Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS GEBIEDSONTZEGGING ARTIKEL 2.4.3 APV GEMEENTE ARNHEM 2024 |
Citeertitel | beleidsregels gebiedsontzegging artikel 2.4.3. APV gemeente Arnhem 2024 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | gebiedsontzegging |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-03-2024 | vervanging regeling | 22-02-2024 |
- in Arnhem de “Beleidsregels gebiedsontzegging artikel 2.4.3 APV” (hierna: de beleidsregels) van kracht zijn;
- de burgemeester hierin aangeeft hoe hij omgaat met de bevoegdheid genoemd in artikel 2.4.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (hierna: APV);
- het wenselijk is om de beleidsregels te actualiseren, zodat in bepaalde situaties op basis van de artikelen 2.4.2 of 2.4.4 APV een last onder dwangsom kan worden opgelegd in plaats van een gebiedsontzegging;
- het voor de leesbaarheid en de toepasbaarheid bovendien wenselijk is om diverse tekstuele wijzigingen door te voeren ten opzichte van de huidige beleidsregels;
gelet op artikel 2.4.3 van de APV en artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht;
Beleidsregels gebiedsontzegging artikel 2.4.3 APV gemeente Arnhem 2024 inclusief bijbehorende bijlagen
De burgemeester beschrijft in bijlage 3 bij deze beleidsregels (de “Instructies gebiedsontzegging artikel 2.4.3 APV”) de wijze van optreden.
Artikel 4 Gebieden in de gemeente waarvoor de gebiedsontzegging kan gelden
Artikel 5 Afzien van gebiedsontzegging, ontheffing en intrekking van gebiedsontzegging
De politiechef van de Politie Eenheid Oost-Nederland informeert de burgemeester na afloop van ieder kalenderjaar over alle in dat jaar in mandaat uitgereikte gebiedsontzeggingen als bedoeld in artikel 2.4.3 APV.
Bijlage 1 bij Beleidsregels gebiedsontzegging artikel 2.4.3 APV gemeente Arnhem 2024
Bij het opleggen van een gebiedsontzegging dient het, indien het plegen van een strafbaar feit aanleiding geeft tot het opleggen van een gebiedsontzegging, te gaan om (één van) de navolgende strafbare feiten, te weten gedragingen die strafbaar zijn gesteld en die verband houden met (het belang van) de openbare orde op openbare plaatsen in Arnhem:
• openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht);
• wederspannigheid (artikelen 180-182 Wetboek van Strafrecht);
• negeren bevoegd gegeven ambtelijk bevel (artikel 184 Wetboek van Strafrecht);
• schennis van de eerbaarheid (artikel 239 Wetboek van Strafrecht);
• belediging ambtenaar in functie (artikelen 266 en 267 Wetboek van Strafrecht);
• bedreiging (artikel 285 Wetboek van Strafrecht);
• mishandeling (artikelen 300-303 Wetboek van Strafrecht);
• diefstal op openbare plaatsen, zoals winkelcentra, markten en horecagebieden artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht);
• afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht);
• afdreiging (artikel 318 Wetboek van Strafrecht);
• vernieling (artikelen 350 en 351 Wetboek van Strafrecht);
• straatschenderij (artikel 424 Wetboek van Strafrecht);
• openbare dronkenschap (artikelen 426 en 453 Wetboek van Strafrecht);
• verkopen van drugs in het openbaar (Opiumwet);
• overtredingen Wet wapens en munitie (denk aan het (openlijk) bij zich dragen van vuur- en steekwapens, wapenstokken, boksbeugels e.d.);
Bijlage 2 bij Beleidsregels gebiedsontzegging artikel 2.4.3 APV gemeente Arnhem 2024
Bijlage 2 Overlastgevende gedragingen
Bij het opleggen van een gebiedsontzegging dient het, indien de overlastgevende gedraging aanleiding geeft tot het opleggen van een gebiedsontzegging, te gaan om (één van) de navolgende openbare orde verstorende handelingen zoals omschreven in de hierna opgesomde APV-artikelen:
• Artikel 2.4.2 Overlast door drugshandel op straat;
• Artikel 2.4.4 Overlast door openlijk drugsgebruik;
• Artikel 2.4.7 Vervoer inbrekerswerktuigen;
• Artikel 2.4.7a Verbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen;
• Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag en straatintimidatie op openbare plaatsen;
• Artikel 2.4.10a Verplichte route;
• Artikel 2.4.11 Verboden drankgebruik;
Bijlage 3 bij Beleidsregels gebiedsontzegging artikel 2.4.3 APV gemeente Arnhem 2024
Instructies gebiedsontzegging artikel 2.4.3 APV
De burgemeester kan op grond van artikel 2.4.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (hierna: APV) in het belang van de openbare orde optreden tegen een persoon die de openbare orde verstoort of een persoon die strafbare feiten pleegt in Arnhem. De burgemeester kan een gebiedsontzegging opleggen. Bij de toepassing van de gebiedsontzegging wordt beoogd de overlast in de openbare ruimte te verminderen en onveiligheidsgevoelens tegen te gaan.
Wanneer kan een gebiedsontzegging worden opgelegd?
Een gebiedsontzegging kan worden opgelegd in het belang van de openbare orde aan een persoon die op een openbare plaats in Arnhem strafbare feiten pleegt zoals beschreven in bijlage 1 of handelingen verricht die de openbare orde verstoren zoals beschreven in bijlage 2.
In het geval de burgemeester bevoegd is een gebiedsontzegging op te leggen als hiervoor genoemd, kiest de burgemeester er in beginsel voor om in eerste instantie een waarschuwing te geven. Vinden er opnieuw één of meerdere overtredingen van voornoemde bepalingen plaats dan wordt een gebiedsontzegging (of in de gevallen zoals hierna omschreven meerdere gebiedsontzeggingen) opgelegd als bedoeld in artikel 2.4.3 APV. In het geval het opleggen van gebiedsontzeggingen niet het gewenste effect heeft, kan aansluitend, in geval van een nieuwe overtreding van (een verbod uit) één van voornoemde bepalingen, aan de overtreder een last onder dwangsom worden opgelegd.
Wanneer bij de politie of gemeentelijke toezichthouders bekend is dat de overlastgever bij het veroorzaken van overlast door drugshandel zich niet beperkt tot één aangewezen gebied, of past binnen de doelgroep van het project ‘Preventie met gezag’, kan in plaats van een gebiedsontzegging, gekozen worden voor het opleggen van een last onder dwangsom. Zie voor overlast door drugshandel en drugsgebruik de lijn zoals die omschreven is in de Beleidsregel Last onder dwangsom artikel 2.4.2 APV en artikel 2.4.4 APV.
Wat moet in de gebiedsontzegging staan?
• Voor het besluit tot het opleggen van de gebiedsontzegging zijn sjablonen gemaakt. Advies is deze te gebruiken zodat een aantal belangrijke aspecten in ieder geval wordt meegenomen.
• In de gebiedsontzegging staat omschreven voor welk gebied de gebiedsontzegging geldt en op welk tijdstippen (dag en uur) deze ingaat en eindigt.
• Wanneer een langdurende gebiedsontzegging (van maximaal 3 maanden) wordt opgelegd, geldt dat aan betrokkene uiterlijk zes maanden daarvoor al een 48-uurs gebiedsontzegging werd opgelegd (incl. de datum van dit besluit). Dit wordt bovendien benoemd in de langdurige gebiedsontzegging.
• In de gebiedsontzegging wordt een korte beschrijving opgenomen van het feit dat eraan ten grondslag ligt. Het moet dus duidelijk zijn dat sprake is van overlast en door welk feit/ welke feiten (mogen er meer zijn) deze overlast wordt veroorzaakt.
• indien redelijkerwijs mogelijk, moet voordat het besluit wordt genomen, aan betrokkene worden gevraagd wat hij ervan vindt als hij een gebiedsontzegging krijgt opgelegd. Hierbij is zowel zijn reactie op de te treffen maatregel (gebiedsontzegging) van belang, als zijn reactie op de specifieke feiten die hem worden aangerekend.
• Welke bijdrage de gebiedsontzegging in positieve zin levert aan de bestrijding van de overlast.
• In de gebiedsontzegging staat de mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen beschreven. Een gebiedsontzegging is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar maken bij de burgemeester. Daarnaast kan hij, hangende het bezwaar, bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland te Arnhem een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen.
Wat is de verhouding tussen de gebiedsontzegging en de strafbare feiten?
De opgesomde feiten zijn afzonderlijk strafbaar gesteld. Zo is de handel in en het openlijk gebruik van drugs verboden op grond van artikel 2.4.2 en artikel 2.4.4 van de APV.
Maakt een persoon zich schuldig aan één van de in de toelichting bij artikel 2.4.3 opgesomde strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen, dan kan en wordt in principe zowel een (bestuursrechtelijke) gebiedsontzegging opgelegd als (strafrechtelijk) proces-verbaal opgemaakt.
Het strafrechtelijk traject is gericht op het bestraffen van de desbetreffende persoon vanwege het door hem begane strafbare feit. De gebiedsontzegging is een maatregel, gericht op het herstel van de openbare orde.
Ook het overtreden van de gebiedsontzegging kan strafbaar zijn op grond van artikel 184 Wetboek van Strafrecht. Of het Openbaar Ministerie daadwerkelijk tot vervolging daarvan zal overgaan wordt per zaak beoordeeld.
Wanneer sprake is van het opleggen van een gebiedsontzegging voor een periode langer dan één maand ligt het mandaat niet bij de politie, maar is alleen de burgemeester bevoegd. In die gevallen vindt van tevoren afstemming plaats over de vervolging van een eventuele overtreding van de gebiedsontzegging met het Openbaar Ministerie en de politie.
De gebiedsontzegging richt zich op het voorkomen van een verdere verstoring van de openbare orde in het gebied waarop de gebiedsontzegging ziet.
Een gebiedsontzegging zoals bedoeld in artikel 2.4.3 van de APV wordt de eerste keer opgelegd voor een tijdvak van ten hoogste 48 uur (artikel 2.4.3, eerste lid). De gebiedsontzegging vermeldt op welk tijdstip (dag en uur) deze ingaat en wanneer deze eindigt (precies 48 uur later).
Het kan zo zijn dat een persoon binnen zes maanden na het opleggen van de 48-uurs gebiedsontzegging opnieuw voor overlast zorgt door gedragingen zoals hierboven omschreven. Dan kan een langere gebiedsontzegging worden opgelegd, deze kan maximaal drie maanden duren. Is het langer dan zes maanden geleden? Dan wordt zonder voorafgaande waarschuwing opnieuw een gebiedsontzegging van 48 uur opgelegd.
Wanneer afgewogen moet worden of een langere gebiedsontzegging moet worden opgelegd, spelen de specifieke omstandigheden van het geval een belangrijke rol. Om hier toch een lijn in aan te brengen, wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
• Is betrokkene niet bekend bij de politie als een pleger van veel strafbare en/of overlastgevende feiten én heeft hij nog niet eerder een gebiedsontzegging opgelegd gekregen van tenminste één maand maar wel van (ten hoogste) 48 uur, dan wordt normaliter een gebiedsontzegging van één maand opgelegd;
• Is betrokkene wel bekend bij de politie als een pleger van veel strafbare en/of overlastgevende feiten óf heeft hij eerder een gebiedsontzegging opgelegd gekregen van tenminste één maand, dan wordt normaliter een gebiedsontzegging van twee maanden opgelegd.
• Is betrokkene wel bekend bij de politie als een pleger van veel strafbare en/of overlastgevende feiten én heeft hij eerder een gebiedsontzegging van minimaal een maand opgelegd gekregen, dan wordt normaliter een gebiedsontzegging van drie maanden opgelegd.
Wanneer een persoon binnen zes maanden na oplegging van de eerste gebiedsontzegging van 48 uur wederom de fout ingaat en gedragingen vertoont waarvoor op grond van artikel 2.4.3 APV een gebiedsontzegging kan worden opgelegd, dan wordt hem direct een gebiedsontzegging voor één maand opgelegd. In de gebiedsontzegging wordt hiervan melding gemaakt.
Wanneer een persoon binnen één jaar na oplegging van de tweede gebiedsontzegging van tenminste één maand wederom de fout ingaat en gedragingen vertoont waarvoor op grond van dit artikel een gebiedsontzegging kan worden opgelegd, dan wordt hem direct een gebiedsontzegging voor drie maanden opgelegd. In de gebiedsontzegging wordt hiervan melding gemaakt.
Schematisch ziet bovenstaande er als volgt uit:
Wanneer een persoon aan wie de gebiedsontzegging wordt opgelegd, woonachtig is in het gebied of daar werkt, dan moet het gebied behorend bij het verbod zo worden ingericht dat deze persoon zijn woning wel kan bereiken en/of zijn werk of beroep kan blijven uitoefenen.
Het kan ook zo zijn dat de persoon in het gebied waarop de gebiedsontzegging ziet, gebruik maakt van een voorziening. Denk bijvoorbeeld aan maatschappelijke opvang, wonen, medische zorg, arbeidslocatie, opleidingslocatie. In die gevallen wordt in de gebiedsontzegging de bepaling opgenomen dat deze niet geldt indien en voor zover de persoon zich in dit gebied bevindt om zich via de kortste weg en zonder oponthoud te begeven van en naar deze voorziening.
Beschikt de persoon, aan wie een gebiedsontzegging wordt opgelegd, over een vergunning om zich te prostitueren op de ‘zorgzone’ dan wordt in de ontzegging de bepaling opgenomen dat deze niet geldt op de ‘zorgzone’ en voor het zich in dit gebied bevinden teneinde zich via de kortste weg en zonder oponthoud te begeven van en naar de ‘zorgzone’.
De persoon aan wie een gebiedsontzegging wordt opgelegd kan na oplegging benaderd worden om te bespreken of van gemeentewege aan deze persoon hulp kan worden verleend, al dan niet samen met andere (hulpverlenings-)instanties.