gemeente vindt de aanpassing van de werkplek noodzakelijk om aan het werk te komen of te blijven.

    • b.

      de arbeidsbeperking duurt naar verwachting tenminste een jaar.

    • c.

      de inwoner heeft een dienstverband van minimaal 6 maanden en werkt minimaal 12 uur per week en 4 uur per dag.

    • d.

      de werkplekaanpassing voldoet aan de algemeen geldende kwaliteitseisen of keurmerk voor die aanpassing.

    • e.

      de goedkoopst adequate voorziening wordt vergoed.

  • 2.

    De gemeente vergoedt geen aanpassing van de werkplek als het aanpassingen zijn die een werkgever of inwoner bij een werksituatie zonder arbeidsbeperking ook zelf zou betalen.

  • 3.

    Het budgetplafond voor aanpassing van de werkplek is € 15.000,- per jaar per inwoner.

  • 4.

    De kosten van de werkplekaanpassing moeten passend zijn in relatie tot de opbrengsten door werk van de inwoner.

3.1.6 Vrij besteedbaar budget voor uitvoering

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

De gemeente kan een vergoeding van maximaal € 500,- per inwoner verstrekken voor een voorziening die noodzakelijk is voor het krijgen of behouden van arbeid, een re-integratietraject, inburgeringstraject, scholingstraject of voor het verrichten van vrijwilligerswerk. De gemeente maakt alleen van deze mogelijkheid gebruik als andere voorzieningen uit de Verordening en deze beleidsregels geen oplossing bieden en er geen andere (voorliggende) voorziening is. De gemeente bepaalt wanneer en hoe vaak de vergoeding per inwoner wordt ingezet.

3.1.7 Uitstroompremie

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

De hoogte van de uitstroompremie is € 500,-.

 

3.2 Inburgering

3.2.1 Informatie aan inburgeringsplichtigen

Wi2021

  • 1.

    Inburgeringsplichtigen ontvangen van de gemeente informatie over wat de Wi2021 voor hen betekent. Zij ontvangen informatie over:

    • a.

      hun rechten en plichten op grond van de inburgeringswetgeving;

    • b.

      brede Intake;

    • c.

      het Participatieverklaringstraject (PVT);

    • d.

      de leerroutes;

    • e.

      de Module Arbeidsparticipatie (MAP);

    • f.

      het Persoonlijk Inburgeringsplan (PIP).

  • 2.

    Statushouders ontvangen informatie over hun maatschappelijke begeleiding en de financiële ontzorging.

3.2.2 Brede intake inburgeringsplichtigen

Wi2021

  • 1.

    De Brede Intake heeft als doel de startpositie en de kansen van de inburgeringsplichtige in beeld te brengen.

  • 2.

    De inburgeringsplichtige ontvangt een uitnodiging voor de Brede Intake met daarin de rechten en plichten, waarna de inburgeringsplichtige in de gemeente is ingeschreven.

  • 3.

    De gemeente neemt de Brede Intake af.

  • 4.

    De Brede Intake bestaat uit een leerbaarheidstoets en informatie over:

    • a.

      eerder verrichte participatie-activiteiten;

    • b.

      onderwijsachtergrond;

    • c.

      werkervaring.

  • 5.

    De informatie uit de Brede Intake wordt opgenomen in het PIP (Persoonlijk Inburgerings Plan) die door de gemeente en de inburgeringspichtige wordt ondertekend.

3.2.3 Persoonlijk Inburgeringsplan (PIP)

Wi2021

In het PIP worden de volgende onderwerpen vastgesteld:

  • a.

    de leerroute;

  • b.

    de ondersteuning en het aantal voortgangsgesprekken die nodig zijn;

  • c.

    de inhoud van het PVT en de MAP;

  • d.

    de behoefte en mogelijkheden van kinderopvang en vervoer;

  • e.

    aanvullende informatie over de persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige voor zover deze informatie nodig is voor de inburgering;

  • f.

    arbeids- en participatieverplichtingen en mogelijke voorzieningen volgens de PW;

  • g.

    op welke wijze de statushouders financieel worden ontzorgd.

3.2.4 Module Arbeidsparticipatie (MAP)

Wi2021

  • 1.

    De MAP die is opgenomen in de PIP bestaat uit:

    • a.

      kennismaken met de Nederlandse arbeidsmarkt;

    • b.

      taalstage en/of leerwerkstage en/of participatie-activiteiten.

  • 2.

    De MAP biedt de inburgeringsplichtige ondersteuning bij het vinden van werk, dit is een verplichting van de PW.

3.2.5 Voortgangsgesprekken inburgeringsplichtigen

Wi2021

Tijdens de Brede Intake wordt in het PIP het aantal voortgangsgesprekken afgesproken, waarbij de resultaten en de voortgang van het inburgeringstraject worden besproken. In het eerste jaar vinden minimaal twee voortgangsgesprekken plaats. De inburgeringsplichtige krijgt een verslag van dit voortgangsgesprek.

3.2.6 Maatschappelijke begeleiding statushouders

Wi2021

Statushouders hebben recht op maatschappelijke begeleiding. Zij worden ondersteund in praktische zaken en krijgen voorlichting over de Nederlandse samenleving en basisvoorzieningen zoals wonen, onderwijs en zorg. De maatschappelijke begeleiding start op het moment dat de statushouder in de gemeente is ingeschreven. Maatschappelijke begeleiding wordt verleend door Stichting Vluchtelingenwerk.

4 Tegenprestatie

Als de gemeente de inwoner een tegenprestatie oplegt dan geeft hij de inwoner eerst de mogelijkheid om zelf op zoek te gaan naar een instelling of organisatie waar de tegenprestatie kan worden uitgevoerd. Als de inwoner zelf geen geschikte instelling of organisatie vindt, kan de gemeente een instelling of organisatie aanwijzen. De gemeente kan de tegenprestatie elk jaar opnieuw opleggen.

De gemeente betaalt de onkosten, reiskosten en de nodige verzekeringen als de instelling of organisatie waar de tegenprestatie wordt uitgevoerd dit niet betaalt.

5 Inkomen, armoede en schulden

In dit hoofdstuk wordt eerst geregeld in welke gevallen de gemeente de uitkering verlaagd en welke middelen de gemeente rekening houdt bij de beoordeling van het recht op een uitkering. De gemeente kan volgens de wet de hoogte van de uitkering afstemmen op de persoonlijke situatie van de inwoner. Ook wordt verder uitgewerkt wat de voorwaarden en mogelijkheden van bijzondere bijstand en andere regelingen voor de ondersteuning van het inkomen zijn.

 

5.1 Vorm algemene bijstand

PW

  • 1.

    Als er bij een koopwoning algemene bijstand wordt verleend, gebeurt dat in de vorm van een geldlening via een hypotheek- of pandovereenkomst. Tot de geldlening worden ook gerekend de eventuele kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, en bijkomende kosten;

  • 2.

    De te verstrekken bijstand moet over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag dat bijstand wordt verleend, hoger zijn dan eenmaal het netto minimum maandloon inclusief vakantietoeslag voor een gehuwde werknemer. Als er naar verwachting minder bijstand verstrekt zal worden, wordt er bijstand om niet verstrekt;

  • 3.

    Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde woonschepen).

  • Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen (woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen);

  • 4.

    De geldlening is maximaal de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen, dat in artikel 34 PW vermeld staat;

  • 5.

    Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de inwoner wordt aangewezen of door een gemeentelijke taxateur. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, en de bijkomende kosten, komen voor rekening van de inwoner. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de inwoner uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

5.2 Verlagen van de bijstand bij geen woonlasten

PW

De gemeente verlaagt de bijstandsnorm die geldt voor inwoners van 21 jaar of ouder tot de pensioengerechtigde leeftijd met:

  • a.

    10% van de gehuwdennorm als de inwoner geen kosten heeft voor huur of hypotheek

  • b.

    20% van de gehuwdennorm als de inwoner geen kosten heeft voor huur, hypotheek en zakelijke lasten zoals gas, water en licht en gemeentelijke belastingen;

  • c.

    20% van de gehuwdennorm als de inwoner geen woning heeft.

5.3 Middelen

PW

De gemeente kan binnen de wettelijke kaders bepalen welke middelen niet tot het inkomen of vermogen worden gerekend. Deze paragraaf geeft hiervoor de richtlijnen.

5.3.1 Inlichtingenplicht en medewerkingsplicht

PW

De inwoner informeert de gemeente uit zichzelf zo snel en volledig mogelijk over alles wat van belang kan zijn voor het recht op bijstand, zoals bijvoorbeeld ontvangen inkomsten en vermogen. De gemeente ontvangt binnen twee weken nadat de gemeente om informatie heeft gevraagd alle informatie, documenten en bewijsstukken van de inwoner.

5.3.2 Vrijlating van giften

PW

  • 1.

    Als een inwoner een geldbedrag en/of goederen ontvangt dan wordt met deze middelen rekening gehouden bij de beoordeling van het recht op een uitkering.

  • 2.

    Giften tot een bedrag van € 1.800,- per alleenstaande (ouder) of gezin per kalenderjaar worden niet als middelen gezien en hoeven niet gemeld te worden. Deze giften hebben geen invloed op de hoogte van de uitkering. Hierbij geldt het volgende:

    • a.

      het moet duidelijk zijn van wie de gift afkomstig is en waarvoor deze bedoeld is;

    • b.

      als er geen recht op uitkering bestaat over het hele kalenderjaar wordt naar rato van het aantal maanden gerekend dat in het kalenderjaar een uitkering wordt verstrekt;

    • c.

      de waarde van giften in natura wordt bepaald aan de hand van de NIBUD prijzengids;

    • d.

      als een inwoner niet bewijst dat het ontvangen geldbedrag een lening betreft, dan wordt het ontvangen geldbedrag gezien als een gift.

  • 3.

    Als de giften hoger zijn dan € 1.800,- per kalenderjaar wordt het bedrag dat boven € 1.800,- uitkomt gezien als inkomsten of vermogen.

5.3.3 Vrijlating van een vergoeding van materiële en immateriële schade

PW

  • 1.

    Een vergoeding voor materiële schade voor compensatie van het verlies van arbeidsvermogen wordt gezien als inkomen voor de periode waarop de schadevergoeding betrekking heeft.

  • 2.

    Een vergoeding voor immateriële schade wordt niet als vermogen gezien als deze lager is € 20.000,-. Het meerdere van een schadevergoeding wordt als vermogen gezien.

5.3.4 Vrijlating van inkomsten uit arbeid

PW

  • 1.

    De inkomstenvrijlating wordt toegepast vanaf de eerste van de (opvolgende) maand.

  • 2.

    Bij het ontvangen van inkomsten uit arbeid bij aanvang van de uitkering geldt de inkomstenvrijlating vanaf het moment dat er sprake is van een structurele urenuitbreiding van minimaal 5 uur per week.

  • 3.

    Bij het ontvangen van inkomsten uit arbeid wordt altijd voldaan aan de voorwaarde van inkomstenvrijlating, dat de inkomsten bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de inwoner.

  • 4.

    De periode van 6 maanden die in de wet staat, hoeft niet aaneengesloten te zijn.

  • 5.

    Het recht op inkomstenvrijlating bestaat bij gehuwden voor ieder van de partners afzonderlijk en bestaat per periode van 36 maanden. Als de bijstandsperiode minimaal 12 maanden wordt onderbroken, ontstaat er ook een nieuw recht op inkomstenvrijlating.

  • 6.

    De alleenstaande ouder die inkomsten uit arbeid ontvangt en de volledige zorg heeft voor een kind tot 12 jaar, heeft voor een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden recht op een aanvullende inkomstenvrijlating. Een aanvullende inkomstenvrijlating is alleen van toepassing als de vrijlating die beschreven is in lid 1 al 6 maanden is toegepast. Als de bijstandsperiode minimaal 12 maanden wordt onderbroken, ontstaat er een nieuw recht op deze aanvullende inkomstenvrijlating.

  • 7.

    De inwoner die inkomsten uit arbeid ontvangt én medisch urenbeperkt is, ontvangt de inkomstenvrijlating van een medisch urenbeperkte. Deze inkomstenvrijlating is alleen van toepassing als de andere vrijlatingen uit lid 1 en 4 niet van toepassing zijn.

  • 8.

    De gemeente past een inkomstenvrijlating automatisch toe.

  • 9.

    Als dezelfde uitkeringsperiode wordt gezien:

    • a.

      de periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking die korter is dan 30 dagen wordt voortgezet;

    • b.

      de situatie van voortzetting van een uitkering die in een andere gemeente al werd ontvangen;

    • c.

      de situatie van na wijziging van bijvoorbeeld woon- of gezinssituatie en de uitkering met een andere norm doorloopt.

  • 10.

    De inwoner heeft geen recht op inkomstenvrijlating als hij inkomsten uit arbeid heeft en deze inkomsten niet gemeld heeft. De inwoner heeft dan niet voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht.

5.3.5 Vrijlaten van vermogen

PW

  • 1.

    De waarde van een uitvaartverzekering wordt niet tot het vermogen gerekend. Ook uitvaartverzekeringen voor minderjarige kinderen worden niet tot het vermogen gerekend.

  • 2.

    De waarde van een auto/motor, ouder dan 8 jaar, wordt niet tot het vermogen gerekend. Voor een oldtimer of exclusief model auto/motor geldt dat de waarde aangetoond moet worden door de inwoner, bijvoorbeeld via een taxatierapport. Een waarde gerekend volgens de ANWB-koerslijst hoger dan € 2.300,- wordt meegenomen bij het vaststellen van het vermogen.

  • 3.

    De waarde van een caravan/camper/brommer/scooter/boot etc. wordt meegenomen bij het vaststellen van het vermogen als de waarde hoger is dan € 2.300,-. De inwoner moet de waarde aantonen, bijvoorbeeld via een taxatierapport.

5.4 Bijzondere bijstand

PW | Verordening

In Bijlage 1 worden voorzieningen waar vaak bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd beschreven.

Ook de voorwaarden en de wijze waarop de aanvraag beoordeeld wordt staan in deze bijlage vermeld.

5.4.1 Hoogte bijzondere bijstand

PW

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald volgens het kostenoverzicht zoals opgenomen in Bijlage 2, of anders maximaal de bedragen genoemd in de Nibud prijzengids. De bedragen uit Bijlage 2 worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

5.4.2 Beoordelen aanvraag

PW

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden aangevraagd voor kosten die nog niet zijn gemaakt of kosten waarvan de factuur niet ouder is dan één maand.

  • 2.

    Bijzondere bijstand kan alleen worden aangevraagd voor kosten die in Nederland zijn gemaakt.

5.4.3 Draagkracht, inkomen en vermogen

PW

  • 1.

    Voor een aanvraag bijzondere bijstand wordt de draagkrachtperiode vastgesteld voor 12 maanden, de ingangsdatum is de eerste van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Als binnen de draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag bijzondere bijstand wordt ingediend, dan wordt de draagkracht niet nog een keer beoordeeld. In dit geval worden de kosten van de nieuwe aanvraag verrekend met de resterende draagkracht in die periode.

  • 3.

    Bij bijzondere omstandigheden kan de duur van de draagkrachtperiode en de hoogte van de draagkracht tijdens de draagkrachtperiode worden gewijzigd.

  • 4.

    Bij de beoordeling van de draagkracht wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm.

  • 5.

    Tot een inkomen van 110% van de bijstandsnorm is er geen draagkracht.

  • 6.

    Van het inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm, wordt rekening gehouden met 20% draagkracht.

  • 7.

    Van het inkomen tussen 120% en 150% van de bijstandsnorm, wordt rekening gehouden met 40% draagkracht.

  • 8.

    Bij een inkomen hoger dan 150% van de bijstandsnorm, wordt rekening gehouden met 100% draagkracht. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 9.

    Als de inwoner een goede financiële buffer heeft, wordt dat deel van het vermogen gezien als 100% draagkracht.

  • 10.

    De eigen bijdrage voor de Wlz wordt op de draagkracht in mindering gebracht.

  • 11.

    Het verschil tussen de kosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen en de draagkracht bepaalt de hoogte van de bijzondere bijstand.

5.4.4 Betaling

PW

De bijzondere bijstand wordt uitbetaald op de volgende manier:

  • -

    aan degene die een product of hulp levert (via een prijsopgave, offerte of pro forma nota); of

  • -

    aan de inwoner (via een factuur of ander bewijsstuk); of

  • -

    aan de inwoner (via een prijsopgave, offerte of pro forma nota). De inwoner overlegt achteraf de definitieve factuur, waaruit blijkt dat de inwoner heeft betaald.

5.5 Individuele inkomenstoeslag

5.5.1 Aanvraag en Peildatum

PW

Een individuele inkomenstoeslag wordt toegekend per peildatum.

5.5.2 Geen zicht op inkomensverbetering

PW

Een inwoner heeft geen uitzicht op verbetering van het inkomen als hij:

  • a.

    niet kan werken en een uitkering voor volledige arbeidsongeschiktheid ontvangt; of

  • b.

    een WAJONG-uitkering heeft; of

  • c.

    arbeidsbeperkt is en voor verbetering van het inkomen hulp ontvangt van de gemeente of het UWV; of

  • d.

    op peildatum geen volledige arbeidsplicht heeft voor minimaal 6 maanden; of

  • e.

    volgens persoonlijke omstandigheden geen uitzicht heeft op verbetering van het inkomen.

5.6 Armoede

Er wordt bij een aanvraag voor een voorziening uit deze paragraaf geen rekening gehouden met toegepaste verlagingen van de bijstand als gevolg van het niet hebben van woonlasten.

5.6.1 Kindpakket

5.6.1.1Sport, cultuur en diplomazwemmen

Gemeentewet | Verordening

  • 1.

    Een ouder kan voor zijn/haar kind van 0 tot 18 jaar een voorziening aanvragen voor:

    • a.

      deelname aan sportieve activiteiten van maximaal € 250,- per jaar; of

    • b.

      culturele activiteiten van maximaal € 450,- per jaar.

  • Deze voorziening wordt één keer per 12 maanden (sport/cultuur/) verstrekt. Bij zwemles zonder diplomagarantie in het buitenbad is het toegestaan om binnen 12 maanden ook een voorziening voor sport of cultuur aan te vragen.

  • 2.

    Een ouder kan voor zijn/haar kind van 4 tot 18 jaar een voorziening aanvragen voor deelname aan zwemles (diplomazwemmen). Het diplomazwemmen bestaat uit:

    • a.

      zwemlessen met een diploma A-B-C garantie volgens het zwem A-B-C; of

    • b.

      zwemlessen met een diploma A garantie volgens het zwem A-B-C. Dit kan worden uitgebreid naar een diploma B-C garantie; of

    • c.

      zwemlessen zonder diploma A-B-C garantie.

  • Deze voorziening wordt één keer per 24 maanden (zwemles met diplomagarantie) verstrekt. De ouder of verzorgende betaalt zelf de kosten van inschrijving en het diploma.

  • 3.

    Het Jeugdfonds Sport & Cultuur voert de voorzieningen uit. Via een tussenpersoon kan een ouder elk moment een aanvraag indienen bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Het Jeugdfonds Sport & Cultuur beoordeelt de aanvraag.

5.6.1.2Schoolkosten en computer

Gemeentewet | Verordening

  • 1.

    Een ouder kan voor zijn/haar kind van 0 tot 18 jaar één keer per jaar een kindpas aanvragen. Een kindpas is een betaalpas waarmee onder andere kleding, jassen, schoenen en leesboekjes kan worden gekocht. Deze pas kan ieder jaar van 1 januari tot en met 31 oktober worden aangevraagd en kan worden besteed van 1 januari tot en met 31 december.

  • 2.

    Een ouder kan voor zijn/haar kind van 4 tot 18 jaar in het basis- of voortgezet onderwijs voorzieningen aanvragen voor:

    • a.

      schoolspullenpas. De Schoolspullenpas is een betaalpas waarmee schoolspullen zoals schriften, pennen, etuis, tassen en rekenmachines kunnen worden gekocht. Deze pas kan ieder schooljaar worden aangevraagd van 1 januari tot en met 31 oktober en kan worden besteed van 1 januari tot en met 31 december. De bijdrage is € 25,- het basisonderwijs, € 150,- voor de brugklas en € 75,- voor de overige jaren in het voortgezet onderwijs;

    • b.

      fiets met een eigen bijdrage van € 10,- of € 50,- bij een fiets met versnellingen (1x per 5 jaar);

    • c.

      computer voor het gezin met kinderen vanaf 7 jaar (1x per 3 jaar);

    • d.

      laptop voor een kind op het voortgezet onderwijs met eigen bijdrage van € 50,- (1x per 3 jaar);

    • e.

      grafische rekenmachine voortgezet onderwijs (eenmalig € 75,-). Dit bedrag wordt op de Schoolspullenpas gezet.

  • 3.

    Stichting Leergeld voert de voorzieningen uit. Een ouder kan zelf of met hulp van een tussenpersoon een aanvraag indienen bij Stichting Leergeld. Stichting Leergeld beoordeelt de aanvraag.

5.6.1.3Baby- en kindpakket

Gemeentewet | Verordening

  • 1.

    Een (aanstaande) ouder kan voor zijn/haar kind twee pakketten aanvragen, namelijk:

    • a.

      één babystartpakket voor de geboorte van een baby. Het babypakket bestaat onder andere uit kleding in de maten 50/56 en 62/68. Dit pakket kan worden aangevraagd tijdens de zwangerschap.

    • b.

      één kindpakket (dreumes). Het vervolgpakket bestaat onder andere uit kleding in de maten 74/80 en 86/92. Dit pakket kan worden aangevraagd wanneer het kind kledingmaat 62/68 heeft.

  • 2.

    Stichting Babyspullen voert deze voorziening uit. Een ouder kan via een tussenpersoon of Stichting Leergeld een aanvraag indienen bij Stichting Babyspullen. De tussenpersoon beoordeelt de aanvraag.

5.6.2 Meedoenregeling

Gemeentewet | Verordening

  • 1.

    Een inwoner, zoals beschreven in artikel 5.3.2.1 van de verordening, kan eens in de 12 maanden een bijdrage aanvragen van € 300,- per persoon.

  • 2.

    De Meedoenregeling wordt toegekend per peildatum.

  • 3.

    Inwoners die eerder de regeling Participatie en Werk of Maatschappelijke deelname voor ouderen hebben ontvangen, kunnen 12 maanden na de laatste toekenningsdatum de Meedoenregeling aanvragen (overgangsregeling).

5.6.3 Regeling Sport & Cultuur voor volwassenen

Gemeentewet / Verordening

  • 1.

    Een inwoner, zoals beschreven in artikel 5.3.3.1 van de verordening, kan eens in de 12 maanden een bijdrage aanvragen van € 250,- voor deelname aan een sportieve of culturele activiteit.

  • 2.

    Het Volwassenenfonds Sport & Cultuur voert de regeling uit. Via een tussenpersoon kan een inwoner elk moment een aanvraag indienen bij het Volwassenenfonds Sport & Cultuur. Het Volwassenenfonds Sport & Cultuur beoordeelt de aanvraag.

  • 3.

    Het Volwassenenfonds Sport & Cultuur betaalt de bijdrage (contributie/lesgeld) direct uit aan de sportvereniging, cultuurinstelling of winkel.

  • 4.

    Als de maximale bijdrage niet volledig wordt besteed aan contributie/lesgeld, dan is het mogelijk om voor het resterende bedrag attributen (sportspullen) aan te vragen (tot een maximaal bedrag van € 75,-). Het overblijvende bedrag kan niet worden uitbetaald.

5.6.4 Regeling gratis openbaar vervoer

5.6.4.1 Aanvraag

Gemeentewet | Verordening

  • 1.

    Een inwoner, zoals beschreven in artikel 5.3.4.1 van de verordening, kan op elk moment van het jaar voor zichzelf en/of zijn/haar minderjarige kinderen van 12 tot en met 17 jaar een aanvraag indienen voor een OV-pas.

  • 2.

    Kinderen van 0 tot 4 jaar reizen altijd gratis en ontvangen geen OV-pas.

  • 3.

    Kinderen van 4 tot en met 11 jaar ontvangen in principe geen OV-pas. Kinderen van 4 tot en met 11 jaar reizen onder begeleiding gratis mee op de OV-pas van een volwassene (maximaal 3 kinderen per volwassene).

  • 4.

    In afwijking op het eerste lid, kunnen kinderen van 4 tot en met 11 jaar een OV-pas aanvragen, indien blijkt dat het kind wel zelfstandig reist.

  • 5.

    De OV-pas is persoonsgebonden.

  • 6.

    Als aan de inwoner een OV-pas is verstrekt, kan deze door de gemeente automatisch worden verlengd.

  • 7.

    De OV-pas kan geblokkeerd of niet verlengd worden, als blijkt dat de pas niet volgens de afspraken is gebruikt.

5.6.4.2 Gebruik

  • 1.

    De OV-pas kan worden gebruikt voor het Openbaar Vervoer van Arriva binnen de regio Zuid-Holland Noord en Syntuslijnen 195, 295, 106 en 107.

  • 2.

    De OV-pas kan onbeperkt worden gebruikt binnen de daluren. Daluren zijn op werkdagen voor 6.30 uur, tussen 9.00 uur en 16.00 uur, na 18.30 uur en in de weekenden en op feestdagen de hele dag.

5.6.4.3 Toetsen en beëindigen

  • 1.

    De gemeente controleert inwoners die een OV-pas hebben, maar die gedurende het kalenderjaar uitstromen naar werk of verhuizen naar een andere gemeente. Ook controleert de gemeente via een steekproef inwoners die een OV-pas hebben, maar geen bijstandsuitkering of in de 12 maanden voorafgaand aan de steekproef geen minimaregeling hebben ontvangen. De steekproef omvat 10% van deze doelgroep (AOW-gerechtigden uitgezonderd). De steekproef kan als dat nodig is worden uitgebreid.

  • 2.

    De steekproef vindt jaarlijks plaats in maart. Als uit de steekproef blijkt dat een inwoner niet (meer) aan de voorwaarden voldoet, wordt de OV-pas per 1 januari van het volgende jaar gestopt.

  • 3.

    Bij vertrek uit de gemeente en bij overlijden stopt de OV-pas per eerst mogelijke datum.

  • 4.

    Inwoners kunnen de OV-pas opzeggen bij de gemeente. De OV-pas wordt gestopt per de eerst mogelijk datum.

5.7 Zorgkosten

5.7.1 De collectieve zorgverzekering

5.7.1.1 Aanvraag

PW | Verordening

  • 1.

    De inwoner kan ieder jaar voor 1 januari een aanvraag indienen via www.gezondverzekerd.nl. De gemeente beoordeelt de aanvraag.

  • 2.

    De inwoner kan op de volgende momenten deelnemen:

    • a.

      per 1 januari van het volgende verzekeringsjaar; of

    • b.

      bij geboorte, adoptie of opname pleegkind binnen het gezin, zodra de zorgverzekeraar akkoord is met de deelname; of

    • c.

      bij ontstaan van de verzekeringsplicht zodra de zorgverzekeraar akkoord is met de deelname; of

    • d.

      bij verhuizing naar de gemeente Krimpenerwaard, zodra de zorgverzekeraar akkoord is met de deelname.

5.7.1.2 Toetsen en beëindigen

PW | Verordening

  • 5.

    De gemeente controleert inwoners die een collectieve zorgverzekering hebben, maar die gedurende het verzekeringsjaar uitstromen naar werk of verhuizen naar een andere gemeente. Ook controleert de gemeente via een steekproef inwoners die een collectieve zorgverzekering hebben, maar geen bijstandsuitkering ontvangen. De steekproef omvat 10% van de niet-uitkeringsgerechtigden zonder AOW-uitkering. De steekproef kan als dat nodig is worden uitgebreid.

  • 6.

    De steekproef vindt jaarlijks plaats in de eerste week van september over het lopende jaar.

  • 7.

    Als (uit de steekproef) blijkt dat een inwoner niet (meer) aan de voorwaarden voldoet, wordt de collectieve zorgverzekering per 1 januari van het volgende jaar gestopt.

  • 8.

    Bij vertrek uit de gemeente en bij overlijden stopt de collectieve zorgverzekering per eerst mogelijke datum.

  • 9.

    Inwoners kunnen de collectieve zorgverzekering tijdens het verzekeringsjaar opzeggen bij de gemeente of de zorgverzekeraar. De verzekering wordt gestopt per de eerst mogelijk datum; dit is in principe 1 januari van het volgende verzekeringsjaar. De inwoner is verantwoordelijk voor het op tijd opzeggen van de zorgverzekering bij de zorgverzekeraar.

  • 10.

    Als de collectieve zorgverzekering stopt heeft de inwoner geen recht meer op een bijdrage.

5.7.1.3 Betalen

PW | Verordening

  • 1.

    De gemeente betaalt een maandelijkse bijdrage in de premie. Deze wordt uitbetaald aan de zorgverzekeraar.

  • 2.

    De bijdrage is € 15,- per persoon per maand voor een collectieve aanvullende zorgverzekering.

  • 3.

    De bijdrage is € 35,- per persoon per maand voor een collectieve aanvullende zorgverzekering, waarbij ook het wettelijk eigen risico is (mee)verzekerd.

  • 4.

    De inwoner is zelf verantwoordelijk voor de premiebetaling aan de zorgverzekeraar.

5.7.2 Meerkosten chronisch zieken en inwoners met een beperking

Wmo | Verordening

Deze voorziening is er voor inwoners met een laag inkomen die chronisch ziek zijn of een beperking hebben en hierdoor hoge ziektekosten hebben. In deze paragraaf worden de verdere regels besproken.

 

5.7.2.1 Doelgroep

Wmo | Verordening

De doelgroep van deze voorziening is de inwoner met laag inkomen of een laag besteedbaar inkomen vanwege schulden, die:

  • a.

    in het peiljaar meerkosten heeft gehad vanwege een chronische ziekte of beperking; of

  • b.

    in het peiljaar voor zijn/haar kind aannemelijke meerkosten heeft gehad vanwege een chronische ziekte of beperking.

5.7.2.2 Meerkosten

Wmo | Verordening

  • 1.

    Er wordt geacht sprake te zijn van meerkosten als gevolg van een chronische ziekte of beperking als in het peiljaar het volledig verplicht eigen risico in rekening is gebracht en de inwoner:

    • a.

      een indicatie heeft voor een maatwerkvoorziening volgens de Wmo; of

    • b.

      een indicatie heeft voor zorg volgens de Wlz; of

    • c.

      een gehandicaptenparkeerkaart bestuurder of passagier heeft; of

    • d.

      dubbele kinderbijslag ontvangt van de SVB, vanwege de chronische ziekte of beperking van zijn/haar kind; of

    • e.

      bijzondere bijstand ontvangt voor:

      • bewassing;

      • kledingslijtage;

      • stookkosten;

      • maaltijdvoorziening; of

    • f.

      een uitkering ontvangt voor volledige arbeidsongeschiktheid; of

    • g.

      een maatwerkvoorziening ontvangt volgens de Jeugdwet voor respijtzorg, persoonlijke begeleiding of verzorging.

  • 2.

    Indien de inwoner niet voldoet aan één van de indicaties uit lid 1, kan de inwoner met een bewijs (bijvoorbeeld een diabetespas, medicijnoverzicht van de apotheek, of een document waaruit blijkt dat de inwoner een chronische ziekte heeft) aantonen dat hij of zij een chronische ziekte of een beperking heeft. De gemeente gaat er dan van uit dat sprake is van meerkosten.

  • 3.

    De indicatie moet in het peiljaar zijn afgegeven voor minimaal 6 maanden.

  • 4.

    De voorwaarde dat het volledig verplicht eigen risico in rekening moet zijn gebracht is niet van toepassing bij kinderen.

5.7.2.3 Hoogte

Wmo | Verordening

De bijdrage is eens per kalenderjaar € 300,- per inwoner.

6 Afspraken tussen inwoner en gemeente

In de Verordening is beschreven op welke manier de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Opgenomen is hoe de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Verder wordt in de Verordening beschreven wat de gemeente doet als de inwoner zich niet houdt aan de afspraken die te maken hebben met Werk en Participatie. In dit hoofdstuk staat wat de gemeente doet als inwoners zich niet houden aan de verplichting om informatie te verschaffen, en op welke manier een uitkering van de inwoner wordt teruggevorderd.

 

6.1 Boete

6.1.1 Overtreden inlichtingenplicht

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    Als de inwoner niet voldoet aan de inlichtingenplicht legt de gemeente een boete of waarschuwing op.

  • 2.

    De inwoner informeert de gemeente zo snel en volledig mogelijk (uiterlijk binnen één maand) over alles wat van belang is voor de uitkering.

6.1.2 Onderzoek

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    De gemeente start een onderzoek als de inwoner zich niet heeft gehouden aan de inlichtingenplicht. Het onderzoek wordt gestart als de inwoner de kans heeft gehad om bezwaar in te dienen tegen het besluit om terug te vorderen.

  • 2.

    In het onderzoek wordt er gekeken waarom de inwoner zich niet heeft gehouden aan de afspraak om de gemeente te informeren over alles wat van belang is voor de uitkering; dit onderzoek wordt vastgelegd.

6.1.3 Bepalen hoogte boete

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    Bij het bepalen van de hoogte van de boete kijkt de gemeente of deze binnen maximaal 24 maanden kan worden betaald door de inwoner.

  • 2.

    De hoogte van de boete hangt af van de overtreding:

    • a.

      als bewust (met opzet) de informatie niet is verstrekt is de boete maximaal 24 maal 5% van de bijstandsnorm;

    • b.

      bij grove schuld is de boete maximaal 18 maal 5% van de bijstandsnorm;

    • c.

      bij normale verwijtbaarheid is de boete maximaal 12 maal 5% van de bijstandsnorm;

    • d.

      bij verminderde verwijtbaarheid is de boete maximaal een bedrag ter hoogte van 6 maal 5% van de geldende bijstandsnorm;

  • 3.

    Wanneer de inwoner tijdens het opleggen van de boete inkomsten heeft, en geen uitkering, wordt geen rekening gehouden met het inkomen dat hoger is dan de bijstandsnorm en wordt geen rekening gehouden met een goede financiële buffer.

  • 4.

    Als de inwoner opnieuw de inlichtingenplicht niet nakomt wordt de hoogte van de boete bepaald volgens de regels van lid 1 tot en met 3.

6.1.4 Waarschuwing

PW | IOAW | IOAZ |Verordening

  • 1.

    De gemeente geeft geen boete maar een waarschuwing als:

    • a.

      het benadelingsbedrag voor de gemeente door de overtreding van de inlichtingenplicht niet hoger is dan € 150,-; of

    • b.

      de inwoner binnen een maand onjuiste, niet volledige of geen inlichtingen heeft gegeven, maar hierna alsnog binnen een maand toch zelf de inlichtingen verstrekt.

    • c.

      de inwoner geen inlichtingen verstrekt, waarbij achteraf nog een nabetaling aan de inwoner volgt.

  • 2.

    Als de inwoner binnen een periode van twee jaar nadat een waarschuwing is gegeven opnieuw de inlichtingenplicht overtreedt met een benadelingsbedrag dat lager is dan € 150,-, kan niet opnieuw een waarschuwing worden gegeven maar wordt een boete opgelegd van € 150,-.

6.1.5 Geen boete of waarschuwing

  • 1.

    Er wordt geen boete opgelegd en er wordt geen waarschuwing gegeven als de inlichtingenplicht niet wordt nagekomen als het gaat om wijzigingen in de situatie van een inwonend meerderjarig kind van 27 jaar of ouder. Hierbij kan het gaan om een wijziging in de studie (stoppen of starten), verhuizing (in komen wonen of vertrekken) en het bereiken van de leeftijd van 27 jaar.

  • 2.

    Er wordt geen waarschuwing gegeven als de inwoner niet voldoet aan de inlichtingenplicht én er geen sprake is van een benadelingsbedrag.

6.2 Terugvorderen uitkering

6.2.1 Bevoegdheid gemeente

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid om een uitkering op te schorten, te herzien, in te trekken, terug te vorderen en te bruteren.

  • 2.

    De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid om af te zien van (verdere) terugvordering en een terugvordering/boete kwijt te schelden binnen de kaders van de wetten.

  • 3.

    Als er bijzondere omstandigheden zijn kan de gemeente besluiten om geheel of gedeeltelijk af te zien van het gebruik van deze bevoegdheden.

6.2.2 Uitzonderingen terugvorderen

PW | IOAW | IOAZ

De gemeente vordert geen uitkering terug als voldaan is aan de inlichtingenplicht en als:

  • a.

    de inwoner werk heeft aanvaard en uitstroomt uit de uitkering en er een terugvorderingsbedrag is ontstaan van maximaal € 700,-. De oorzaak van de terugvordering is dat de werkgever het loon achteraf betaalt of de loonstrook achteraf verstrekt.

  • b.

    de ten onrechte verstrekte uitkering lager is dan € 150,-; dit zogenaamde kruimelbedrag is het bedrag dat overblijft na verrekening van het openstaande vakantiegeld of een nabetaling van bijstand.

  • c.

    de uitkering wordt beëindigd door werk, een AOW-uitkering, of samenwoning, en er recht bestaat op heffingskortingen over het hele jaar.

6.2.3 Bruteren

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    Als de inwoner het niet te verwijten is dat de terugvordering niet binnen een kalenderjaar is afgelost en niet door het schenden van de inlichtingenplicht is ontstaan, wordt afgezien van het bruteren van de vordering.

  • 2.

    Als de vordering (na het verlopen van de betalingstermijn van 6 weken) in het volgende kalenderjaar niet volledig is afgelost, wordt het restbedrag alsnog gebruteerd.

6.2.4 Stoppen met terugvorderen

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    In de wet is bepaald wanneer de gemeente kan stoppen met terugvorderen bij vorderingen die zijn ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht (artikel 58, lid 7 PW, artikel 25 lid 2 en 3, IOAW/IOAZ). Deze voorwaarden gelden ook voor vorderingen die niet zijn ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht. In dit geval wordt geen termijn van 10 jaar, maar van 5 jaar, aangehouden.

  • 2.

    De inwoner kan een verzoek indienen om af te zien van (verdere) terugvordering.

6.2.5 Schuldregeling

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan besluiten om te stoppen met het terugvorderen als:

    • a.

      de inwoner zijn schulden niet kan betalen; en

    • b.

      als er anders geen schuldregeling tot stand komt; en

    • c.

      de gemeente bij de schuldregeling het deel krijgt waar zij wettelijk recht op heeft.

  • 2.

    Een besluit om te stoppen met terugvorderen bij een schuldenregeling wordt ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      de schuldregeling niet tot stand komt binnen 12 maanden nadat het besluit om te stoppen met terugvorderen is genomen;

    • b.

      de inwoner de vordering aan de gemeente niet volgens de schuldregeling betaalt;

    • c.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft doorgegeven en de juiste gegevens tot een ander besluit zouden leiden.

6.2.6 Kwijtschelden bij een lening

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    Als de uitkering is verstrekt als geldlening, dan wordt het restant van de geldlening kwijtgescholden als de inwoner 36 maanden binnen een periode van 42 maanden de aflossingsafspraken volledig is nagekomen. De inwoner hoeft hiervoor geen verzoek in te dienen.

  • 2.

    Leningen die verstrekt zijn voor de doelen die genoemd worden in artikel 48, lid 2 onder a, b of c van de PW worden niet kwijtgescholden.

6.2.7 Stoppen met terugvorderen niet mogelijk

PW | IOAW | IOAZ

De gemeente ziet niet af van (verdere) terugvordering als de openstaande bedragen door pand of hypotheek op een goed of op goederen zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.

6.2.8 Terugbetalen

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    Vorderingen worden voor zover mogelijk in één keer terugbetaald.

  • 2.

    Als het mogelijk is worden openstaande vorderingen via de uitkering verrekend. Het aflossingsbedrag is 5% van de bijstandsnorm.

  • 3.

    Op verzoek van de inwoner kan een betalingsafspraak worden gemaakt als terugbetaling binnen een gestelde termijn door de financiële situatie van de inwoner niet mogelijk is.

  • 4.

    Het verzoek om een betalingsafspraak wordt afgewezen als de inwoner een goede financiële buffer heeft.

  • 5.

    Het uitgangspunt bij een betalingsafspraak is dat de gehele terugbetaling plaatsvindt binnen drie jaar.

  • 6.

    Als de inwoner met een inkomen hoger dan de bijstandsnorm kan aantonen dat terugbetaling binnen drie jaar onmogelijk is, dan wordt de betalingsafspraak afgestemd op de persoonlijke situatie. Uitgangspunt hierbij is een aflossing van 35% van het inkomen boven de bijstandsnorm. Dit komt bovenop de verplichte minimale aflossing van 5% van de bijstandsnorm.

  • 7.

    Als de inwoner werk vindt loopt de betalingsafspraak door tot een jaar na het eindigen van de uitkering. Na deze periode wordt de betalingsafspraak opnieuw bekeken.

  • 8.

    Bij een aanmaning worden er incassokosten in rekening gebracht.

6.2.9 Volgorde van terugbetalen

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente hanteert de volgende volgorde bij het aflossen op verschillende vorderingen: boete, fraudevordering, overige vorderingen en geldlening.

  • 2.

    Als het om dezelfde soort vorderingen gaat lost de inwoner eerst af op de oudste vordering.

  • 3.

    De inwoner lost niet eerst af op de boete als:

    • a.

      een derde schuldeiser beslag legt. Dan wordt eerst de openstaande vordering door het teveel betalen van een uitkering teruggevraagd;

    • b.

      het bruteren van het openstaande fraude bedrag voorkomen kan worden door de inwoner eerst de openstaande fraudevordering terug te laten betalen;

    • c.

      de inwoner al aflost op een vordering en deze vordering bijna is afbetaald.

7 Van oud naar nieuw

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke beleidsregels vervangen worden door deze beleidsregels en wanneer deze beleidsregels ingaan. Hier is ook opgenomen dat de gemeente met regelmaat beoordeelt of de beleidsregels nog goed werken, wat de officiële naam is van deze beleidsregels en dat de gemeente van deze beleidsregels kan afwijken als dit echt nodig is.

 

7.1 Onderzoek naar de werking van de beleidsregels

Gemeentewet

  • 1.

    De gemeente heeft de mogelijkheid om te onderzoeken of de beleidsregels voldoende bijdragen aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • 2.

    De gemeente bespreekt een verslag van dit onderzoek en past de beleidsregels aan als dat nodig is.

7.2 Afwijken van de beleidsregels (hardheidsclausule)

Gemeentewet | Awb

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze beleidsregels als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten en Verordening of de doelen van deze beleidsregels door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

 

7.3 Intrekken oude beleidsregels

De Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2023, welke is vastgesteld op 20 december 2022, wordt hierbij ingetrokken.

 

7.4 Overgangsrecht

Gemeentewet

Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2024, past de gemeente de meest gunstige beleidsregels toe.

 

7.5 Ingangsdatum en naam

Gemeentewet

  • 1.

    Deze beleidsregels worden genoemd: Beleidsregels Werk, Participatie en Inkomen Krimpenerwaard 2024.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 maart 2024.

Aldus besloten in de vergadering van het college en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op 20 februari 2024.

De secretaris,

J. Hennip

de burgemeester,

Ir. J. Beenakker

Bijlage 1: Bijzondere bijstand

 

Werkwijze Beoordeling aanvraag

 

Stap 1: doel

Welk doel wil de inwoner bereiken?

  • -

    Bepaal de doelen.

  • -

    Bespreek met de inwoner wat hij/zij wil bereiken en wat de inwoner daarbij nodig heeft.

Wat wil de inwoner? Wat wil de gemeente? Is er een gedeeld doel?

 

Stap 2: grondwaarde

Kan het gewenste doel worden ondersteund vanuit de principes van de wetten en de belangrijkste waarden van de gemeente?

 

Stap 3: overwegingen

Bekijk de doelen op korte en lange termijn, voor de inwoner en de omgeving. Wat zijn de overwegingen?

 

Overwegingen zijn:

  • Mogelijkheden en vaardigheden van de inwoner: gaat het werken?

  • Wat kan de inwoner en hoe kom je daar achter?

  • Leidende werkprincipes en uitgangspunten van de gemeente.

  • Wat betekent het voor de korte en lange termijn als je het besluit wel of juist niet neemt?

  • Wat betekent het voor de inwoner en zijn omgeving als je het besluit wel of niet neemt?

  • De financiën van de gemeente.

  • Wat zijn de maatschappelijke kosten als je het besluit wel of niet neemt?

  • Is het zuiver in de bedoeling?

  • Hoe wegen je eigen normen en waarden mee bij het nemen van een besluit?

Stap 4: randvoorwaarden (wet- en regelgeving)

Wat zijn de juridische en organisatorische randvoorwaarden om de oplossing mogelijk te maken? Onder welke voorwaarden kan het plan tot uitvoering komen.

 

Geef waar mogelijk de wetsartikelen aan die de randvoorwaarden bepalen.

Bespreek wat van de inwoner, van de gemeente en van betrokken hulpverleners wordt verwacht.

 

Vaak aangevraagde voorzieningen

 

Voorziening

Voorwaarden

Bedrag

Woonkostentoeslag (WKT)

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor woonkostentoeslag, als:

  • a.

    huurtoeslag niet toereikend is;

  • b.

    inwoner actief zoekt naar een goedkopere woning en deze accepteert.

De bijzondere bijstand wordt verleend voor maximaal 12 maanden. Deze termijn kan bij bijzondere omstandigheden worden verlengd, eventueel als geldlening.

 

Woonkosten bij koopwoning:

  • a.

    de hypotheekrente, niet zijnde de aflossing of de premie van een spaarhypotheek;

  • b.

    het rioolrecht;

  • c.

    het eigenaarsdeel waterschapslasten voor zover geen kwijtschelding is verleend;

  • d.

    de erfpachtcanon;

  • e.

    de premie opstalverzekering;

  • f.

    het eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting voor zover geen kwijtschelding is verleend.

Bij een koopwoning wordt de (te verkrijgen) voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting in verband met renteaftrek van de Belastingdienst in mindering gebracht op de bijzondere bijstand.

  • -

    Hoogte is afhankelijk van maximale subsidiabele huurgrens.

  • -

    Hoogte is afhankelijk van de woonkosten bij koopwoning.

Verhuiskosten

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor verhuiskosten. Onder verhuiskosten wordt verstaan:

  • -

    de eerste (gebroken) maand huur of dubbele huur en administratiekosten (om niet);

  • -

    de waarborgsom (geldlening);

  • -

    de transportkosten (om niet).

Inrichtings- en stofferingskosten

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor inrichtings- en stofferingskosten.

  • -

    Inrichtingskosten: duurzame gebruiksgoederen (geldlening of om niet).

  • -

    Stofferingskosten: o.a. verf, behang, raambekleding en vloerbedekking (om niet).

  • -

    Hoogte wordt bepaald volgens het kostenoverzicht (bijlage 2) of anders maximaal de bedragen genoemd in de Nibud prijzengids. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

  • -

    Anders: goedkoopst mogelijke passende voorziening.

Bijstand aan jongmeerderjarigen (18, 19 of 20 jaar)

De gemeente kan aanvullende bijstand verlenen aan jongmeerderjarigen, als:

  • -

    de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de jongerennorm;

  • -

    de jongmeerderjarige zelfstandig woont;

  • -

    geen beroep kan worden gedaan op ouders, omdat:

    • a.

      de middelen van de ouder(s) niet toereikend zijn; of

    • b.

      ouders de onderhoudsplicht niet nakomen.

    • c.

      er andere bijzondere omstandigheden zijn waardoor geen beroep wordt gedaan op de draagkracht van de ouders.

Het recht op bijzondere bijstand wordt in ieder geval beëindigd met ingang van de datum waarop de 21-jarige leeftijd wordt bereikt.

  • -

    De hoogte van bijzondere bijstand is maximaal de algemene bijstandsnorm voor 21 jaar en ouder exclusief vakantietoeslag.

Medische kosten

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor medische kosten (werkwijze omgekeerde toets).

De gemeente verleend geen bijzondere bijstand voor:

  • -

    (wettelijke) eigen bijdrage.

  • -

    wettelijk en vrijwillig eigen risico.

Dieetkosten

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor dieetkosten. De inwoner moet volgens medische redenen een bepaald dieet volgen. Dit dieet brengt meerkosten met zich mee.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald volgens de Nibud prijzenlijst.

Kleding

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor kleding, als

het een gevolg is van een plotselinge toename of afname van het lichaamsgewicht vanwege een medische oorzaak.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald volgens de Nibud-prijzengids.

Reiskosten voor bezoek gezinsleden of naaste familieleden

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor reiskosten als er geen sprake is van een voorliggende voorziening en deze kosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

 

Onder gezinsleden of naaste familieleden worden verstaan: de partner of bloedverwanten in de eerste of tweede graad.

 

Onder reiskosten worden verstaan:

  • a.

    het bezoek aan een gezinslid of naast familielid dat langer verblijft in een ziekenhuis. Daarvan is sprake indien het afleggen van de bezoeken langer dan 2 weken voortduurt. Alleen reiskosten die ná 2 weken worden gemaakt kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen;

  • b.

    het bezoek aan een gezinslid of naast familielid, dat verblijft in een instelling, niet zijnde ziekenhuis, als bedoeld in de wet of de Wet langdurige zorg of thuis wordt verzorgd dan wel verpleegd;

  • c.

    het bezoek van de ouder(s) voor het bezoek aan de instelling, niet zijnde een ziekenhuis, waar hun kind verblijft;

  • d.

    het bezoek aan een in Nederland gedetineerd gezinslid of naast familielid.

De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijke reiskosten op basis van het tarief van het Openbaar Vervoer, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding per kilometer.

 

Bij de bepaling van de hoogte van de kilometervergoeding wordt aangesloten bij de vergoeding van de Belastingdienst.

 

Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB-routeplanner.

Reiskosten schoolgaande minderjarige kinderen

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke reiskosten van minderjarige (ten laste komende) kinderen, als er:

  • a.

    geen sprake is van bijzonder leerlingenvervoer; en

  • b.

    geen vergelijkbaar onderwijsinstituut dichterbij huis is waar het kind onderwijs kan volgen; en

  • c.

    de reisafstand enkele reis tussen de woning van het kind en de school meer bedraagt dan 10 kilometer, gerekend over de kortste afstand; en

  • d.

    het kind voltijds onderwijs volgt op de betreffende school; en

  • e.

    het onderwijs noodzakelijk is voor het betreffende kind.

De bijzondere bijstand wordt verleend voor maximaal 10 maanden per schooljaar. Ook kan er een jaarkaart worden verleend als dit goedkoper is dan een abonnement van 10 maanden. Een jaarkaart kan worden verleend als de aanvraag voor de herfstvakantie wordt ingediend.

 

Eventueel kan ook een kilometervergoeding worden verstrekt bij eigen vervoer.

De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijke reiskosten op basis van het tarief van het Openbaar Vervoer (op basis van goedkoopste optie), dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding per kilometer.

 

Bij de bepaling van de hoogte van de kilometervergoeding wordt aangesloten bij de vergoeding van de Belastingdienst.

 

Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB-routeplanner.

Bewindvoering

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten bewindvoering.

Onder kosten bewindvoering wordt verstaan:

  • a.

    curatele;

  • b.

    beschermingsbewind;

  • c.

    mentorschap,

wat is uitgesproken door de rechter.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Budgetbeheer

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van budgetbeheer als de noodzaak is vastgesteld door een consulent schulddienstverlening.

De hoogte en duur van de bijzondere bijstand wordt afgestemd met de consulent Schulddienstverlening.

Eigen bijdrage rechtsbijstand / griffierechten

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand, wanneer aan de inwoner een toevoeging is verleend.

 

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor griffierecht, wanneer aan de inwoner een toevoeging is verleend.

 

Andere bijkomende kosten die door een advocaat in rekening mogen worden gebracht en in aanmerking komen voor bijzondere bijstand zijn:

  • a.

    kosten voor getuigen en deskundigen;

  • b.

    kosten voor uittreksels uit openbare registers.

Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor:

  • a.

    vertaalkosten;

  • b.

    reiskosten van de inwoner voor het bijwonen van rechtszittingen.

De hoogte van de bijzondere bijstand is de eigen bijdrage na aftrek van de korting die de inwoner had kunnen krijgen, zoals opgenomen in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand.

Overbruggingsuitkering

De gemeente kan bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke kosten van het bestaan, als de inwoner vanwege bijzondere omstandigheden geen geld heeft om de periode tussen de bijstandsaanvraag en de eerste betaling van de uitkering zelf te overbruggen. Een voorwaarde is dat de inwoner hier geen schuld aan heeft.

 

Bijzondere omstandigheden zijn:

  • a.

    bij het verlaten van een asielzoekerscentrum (statushouders);

  • b.

    na einde langdurige detentie;

  • c.

    bij verlating door partner bij (echt)scheiding.

De bijzondere bijstand wordt verleend voor maximaal 1 maand.

De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt, na aftrek van eventueel inkomen, maximaal de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag, berekend naar de periode van de ingangsdatum van het recht op algemene bijstand tot de eerste betaling ervan.

Doorbetalen vaste lasten

De PW sluit bepaalde inwoners uit van het recht op (bijzondere) bijstand. Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand verstrekt worden voor de doorbetaling van de vaste lasten voor een beperkte periode. De vaste lasten zijn de huur (onder aftrek van de huurtoeslag), de

afsluit- en aansluitkosten van gas/water/elektra, behalve als doorbetaling van het vastrecht goedkoper

is, en de kosten van de inboedelverzekering.

De hoogte en de duur van de bijzondere bijstand wordt per inwoner beoordeeld, maar is nooit hoger dan de kosten van de vaste lasten.

Bijlage 2 Bedragen bijzondere bijstand

Inrichtingskosten

Inrichting eenpersoonshuishouden

2024

vrijstaand gasfornuis

€ 304,00

- Kledingkast

€ 118,00

- Opbergkastje

€ 106,00

-Boekenkast

€ 46,00

- Koelkast

€ 253,00

- 2 zits bankstel

€ 229,00

- Tafel (vierkant 1x1m)

€ 78,00

- Twee stoelen

€ 78,00

- TV

€ 253,00

-TV meubel

€ 30,00

- Koffiezetapparaat

€ 32,00

- Waterkoker

€ 18,00

- Servies (in tweevoud): borden, schaal

€ 30,00

bekers, glazen,

€ 18,00

- Bestek (in tweevoud): mes, vork, lepel, theelepel

€ 23,00

keukengerei

€ 66,00

pannenset

€ 73,00

Vuilnisemmer

€ 41,00

- Wasmand

€ 30,00

- Handdoekenset

€ 35,00

- Keukentheedoek (x2)

€ 11,00

- Lampen (3 plafondlampen, 1 staande lamp en 1 nachtlicht)

€ 106,00

- 1 bedframe en latenbodem

€ 78,00

- 1 pers. Matras

€ 106,00

- Dekbed

€ 118,00

- Dekbedovertrek (2x)

€ 48,00

- Hoeslaken (2x)

€ 66,00

- Hoofdkussen

€ 30,00

-(wekker)radio

€ 30,00

- Huishoudset (huishoudspons, zeem, stofdoek, wc borstel, kunststof emmer, wasknijpers, bezem, stoffer en blik).

€ 55,00

- Droogrek

€ 14,00

knijpers

€ 10,00

-wasmachine

€ 354,00

-strijkijzer

€ 29,00

-strijkplank

€ 41,00

-stofzuiger

€ 76,00

TOTAAL

€ 2.999,00

 

Inrichtingskosten

Inrichting gezin 2 ouders, 2 kinderen

2024

vrijstaand gasfornuis (of plaat en losse oven)

€ 406,00

- 4 Kledingkasten voor minimaal 4 personen

€ 456,00

- Opbergkastjes voor 4 personen

€ 406,00

-Boekenkast

€ 46,00

- Koelkast

€ 253,00

- 1 tweepersoonsbed frame, lattenbodem

€ 293,00

-2 eenpersoonsbedden incl. lattenbodem

€ 153,00

4 matrassen 90x200

€ 406,00

-(wekker)radio

€ 30,00

- 3 zits bankstel

€ 444,00

- Tafel

€ 78,00

- 4 stoelen

€ 153,00

- TV

€ 253,00

-TV meubel

€ 30,00

- Koffiezetapparaat

€ 32,00

- Waterkoker

€ 18,00

- Servies (in tweevoud): borden, schaal

€ 30,00

bekers, glazen,

€ 18,00

- Bestek (in tweevoud): mes, vork, lepel, theelepel

€ 23,00

keukengerei

€ 66,00

pannenset

€ 73,00

Vuilnisemmer

€ 41,00

- Wasmand

€ 30,00

- Handdoekenset

€ 35,00

- Keukentheedoek (x4)

€ 16,00

- Lampen (4plafonieres 1 staande lamp en 4 nachtlampjes)

€ 129,00

- Dekbed 4x

€ 456,00

- Dekbedovertrek (8x)

€ 185,00

- Hoeslaken + molton (8x)

€ 254,00

- Hoofdkussen 4x

€ 106,00

- Huishoudset (huishoudspons, zeem, stofdoek, wc borstel, kunststof emmer, wasknijpers, bezem, stoffer en blik).

€ 55,00

- Droogrek

€ 14,00

- Wasknijpers

€ 10,00

-wasmachine

€ 354,00

-strijkijzer

€ 29,00

-strijkplank

€ 41,00

-stofzuiger

€ 76,00

TOTAAL

€ 5.464,00

 

Prijzen stoffering

 

Prijzen stoffering

2024

Vloerbedekking woonkamer

€ 385,00

Vloerbedekking slaapkamer

€ 162,00

Vloerbedekking overige ruimten

€ 101,00

Gordijnen woonkamer

€ 130,00

Gordijnen slaapkamer

€ 101,00

Gordijnen overige ruimten

€ 41,00

Gordijnrails per ruimte

€ 46,00

Kosten gereedmaken woning, 1 kamer

€ 196,00

Kosten gereedmaken woning, 2 kamers

€ 259,00

Kosten gereedmaken woning, 3 kamers

€ 322,00

Kosten gereedmaken woning voor elke kamer (excl. keuken, badkamer, wc)

€ 67,00

 

De bedragen in de volgende overzichten zijn van toepassing wanneer sprake is van een volledige inrichting (totale som inrichtings- en stofferingskosten). Hierbij is uitgegaan van ‘alles nieuw’, dus zonder overname.

 

Richtprijzen inrichtingskosten

Aantal personen

Type woning

Totaal 2024

1

kamer (gedeelde bad/keuken/was)

€ 1.308,00

1

woning

€ 2.999,00

2

woning

€ 3.797,00

3

woning

€ 4.595,00

4

woning

€ 5.464,00

5

woning

€ 6.332,00

6

woning

€ 7.201,00

extra

woning

€ 869,00

 

Richtprijzen stofferingskosten

Aantal kamers

Totaal 2024

1 kamer

€ 533,00

1 woon- en 1 slaapkamer

€ 1.127,00

1 woon- en 2 slaapkamers

€ 1.499,00

1 woon- en 3 slaapkamers

€ 1.874,00

1 woon- en 4 slaapkamers

€ 2.249,00